NL193166C

NL193166C - Anti-slipinrichting voor een voertuigwiel.

Info

Publication number: NL193166C
Application number: NL8104880A
Authority: NL
Original assignee: Autotyp Sa
Priority date: 1980-10-29
Filing date: 1981-10-28
Publication date: 1999-01-05
Also published as: SE8007589L; DE3142489C2; IT1145569B; FR2492744B1; DK475781A; FI76524C; IT8168403A0; DK151785C; GB2086318A; NL8104880A; GB2086318B; NO813596L; JPS57191106A; ES506653A0; JPH029966B2; FR2492744A1; US4388754A; ATA457681A; NO154259B; CA1165676A

Description

1 193166

Anti-slipinrichting voor een voertuigwiel

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een anti-slipinrichting voor een voertuigwiel omvattende een houdelement met in gemonteerde toestand naast de buitenzijde van het wiel gelegen, door het wielmidden 5 verlopende en over het loopvlak grijpende beugelvormige delen die met elkaar zijn verbonden door over de bandomtrek verdeelde anti-slipelementen, in het bijzonder een anti-slipketting.

Een anti-slipinrichting van deze soort is uit het Franse octrooischrift 1.520.579 bekend. Deze bekende inrichting heeft een naast de wielbuitenzijde aangebracht houdelement met beugelvormige delen en over het wielloopvlak grijpende bevestigingsdelen voor de anti-slipketting. Deze bekende inrichting kan door middel 10 van betrekkelijk gecompliceerde, verende, instelelementen in een naafdeel, die samenwerken met een aantal trekkabels, vanaf de buitenzijde van het wiel op het wiel worden aangebracht, waarbij het kettingdeel dat zich bevindt naast het op de bodem rustend bandgedeelte pas bij het rijden wordt aangetrokken. Na het aanbrengen moet het naafdeel zodanig worden bediend dat de beugelvormige delen van het houdelement worden ingetrokken en daardoor de bevestigingsdelen van de ketting tegen het loopvlak komen aan te 15 liggen. Tegelijk worden door de trekkabels de verschillende kettingdelen aan de buiten- en binnenzijde van het wiel gespannen. Voor het afnemen van de anti-slipinrichting moeten deze spaninrichtingen weer worden gelost en moeten, opdat het houdelement kan worden afgenomen, de beugels worden uitgetrokken.

De uitvinding beoogt een anti-slipinrichting van deze soort zo eenvoudig mogelijk uit te voeren en in het bijzonder de bediening ervan tot slechts enkele handgrepen te beperken.

20 Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat de beugelvormige delen met het wiel kunnen worden verbonden via een koppelelement en ten minste een veerelastisch spandeel, dat in gemonteerde toestand het houdelement in de richting van de wielas naar het wiel toe belast, en in de zone van de wielas aan ofwel het koppelelement dan wel het spandeel draaibaar zijn gelegerd.

Bij de anti-slipinrichting volgens de uitvinding is het vastspannen van het als beugel uitgevoerd houd-25 element en van de kettingdelen aan het wiel geheel vervallen; integendeel: houdelement en kettingdelen kunnen zich iets ten opzichte van het wiel verdraaien. Slechts wordt door het in de richting van de wielas werkend spandeel ervoor gezorgd dat het houdelement steeds in de richting van het wiel getrokken wordt. Daardoor wordt niet alleen het optrekken van dat deel van de ketting, dat zich bevindt naast het op de bodem rustend banddeel tijdens het wegrijden teweeggebracht, doch ook wordt er steeds voor gezorgd dat 30 eventuele tijdens het rijden naar opzij van het wiel weggedrukte kettingdelen steeds weer op het loopvlak worden gedrukt. Deze enigszins losse plaatsing van de anti-slipinrichting op het wiel maakt een buitengewoon gemakkelijk aanbrengen en afnemen mogelijk, waarbij bij het aanbrengen niet alleen een deel van de ketting blijft naast het bodemaanrakingsvlak, maar ook het houdelement aanvankelijk slechts het loopvlak in het bovenste deel ervan omgrijpt, en voor de rest schuin naar buiten en naar onderen op het wiel ligt. Pas 35 bij het rijden worden de schuin buiten het wiel gelegen delen geheel op het loopvlak getrokken, waarbij pas dan de beugels van de houdelement in hoofdzaak evenwijdig met het wiel liggen.

Doordat de de ketting dragende delen en de aan het wiel bevestigde delen der inrichting ten opzichte van elkaar kunnen verdraaien wordt verhinderd dat bij het verschuiven van de ketting op het loopvlak het houdelement wordt beschadigd. Dit kan zich onder belasting steeds aanpassen aan de stand van de ketting 40 en ten opzichte van het wiel verdraaien. Zou daarentegen het als beugel uitgevoerde houdelement bij het verdraaien van de ketting ten opzichte van het wiel worden belast, dan kunnen beschadigingen optreden en zou het afnemen van de inrichting eventueel sterk bemoeilijkt worden.

Bij voorkeur omvat het houdelement een as waarop het koppelelement ter verbinding van het houdelement met het aan het wiel bevestigd spandeel draaibaar is gelegerd, waarbij op het koppelelement 45 vasthoudelementen draaibaar zijn gelegerd en waarbij twee, telkens door twee beugels of jukken gevormde armen in elk vasthoudelement beweegbaar en ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn aangebracht. Elke beugel is bij voorkeur U-vormig, waarbij de benen daarvan verlopen op tegengestelde zijde van de as en waarbij een been van een dergelijk juk verloopt tussen de benen van het andere juk. Het spandeel omvat bij voorkeur een of meer veerelementen die kunnen worden gemonteerd aan het wiel respectievelijk aan de 50 eindkant van de velg, en in gemonteerde toestand vanuit het wiel in de richting van de wielas uitsteken, en het houdelement omvat een koppelelement dat aan de veerelementen is bevestigd en waaraan de armen draaibaar in het vlak evenwijdig aan de buitenzijde van het wiel zijn bevestigd. Deze veerelementen bestaan bij voorkeur uit elastische banden van rubbermateriaal, die onder uitrekking in de velg kunnen worden ingehaakt.

55 In een gunstige uitvoeringsvorm zijn de armen scharnierend aan elkaar bevestigd waarbij zij in elkaar verschuifbaar of in elkaar overlappende richtingen verstelbaar zijn.

Bij voorkeur kunnen de dwars op het loopvlak verlopende, als bevestigingsdelen voor de anti- 193166 2 slipelementen fungerende einddelen om een op de armen naast het loopvlak gelegen draaias worden verdraaid.

In een gunstige uitvoeringsvorm zijn voorts de door de armen gedragen anti-slipelementen uitgevoerd als anti-slipketting met samenvallende gedeelten die steeds in het midden tussen twee bredere gedeelten zijn 5 aangebracht, waarin de anti-slipketting aan de armen is bevestigd, waarbij samenkomende gedeelten van de ketting eindigen in ringen, en in de nabijheid van de ringen dwarsstaven in de anti-slipketting zijn aangebracht. Bij voorkeur zijn de schalmdelen van de anti-slipketting ingestoken op parallelle delen van door de armen gedragen bevestigingselementen en zijn de schalmen van deze delen via instelelementen verbonden met de op de armen gelegen draaiassen van de einddelen.

10 Opgemerkt wordt dat uit het Zwitserse octrooischrift 556.251 een anti-slipinrichting bekend is die in feite een combinatie is van een sneeuwketting enerzijds en een anti-slipinrichting met radiale beugels anderzijds waarbij de einden van de, niet de gehele wielomtrek omspannende, kettingen zijn verbonden met vanuit het wielcentrum radiaal naar buiten verlopende beugels.

Uit het Franse octrooischrift 2.219.025, figuur 11, is de bevestiging van het houdelement voor een 15 anti-slipinrichting aan een voertuigwiel door middel van trekelementen en twee scharnierarmen op zich bekend. Deze anti-slipinrichting heeft echter een opbouw die geen enkele gelijkenis vertoont met die volgens de uitvinding.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening.

20 Figuur 1 is een perspectivische afbeelding van een inrichting volgens de uitvinding in opgevouwen toestand.

Figuur 2 is een perspectivische afbeelding van de inrichting van figuur in uitgevouwen vorm, gereed om te worden aangebracht.

Figuur 3 toont hoe de inrichting van figuur naast het voertuigwiel wordt aangebracht.

25 Figuur 4 is een vooraanzicht van een voertuigwiel met de daarnaast aangebrachte inrichting volgens figuur 1.

Figuur 5 is een perspectivische afbeelding van de toestand volgens figuur 4.

Figuur 6 toont de inrichting, bevestigd op het wiel en figuur 7 toont hoe de inrichting na gebruik weer kan worden afgenomen.

30

De figuren 3-7 tonen een gedeelte van een voertuig 1, met een wiel 2 waar op de anti-slipinrichting 3 moet worden aangebracht. Deze bestaat uit een als beugel uitgevoerd houdelement 4 met een sneeuwketting 5 die langs de omtrek van het wiel 2, dus op het loopvlak 7 van de band 6 moet worden aangebracht. De beugel 4 heeft een as 8 waarop scharnierend zijn aangebracht een koppelelement 9 en twee vasthoud-35 elementen 10 en 11. De vasthoudelementen 10 en 11 zijn voorzien van sleuven waardoor de armen 12 en 13 zijn geleid en zijn zodanig aangebracht op de as 8 dat deze sleuven naar elkaar zijn gericht. Het koppelelement 9 kan bijv. een langwerpige staaf zijn waarvan de einddelen naar elkaar toe zijn omgezet tot hoeken 14 en 15 en de vasthoudelementen 10 en 11 kunnen zijn gevormd uit elementen waarvan de tegenover elkaar gelegen randdelen zodanig zijn omgebogen dat de elementen U-vormig zijn.

40 Elke arm 12, 13 bestaat uit twee beugels of jukken 16 en 17, geleid door de sleuf in elk vasthoudelement 10 of 11 en zij steken in tegengestelde richtingen uit de vasthoudelementen 10 en 11 uit. Elk juk 16, 17 bestaat uit een U-vormig element waarvan de benen 18, 19 aan weerskanten van de as 8 uitsteken; zij zijn door het tussendeel 20 met elkaar verbonden en dit deel is omgezet om de afstand van uitschuiven van het juk 16 resp. 17 uit het vasthoudelement 10 resp. 11 te begrenzen. De vrije delen van de jukken 16 en 17 45 zijn zodanig omgebogen dat grijpdelen 21, resp. 22 ontstaan die samenwerken met een U-vormig bevestigingsdeel 23 via het basisdeel 24 daarvan, zodanig dat het bevestigingsdeel kan draaien rond een scharnieras die dwars op het juk 16, resp. 17 staat.

De sneeuwketting 5, heeft een schalmdeel 26 waarvan de schalmen zijn aangebracht op het einde van het bevestigingsdeel 23 dat het dichtst bij het juk 16 resp. 17 ligt, en een schalmdeel 27 waarvan de 50 schalmen liggen op het tegenover gelegen uiteinde van het bevestigingsdeel. De schalmen van het schalmdeel 26 zijn bij voorkeur gestoken op de benen 28, 29 van het bevestigingsdeel 23 en worden vastgehouden door één of meer schalmen 30 waarvan er een gaat om het tussenstuk 24 terwijl de schalmen van het schalmdeel 27 gaan door ogen 31, verkregen door het omzetten van de benen 28, 29. Door het variëren van het aantal schalmen 30 tussen het deel 24 en het deel 26 kan de afstand tussen de 55 schalmdelen 26, 27 bij het bevestigingspunt worden veranderd en daarmee kan ook de diameter van de gehele ketting 5 worden veranderd om deze aan te passen aan de diameter van het wiel 2.

De afstand tussen de schalmdelen 26, 27 van de ketting 5 neemt aan weerskanten van het bevestigings- 3 193166 deel 23 af en de eindschalmen zijn aangebracht in ringen 32 die ongeveer halverwege de bevestigingsdelen 23 liggen. De ringen 32 vormen het smalste deel der ketting en de schalmdelen 26, 27 zijn bij voorkeur onderling gekoppeld via dwarsstangen 33 halverwege het bevestigingsdeel 23 en de ring 32. Boven omschreven opbouw van de ketting 5 vergemakkelijkt het aanbrengen ervan op het wiel 2 en geeft een 5 goede greep op het oppervlak.

Zoals blijkt uit figuur 1 kan de gehele inrichting worden opgevouwen tot een zeer klein pakket door het zodanig omklappen van de armen 12,13 dat zij onderling evenwijdig komen te liggen en door daarna de jukken 16, 17 die de armen 12, 13 vormen, terug te schuiven waarna de bevestigingsdelen 23 naar binnen worden omgeklapt en de ketting 5 op een geschikte wijze wordt samengenomen. Wanneer de inrichting 3 10 wordt aangebracht, worden de armen 12, 13 zodanig ten opzichte van elkaar verdraaid dat zij een kruis vormen en worden de jukken 16,17 zover mogelijk uitgeschoven. Nu kan de sneeuwketting op het wiel 2 worden aangebracht. Alvorens de ketting op het wiel 2 wordt geplaatst, wordt dit wiel voorzien van twee rubberbanden 34 met haakvormige einddelen 35 waarmee de banden aan de velg 39 of het wiel kunnen worden vastgezet.

15 De rubberbanden 34 worden bij voorkeur zodanig vastgehaakt dat zij wat worden gerekt en na het vasthaken wordt de inrichting 3 vlakbij het wiel 2 geplaatst, met één van de smalste delen (een ring 32) of de ketting 5 naast het deel 37 van het wiel 6 dat op de grond 36 rust, waarna de ketting op en boven het wiel wordt gebracht zodat bij het bovendeel daarvan de werkstand op het loopvlak van het wiel 2 wordt bereikt - zie figuur 3. Wanneer de ketting 5 ligt naast het deel 37 dat op de grond 36 rust met een van de 20 smalste delen - de ring 32 - zal slechts een klein gedeelte van de schalmen van de ketting 5 niet de uiteindelijke werkstand ervan op de band 2 kunnen bereiken.

De inrichting 3 ligt nu enigszins schuin ten opzichte van het wiel en kan in deze stand aan het wiel worden bevestigd door middel van de rubberbanden 34. Teneinde dit mogelijk te maken worden de rubberbanden 34 gerekt in de richting van de pijl A in figuur 3 en gehaakt in de hoekdelen 14, 15 van het 25 koppelelement 9. De rubberbanden 34 zijn zodanig gedimensioneerd dat zij op de inrichting 3 een grote kracht uitoefenen in de richting van de pijl B, (zie figuur 4) in de richting van de wielas naar het wiel 2 toe, zodanig dat de banden, via de armen 12, 13, die delen van de ketting 5 welke hun uiteindelijke werkstand toch niet hebben bereikt in de werkstand brengen wanneer ze vrijkomen zodra de ketting wordt verdraaid door het over een kleine hoek roteren van het wiel, met andere woorden: de inrichting 3 moet dicht bij het 30 wiel 2 worden geplaatst zoals figuur 4 dit toont, met het wiel worden gekoppeld via de rubberbanden 34 en daarna moet het voertuig over een korte afstand worden verreden zodat de rubberbanden vanzelf de inrichting in de juiste stand op het wiel 2 brengen, daar die delen van de ketting 5 die aanvankelijk naast het wiel 6 lagen nu over het loopvlak 7 zullen verschuiven zodra ze vrijkomen. Het wiel 2 behoeft slechts weinig te worden verdraaid voordat deze delen van de ketting 5 vrijkomen en niet meer tussen het wiel en de 35 grond worden vastgeklemd.

De rubberbanden 34 zijn bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat zij een kracht uitoefenen op de inrichting in de richting B wanneer deze inrichting in de werkstand op het wiel is aangebracht waardoor zij de sneeuwketting goed op zijn plaats houden. Dit is in het bijzonder gunstig wanneer de ketting 5 rond het wiel kan bewegen. In vele gevallen is dit essentieel, nl. wanneer de ketting 5 een grotere diameter heeft dan het wiel 40 en dus tijdens rotatie daarvan een andere snelheid zal hebben. De rubberbanden 34 geven voorts het voordeel dat de daardoor in de richting B uitgeoefende kracht toeneemt naarmate de sneeuwketting of delen daarvan tijdens het rijden in de richting van de pijl A uit hun werkstand zouden komen.

Het verwijderen van de sneeuwketting 3 van het wiel 2 is even eenvoudig als het aanbrengen. Het geschiedt door het losnemen van het koppelelement 9 van de rubberbanden en het daarna wegtrekken van 45 de ketting 5 van de bovendelen van het wiel. Daar de bevestigingsdelen 23 scharnierend zijn verbonden met de armen 12,13 kan de gehele anti-slipinrichting 3 omlaag worden gehaald - zie figuur 7 - zonder dat de bevestigingsdelen 23 en/of de armen 12, 13 die zich onder het wiel bevinden worden beschadigd.

Daarna kan het voertuig over een kleine afstand naar voren of naar achteren worden verreden totdat de gehele inrichting vrij is gekomen van het wiel, kan worden weggehaald, opgevouwen en opgeborgen.

50 De beschreven uitvoeringsvorm is slechts één van vele mogelijke alternatieven. De anti-slipelementen kunnen een andere inrichting zijn dan een sneeuwketting en het is ook mogelijk anti-slipelementen te gebruiken die uit meerdere individuele delen bestaan. Ook kan de inrichting worden gebruikt op andere wielen dan voertuigwielen. Het is mogelijk andere soorten krachtuitoefenende organen dan rubberbanden 34 toe te passen voor het uitoefenen van een kracht op de anti-slipinrichting, terwijl het daarvoor toegepaste 55 orgaan ook op een andere wijze kan zijn aangebracht, bijvoorbeeld zodanig dat het koppelelement 9 direkt is verbonden met het wiel terwijl het de kracht uitoefenend orgaan zich bevindt aan de buitenkant van het koppelelement. Dit orgaan kan daarbij bestaan uit meerdere elementen van verschillende soort, bijvoorbeeld

Claims

193166 4 elastische banden van een ander materiaal dan rubber, bladveren, schroefveren of gasveren. 5

1. Anti-slipinrichting voor een voertuigwiel omvattende een houdelement met in gemonteerde toestand naast de buitenzijde van het wiel gelegen, door het wielmidden verlopende en over het loopvlak grijpende beugelvormige delen die met elkaar zijn verbonden door over de bandomtrek verdeelde - anti-slipelementen, in het bijzonder een anti-slipketting, met het kenmerk, dat de beugelvormige delen (12,13, 10 23) met het wiel (2) kunnen worden verbonden via een koppelelement (9) en ten minste een veerelastisch spandeel (34), dat in gemonteerde toestand het houdelement (4) in de richting van de wielas naar het wiel (2) toe belast, en in de zone van de wielas aan ofwel het koppelelement (9) dan wel het spandeel (34) draaibaar zijn gelegerd.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het houdelement (4) een as (8) omvat, waarop het 15 koppelelement (9) ter verbinding van het houdelement (4) met het aan het wiel bevestigd spandeel (34) draaibaar is gelegerd, waarbij op het koppelelement (9) vasthoudelementen (10, 11) draaibaar zijn gelegerd en waarbij twee, telkens door twee beugels of jukken 16, (17) gevormde armen (12, 13) in elk vasthoud-element (10, 11) beweegbaar en ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat elke beugel (16, 17) U-vormig is, waarbij de benen 20 (18, 19) daarvan verlopen op tegengestelde zijde van de as (8) en waarbij een been (18,19) van een dergelijk juk (16 of 17) verloopt tussen de benen van het andere juk.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het spandeel een of meer veerelementen (34) omvat die kunnen worden gemonteerd aan het wiel (2) respectievelijk aan de eindkant van de velg (39), en in gemonteerde toestand vanuit het wiel (2) in de richting a van de wielas uitsteken, en 25 het houdelement (4) het koppelelement (9) omvat dat aan de veerelementen is bevestigd en waaraan de armen (12, 13) draaibaar in een vlak evenwijdig aan de buitenzijde van het wiel (2) zijn bevestigd.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de veerelementen bestaan uit elastische banden (34) van rubbermateriaal, die onder uitrekking in de velg (39) kunnen worden ingehaakt.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de armen (12,13) scharnierend 30 aan elkaar zijn bevestigd waarbij zij in elkaar verschuifbaar of in elkaar overlappende richtingen verstelbaar zijn.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat dwars op het loopvlak (7) verlopende, als bevestigingsdelen (23) voor de anti-slipelementen (5) fungerende einddelen om een op de armen (12, 13) naast het loopvlak gelegen draaias (21) kunnen worden verdraaid.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de door de armen (12,13) gedragen anti-slipelementen (5) zijn uitgevoerd als anti-slipketting met samenvallende gedeelten die steeds in het midden tussen twee bredere gedeelten zijn aangebracht, waarin de anti-slipketting aan de armen (12, 13) is bevestigd, waarbij de samenkomende gedeelten van de ketting eindigen in ringen (32), en in de nabijheid van de ringen dwarsstaven (33) in de anti-slipketting zijn aangebracht.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de schalmdelen (26) van de anti-slipketting (5) zijn ingestoken op parallelle delen (28, 29) van door de armen (12, 13) gedragen bevestigingseiementen 23, en dat de schalm van deze delen (26) via instelementen (30) zijn verbonden met de op de armen (12, 13) gelegen draaiassen van de einddelen (23). Hierbij 6 bladen tekening