NL8803010A - Schuifdak voor een voertuig. - Google Patents

Description

Schuifdak voor een voertuig

De uitvinding heeft betrekking op een schuifdak voor een voertuig, voorzien van een paneel, dat in een voorste stand een opening in het vaste dak van het voertuig afsluit en dat, door het bedienen van een aandrijforgaan, onder het oplichten van de achterrand gedeeltelijk tot buiten de dakopening in standen boven het vaste dak verplaatsbaar is, waarbij het paneel nabij zijn voorrand, verzwenkbaar om een horizontale dwarstap, is ondersteund door tenminste één voorste steun, die in de langsrichting van het voertuig heen en weer verplaatsbaar is, terwijl het paneel voorts achterwaarts van de voorste steun verzwenkbaar in aangrijping is met tenminste één eerste leidelement aan een hefboom van een verstelorgaan, die aan zijn onderste uiteinde scharnierend om een horizontale, in de dwarsrichting van het schuifdak verlopende scharnieras is ondersteund.

Bij bekende uitvoeringen van een dergelijk schuifdak kan het, ondanks dat de hefboom soms door middel van een aantal leidelementen met het paneel in ingrijping is, voorkomen, dat het paneel in achterwaarts verplaatste standen aan de achterrand ongewenste vertikale verplaatsingen ondergaat, bijvoorbeeld bij hoge snelheden van het voertuig of bij het rijden over een oneffen wegdek.

De uitvinding beoogt een schuifdak van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij dit bezwaar op doeltreffende wijze is opgeheven.

Hiertoe wordt het schuifdak volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat het verstelorgaan is voorzien van een ten opzichte van de hefboom scharnierbare hulphefboom, die tenminste in omhoog verzwenkte standen van het paneel in de langsrichting hiervan op een afstand van het eerste leidelement aan de hefboom met het paneel in ingrijping is.

Op deze wijze kan enerzijds het paneel op twee op voldoende afstand van elkaar gelegen plaatsen door de hefboom, respectievelijk de hulphefboom worden vastgehouden, zodat het paneel stabiel is ondersteund, terwijl dit anderzijds niet ten koste gaat van de inbouwhoogte van het schuifdak doordat de hulphefboom scharnierbaar is ten opzichte van de hefboom, zodat in de sluitstand van het paneel de hulphefboom op een weinig hoogteruimte innemende wijze ten opzichte van de hefboom kan scharnieren.

Hiertoe is bij voorkeur de hoek tussen de hulphefboom en de hefboom in de gesloten stand van het paneel minimaal en in geheel geopende stand van het paneel maximaal.

Voor de eenvoud is het gunstig wanneer de hulphefboom schamierbaar is om de schamieras van de hefboom.

Op deze wijze zijn de hefboom en de hulphefboom om een gezamenlijke schamieras schamierbaar.

In een uitvoering van het schuifdak, waarbij het aandrijforgaan op de voorste steun aangrijpt en deze voor het verplaatsen van het paneel, in de langsrichting van het voertuig verschuift, terwijl het eerste leidelement aan de hefboom verdraaibaar en verschuifbaar is in een onder het paneel gevormde langsgeleiding, en waarbij bij het verplaatsen van het paneel vanuit de voorste stand de hefboom een door een aanslag bepaalde stand bereikt, waarna het eerste leidelement de langsgeleiding doorloopt, is het van voordeel dat de hulphefboom met behulp van een tweede leidelement verschuifbaar in ingrijping is met het paneel, terwijl tijdens de relatieve beweging tussen het eerste leidelement en de langsgeleiding aan het paneel de hefboom en de hulphefboom ten opzichte van elkaar tegen scharnieren zijn geblokkeerd.

Door de blokkering van de hulphefboom ten opzichte van de hefboom ontstaat een vast driehoeksverband tussen de beide leidelementen en de gezamenlijke schamieras van de hefboom en de hulphefboom, waardoor een zeer stabiele ondersteuning van het paneel plaatsvindt.

Bij voorkeur zijn de hefboom en de hulphefboom ten opzichte van elkaar blokkeerbaar door middel van een verbindingsarm, die enerzijds schamierbaar met het bovenste uiteinde van de hefboom is verbonden en die anderzijds in ingrijping kan komen met het bovenste uiteinde van de hulphefboom, waarbij de ingrijping tussen de verbindingsarm en de hulphefboom als aanslag voor de hefboom dient.

Op deze wijze vormen de hefboom, de hulphefboom en de verbindingsarm een zeer stabiele gesloten driehoek, terwijl de vrije verdraaiing aan de hefboom in het eerste gedeelte van de achterwaartse verplaatsing van het paneel door de ingrij-ping van de hulphefboom en de verbindingsarm wordt verhinderd bij een verdere achterwaartse verplaatsing van het paneel.

In een uitvoering van een schuifdak, waarbij het eerste leidelement aan de hefboom in voorste standen van het paneel ten opzichte van de langsgeleiding tegen verschuiving is vergrendeld door een grendelorgaan, is het voordelig wanneer het grendelorgaan aan de verbindingsarm is gevormd en de vergrendeling door de ingrijping van de hulphefboom met de verbindingsarm wordt opgeheven. Door deze maatregel heeft de verbindingsarm zowel een verbindingsfunctie als een vergrendelfunctie.

Hierbij is het gunstig indien de verbindingsarm is opgenomen in de tweede langsgeleiding, zodat de hefboom via de verbindingsarm in de tweede langsgeleiding is geleid, die bij voorkeur aan een langszijde open is en aan de onderzijde is voorzien van een opening, waarbij de verbindingsarm is voorzien van een benedenwaarts gericht uitsteeksel, dat als grendelorgaan dient en in ingrijping kan komen met de opening van de langsgeleiding, terwijl een veerkrachtig orgaan aan de verbindingsarm het uitsteeksel in de opening drukt, waarbij het bovenste uiteinde van de hulphefboom een leidtap bezit, die door de opening in de langsgeleiding kan treden en het uitsteeksel tegen de veerkracht van het veerkrachtige orgaan in uit de opening kan drukken en op deze wijze de vergrendeling kan opheffen en langs de langsgeleiding kan verschuiven.

Een eenvoudige bediening van de hulphefboom wordt verkregen wanneer een veerorgaan de hulphefboom naar zijn benedenwaarts verzwenkte uitgangsstand belast, terwijl de hefboom een meeneemorgaan bezit voor het bij het omhoog verzwenken vanaf een bepaalde stand meenemen van de hulphefboom.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de tekening, die een uitvoeringsvoorbeeld van een schuifdak volgens de uitvinding weergeeft.

Fig. la en lb zijn schematische perspectivische aanzichten van een met het schuifdak volgens de uitvinding uitgevoerd voertuigdak, waarbij het paneel van het schuifdak in gesloten en geopende stand is weergegeven.

Fig. 2 is een op grotere schaal weergegeven perspectivisch aanzicht van het verstelmechanisme voor het verstellen van het paneel aan één zijde hiervan, waarbij de onderdelen los van elkaar zijn weergegeven.

De fig. 3-6 zijn op grotere schaal weergegeven doorsneden volgens de lijn III-III in fig. 1, waarbij het verstelmechanisme in verschillende standen is weergegeven.

Fig. 7 is een op grotere schaal weergegeven doorsnede volgens de lijn VII-VII in fig. 1.

In de tekening is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven van een schuifdak voor een voertuig, waarvan het vaste dak 1 is uitgevoerd met een opening 2. Het schuifdak is voorzien van een verstelbaar door een frame 3 ondersteund paneel 4, dat in de voorste gesloten stand de opening 2 in het vaste dak 1 van het voertuig afsluit (fig. la) en dat onder het oplichten van zijn achterrand 5 in een schuine stand achterwaarts, gedeeltelijk tot buiten de dakopening 2 in standen boven het vaste dak 1 kan worden verplaatst (fig. lb).

Hiertoe is aan weerszijden onder het paneel 4 een in de langsrichting van het schuifdak verlopend profiel 6 aangebracht. Zoals de fig. 2-7 tonen is elk profiel 6 aan zijn voorste uiteinde uitgevoerd met een leidsleuf 7, die althans gedeeltelijk in achterwaartse en benedenwaartse richting helt en waarmede een dwarstap 8 in ingrijping is, die is verbonden met een voorste steun 9, die met een glijschoen 10 in een, in de langsrichting van het schuifdak verlopende, door het frame 3 ondersteunde geleidingsrail 11 heen en weer kan worden verplaatst. Ten behoeve hiervan is een bedieningsorgaan (niet weergegeven) verdraaibaar op het frame 3 aangebracht, die bij verdraaiing een aandrijfrad verstelt, dat met twee flexibele trek-drukkabels 12 in ingrijping is. De eindgedeelten van deze kabels 12 verlopen in de langsrichting van het schuifdak en grijpen aan op de voorste steunen 9. Elke leidsleuf 7 omvat een op het bovenste voorste uiteinde van het hellende sleufgedeelte aansluitend, in de langsrichting van het betreffende profiel 6 voorwaarts verlopend sleufgedeelte, dat in de gesloten stand van het paneel 4 althans ongeveer horizontaal verloopt.

Op een geringe afstand achter de leidsleuf 7 is het profiel voorzien van een gelijkvormig met de leidsleuf uitgevoerd vlak, aan het achterste uiteinde aansluit op een stuit-vlak 13, dat concentrisch om het achterste uiteinde van de leidsleuf 7 verloopt en dat kan samenwerken met een omgebogen grendellip 14 aan het achterste uiteinde van de voorste steun 9, teneinde in achterwaarts verplaatste standen van het paneel (fig. 5 en 6) het profiel 6 en de voorste steun 9 tegen verschuiving ten opzichte van elkaar te blokkeren.

Elk profiel 6 werkt samen met een verbindingsstrip 15, waarvan het voorste uiteinde met een korte vertikale sleuf 16 verzwenkbaar en in de hoogterichting verschuifbaar aan de met de betreffende voorste steun 9 verbonden dwarstap 8 is bevestigd en waarvan het achterste en voorste gedeelte een leidpen 17, 17' draagt, die in een bijbehorende langs-sleuf 18, 18' in het profiel 6 verschuifbaar is. Elke verbindingsstrip 15 draagt nabij het achterste uiteinde een door een omgezette lip gevormd grendelorgaan 19, dat in de gesloten stand in ingrijping is met een aan het achterste uiteinde open grendelsleuf 20 in een aan het frame 3 bevestigd achterste hoekstuk 21. Deze grendelsleuf 20 omvat een voorste althans ongeveer horizontaal gedeelte en een daarachter gelegen schuin achterwaarts en omhooglopend gedeelte. Achter de onderrand van elke grendelsleuf 20 verloopt een althans ongeveer horizontaal randdeel 22. Tussen elk profiel 6 en de samenwerkende verbindingsstrip 15 is een veer 23 aangebracht, die de verbindingsstrip 15 in achterwaartse richting dan wel het profiel 6 in voorwaartse richting belast, teneinde een achterblijven van het profiel 6 bij het naar de gesloten stand terugverstellen van het paneel 4 te verhinderen.

Elk profiel 6 is voorts op een afstand achter de voorste leidsleuf 7 verstelbaar ondersteund door een verstel-orgaan 24. Dit verstelorgaan 24 omvat een hefboom 25, die aan zijn bovenste uiteinde een als leidelement dienende dwarspen 26 bezit, die verdraaibaar en verschuifbaar in een als langs-geleiding diendende sleuf 27 in het profiel 6 grijpt. De hefboom 25 is aan zijn onderste uiteinde vrij scharnierend gelegerd op het achterste hoekstuk 21 door middel van een schamierpen 28. De schamierpennen 28 van de beide hefbomen 25 liggen in eikaars verlengde en verlopen horizontaal in de dwarsrichting van het schuif dak.

Op dezelfde schamierpen 28 is tevens een hulphef-boom 29 scharaierbaar aangebracht. Een op de hulphefboom 29 inwerkende torsieveer 30 belast de hulphefboom 29 naar zijn voorwaarts en benedenwaarts verzwenkte uitgangsstand. De hefboom 25 en de hulphefboom 29 zijn aan de naar elkaar toegekeerde zijden uitgevoerd met meeneemorganen 31, respectievelijk 32, die de maximale hoek tussen de hefboom 25 en de hulphefboom 29 bepalen.

De dwarspen 26 aan het bovenste uiteinde van de hefboom 25 is aan het van de sleuf 27 in het profiel 6 afgekeerde uiteinde scharnierbaar verbonden met en stabiel ondersteund door een verbindingsarm 33, die verschuifbaar is geleid in een door een bovenste flens 34 en door een onderste flens 35 van het profiel 6 gevormde langsgeleiding 36 (zie fig. 7). Een afstandhouder 37 aan de verbindingsarm 33 vergemakkelijkt de montage van de hefboom 25 aan de verbindingsarm 33.

Aan het voorste uiteinde bezit de verbindingsarm 33 een benedenwaarts gericht uitsteeksel 38, dat in de achterste stand van de verbindingsarm 33 in de langsgeleiding 36 en derhalve in de achterste stand van de dwarspen 26 van de hefboom 25 in de sleuf 27 van het profiel 6 in een in de onderste flens 35 van het profiel 6 gevormde opening 39 steekt, waardoor de verbindingsarm 33 tegen verschuiving is geblokkeerd. Een aan de bovenzijde van de verbindingsarm 33 gevormde, tegen de bovenste flens 34 van het profiel 6 steunende veerkrachtige lip 40 drukt het uitsteeksel 38 in de opening 39 in de onderste flens 35.

In het uitsteeksel 38 van de verbindingsarm 33 is een holte 41 gevormd, waarin een leidtap 42 aan het bovenste uiteinde van de hulphefboom 29 kan worden opgenomen, wanneer de leidtap 42 van de hulphefboom 29 door de opening 39 in de langsgeleiding 36 binnentreedt. Ten behoeve van de verbinding van de verbindingsarm 33 met de hulphefboom 29 en de hefboom 25 eindigt de onderste flens 35 van de langsgeleiding 36 in de dwarsrichting op een afstand van de zij flens van het profiel 6 waarin de sleuf 27 is gevormd, zodat de langsgeleiding 36 aan de naar de sleuf 27 toegekeerde zijde open is. Een zijdelings uitsteeksel 43 aan de verbindingsarm 33 zorgt voor een juiste geleiding van de leidtap 42 aan de hulphefboom in de holte 41 van de verbindingsarm 33.

De bediening van het schuifdak volgens de uitvinding is als volgt:

Fig. 3 toont de voorste gesloten en vergrendelde stand van het aan de profielen 6 bevestigde niet weergegeven paneel. In deze stand is elk profiel 6 in bovenwaartse richting tegen een ongewenste verplaatsing vergrendeld door de ingrijping van het grendelorgaan 19 aan het achterste uiteinde van de verbindingsstrip 15 in de grendelsleuf 20, de ingrijping van de omgezette grendellip 14 aan de voorste steun 9 met het grendelvlak 13 aan het profiel 6 en de ingrijping van de dwarstap 8 van de voorste steun 9 met het voorste horizontale gedeelte van de leidsleuf 7 in het profiel 6. De verbindingsstrip 15 bevindt zich in zijn voorste stand ten opzichte van het profiel 6. De hefboom 25 en de hulphefboom 29 bevinden zich in hun maximaal voorwaarts en benedenwaarts verzwenkte uitgangsstand, waarbij de hoek tussen de hefboom 25 en de hulphefboom 29 minimaal is. De dwarspen 26 aan het bovenste uiteinde van de hefboom 25 wordt in zijn achterste stand in de sleuf 27 van het profiel 6 gehouden door de ingrijping van het uitsteeksel 38 aan de met de dwarspen 26 verbonden verbindingsarm 33 in de opening 39 in de onderste flens 35 van het profiel 6. Het uitsteeksel 38 aan de verbindingsarm 33 wordt door de veerkrachtige lip 40 in de opening 39 gedrukt.

In de stand volgens fig. 4 is elke voorste steun 9 door de bijbehorende trek-drukkabel 12 over een geringe afstand achterwaarts verplaatst, waarbij de verbindingsstrip 15 door de ingrijping van de pen 8 in de vertikale sleuf 16 achterwaarts is meegenomen, terwijl het profiel 6 in de langsrichting althans ongeveer op zijn plaats is gebleven, doordat het profiel 6 in de langsrichting wordt tegengehouden door het verstelorgaan 24 en ten opzichte van de verbindings-strip 15 voorwaarts wordt belast door de veer 23. Door de achterwaartse verplaatsing van de voorste steun 9 is elk profiel 6 wel in vertikale richting enigszins omhoog verplaatst, door de verplaatsing van de dwarstap 8 van de voorste steun 9 in het schuine sleufgedeelte van de leidsleuf 7 in het profiel 6 en door de verplaatsing van het grendelorgaan 22 aan de verbindingsstrip 15 langs het schuine gedeelte van de grendelsleuf 20. De leidpennen 17, 177 van de verbindingsstrip 15 hebben zich door de leidsleuven 18, 187 achterwaarts verplaatst. De hefboom 25 is ten gevolge van de geringe vertikale verplaatsing van het profiel 6 enigszins naar boven verzwenkt. De hulphefboom 29 is evenwel door de torsieveer 30 in zijn onderste stand gehouden.

In de stand volgens fig. 5 is de voorste steun 9 door de trek-drukkabel 12 over een aanzienlijke afstand achterwaarts bewogen. Hierbij is de hefboom 25 om de schamierpen 28 bovenwaarts en achterwaarts verzwenkt, waardoor het met elk profiel 6 verbonden paneel in een schuin achterwaarts omhoog hellende stand is gebracht en tevens achterwaarts is verschoven. Door de ingrijping van het uitsteeksel 38 aan de met de hefboom 25 verbonden verbindingsarm 33 in de opening 39 van het profiel 6 is de verbindingsarm 33 en derhalve de dwarspen 26 aan het bovenste uiteinde van de hefboom 25 steeds tegen verschuiving langs het profiel 6 vergrendeld. In een bepaalde niet weergegeven zwenkstand van de hefboom 25 is het meeneemorgaan 31 hiervan in ingrijping gekomen met het meeneemorgaan 32 van de hulphefboom 29, waardoor de hulphefboom 29 bij een verdere verzwenking van de hefboom 25 tegen de kracht van de torsieveer 30 in mee omhoog verzwenkt. Hierbij is de maximale hoek tussen de hefboom 25 en de hulphefboom 29 bereikt. In de stand volgens fig. 5, waarbij door de stand van de hefboom 25 het profiel 6 ter plaatse van het verstelorgaan 24 weer enigszins omlaag is verplaatst, Is de leidtap 42 aan het bovenste uiteinde van de hulphefboom 29 door de opening 39 in de onderste flens 35 van het profiel 6 de langsgeleiding 36 binnengetreden en in ingrijping gekomen met de holte 41 in het uitsteeksel 38 aan de verbindingsarm 33. Door het eigen gewicht van het paneel en door de benedenwaarts gerichte beweging van de dwarspen 26 van de hefboom 25 heeft de leidtap 42 aan de hulphefboom 29 de verbindingsarm 33 ter plaatse van het uitsteeksel 38 enigszins omhoog verplaatst tegen de kracht van de veerkrachtige lip 40 in. Hierdoor is het uitsteeksel 38 buiten ingrijping met de opening 39 in de onderste flens 35 van de langsgeleiding 36 gekomen, waardoor de vergrendeling tegen verschuiving van de verbindingsarm 33 in de langsgeleiding 36 en derhalve van de dwarspen 26 in de sleuf 27 opgeheven. Een verdere achterwaartse verplaatsing van de voorste steun 9 zal dan ook resulteren in een schuifbeweging van het profiel 6 langs het verbindingsorgaan 24, waarbij de dwarspen 26 de sleuf 27 doorloopt en de verbindingsarm 33, tezamen met de leidtap 42 aan de hulphefboom 29 de langsgeleiding 36 in het profiel doorlopen.

Fig. 6 toont de maximaal achterwaarts verplaatste stand van de voorste steun 9 en derhalve van het profiel 6 en' het paneel 4. Hierbij is de dwarspen 26 aan het bovenste uiteinde van de hefboom 25 in ingrijping gekomen met het voorste uiteinde van de sleuf 27 in het profiel 6. Tijdens de verplaatsing van het profiel 6 tussen de standen volgens fig.5 en 6 zijn de hefboom 25 en de hulphefboom 29 tegen een onderlinge ver zwenking geblokkeerd door de verbindingsarm 33, die zich tussen het bovenste uiteinde van de hefboom 25 en het bovenste uiteinde van de hulphefboom 29 uitstrekt. De verbindingsarm 33 en de hulphefboom 29 worden in ingrijping met elkaar gehouden, doordat de leidtap 42 aan het bovenste uiteinde van de hulphefboom 29 op de onderste flens 35 van de langsgeleiding 36 rust, zodat de leidtap 42 in de holte 41 van de verbindingsarm 33 is opgesloten. De hefboom 25, de hulphefboom 29 en de verbindingsarm 33 vormen tezamen een stabiele gesloten driehoek, waarvan twee hoekpunten op vaste afstand van elkaar verschuifbaar met het paneel zijn verbonden en het derde hoekpunt net de schamierpen 28 samenvalt, zodat de driehoek als geheel om de scharnierpen 28 kan scharnieren, teneinde zich aan de zwenkstand van het profiel 6 te kunnen aanpassen.

Op deze wijze vindt een zeer stabiele ondersteuning van het paneel 4 plaats, doordat de profielen 6 hiervan behalve door de dwarstap 8 van de voorste steun 9 nog op twee verdere, op aanzienlijke afstand van elkaar gelegen plaatsen is ondersteund. Hierdoor worden ongewenste verplaatsingen van de achterrand 5 van het paneel 4 in de geopende stand hiervan op effectieve wijze verhinderd.

Het vanuit de geopende stand weer terug naar de gesloten stand brengen van het paneel 4 gaat op dezelfde wijze als in het voorgaande is beschreven en in de fig. 3-6 is getoond, waarbij uiteraard de bewegingen van het verstel-mechanisme in omgekeerde richting plaatsvinden. De schuif beweging van elk profiel 6 langs het bijbehorende verstelorgaan 24 eindigt daarbij wanneer de dwarspen 26 van de hefboom 25 bij het achterste uiteinde van de sleuf 27 is gekomen en het uitsteeksel 38 van de verbindingsarm 33 door de veerkrachtige lip 40 in de opening 39 van de onderste flens 35 is gedrukt.

De verbindingsarm 33 en de dwarspen 26 van de hefboom 25 zijn dan weer tegen verschuiving vergrendeld, waarna de verbinding tussen de verbindingsarm 33 en de hulphefboom 29 wordt verbroken en de hulphefboom 29 en hefboom 25 naar hun uitgangs-stand terug verzwenken.

De uitvinding is niet beperkt tot het in het voorgaande beschreven en in de tekening weergegeven uitvoerings-voorbeeld, dat op verschillende manieren binnen het kader van de uitvinding kan worden gevarieerd.

Claims (10)

1. Schuif dak voor een voertuig, voorzien van een paneel (4), dat in een voorste stand een opening (2) in het vaste dak (1) van het voertuig afsluit en dat, door het bedienen van een aandrijforgaan (12), onder het oplichten van de achterrand (5) gedeeltelijk tot buiten de dakopening (2) in standen boven het vaste dak (1) verplaatsbaar is, waarbij het paneel (4) nabij zijn voorrand, verzwenkbaar om een horizontale dwarstap (8), is ondersteund door tenminste één voorste steun (9), die in de langsrichting van het voertuig heen en weer verplaatsbaar is, terwijl het paneel (4) voorts achterwaarts van de voorste steun (9) verzwenkbaar in aangrijping is met tenminste één eerste leidelement (26) aan een hefboom (25) van een verstelorgaan (24), die aan zijn onderste uiteinde scharnierend om een horizontale, in de dwarsrichting van het schuifdak verlopende scharnieras (28) is ondersteund, met het kenmerk, dat het verstelorgaan (24) is voorzien van een ten opzichte van de hefboom (25) scharnierbare hulphefboom (29), die tenminste in omhoog verzwenkte standen van het paneel (4) in de langsrichting hiervan op een afstand van het eerste leidelement (26) aan de hefboom (25) met het paneel (4) in ingrijping is.

2. Schuifdak volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de hoek tussen de hulphefboom (29) en de hefboom (25) in de gesloten stand van het paneel (4) minimaal en in geheel geopende stand van het paneel (4) maximaal is.

3. Schuifdak volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de hulphefboom (29) scharnierbaar is om de scharnieras (28) van de hefboom (25).

4. Schuifdak volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het aandrijforgaan op de voorste steun (9) aangrijpt en deze voor het verplaatsen van het paneel (4), in de langsrichting van het voertuig verschuift, terwijl het eerste leidelement (26) aan de hefboom (25) verdraaibaar en verschuifbaar is in een onder het paneel (4) gevormde langsge-leiding (27), waarbij bij het verplaatsen van het paneel (4) vanuit de voorste stand de hefboom (25) een door een aanslag bepaalde stand bereikt, waarna het eerste leidelement (26) de langsgeleiding (27) doorloopt; en vice versa, net het k e η n e r k, dat de hulphefboom (29) net behulp van een tweede leidelenent (42) verschuifbaar in ingrijping is net het paneel (4), terwijl tijdens de relatieve beweging tussen het eerste leidelenent (26) en de langsgeleiding (27) aan het paneel (4) de hefboon (25) en de hulphefboon (29) ten opzichte van elkaar tegen scharnieren zijn geblokkeerd.

5. Schuifdak volgens conclusie 4, net het kenmerk, dat het tweede leidelenent (42) langs een tweede langsgeleiding (36) aan het paneel (4) verschuifbaar is.

6. Schuifdak volgens conclusie 4 of 5, net het kenmerk, dat de hefboon (25) en de hulphefboon (29) ten opzichte van elkaar blokkeerbaar zijn door niddel van een verbindingsarm (33), die enerzijds scharnierbaar met het bovenste uiteinde van de hefboon (25) is verbonden en die anderzijds in ingrijping kan komen met het bovenste uiteinde van de hulphefboom (29), waarbij de ingrijping tussen de verbindingsarm (33) en de hulphefboom (29) als aanslag voor de hefboom (25) dient.

7. Schuifdak volgens conclusie 6, waarbij het eerste leidelement (26) aan de hefboon (25) in voorste standen van het paneel (4) ten opzichte van de langsgeleiding (27) tegen verschuiving is vergrendeld door een grendelorgaan (38), met het kenmerk, dat het grendelorgaan (38) aan de verbindingsarm (33) is gevormd en de vergrendeling door de ingrijping van de hulphefboon (29) met de verbindingsarm (33) wordt opgeheven.

8. Schuifdak volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de verbindingsarm (33) is opgenomen in de tweede langsgeleiding (36), die bij voorkeur aan een langszijde open is en aan de onderzijde is voorzien van een opening (39) , waarbij de verbindingsarm (33) is voorzien van een benedenwaarts gericht uitsteeksel (38), dat als grendelorgaan dient en in ingrijping kan komen met de opening (39) van de langsgeleiding (36), terwijl een veerkrachtig orgaan (40) aan de verbindingsarm (33) het uitsteeksel (38) in de opening drukt, waarbij het bovenste uiteinde van de hulphefboom (29) een leidtap (42) bezit, die door de opening (39) in de langs-geleiding (36) kan treden en het uitsteeksel (38) tegen de veerkracht van het veerkrachtige orgaan (40) in uit de opening (39) kan drukken en op deze wijze de vergrendeling kan opheffen en langs de langsgeleiding (36) kan verschuiven.

9. Schuifdak volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het uitsteeksel (38) aan de verbindings-arm (33) aan de onderzijde een holte (41) bezit voor het opnemen van de leidtap aan de hulphefboom (29).

10. Schuifdak volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een veerorgaan (30) de hulphefboom (29) naar zijn benedenwaarts verzwenkte uitgangsstand belast, terwijl de hefboom (25) een meeneem-orgaan (31) bezit voor het bij het omhoog verzwenken vanaf een bepaalde stand meenemen van de hulphefboom (29).