NL193930C - Inhaleerinrichting met verpakking voor medicijn in poedervorm alsmede een dergelijke medicijnverpakking. - Google Patents

Description

1 193930

Inhaleerinrichting met verpakking voor medicijn in poedervorm alsmede een dergelijke medicijn· verpakking

De uitvinding heeft betrekking op een inhaleerinrichting voor toepassing met een medicijnverpakking met ten 5 minste een afgedekte houder waarin zich een poedervormig medicijn bevindt, welke inhaleerinrichting is voorzien van een openingsstation voor de ten minste ene houder en een uitlaat via welke een gebruiker medicijn kan inhaleren uit een geopende houder.

Een dergelijke inhaleerinrichting is bekend uit EP-A-0.129.985 en bedoeld voor gebruik met zogenoemde blaarverpakkingen, waarbij het poedervormige medicijn zich in blaarvormige houders bevindt. De inhaleer-10 inrichting is voorzien van een doorprikelement dat telkens moet worden gepositioneerd ten opzichte van een blaarvormige houder teneinde deze te kunnen doorsteken ten behoeve van het daaraan door inhaleren onttrekken van het medicijn.

Met de uitvinding wordt beoogd het openen van een houder te vereenvoudigen en de toegankelijkheid van een geopende houder te vergroten.

15 Dit wordt overeenkomstig de uitvinding bij een inhaleerinrichting van de in de aanhef omschreven soort bereikt, als de ten minste ene houder gevormd is tussen twee van elkaar aftrekbare elementen en het openingsstation middelen omvat voor het van elkaar aftrekken van de twee elementen. Door deze maatregelen wordt een automatische positionering van een compartiment verkregen bij het simpelweg van elkaar aftrekken van de twee elementen, waarbij de openingsbeweging tevens het compartiment zo volledig 20 mogelijk als gewenst toegankelijk kan maken.

Een verder voordeel van de onderhavige uitvinding is dat deze de mogelijkheid biedt onder het relatief gering houden van de overall afmetingen daarin een medicijnverpakking met een groot aantal afzonderlijke eenheidsdoses onder te brengen, als de middelen voor het van elkaar aftrekken van de twee elementen zijn ingericht voor het aangrijpen op langgerekte vellen, die een reeks opeenvolgende, onderling op afstand 25 gelegen houders bepalen, waarbij voorzien is in stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen die kunnen aangrijpen op de langgerekte vellen voor het achtereenvolgens toevoeren van de houders aan het openingsstation voor het telkens met de uitlaat in verbinding brengen van een geopende houder.

Voor het verplaatsen van de langgerekte medicijnverpakking in de inhaleerinrichting kan op verder voordeelbiedende wijze gebruik worden gemaakt van het van elkaar aftrekken van de langgerekte vellen, 30 als overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding voorzien is in aandrijfmiddelen die door het voorttrekken van een langgerekt dekvel, dat is aangebracht op een langgerekt basisvel, waarin zich een reeks opeenvolgende, onderling op afstand gelegen compartimenten bevindt, het van elkaar aftrekken van het dekvel en het basisvel kunnen bewerkstelligen. Voor het aandrijven kan er ook of alternatief in zijn voorzien, dat de stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen een stapsgewijs draaibaar wiel omvatten, 35 waarin een aantal verdiepingen is aangebracht die elk een compartiment in het basisvel kunnen opnemen, waarbij het bij gecombineerd gebruik uit het oogpunt van eenvoudige en betrouwbare bediening het de voorkeur verdient, dat de middelen voor het kunnen voorttrekken van het dekvel en de stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen in samenhang draaiend zijn gekoppeld.

Het dekvel kan worden voortgetrokken door het op een as wikkelen. Naarmate meer dekvel op de as 40 wordt gewikkeld neemt de diameter daarvan toe, zodat bij elke omwenteling van de as een steeds grotere lengte dekvel zou worden verplaatst. Om dit opwikkeleffect van het dekvel te compenseren kan er overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding in zijn voorzien, dat de middelen voor het kunnen voorttrekken van het dekvel en de stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen door een slipkoppeling zijn verbonden.

45 Overeenkomstig een eerste uitvoeringsvorm is de slipkoppeling voorzien van een eerste getand element dat samen met het stapsgewijs draaiende wiel beweegbaar is en een getand oppervlak omvat, en van een tweede getand element dat samen met het dekvelaandrijfmiddel beweegbaar is en een getand oppervlak omvat dat in ingrijping verkeert met het getande oppervlak van het eerste getande element, waarbij ten minste een van die getande oppervlakken is voorzien van een getand gedeelte dat voor- en achterwaarts 50 beweegbaar is ten opzichte van de rest van het getande oppervlak waar dat getande gedeelte deel van uitmaakt. Aldus is een tandwielverbinding te realiseren, waarbij het ene getande element vertraagd kan lopen ten opzichte van het andere door het getande gedeelte bij het overschrijden van een bepaalde kracht te laten verplaatsen ten opzichte van de aangrenzende getande oppervlakken, waardoor in de samenwerking met het andere getande element bijvoorbeeld een tand wordt overgeslagen. Door een dergelijke 55 tandwieloverbrenging met ingebouwde slip is het eerder genoemde opwikkeleffect van het dekvel te compenseren.

In plaats van een in de overbrenging ingebouwde slipmogelijkheid kan er ook gebruik worden gemaakt 193930 2 van een slipkoppeling die voorzien is van een eerste koppelingsmiddei dat samen met het stapsgewijs draaiende wiel beweegbaar is, en van een tweede koppelingsmiddei dat samen met het dekvelaandrijf-middel beweegbaar is, waarbij het ene koppelingsmiddei een reeks zich radiaal uitstrekkende ribbels omvat en het andere koppelingsmiddei voorzien is van middelen die ingrijpend tot aangrijping komen met die 5 ribbej.s wanneer tussen die koppelingsmiddelen een kracht kleiner dan een voorafbepaalde kracht wordt uitgeoefend en die ten opzichte van die ribbels slippen wanneer een kracht gelijk aan of groter dan de genoemde, voorafbepaalde kracht wordt uitgeoefend. Hoewel dit ten opzichte van eerste bedoelde slipkoppeling het inbouwen van een extra onderdeel vergt, is op deze wijze de mate van slip een aanmerkelijk fijnere stappen te verdelen.

10 Een andere mogelijkheid voor het compenseren van het opwikkeleffect wordt verkregen, als het dekvelaandrijfmiddel is voorzien van een wiel waarop het dekvel is te wikkelen, welk wiel is voorzien van een opwikkelvlak dat in diameter afneemt als de spanning in het dekvel toeneemt. Hiermee wordt bereikt dat het compenseren in feite zit in het wegnemen van de oorzaak van het opwikkeleffect, namelijk de diametertoename van het opwikkelwiel tijdens het opwikkelen. Dit effect is op relatief eenvoudige wijze te 15 verwezenlijken, als overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding het wiel is voorzien van een aantal verend buigzame armen die zich vanaf het wiel uitstrekken onder insluiting van een hoek ten opzichte van de bijbehorende straal.

De dekvelopwikkelcompensatie wordt afgestemd op de gewenste vaste afstand waarover de langgerekte strip telkens moet worden verplaatst om telkens een nieuwe geopende houder op de gebruikpositie te 20 brengen. Daartoe verdient het de voorkeur, dat de stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen tussen belendende compartimenten grijpen teneinde elk compartiment op zijn beurt in een positie in verbinding met de uitlaat te brengen, waardoor een directe en uiterst betrouwbare sturing is te realiseren.

Om slip in de gewenste mate slechts daar te laten optreden waar dat beoogd is, dient op andere plaatsen slip te worden voorkomen. Daartoe wordt er een verdere voorkeur voor uitgesproken, dat het 25 dekvelaandrijfmiddel voorzien is van twee aandrijfwielen, die onder tussensluiting van een dekvel drijvend kunnen samenwerken, waarbij die aandrijfwielen meer in het bijzonder getande wielen met in elkaar grijpende tanden zijn.

Voor het waarborgen van een zo veel als mogelijk ongestoorde loop van de langgerekte strip door de inhaleerinrichting wordt overeenkomstig een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding voorge-30 steld, dat voorzien is in geleidingsmiddelen die het dekvel en het basisvel ter plaatse van het openings-station langs afzonderlijke banen geleiden, welke banen stroomafwaarts van het openingsstation weer bijeenkomen, waarbij de aandrijfmiddelen, bijvoorbeeld twee tandwielen met in elkaar grijpende tanden, zich voorbij het punt bevinden waar de banen bijeenkomen en zowel het dekvel als het basisvel kunnen aandrijven. Hierdoor is bijvoorbeeld scheeftrekken van de strip op effectieve wijze te voorkomen.

35 Teneinde de inhaleerinrichting zonder verder onderhoud, bijvoorbeeld als gevolg van het moeten verwijderen van een verbruikt stripgedeelte, te kunnen gebruiken totdat alle houders zijn geopend en geledigd wordt overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm voorgesteld, dat voorzien is in ten minste een kamer voor het opnemen van de langwerpige medicijnverpakking vóór het openen en voor het opnemen van het basisvel en het dekvel nadat deze van elkaar af zijn getrokken. Om daarbij de inhaleerinrichting zo 40 compact mogelijk te kunnen houden, kan er verder voorzien in verende wikkelhouders voor het in de gewikkelde vorm houden van de langwerpige medicijnverpakking en/of het basisvel.

Hoewel de inhaleerinrichting volgens de uitvinding uiterst eenvoudig is te bedienen, en misschien wel juist daarom, verdient het verder de voorkeur, dat voorzien is in aanwijsmiddelen die een gebruiker instructies verstrekken betreffende de volgende te verrichten stap nadat de voorafgaande stap is verricht.

45 Door deze maatregelen wordt de uit te voeren handeling even duidelijk gedefinieerd als dat het geval was bij de bovenbedoelde bekende inrichting waar het in de gebruiksstand brengen van een doorprikelement die eenduidig gedefinieerde handeling is.

Om de kans op vergissingen bij de bediening van de inhaleerinrichting nog verder te verkleinen wordt er verder een voorkeur voor uitgesproken, dat de aanwijsmiddelen voorzien zijn van een indicatie-element dat 50 een aantal opschriften draagt, welke opschriften elk een instructie voor de gebruiker bevatten, waarbij het indicatie-element verplaatsbaar is om bij het verrichten van een bepaalde stap de instructie voor de volgende te nemen stap zichtbaar te maken.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een medicijnverpakking kennelijk bestemd voor gebruik bij een inhaleerinrichting en voorzien van een langwerpige strip die gevormd is uit een basisvel met een reeks 55 onderling gescheiden verdiepingen en een dekvel dat hermetisch door verzegeling met het basisvel is verbonden voor het bepalen van een aantal houders die elk medicijn in poedervorm bevatten. Een aldus uitgevoerde medicijnverpakking is bekend uit DE-A-1.461,280. Hoewel deze bekende medicijnverpakking, in 3 193930 tegenstelling tot die bekend uit het eerder besproken EP-A-0.129.985, in principe niet bedoeld is voor toepassing in een inhaleerinrichting, is deze wel bestemd voor eenzijdig openen, namelijk door het verbreken van één der vellen, bijvoorbeeld middels wrijven of schuren. Hoewel dit bij toepassing in een daarop aangepaste inhaleerinrichting zou kunnen leiden tot een meer volledig openen van een houder zoals 5 dat het geval is bij een medicijnverpakking die wordt doorgeprikt, zoals bekend uit EP-A-0.129.985, is ook hierbij op zijn minst een volledig openen van de houder niet gegarandeerd, terwijl de wijze van openen, wrijven of schuren, het beslist niet denkbeeldige gevaar met zich brengt dat deeltjes van het dekvel in het poedervormige medicijn terecht komen met alle ongewenste gevolgen van dien. Al deze bezwaren doen zich niet voor, als overeenkomstig de uitvinding het dekvel lostrekbaar met het basisvel is verbonden. Door 70 het van het basisvel aftrekken van het dekvel is een houder niet alleen eenvoudig en zonder gevaar voor het vervuilen van het poedervormige medicijn door losrakende deeltjes te openen, maar tevens zo volledig mogelijk te openen, hetgeen een grotere waarborg geeft dat de afgepaste hoeveelheid poedervormig medicijn ook zo volledig mogelijk wordt geïnhaleerd. Het openen van de gewenste houder, die ook kan bestaan uit twee naast elkaar gelegen compartimenten voor bijvoorbeeld stoffen die voor inhaleren 15 gescheiden moeten blijven, en alleen die gewenste houder is te bevorderen, als de houders over de lengte van het basisvel verdeeld in een enkele reeks zijn aangebracht. Door het in een reeks achter elkaar opstellen van de diverse houders zijn deze achtereenvolgens en onafhankelijk van elkaar volledig te openen door slechts het regelmatig en gelijkmatig van elkaar aftrekken van de vellen en wel zonder dat zich bij het openen het gevaar voordoet dat deeltjes van de vellen losraken en het poedervormige medicijn vervuilen.

20 Om het basisvel en het dekvel van elkaar af te kunnen trekken kunnen er op velerlei wijzen vormgegeven elementen aanwezig zijn, zoals een losbreekbaar of uitstekend veldeel. Overeenkomstig een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt er evenwel een voorkeur voor uitgesproken, dat voorzien is in middelen voor het initiëren van het van elkaar aftrekken van basisvel en dekvel in de vorm van aangrenzende, niet door verzegeling met elkaar verbonden eindgedeelten van dekvel en basisvel. Door deze 25 maatregelen zijn optimale voorwaarden te scheppen voor het snel en gemakkelijk kunnen monteren in een inhaleerinrichting, welk effect nog verder is te vergroten als ten minste een van de eindgedeelten voorzien is van middelen voor het verbinden van dat eindgedeelte met een opwikkelmiddel.

Teneinde de afsluiting van de houders zo optimaal mogelijk te doen zijn, verdient het verder de voorkeur, dat de hermetische verzegeling tussen basisvel en dekvel zich over de volle breedte daarvan uitstrekt.

30 Tevens wordt met deze maatregel bewerkstelligd dat het in principe gewenste van elkaar aftrekken niet op ongewenste wijze, zoals vanaf een zijrand dwars op de lengterichting van de strip, plaatsvindt

Onder verwijzing naar in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden zullen de inhaleerinrichting en medicijnverpakking volgens de uitvinding thans nader worden toegelicht.

35 Figuur 1 is een achteraanzicht van een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding; figuur 2 is een axonometrisch aanzicht met uiteengeplaatste delen van de uitvoeringsvorm volgens figuur 1; de figuren 3a, 3b en 3c zijn respectievelijk een axonometrisch aanzicht, een langsdoorsnede en een eindaanzicht (met weggebroken gedeelten) van een koppeling welke is toegepast in de uitvoeringsvorm 40 volgens de figuren 1 en 2; de figuren 4a en 4b zijn respectievelijk een axiale doorsnede en een dwarsdoorsnede, op ten opzichte van de figuren 1 en 2 vergrote schaal van een mondstuk dat kan worden toegepast bij de eerste uitvoeringsvorm (of bij een of andere uitvoeringsvorm); figuur 5 is een vooraanzicht van een tweede uitvoeringsvorm waarbij een afdekking daarvan is verwijderd 45 voor zicht op het inwendige daarvan; figuur 6 is een achteraanzicht van de tweede uitvoeringsvorm doch laat het inwendige daarvan zien; figuur 7 is een axonometrisch vooraanzicht van de tweede uitvoeringsvorm; figuur 8 is een axonometrisch achteraanzicht van de tweede uitvoeringsvorm; figuur 9 is een axonometrisch aanzicht met uiteengeplaatste delen van de tweede uitvoeringsvorm; 50 figuur 10 is een vooraanzicht van een derde uitvoeringsvorm en laat de inwendige constructie daarvan zien; figuur 11 is een axiaal aanzicht, op vergrote schaal, van het mondstuk van de derde uitvoeringsvorm; figuur 12 is een bovenaanzicht van die derde uitvoeringsvorm; de figuren 13-16 laten een vierde uitvoeringsvorm volgens de uitvinding zien waarbij figuur 13 een 55 onderaanzicht is; figuur 14 een doorsnede volgens de lijn A-A in figuur 13; figuur 15 een doorsnede volgens de lijn B-B in figuur 13; en figuur 16 een aanzicht met uiteengeplaatste delen op kleinere schaal; de figuren 16a-16d tonen de vierde uitvoeringsvorm in opeenvolgende stadia van werking en figuur 16e 193930 4 is een doorsnede volgens de lijn A-A in figuur 16a; de figuren 17-20 laten een vijfde uitvoeringsvorm volgens de uitvinding zien waarbij figuur 17 een eindaanzicht is; figuur 18 een doorsnede volgens de lijn A-A in figuur 17; figuur 19 een doorsnede volgens de lijn B-B in figuur 17 en figuur 20 een aanzicht met uiteengeplaatste delen; 5 de figuren 21-24 laten een zesde uitvoeringsvorm volgen de uitvinding zien waarbij figuur 21 een eindaanzicht is; figuur 22 een doorsnede volgens de lijn A-A in figuur 21; figuur 23 een doorsnede volgens de lijn B-B in figuur 21; en figuur 24 een aanzicht met uiteengeplaatste delen; de figuren 25-29 tonen een gewijzigde koppeling welke kan worden toegepast bij die uitvoeringsvorm volgens de uitvinding waarbij dit vereist is en de figuren zijn resp. een vooraanzicht, een bovenaanzicht, een 10 achteraanzicht en een linker zijaanzicht alsmede een axonometrisch aanzicht; figuur 30 is een perspectivisch aanzicht met uiteengeplaatste delen van een verdere uitvoeringsvorm van een toe te passen koppeling; figuur 31 is een perspectivisch aanzicht met uiteengeplaatste delen van nog een andere uitvoeringsvorm van een toe te passen koppeling; 15 figuur 31a is een dwarsdoorsnede van de koppeling volgens figuur 31; de figuren 32-34 laten opeenvolgende werkzame standen zien van een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding en wel in achteraanzicht; en figuur 35 is een perspectivisch aanzicht op vergrote schaal van een uitvoeringsvorm van een medicijn-verpakking volgens de uitvinding.

20

Thans allereerst verwijzende naar de figuren 1, 2 en 3a-3c is daarin een inhaleerinrichting afgebeeld, waarin een flexibele strip is aangebracht welke een aantal zakvormige compartimenten 2 bepaalt welke elk een dosis van een poedervormig, te inhaleren medicijn bevat. De strip 1 omvat een basisvel 3, waarin blaasachtige houders zijn gevormd voor het bepalen van de compartimenten 2 alsmede een dekvel 4, dat 25 hermetisch vastgesealed is aan het basisvel 3 behoudens in het bereik van de genoemde compartimenten zodanig dat het dekvel en het basisvel van elkaar af kunnen worden getrokken. De vellen zijn aan elkaar vastgesealed over de volle breedte met uitzondering van de voorste eindgedeelten daarvan waar die elementen in het geheel niet aan elkaar vastgesealed zijn. Het dekvel en het basisvel zijn elk bij voorkeur gevormd uit een plastic/aluminiumlaminaat en de bevestiging aan elkaar is bij voorkeur gerealiseerd door 30 middel van hittesealen. Het dekvelmateriaal kan bij wijze van voorbeeld een laminaat zijn bestaande uit gebleekt kraftpapier van 50 g/ms/12 micron polyester (PETP) film/20 micron zacht temperaluminiumfoelie/9 g/m2 vinylaftrekbare warmteverzegelend lak (te verzegelen aan PVC), en het basismateriaal kan een laminaat zijn bestaande uit 100 micron PVC/45 micon zacht temperaluminiumfoelie/25 micron georiënteerd polyamide. De lak van het dekvel is vastgesealed aan de PVC-laag van het basismateriaal om een 35 lostrekbare seal-verbinding tussen dekvel en basisvel te verkrijgen.

De strip 1 is afgebeeld met langwerpige compartimenten waarvan de langsrichting dwars staat op de lengte van de strip. Voordeel hiervan is dat daardoor een groot aantal compartimenten in een bepaalde striplengte kan worden ondergebracht. De strip kan bijvoorbeeld zijn voorzien van 60 of 100 compartimenten doch het zal duidelijk zijn dat elk willekeurig geschikt aantal compartimenten mogelijk is.

40 De inhaleerinrichting omvat een huis 10, dat een drietal voorraadkamers bepaalt, namelijk een kamer 11 waarin de strip 1 aanvankelijk is ondergebracht en van waaruit die strip wordt afgeleverd, een kamer 12 voor het opnemen van het verbruikte gedeelte van het basisvel 3, alsmede een kamer 13 waarin het verbruikte gedeelte van het dekvel kan worden opgewikkeld op een wiel 14. De kamers 11 en 12 bevatten respectieve gebogen bladveren 28 en 29, waarvan de bedoeling hieronder nog nader zal worden beschre-45 ven. Het huis bepaalt een verdere kamer 15, waarin een stapsgewijs draaibaar wiel 16 is opgenomen. Dit wiel is voorzien van een aantal groeven 17 welke zich evenwijdig aan de as van het wiel 16 uitstrekken. Die groeven liggen op een afstand uiteen welke gelijk is aan de afstand tussen de middellijnen van belendende compartimenten 2. De kamers 11,12,13 en 15 zijn afgesloten door middel van een deksel 30. De kamer 15 staat in verbinding met de kamers 11, 12 en 13 via de respectieve doorgangen 31, 33 en 32.

50 De kamer 15 communiceert via een sleuf 18 welke, op zijn beurt omhoog reikt in een mondstuk 20. De sleuf 18 communiceert tevens met luchtinlaten, zoals hieronder nog nader zal worden beschreven onder verwijzing naar het specifieke mondstuk zoals afgebeeld in de figuren 4a en 4b. Het mondstuk 20 is voorzien van aanvullende luchtinlaten 21 welke hier de vorm hebben van een tweetal cirkelronde openin-gen, ofschoon ook een andere vorm mogelijk is zoals het geval is in de figuren 4a en 4b. Het hoofddoel van 55 de extra luchtinlaten 21 is het verschaffen van extra lucht voor de gebruiker en het aldus verminderen van de weerstand bij het inhaleren ofschoon die luchtinlaten ook iets kunnen doen voor een of meer aanvullende doeleinden, zoals het geval is in de figuren 4a en 4b en zoals hieronder onder verwijzing naar de 5 193930 figuren nog nader zal worden beschreven.

Voorzien is voorts in middelen, waardoor de gebruiker het stapsgewijs roterende wiel en het dekwiel in stappen van bepaalde grootte kan draaien. Deze middelen omvatten een palwiel 22 en een tandwiel 23, welke beide met elkaar zijn verbonden om gemeenschappelijk met het stapsgewijs roterende wiel 16 te 5 draaien, een hefboom 24, welke is ingericht om te draaien om dezelfde as als het palwiel 22 en het tandwiel 23, doch onafhankelijk daarvan, en een tandwiel 25, dat in ingrijping is met het tandwiel 23 en is ingericht om het dekwiel 14 te doen draaien. De hefboom 24 draagt een drukarm 26, waarvan het einde is ingericht om tot ingrijping te komen op de tanden van het palwiel 22. Op de tanden van dat palwiel komt ook een pal 27, welke vast bevestigd is aan het huis 10, tot ingrijping. Om hieronder, in de beschrijving van deze 10 uitvoeringsvorm, nog nader uiteen te zetten redenen is het tandwiel 25 niet rechtstreeks verbonden met het dekwiel 14, doch daarmee verbonden via een slipkoppeling 50, welke is opgenomen in het dekwiel 14. Het effect van de toepassing van deze koppeling bestaat hierin dat er slip optreedt tussen dekwiel en tandwiel 25, wanneer de kracht die vereist is om het dekwiel te doen draaien een bepaalde waarde te boven gaat.

De koppeling 50 omvat een schijf 51 welke is voorzien van zich radiaal uitstrekkende ribbels 52 of 15 andere oppervlakstroefheid, welke in ingrijping wordt gehouden met een soortgelijk van ribbels voorzien of ruw gemaakt oppervlak 53 aan de ene eindzijde van het dekwiel 14, door middel van een drukveer 54. Die veer 54 neemt aan één einde steun tegen een binnenwaarts gericht oppervlak 55 van het dekwiel en aan het andere einde tegen een op een bout 57 geschroefde moer 56.

De bovenbeschreven inrichting kan zodanig zijn uitgevoerd, dat deze nadat de medicijndoses welke zich 20 bevinden in de compartimenten 2 alle zijn afgeleverd, weer opnieuw kan worden gebruikt. In dat geval kan erin zijn voorzien dat de gebruiker toegang kan krijgen naar het inwendige van de inrichting, bijvoorbeeld door het deksel 30 te verwijderen om in de inrichting een nieuwe strip 1 in te zetten, bijvoorbeeld in een cassette. Alternatief kan de inrichting echter ook als wegwerpinrichting zijn uitgevoerd nadat de strip 1, welke daarin is ondergebracht, opgebruikt is.

25 In elk geval bevindt zich wanneer de inrichting voor het eerst wordt gebruikt het hoofdgedeelte van de strip 1 in het inwendige van de kamer 11 en wordt daar in betrekkelijk vast opgewonden wikkeling gehouden door de bladveer 28, waarbij een kort gedeelte van het vooreinde ervan reikt tot buiten de kamer 11 via de doorgang 31 naar het stapsgewijs roterende wiel 16. Het voorste deel van het vooreinde van de strip wordt afgetrokken, zodat het vooreinde van het dekvel 4 kan worden bevestigd aan het dekwiel 14 en 30 zodanig dat het vooreinde van het basisvel 3 de doorgang 33 kan binnentreden. Het einde van het dekvel 4 wordt op zijn plaats op het dekwiel 14 gehouden door middel van een spie 34, welke met klempassing is opgenomen in een sleuf 35 in het wiel 14.

Wanneer een gebruiker de inrichting wenst te gebruiken drukt hij op de hefboom 24 tegen de klokwijzer-richting in figuur 1 in, zodat de arm 26 het palwiel 22 over een hoek dwingt welke gelijk is aan de hoek-35 afstand tussen twee belendende tanden. Hierdoor wordt het palwiel 16 in een draaiende beweging gebracht over een hoekbedrag dat gelijk is aan de afstand van de groeven 17 en aldus ook gelijk aan de afstand tussen twee belendende compartimenten 2 in de strip 1. Hierdoor wordt een compartiment 2 tegenover de sleuf 18 in het huis 10 gebracht. Aangezien het palwiel 22 en het tandwiel 23 gemeenschappelijk bewegen en aangezien het tandwiel 25 in ingrijping is met het tandwiel 23, veroorzaakt beweging van de hefboom 24 40 tevens een rotatiebeweging van het dekwiel 14. Dit dekwiel 14 trekt een voldoend gedeelte van het dekvel 4 af van het basisvel 3 om de inhoud van het compartiment 2, dat tot in een uitgelijnde stand ten opzichte van de sleuf 18 wordt gebracht, vrij te leggen.

Wanneer de gebruiker inhaleert via het mondstuk 20 voert de luchtstroom welke hierdoor ontstaat het poeder mee uit het geopende compartiment, zodat dit poeder door de gebruiker wordt geïnhaleerd. Een 45 wijze waarop dit kan plaatsvinden wordt hieronder nader gedetailleerd beschreven onder verwijzing naar de uitvoeringsvorm van het mondstuk volgens de figuren 4a en 4b. Telkenmale dat de bovenste gang van zaken wordt herhaald wordt een verder stuk van het dekvel opgewonden om het dekwiel 14 en er treedt een verder stuk van het basisvel de kamer 12 via de doorgang 33 binnen. De bladveer 39 die zich daarin bevindt zorgt ervoor, dat het basisvel wordt opgewikkeld en niet blijft hangen aan de wand van de kamer 50 12.

Een gevolg van het opwinden van het dekvel op het dekwiel 14 bestaat hierin dat de buitendiameter van dat dekwiel met inbegrip van het daarop gewonden dekvel geleidelijk groter wordt. Wanneer geen slipkoppeling zou zijn toegepast voor verbinding van het tandwiel 25 met het dekwiel 14 zou dit tot gevolg hebben dat opeenvolgende bedieningen van de hefboom 24 de neiging zouden hebben een progressief 55 langer wordend stuk van het dekvel op te winden op het dekwiel. De slipkoppeling 50 voorkomt echter dit nadelige effect doordat de koppeling telkens een voldoende lengte slipt om ervoor te zorgen dat voor elke bediening van de hefboom de lengte van het dekvel welke wordt opgewonden precies gelijk is aan de 1Θ3930 6 afstand waarover de opvolgende compartimenten uiteen liggen.

De figuren 4a en 4b laten een gedeelte van het stapsgewijs draaiende wiel 14 zien met daarin een compartiment 2 tezamen met een mondstuk dat enigszins verschilt van het mondstuk 20 volgens de figuren 1-3 en dat derhalve is aangeduid met het verwijzingscijfer 120. Het mondstuk 120 is voorzien van 5 luchtinlaten 140, welke in algemene termen reeds ter sprake zijn gekomen in verband met de beschrijving van de figuren 1-3, alsmede een centrale poederuitlaat 119, waarvan het ene einde open is naar het compartiment 2 en het andere einde naar het inwendige van het mondstuk 120.

Wanneer een gebruiker inhaleert via het mondstuk 120 wordt hierdoor een luchtstroom teweeggebracht via de inlaten 140 en vervolgens door het compartiment 2 naar de poederuitlaat 119 en naar buiten via het 10 mondstuk 120. Door de luchtstroom aldus dóór het compartiment 2 te richten wordt er een voldoende meesleureffect van poeder in de luchtstroom bereikt met een dientengevolge efficiënte lediging van het compartiment. Het mondstuk 120 is voorzien van extra luchtinlaten 121, welke hier bij wijze van voorbeeld in een aantal van vier zijn aangegeven, welke tangentiaal open zijn naar het mondstuk. Wanneer de gebruiker inhaleert wordt lucht in het mondstuk ingezogen niet slechts via de luchtinlaten 140 doch tevens 15 via de luchtinlagen 121 en de lucht, welke via de inlaten 121 binnentreedt zorgt voor een wervelende luchtstroom welke een effectieve bijdrage levert voor het distribueren van het poeder in de luchtstroom en voor het verminderen van de mate waarin poeder wordt afgezet aan de binnenzijde van het mondstuk. Tevens wordt hierdoor een bijdrage geleverd om eventuele aggregaten van poeder welke in het blaasvor-mige compartiment aanwezig kunnen zijn open te breken.

20 Een alternatieve koppelinrichting is weergegeven in de figuren 25-29. Hierbij zijn het stapsgewijs roterende wiel 16 en het dekwiel of dekvelwiel 14 voorzien van respectieve tandwielen 63 en 64 welke daaraan zodanig zijn bevestigd dat zij er tezamen mee roteren. De rotatierichting is in figuur 27 met pijlen aangegeven.

Het tandwiel 63 heeft een getand oppervlak 65, met de tanden continu doorgaand over het gehele 25 oppervlak 65 met constante tandafstand. Daarentegen heeft het tandwiel 64 een getand oppervlak 66 waaruit enkele tanden ontbreken doordat daar zich radiaal uitstrekkende sleuven 67 zijn aangebracht. De in omtreksrichting gemeten breedte van elke sleuf aan het oppervlak 66 is gelijk aan één tandafstand. In de tekening is een drietal van dergelijke sleuven weergegeven doch het zal duidelijk zijn dat in plaats daarvan ook één sleuf, twee sleuven, of meer dan drie sleuven kunnen worden toegepast. Aan de ene zijde van elke 30 sleuf 67, dat wil zeggen feitelijk stroomopwaarts van elke sleuf ziende in de rotatierichting van het tandwiel 64, wordt een getand gedeelte 68 bepaald tussen de sleuf 67 en een nauwe spleet 69. Het radiaal binnenste einde van elke spleet 69 is een verbinding met een opening 70, zodat elk getand gedeelte 68 met de rest van het tandwiel 64 door middel van slechts een arm 71 is verbonden. Het tandwiel 64, of ten minste die gedeelten daarvan welke de armen 71 vormen (zie figuur 27) is vervaardigd uit een materiaal 35 waardoor de getande gedeelten 68 achter- en voorwaarts in omtreksrichting kunnen buigen. De rustpositie van die gedeelten 68 is in de tekening afgebeeld, doch wanneer een kracht wordt uitgeoefend op een gedeelte 68 in de rotatierichting van het tandwiel 64, kan het gedeelte 68 zodanig bewegen dat de gaping 67 aan het radiaal buitenste einde ervan wordt gesloten. Het effect hiervan is, dat in dat geval een tand ’’ontbreekt” en wel niet aan het einde van de sleuf 67, doch aan het einde van de spleet 69.

40 Wanneer de omtrekskracht die wordt uitgeoefend door het tandwiel 63 op het tandwiel 64 een waarde heeft onder een bepaalde drempelwaarde blijven de getande gedeelten 68 in hun ruststanden en gedraagt zich het tandwiel 64 als wanneer het een doorgaand getand oppervlak zou hebben zoals ook het tandwiel 63 dat heeft. Wanneer echter de bedoelde belasting een voorafbepaalde waarde overschrijdt, wordt, telkens wanneer een getand gedeelte 68 tot ingrijping komt met het tandwiel 63 in omtreksrichting zodanig geplaatst 45 dat de sleuf 67 aan zijn uiteinde wordt gesloten en de spleet 69 wordt geopend. Deze beweging van het getande gedeelte 68 over een afstand gelijk aan een tandafstand heeft tot gevolg dat er een slip optreedt van het tandwiel 64 ten opzichte van het tandwiel 69 gelijk aan een tandafstand. Op deze wijze is het met de weergegeven inrichting mogelijk een totale slipbeweging van de tandwielen ten opzichte van elkaar uit te voeren met een maximale lengte gelijk aan driemaal de tandafstand per omwenteling en dientengevolge 50 een corresponderende slipbeweging van het dekvelwiel en het stapsgewijs roterende wiel ten opzichte van elkaar. Het zal duidelijk zijn dat door meer of minder getande gedeelten toe te passen dan de drie, welke zijn weergegeven een langere of kortere relatieve slipbeweging dan deze maximale slipbeweging mogelijk Is.

Een tweede uitvoeringsvorm van de inhaleerinrichting volgens de uitvinding is weergegeven in de figuren 55 5-9. Deze inrichting is bestemd voor gebruik bij een strip 201 soortgelijk aan de strip 1 welke is toegepast bij de eerste uitvoeringsvorm behoudens wat betreft de afstand van de compartimenten (zie hieronder). In vele opzichten gelijkt de tweede uitvoeringsvorm op de eerste en die onderdelen van deze tweede 7 193930 uitvoeringsvorm welke in algemene zin corresponderen met de bijzondere onderdelen van de eerste uitvoeringsvorm zijn dan ook aangeduid met dezelfde verwijzingscijfers doch telkens verhoogd met 200. Het hoofdverschil tussen de eerste uitvoeringsvorm en de tweede uitvoeringsvorm bestaat hierin, dat de laatstgenoemde uitvoeringsvorm geen stapsgewijs voortbewegend wiel bevat dat correspondeert met het 5 wiel 16 van de eerste uitvoeringsvorm. In plaats daarvan wordt het stapsgewijs verplaatsen van de strip 1 zodanig dat elke bediening van de hefboom de strip doet voortbewegen over een afstand gelijk aan de compartimentenafstand, bereikt door een verende buigzame arm 250, welke eindigt in een tand 252 welke tot ingrijping is tussen belendende compartimenten. Telkens wanneer de hefboom 224 bediend wordt wordt de arm 250 verend neergedrukt wanneer een compartiment langs de tand 252 daarvan glijdt, en springt 10 vervolgens de tand terug tot ingrijping met de strip achter het compartiment dat juist gepasseerd is.

Het zal duidelijk zijn, dat in het geval van de eerste uitvoeringsvorm de diameter van het dekvelwiel 214 met het dekvel daarop geleidelijk toeneemt tijdens de werking van de inrichting. Aangezien een slip-koppeling bij deze uitvoering niet kan worden toegepast wordt het zojuist beschreven effect gecompenseerd door ervoor te zorgen dat de afstanden tussen de compartimenten 2 geleidelijk toenemen naar het 15 achtereinde van de strip.

Een ander verschil dat opgemerkt zal worden tussen de eerste en tweede uitvoeringsvormen bestaat hierin, dat bij de tweede uitvoeringsvorm de kamers 211 en 212 een enkele samengestelde kamer vormen anders dan de afzonderlijke kamers 11 en 12 bij de eerste uitvoeringsvorm. Dit is echter niet noodzakelijk en bij de eerste uitvoeringsvorm zou ook een enkele samengestelde kamer kunnen worden toegepast en bij 20 de tweede uitvoeringsvorm afzonderlijke kamers.

De figuren 19-12 laten een derde uitvoeringsvorm zien. In vele opzichten gelijkt deze op de tweede uitvoeringsvorm en onderdelen van die derde uitvoeringsvorm welke in algemene zin corresponderen met die van de tweede uitvoeringsvorm zijn met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid doch telkens met 100 verder verhoogd.

25 Een verschil dat op te merken valt tussen de tweede en de derde uitvoeringsvormen bestaat hierin dat in plaats van het dekvelwiel 114 en tweetal wielen 314a en 314b is toegepast, waarbij het dekvel wordt gegrepen in de kneep tussen deze wielen 314a en 314b welke dus als een soort mangel werkzaam zijn. Deze wielen zijn geribbeld of op andere wijze ruw gemaakt ter verbetering van het aangrijpen van die wielen op het dekvel. Het toegepaste dekvel wordt niet opgewonden doch toegevoerd tot in een kamer 313, 30 zodat er geen probleem optreedt zoals bij de beide eerstgenoemde uitvoeringsvormen waarbij het dekvelwiel tracht om progressief langer wordende lengtes van het dekvel op te winden naargelang de werking van de inrichting voortschrijdt.

Figuur 11 laat een mondstuk zien dat enigszins anders is uitgevoerd dan volgens de figuren 4a en 4b.

Het mondstuk volgens figuur 11 heeft een enkele luchtinlaat 340 in plaats van het tweetal luchtinlaten 140 35 terwijl de poederinlaat 119 volgens de figuren 4a en 4b is vervangen door een mondstukgedeelte 319 van verminderde wijdte. Het zal echter duidelijk zijn, dat de inrichting volgens de figuren 10-12 ook zodanig zou kunnen worden gewijzigd dat daarin een mondstuk is opgenomen dat meer gelijkt op dat volgens de figuren 4a en 4b.

Figuur 10 laat een inrichting zien die is voorzien van een scharnierend deksel 360, dat echter ook zou 40 kunnen toegepast bij elk van de eerstgenoemde beide uitvoeringsvormen. Figuur 12 laat de inrichting zien met een venster 370, waardoorheen op de strip aangebrachte onderscheidingstekens of kenmerken zichtbaar zijn. Door de strip te bedrukken met nummers of andere gegevens welke betrekking op het aantal compartimenten waaruit poeder is afgeleverd of, alternatief, nog moet worden afgeleverd, verkrijgt de gebruiker een aanwijzing betreffende het aantal doses dat gebruikt is of, alternatief hoeveel doses er nog 45 overblijven. Een andere mogelijkheid bestaat in het gebruiken van een dosis-telinrichting welke wordt aangedreven door één van de roterende onderdelen van de inhaleerinrichting. Opgemerkt wordt hierbij, dat soortgelijke aanwijzingen en middelen voor het zichtbaar maken van die aanwijzingen bij alle uitvoeringsvormen kunnen worden toegepast.

De figuren 13-16 tonen een verdere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding. Deze is soortgelijk wat betreft 50 het beginsel van werking aan de eerste uitvoeringsvorm en onderdelen van deze vierde uitvoeringsvorm, welke in algemene zin corresponderen met die van de eerste uitvoeringsvorm zijn aangegeven met corresponderende verwijzingscijfers welke echter 400 hoger liggen.

Evenals bij de eerste uitvoeringsvorm wordt in de inrichting een flexibele strip opgenomen welke hier is aangeduid met het verwijzingscijfer 401 en welke een basisvel 403 bevat waarin compartimenten 402 55 worden bepaald, alsmede een dekvel 404. De strip 401 is het duidelijkst weergegeven in figuur 35. Het dekvel 404 heeft een lus 404a welke aan vooreinden daarvan gevormd is voor aangrijping over een stijl 471a, welke zich omhoog uitstrekt vanuit een tandwiel 471 (dat hieronder nader wordt beschreven). Het 193930 8 basisvel heeft een voorste gedeelte 403a van verminderde breedte voor aangrijping in een sleuf 470a welke gevormd is in het basisvelopwindwiel 470 (dat hieronder ook nader wordt beschreven). De vooreind-gedeelten van het basisvel en het dekvel zijn niet door een verzegelingsbewerking aan elkaar bevestigd, zoals blijkt uit figuur 35.

5 Het huis 410 bevat een basis 410a en een bovenzijde 410b, beide van in hoofdzaak ronde gedaante. Wanneer de inrichting geassembleerd is zijn de basis en de bovenzijde door middel van een snapverbinding met elkaar verbonden. Het huis bepaalt een enkele, binnenste kamer waarin de strip 401 is opgenomen en waarin zich tevens een wiel 414 bevindt voor het opwinden van het verbruikte gedeelte van het dekvel 404, voorts een basisvelopwindwiel 470 alsmede een stapsgewijs roterend wiel 416. Dit laatstgenoemde wiel 416 10 is hol en in het inwendige daarvan is een stapsgewijs verplaatsend palwiel 422 opgenomen. Alle zoeven genoemde wielen zijn gemonteerd in de, door het huis bepaalde kamer en wel voor het uitvoeren van een draaiende beweging ten opzichte van het huis. Aan het huis 410 is een pal 470b bevestigd welke ingrijpt op de tanden van het basisvelopwindwiel 470 om te voorkomen dat dit wiel tegen de klokwijzerrichting in gaat draaien waardoor wordt verzekerd dat de strip 401 uitsluitend in voorwaartse richting door de inrichting kan 15 passeren.

Het dekvelopwindwiel 414 bestaat uit een tweetal delen, namelijk een getand wiel 471 met tanden 472 en een as 473 en een ’’opvouwbaar” wiel 474 met een holle centrale as 475 en een aantal verende armen 476, bijvoorbeeld, zoals weergegeven, een achttal van dergelijke armen welke zich van die centrale as 475 elk onder een hoek met een straal uitstrijken. Het tandwiel 471 is voorzien van een nokachtig uitsteeksel 20 477, dat In ingrijping is in een corresponderende inkeping in de as 475, zodat de beide wielen 471 en 474 tezamen moeten draaien.

Het holle tapsgewijs roterende wiel 416 is voorzien van uitwendige tanden 478, welke in ingrijping zijn met de tanden aan het basisvelopwindwiel 470 en de tanden van het wiel 471. Pal-tanden 479 zijn gevormd aan de binnenwanden van het stapsgewijs roterende wiel 416 en het stapsgewijs roterende palwiel 422 is 25 voorzien van een tweetal pallen 480, welke in ingrijping zijn met de paltanden 479.

De inrichting omvat voorts een hefboom 424, welke een gebogen wand 481 bevat met een vingervormige lip 482, alsmede een arm 483, welke zich binnenwaarts van de wand 481 uitstrekt en een gebogen stel tanden 484 aan het verwijderd gelegen einde draagt. Die hefboom is zwenkbaar gemonteerd ten opzichte van het midden van de basis 410a voor beweging om een as welke zich bevindt in het midden van 30 de steekcirkel van de tanden 484 en de tanden 484 zijn in ingrijping met de tanden 485 aan het stapsgewijs roterende palwiel 422.

Een verdeelstuk (figuur 15) zorgt voor de verbinding tussen de kamer en het inwendige van het huis 410 en een mondstuk 420. Dat verdeelstuk is voorzien van een poederuitlaat 419 en bevat tevens een doorgang 487 waardoor een verbruikte strip 404 kan passeren naar het ’’opvouwbare” wiel 474. Eventueel kan zijn 35 voorzien in een rol 488, voor het geleiden van de strip 404 tot in de doorgang 487.

Een dosis-monitorring 489 met tanden 490 is roteerbaar aangebracht in de huisbasis 410a. Aan het onderoppervlak daarvan zijn (in de tekening niet zichtbare) merktekens aangebracht, welke voor de gebruiker via een venster 494 in het huis 410 zichtbaar zijn. Uit de figuren 16a-16d blijkt, dat het venster kan worden gezien zowel wanneer het deksel 491 (zie hieronder) gesloten is als wanneer dat deksel open 40 is. De merktekens geven hetzij nauwkeurig of ongeveer aan het aantal nog te verbruiken doses (of, wanneer daaraan de voorkeur wordt gegeven, het aantal verbruikte doses). De ring 489 draait doordat de tanden 490 ervan worden aangegrepen door de tanden 478 van het stapsgewijs bewegende wiel 416.

De inrichting is aangebracht onder een afdekking 491, welke zwenkbaar is gemonteerd op het huis 410 door middel van een nok 492 aan de huisbovenzijde 410b en een corresponderende nok 493 aan de 45 huisbasis 410a. De afdekking is zwenkbaar tussen een (in figuur 14) weergegeven open stand, waarin het mondstuk vrij ligt en een gesloten stand, waarin dat niet het geval is, zoals hieronder nog nader wordt beschreven.

Bij werking beweegt de gebruiker de afdekking 491 naar zijn open positie en druk vervolgens met zijn vinger op de lip 482 van de hefboom 424 zodat die hefboom gaat zwenken. Hierdoor gaat het stapsgewijze 50 palwiel 422 roteren dat, via de pallen 480 ervoor zorgt dat het stapsgewijs roterende wiel 416 ook draait. De draaibeweging van dat wiel 416 zorgt voor een rotatiebeweging van zowel het basisvelopwindwiel 470 als het dekvelopwindwiel 414, waardoor het basisvel en het dekvel over voldoende afstand van elkaar af worden getrokken om een tevoren nog niet geopend compartiment 402 tegenover het einde van de poederuitlaat 419 in het verdeelstuk 486 vrij te leggen. De patiënt kan vervolgens via het mondstuk 55 inhaleren evenals bij de vorige uitvoeringsvormen.

Opeenvolgende stadia bij de werking van de inrichting zijn weergegeven in figuren 16a-16d. Volgens figuur 16a bevindt zich de inrichting in zijn gesloten toestand. De vingervormige lip 482 van de hefboom 424 9 193930 bevindt zich in dit stadium in een verdiept gelegen gedeelte 482b dat in het huis 410 is gevormd (duidelijker te zien in de figuren 16b en 16c). De afdekking 419 wordt stationair gehouden terwijl het huis 410 tegen de klokwijzerrichting in wordt gedraaid waarbij een verdieping 410c is aangebracht in de omtrek van het huis om de gebruiker in staat te stellen om daar voor dit doel een vinger in te zetten. De inrichting wordt aldus 5 naar de gedeeltelijk open positie volgens figuur 16b verplaatst. Tijdens deze handeling blijft de hefboom 424 stationair ten opzichte van de afdekking 491. Dit wordt bereikt doordat de hefboom inwendig is voorzien van een verende arm 424a waarvan de punt ingrijpt in een verdieping 491a in de afdekking 491. De arm 424a is bevestigd aan de hefboom 424 via een cilindrisch element 424c. Blijkens figuur 16a strekt zich de arm 424a tegen de klokwijzerrichting in uit vanuit een element 424c over een boog van ongeveer 90°. Het cilindrische 10 element 424c wordt geleid in een gebogen sleuf 410d, welke is gevormd in het huis 410. De sleuf 410d strekt zich uit over een boog van ongeveer 180° en in figuur 16a is het element 424c weergegeven ongeveer halverwege langs de lengte daarvan. In figuur 16b is het element aangegeven aan het ene einde.

De gebruiker gaat door met het draaien van het huis 410 vanuit de positie volgens 16b tot in de positie volgens figuur 16c. Gedurende deze verdere draaibeweging springt de punt 424b van de arm 424a uit de 15 verdieping 491a. Dit geschiedt, doordat, met het element 424c aan het ene einde van de sleuf 41 Od, de verplaatsing van het huis 410 het element 424c mee doet bewegen in een tegen de klokwijzerrichting in gerichte richting en daardoor de arm 424 dwingt om eveneens tegen de klokwijzerrichting in te bewegen. De gebruiker beweegt vervolgens de hefboom 424 door te drukken op de vingervormige lip 482 om deze tegen de klokwijzerrichting in te laten draaien via de positie volgens figuur 16c naar de positie volgens figuur 16d, 20 waarin de vingervormige lip 482 weer terugkeert in de verdieping 482b. De tot dusverre beschreven stappen leggen zowel het mondstuk 420 vrij en openen een nieuwe blaasvormige opneemruimte. De inrichting is aldus gereed voor de gebruiker om te inhaleren.

Na gebruik wordt het huis 410 in klokwijzerrichting gedraaid, waarbij de hefboom 424 mee met het huis draait om de inrichting terug te brengen naar de positie volgens figuur 16a.

25 Opgemerkt moet hier worden dat het ’’opvouwbare” wiel 474 in feite de functie verricht van de koppeling van de eerste uitvoeringsvorm. Naarmate meer dekvel wordt opwonden op het wiel 474 buigen de armen 476 geleidelijk binnenwaarts, met het gevolg dat de buitendiameter van rol opgewonden dekvel in hoofdzaak constant blijft terwijl de binnendiameter geleidelijk afneemt.

In plaats van toepassing van het wiel 414 met het bijbehorende ’’opvouwbare” wiel 474, is het ook 30 mogelijk de alternatieve constructie volgens figuur 30 toe te passen of die volgens de figuren 31 en 31a.

Het principe van werking van de constructie volgens figuur 30 is zeer gelijksoortig aan die van de koppel-inrichting volgens de figuren 25-29. De uitvoering volgens figuur 30 bevat een tweetal samenstellende delen 800 en 801. Het deel 800 omvat een in hoofdzaak cilindrisch, hol huis 802, dat aan zijn ondereinde open is, alsmede een drietal reeksen van tanden 803. De cilinder 802 bevat een sleuf 804 welke zich uitstrekt door 35 het bovenoppervlak daarvan en een stijl 805 voor het opnemen van het vooreinde van het dekvel. Het deel 801 omvat een schijf 806, eveneens voorzien van een drietal reeksen van tanden 807 en een overeind-staand element 808 dat zich omhoog uitstrekt vanuit die schijf 806. Het element 808 is gevormd uit een materiaal, bijvoorbeeld kunststofmateriaal dat veerkrachtig tegen torsiekrachten is.

De twee delen 800 en 801 zijn door een snapsluiting met elkaar verbonden zodat het boveneinde van 40 het element 808 wordt opgenomen in de sleuf 804 en ten opzichte daarvan niet kan draaien. De reeksen tanden 803 en 807 bevinden zich in één vlak en wisselen elkaar af. De tanden 803 en 807 komen in ingrijping met de tanden 478 van het stapsgewijs verplaatsende wiel. Elke reeks tanden 807 is gescheiden van één van de belendende reeksen 803 (doch niet van de andere belendende reeks) door een tussenruimte gelijk aan één tand. Zo zijn er dus drie tussenruimtes elk ter breedte van een tand rondom de 45 gezamenlijke tandenreeksen. Aangezien het element 808 tegen torsiekrachten in kan buigen kan de schijf 806 vrij voor- en achteruit bewegen tussen de positie waarin de tussenruimtes zich elk bevinden aan de ene zijde van een respectievelijke reeks van tanden 807 en een positie waarin die tussenruimtes zich telkens aan de andere zijde van een respectieve reeks van tanden 807 bevinden. Dit heeft tot gevolg dat er slip kan optreden in de constructie volgens figuur 30 ten opzichte van het stapsgewijs draaiende wiel.

50 De constructie volgens figuur 31 is een slipkoppeling. Deze bevat een tweetal delen 810 en 811 welke door een snapverbinding met elkaar verbonden zijn. Het deel Blo omvat een in hoofdzaak cilindrisch huis 812 dat aan zijn ondereinde open is en een stijl 813 voor het opnemen van het vooreinde van het dekvel. Het inwendige van het huis 812 is voorzien van zich in langsrichting uitstrekkende ribbels 814 welke in figuur 31a zijn te zien. Het deel 811 bestaat uit een cilinder 815, welke zich omhoog uitstrekt vanuit een 55 schijf 816 welke van tanden 817 is voorzien. Die tanden 817 grijpen in tanden 478 van het stapsgewijs draaiende wiel. De cilinder 815 is aan zijn buitenoppervlak voorzien van een tweetal nokjes 818, welke in belemmerende ingrijping zijn met de ribbels 814. Wanneer de rotatieve kracht die wordt uitgeoefend door 193930 10 het deel 811 op het deel 810 geringer is dan een bepaalde drempelwaarde, draaien die delen tezamen. De cilinder is echter vervaardigd uit een materiaal, bijvoorbeeld kunststofmateriaal, dat radiaal vervormbaar is zodat wanneer de bedoelde rotatiekracht de genoemde drempelwaarde overschrijdt een zodanige vervorming plaatsvindt dat de nokjes 818 over de ribbels 814 kunnen bewegen.

5 Ofschoon bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 13-16 met of zonder de wijzigingen volgens de figuren 30 en 31 het basisvel evenals het dekvel worden opgewonden is het niet noodzakelijk dat er tevens een slipkoppeling of dergelijke tussen het stapsgewijs draaiende wiel en het basisopwindwiel is. De diameter van het basisopwindwiel is zodanig gekozen dat aanvankelijk het basisvel slechts zeer losjes wordt opgewonden en de strakheid waarmee het basisvel wordt opgewonden tijdens de werking toeneemt doch 10 zonder ooit een onaanvaardbaar niveau te bereiken. In theorie zou het basisvel precies kunnen worden opgewonden via een slipkoppeling of dergelijke en het dekvel slechts losjes opgewonden kunnen worden doch in de praktijk is het veel gemakkelijker om het dekvel precies op te winden aangezien dit plat is en dunner dan het basisvel.

De figuren 17-20 laten schematisch de belangrijkste werkzame delen van een inrichting zien welke enige 15 gelijkenissen heeft met die volgens de figuren 10-12, dat wil zeggen dat het hierbij een ’’mangel”-inrichting betreft. Opgemerkt wordt evenwel, dat de figuren 17-20 geen complete inrichting laten zien, dat wil zeggen dat de kamer voor het opnemen van de niet gebruikte strip en het verbruikte basismateriaal uit die figuren zijn weggelaten. Onderdelen volgens deze uitvoeringsvorm welke in algemene zin corresponderen met de bijzondere onderdelen van de uitvoeringsvorm volgens de figuren 10-12 zijn aangeduid met dezelfde 20 verwijzingscijfers doch verhoogd met telkens 200.

De inrichting volgens de figuren 17-20 omvat een tweetal wielen 514a en 514b met daaraan gevormde, met elkaar in ingrijping verkerende tanden welke werkzaam zijn als een ’’mangel” voor aangrijping op het verbruikte dekvelmateriaal. Dit materiaal wordt toegevoerd tot in een kamer 513. Het wiel 514 is een vrij draaiend wiel en wordt tot in aangrijping gedwongen op het wiel 514a door een drukveer 595, welke 25 werkzaam is op een drager 596 voor het wiel 514b. Het wiel 514a bevat een ring tanden 598 welke in ingrijping zijn met tanden 597 aan een stapsgewijs draaiend wiel 516, dat dezelfde stapsgewijze verplaatsingsfunctie verricht als het wiel 16 volgens de eerste uitvoeringsvorm en draaibaar is in een kamer 515. De kamers zijn gevormd in een huis 510 en aan weerszijden van de kamer zijn deksels 530a en 530b bevestigd. Het inhaleren geschiedt via’ een mondstuk 520. De inrichting wordt bediend door middel van een 30 hefboom 524, welke het wiel 516 via een drukarm 526 in een draaiende beweging brengt.

De uitvoeringsvorm volgens de figuren 21-24 is een ander soort ”mangel”-inrichting doch een inrichting waarbij zowel het dekvel als het basisvel door een mangel-kneep passeren.

De uitvoeringsvorm volgens de figuren 21-24 bevat een huis 610 dat een in hoofdzaak rond kamer 611 bepaalt met daaraan bevestigde deksels 612a en 612b. In het inwendige van de kamer 611 zijn draaibaar 35 een stapsgewijs draaiend wiel 613 en een basisvel- en dekvelopwindwiel 614 roteerbaar gemonteerd welke wielen 613 en 614 zijn voorzien van met elkaar in ingrijping verkerende tanden. Het wiel 613 bevat groeven 615, terwijl een dekvelaangrijpwiel 618, dat roteerbaar wordt gedragen in een drager 619 tevens gemonteerd is grenzend aan de groeven 615, stroomafwaarts van het aansluitstuk 616. Achter het aansluitstuk 616 is een rol 620 gemonteerd voor het geleiden van het dekvel.

40 In de kamer 611 is een flexibele strip 601 aangebracht waarvan het hoofddeel aanvankelijk is gewonden om de binnenwand van de kamer. Het vooreinde van die strip passeert tussen twee geleidingselementen 622 en 623 over een deel van de omtrek van het stapsgewijs draaiende wiel 613 waarbij de poeder-bevattende compartimenten daarvan in ingrijping zijn in de groeven 615. Ter plaatse waar de strip het aansluitstuk 616 ontmoet wordt het losgetrokken en het dekvel passeert achter het aansluitstuk en over de 45 rol 620 terwijl het basisvel passeert tussen het stapsgewijs draaiende wiel en het aansluitstuk. Voorbij het aansluitstuk passeren beide vellen tussen het stapsgewijs draaiende wiel en het dekvelaangrijpwiel 618 en worden daardoor aangegrepen. Het vooreinde van de strip is bevestigd in het basisvel- en het dekvelopwindwiel 614.

Bij gebruik wordt de strip 601 voortbewogen door een draaiende beweging van het stapsgewijs 50 draaiende wiel, door middel van een hefboom 624 via een drukarm 626, welke zorgt voor een corresponderende rotatiebeweging van het basisvel- en dekvelopwindwiel. Hierdoor wordt het basisvel en het dekvel opgewonden, aanvankelijk losjes doch met toenemende strakheid naarmate de bewerking wordt voortgezet doch zonder dat de strakheid ooit een onaanvaardbaar niveau bereikt. Het dekvel en het basisvel worden van elkaar afgetrokken waar de strip het aansluitstuk 616 ontmoet waardoor een nieuw compartiment met 55 poeder voor de poederuitlaat 617 wordt gepresenteerd. Het inhaleren geschiedt via een mondstuk 620.

De figuren 32-34 laten een uitvoeringsvorm overeenkomstig de uitvinding zien met, als verdere bijzonderheid aanwijzingen voor de gebruiker wat betreft de opeenvolgende stappen welke hij moet nemen

Claims (25)

1. Inhaleerinrichting voor toepassing met een medicijnverpakking met ten minste een afgedekte houder waarin zich een poedervormig medicijn bevindt, welke inhaleerinrichting is voorzien van een openingsstation voor de ten minste ene houder en een uitlaat via welke een gebruiker medicijn kan inhaleren uit een geopende houder, met het kenmerk, dat de ten minste ene houder gevormd is tussen twee van elkaar aftrekbare elementen en het openingsstation middelen omvat voor het van elkaar aftrekken van de twee 45 elementen.

2. Inhaleerinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen voor het van elkaar aftrekken van de twee elementen zijn ingericht voor het aangrijpen op langgerekte vellen, die een reeks opeenvolgende, onderling op afstand gelegen houders bepalen, waarbij voorzien is in stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen die kunnen aangrijpen op de langgerekte vellen voor het achtereenvolgens toevoeren 50 van de houders aan het openingsstation voor het telkens met de uitlaat in verbinding brengen van een geopende houder.

3. Inhaleerinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat voorzien is in aandrijfmiddelen die door het voorttrekken van een langgerekt dekvel, dat is aangebracht op een langgerekt basisvel, waarin zich een reeks opeenvolgende, onderling op afstand gelegen compartimenten bevindt, het van elkaar aftrekken van 55 het dekvel en het basisvel kunnen bewerkstelligen.

4. Inhaleerinrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen een stapsgewijs draaibaar wiel omvatten, waarin een aantal verdiepingen is aangebracht die elk 193930 12 een compartiment in het basisvel kunnen opnemen.

5. Inhaleerinrichting volgens conclusie 2, 3 of 4, met het kenmerk, dat de middelen voor het kunnen voorttrekken van het dekvel en de stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddeten in samenhang draaiend zijn gekoppeld.

5 De inrichting volgens de figuren 32-34 bevat een deksel 700 dat zwenkbaar is verbonden met de rest van de inrichting om een as 701. De tandwielen 23 en 25 en daarmee geassocieerde onderdelen worden afgedekt door een achterwand 702. Deze strekt zich uit over de gehele achterzijde van de inrichting doch in de tekening is die achterwand behoudens een klein gedeelte daarvan voor beter begrip weggebroken. De hefboom 27 is voorzien van een gebogen verlengstuk 703 op een rand waarvan een nok 704 is gevormd.

6. Inhaleerinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de middelen voor het kunnen voorttrekken van het dekvel en de stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen door een slipkoppeling zijn verbonden.

7. Inhaleerinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de slipkoppeling voorzien is van een eerste getand element dat samen met het stapsgewijs draaiende wiel beweegbaar is en een getand oppervlak omvat, en van een tweede getand element dat samen met het dekvelaandrijfmiddel beweegbaar is en een 10 getand oppervlak omvat dat in ingrijping verkeert met het getande oppervlak van het eerste getande element, waarbij ten minste een van die getande oppervlakken is voorzien van een getand gedeelte dat voor- en achterwaarts beweegbaar is ten opzichte van de rest van het getande oppervlak waar dat getande gedeelte deel van uitmaakt.

8. Inhaleerinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de slipkoppeling voorzien is van een eerste 15 koppelingsmiddel dat samen met het stapsgewijs draaiende wiel beweegbaar is, en van een tweede koppelingsmiddel dat samen met het dekvelaandrijfmiddel beweegbaar is, waarbij het ene koppelingsmiddel een reeks zich radiaal uitstrekkende ribbels omvat en het andere koppelingsmiddel voorzien is van middelen die ingrijpend tot aangrijping komen met die ribbels wanneer tussen die koppelingsmiddelen een kracht kleiner dan een voorafbepaalde kracht wordt uitgeoefend en die ten opzichte van die ribbels slippen 20 wanneer een kracht gelijk aan of groter dan de genoemde, voorafbepaalde kracht wordt uitgeoefend.

9. Inhaleerinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het dekvelaandrijfmiddel is voorzien van een wiel waarop het dekvel is te wikkelen, welk wiel is voorzien van een opwikkelvlak dat in diameter afneemt als de spanning in het dekvel toeneemt.

10. Inhaleerinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het wiel is voorzien van een aantal verend 25 buigzame armen die zich vanaf het wiel uitstrekken onder insluiting van een hoek ten opzichte van de bijbehorende straal.

10 Het verlengstuk 703 draagt aanwijzingen in de vorm van instructies voor de gebruiker, in dit geval de opschriften ’’open deksel”, ’’drukknop”, ’’inhaleren”. Wanneer de hefboom 24 en daardoor ook het verlengstuk 703 in bepaalde posities zijn is één van de bedoelde opschriften via het venster 705 in de achterwand 702 te zien. Het verwijderd gelegen einde van het verlengstuk 703 vormt een vormt een drukknop 706. Het van het verlengstuk 703 verwijderd gelegen einde van de hefboom 24 draagt een ten 15 opzichte daarvan zwenkbare tong 707. Figuur 32 laat de inrichting in de rusttoestand zien. Het opschrift ’’open deksel" is zichtbaar via het venster 705. Wanneer een patiënt nu het deksel 700 opent komt de inrichting in de positie volgens figuur

33. Het blijkt dat de bovenste achterrand van het deksel in aanraking is gekomen met de nok 704 en het verlengstuk over een hoek heeft verplaatst, zodanig dat het opschrift ’’drukknop” zichtbaar is geworden via 20 het venster 705. Wanneer de gebruiker nu de knop 706 indrukt gaat de hefboom 24 draaien waardoor de poederbevattende houder wordt geopend zoals beschreven in verband met de figuren 1-3. Hierdoor wordt de inrichting gebracht in de positie, welke is afgebeeld in figuur 34 en waarbij het opschrift "inhaleren" zichtbaar is via het venster 705. Het zal duidelijk zijn dat in de positie volgens figuur 34 de tong 707 omhoog uitsteekt. Dienovereenkomstig wordt, wanneer de gebruiker na geïnhaleerd te hebben het deksel 25 sluit, de tong 707 getroffen door een nok 708 aan de onderzijde van het deksel waardoor die hefboom 24, met zijn verlengstuk 703, teruggedrukt wordt in de positie volgens figuur 32 waarbij weer het opschrift "open deksel” zichtbaar is. De zojuist beschreven inrichting geeft niet alleen instructies voor achtereenvolgens uit te voeren handelingen aan de gebruiker en vermindert aldus het risico dat een patiënt in de war komt, doch maakt het 30 tevens moeilijk voor een patiënt de inrichting anders dan op de beoogde wijze te gebruiken doordat de drukknop 706, wanneer deze eenmaal is ingedrukt, niet opnieuw toegankelijk Is voordat de gebruiker het deksel sluit en dat deksel weer opent. In de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvormen is er sprake geweest van een mondstuk. Wanneer de inrichting echter voor andere doeleinden dan voor inhaleren via de mond bestemd is kan ook 35 een andere uitlaat worden toegepast, bijvoorbeeld een neusstuk.

11. Inhaleerinrichting volgens conclusie 2 en 3, met het kenmerk, dat de stapsgewijs werkzame verplaatsingsmiddelen tussen belendende compartimenten grijpen teneinde elk compartiment op zijn beurt in een positie in verbinding met de uitlaat te brengen.

11 193930 om de inrichting te doen werken. Afgezien van die aanwijzingen is de inrichting grotendeels op soortgelijke wijze uitgevoerd als de uitvoeringsvorm volgens de figuren 1-3 en zijn ook dezelfde verwijzingscijfers gebezigd voor corresponderende onderdelen. Er zijn echter enkele extra onderdelen zoals hieronder nader zal blijken.

12. Inhaleerinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het dekvelaandrijfmiddel voorzien is van twee aandrijfwielen die onder tussensluiting van een dekvel drijvend kunnen samenwerken.

13. Inhaleerinrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de genoemde aandrijfwielen getande wielen met in elkaar grijpende tanden zijn.

14. Inhaleerinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat voorzien is in geleidingsmiddelen die het 35 dekvel en het basisvel ter plaatse van het openingsstation langs afzonderlijke banen geleiden, welke banen stroomafwaarts van het openingsstation weer bijeenkomen, waarbij de aandrijfmiddelen zich voorbij het punt bevinden waar de banen bijeenkomen en zowel het dekvel als het basisvel kunnen aandrijven.

15. Inhaleerinrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen twee tandwielen met in elkaar grijpende tanden omvatten.

16. Inhaleerinrichting volgens een der conclusies 3-15, met het kenmerk, dat voorzien is in ten minste een kamer voor het opnemen van de langwerpige medicijnverpakking vóór het openen en voor het opnemen van het basisvel en het dekvel nadat deze van elkaar af zijn getrokken.

17. Inhaleerinrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat voorzien is in verende wikkelhouders voor het in de gewikkelde vorm houden van de langwerpige medicijnverpakking en/of het basisvel.

18. Inhaleerinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat voorzien is in aanwijsmiddelen die een gebruiker instructies verstrekken betreffende de volgende te verrichten stap nadat de voorafgaande stap is verricht.

19. Inhaleerinrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de aanwijsmiddelen voorzien zijn van een indicatie-element dat een aantal opschriften draagt, welke opschriften elk een instructie voor de gebruiker 50 bevatten, waarbij het indicatie-element verplaatsbaar is om bij het verrichten van een bepaalde stap de instructie voor de volgende te nemen stap zichtbaar te maken.

20. Medicijnverpakking kennelijk bestemd voor gebruik bij een inhaleerinrichting en voorzien van een langwerpige strip die gevormd is uit een basisvel met een reeks onderling gescheiden verdiepingen en een dekvel dat hermetisch door verzegeling met het basisvel is verbonden voor het bepalen van een aantal 55 houders die elk medicijn in poedervorm bevatten, met het kenmerk, dat het dekvel lostrekbaar met het basisvel is verbonden.

21. Medicijnverpakking volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de houders over de lengte van het 13 193930 basisvel verdeeld in een enkele reeks zijn aangebracht.

22. Medicijnverpakking volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat voorzien is in middelen voor het initiëren van het van elkaar aftrekken van basisvel en dekvel in de vorm van aangrenzende, niet door verzegeling met elkaar verbonden eindgedeelten van dekvel en basisvel.

23. Medicijnverpakking volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat ten minste een van de eindgedeelten voorzien is van middelen voor het verbinden van dat eindgedeelte met een opwikkelmïddel.

24. Medicijnverpakking volgens een der conclusies 20-23, met het kenmerk, dat de hermetische verzegeling tussen basisvel en dekvel zich over de volle breedte daarvan uitstrekt.

25. Medicijnverpakking volgens een der conclusies 20-24, met het kenmerk, dat de strip voldoende flexibel 10 is om tot rol te worden opgewonden. Hierbij 21 bladen tekening