NL192437C - Schuifdaksamenstel voor een motorvoertuig. - Google Patents

Description

1 192437

Schuifdaksamenstel voor een motorvoertuig

De uitvinding heeft betrekking op een schuifdaksamenstel voor een motorvoertuig, omvattende een schuifdakframe met geleidingsrails die onder een dak bij een opening te monteren is, alsmede een 5 schuifdak, welk schuifdak voorzien is van een stijf dakdeel, dat een rondom lopende, naar onderen gerichte omgezette rand heeft van een afdichtprofiel voor afdichting van de randspleet die zal worden gevormd met de rand van een dakopening en van een vasthoudframe dat onderaan het stijve dakdeel is bevestigd en waarvan de rand buiten het stijve dakdeel rondom uitsteekt en in een eerste groef in het afdichtprofiel grijpt welk afdichtprofiel met een tweede groef op de omgezette rand van het stijve dakdeel is geschoven althans 10 een afdichtlip heeft voor samenwerking met een rand van een dakopening, waarbij het dakdeel via voorste en achterste glijelementen aan zijdelings bij het schuifdakframe aangebrachte geleidingsrails geleid en vanuit zijn voorste sluitstand na het neerlaten van zijn achterkant onder zwenken bij zijn voorste glijelementen achterwaarts verschuifbaar is, zoals bekend uit de GB Patent Application 2.033.850. Hierbij is het afdichtprofiel voorzien van een zijdelings uitsteeksel met een flexibiliteit verschaffende holle kamer, die 15 tegen een naar beneden en naar buiten enigszins afgeschuinde omgezette rand van de opening van het vaste dak komt te liggen, terwijl de afdichtlip boven dit uitsteeksel zit en tegen dezelfde rand rust.

__In het afdichtprofiel steekt in de omlaaggerichte eerste groef een naar boven omgezette rand van het ______ vasthoudframe.

Bij zeer hoge snelheden in de sluitstand van het schuifdak bestaat het gevaar, dat de opdrijvende 20 krachten het schuifdak uit de dakopening scheuren.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag, een schuifdaksamenstel te verschaffen, waarbij het schuifdak ook bij uitermate hoge voertuigsnelheid betrouwbaar tegen het gevaar van uitscheuren uit de dakopening geborgd is.

De borg van het stijve dakdeel moet daarbij tijdens de gehele openingsweg van het stijve dakdeel 25 werkzaam zijn.

Het gestelde probleem wordt door de uitvinding opgelost doordat het schuifdaksamenstel van de hierboven aangegeven soort volgens de uitvinding daartoe wordt gekenmerkt, dat van het ééndelige vasthoudframe de in de eerste groef van het afdichtprofiel stekende rand horizontaal is en welke rand tot de omgezette rand van het stijve dakdeel een gelijkblijvende verticale afstand heeft, waarbij het vasthoudframe 30 door losneembare bevestigingselementen (moer, schroef) aan het stijve dakdeel is bevestigd en waarbij bij het afdichtprofiel de afdichtlip, zodanig geplaatst is, dat deze onder de rand van een dakopening zal grijpen.

Door de uitvoeringsvorm volgens de uitvinding wordt gewaarborgd, dat het afdichtprofiel niet verticaal van het vastzetframe kan schuiven doordat de rand ervan horizontaal verloopt in een horizontale groef. Omdat het afdichtprofiel anderzijds met zijn afdichtlip rondom onder de rand van de dakopening zal grijpen, wordt 35 het schuifdak ook tegen aanzienlijke opdrijfkrachten geborgd, waartoe ook het uitsteken van de horizontale — -rand van het vasthoudframe buiten de omtrek van-het-stijva<lakdeel bijdraagt, omdat daardoor de ----------~ randspleet met de dakopening in zekere mate zal worden overbrugd en de afdichtlip, welke volgens zijn functie zowel afdicht- als vasthoudlip is, verstijvend zal worden gesteund. De losneembare bevestigingselementen zijn voor de montage van het vasthoudframe met afdichtprofiel.

40 Opgemerkt wordt dat op zich bekend is uit het DE-”Auslegeschrift” 1.555.555 bij een schuifdaksamenstel het op de naar onderen gerichte omgezette rand van het stijve dakdeel steken van een randspleetafdicht-profiel, dat aan alleen de achterkant van het stijve dakdeel door een van onderen tegen het stijve vasthoudframe met horizontale rand tegen afschuiven bij het oplichten tijdens het sluiten van de achterkant van het stijve dakdeel geborgd is, waarbij de rand bovendien met een afdichtstrip een kanaalprofiel voor de 45 waterafvoer vormt. Deze borging kan echter het oplichten van het schuifdak aan de voorzijde bij zeer hoge snelheden niet verhinderen.

Voorts is op zich een schuifdaksamenstel bekend uit het DE-”Offenlegungsschrift” 3.100.757 waarbij een afdichtprofiel op de naar onderen gerichte omzetting van het stijve dakdeel is geschoven en dit afdichtprofiel een afstaande dichtlip heeft, welke rondom onder de rand van de opening van het vaste dak zal grijpen en 50 afdichten. Er is geen beveiliging van het stijve dakdeel bij grote rijsnelheden, omdat de hierop werkende opdrijfkrachten de neiging hebben, het door de rand van de voertuigdakopening tegengehouden afdicht-profiel van de omgezette rand van het stijve dakdeel af te schuiven.

Een uitvoeringsvorm van het schuifdaksamenstel heeft het kenmerk, dat in de nabijheid van de voorkant van het stijve dakdeel en in hoofdzaak evenwijdig daaraan onder elk van de beide zijden een steunhefboom 55 aan het vasthoudframe in hoogterichting verstelbaar bevestigd is, welke met zijn buiteneinde onder een onderaan het voertuigdak te bevestigen geleidingsbaan aanligt. Hierdoor vindt een extra borg van het stijve dakdeel tegen oplichten plaats, welke ook over de volle openende schuifweg van het stijve dakdeel 192437 2 werkzaam is, wanneer de geleidingsbaan een dienovereenkomstige lengte krijgt. Gelijktijdig maken de steunhefbomen afzonderlijke, anders aanwezige hoogte-instelinrichtingen in het voorste traject van de voorste glijelementen overbodig, omdat de hoogte-instelling op eenvoudige wijze met behulp van de steunhefbomen kan plaatsvinden.

5

De uitvinding wordt hierna aan de hand van de, een uitvoeringsvoorbeeld weergevende tekeningen, nader toegelicht. Daarin toont: figuur 1 in een afgebroken, perspectivisch aanzicht het dak van een personenvoertuig met ingebouwd schuifdaksamenstel met gesloten schuifdak; 10 figuur 2 een afgebroken en ten dele opengebroken bovenaanzicht op het schuifdaksamenstel met in zijn sluitstand het schuifdak; figuur 3-10 verschillende doorsneden door het schuifdaksamenstel, overeenkomstig de in figuur 2 aangegeven lijnen van het doorsnedeverloop Ill-Ill tot X-X, en figuur 11 een dwarsdoorsnede door het afdichtprofiel. _________________ 15

Voor het toelichten van de principiële opbouw van het schuifdaksamenstel wordt allereerst verwezen naar -de-figurerv4-5,-------------------------

Zoals daaruit blijkt, bevindt in een vast voertuigdak 1 zich een niet nader aangeduide dakopening, welke rondom door een over 90° naar onderen omgezette rand 2 begrensd is. De rand 2 is met een vouw 3 20 verlengd, welke een de rand van de opening verstijvend montageframe 4 met het vaste voertuigdak 1 verbindt. De dakopening vomit in de figuren 1-10 weergegeven sluitstand van het stijve schuifdak 5 hiermee een rondom lopende randspleet 11. De voorwaartse rijrichting van het voertuig, waarop de hier toegepaste aanduidingen van voren en van achteren betrekking hebben, is in de figuren 1 en 2 door de pijl 6 aangeduid.

25 Aan het montageframe 4 is van voren en zijdelings het de functionerende delen van het schuifdak dragende schuifdakframe 7 door in aangelaste moeren 8 ingrijpende bevestigingsschroeven 9 van onderen af geschroefd (figuren 2, 5 en 9). Het schuifdakframe 7 omgeeft de dakopening aan de voorkant en zijdelings en strekt zich naar achteren uit tot voorbij de dakopening en begrenst te zamen met het vaste voertuigdak een opneemruimte 10 waarin het schuifdak 5 naar achteren geschoven kan worden, voor het 30 vrijgeven van de dakopening.

Aan elke zijde van de dakopening is een geleidingsrail 12 aan het schuifdakframe 7 bevestigd, zoals bijvoorbeeld uit figuur 2 in samenhang met figuur 8 blijkt. In figuur 2 en de daarop betrekking hebbende doorsnede is slechts de in verband met de richtingspijl 6 voor de voorwaartse rijrichting linker dakzijde weergegeven. De rechter dakzijde is in spiegelbeeld uitgevoerd, zodat hierna slechts do linker dakzijde 35 beschreven wordt.

---Qp-de geleidingsraiH2ishet schuifdakS meteen voorste glijelement13 en eenachtorsto glijoloroew* l»n·· verschuifbaar gelagerd. De glijelementen 13 en 14 zijn in figuur 2 door streeppuntlijnen slechts schematisch aangeduid.

Met het voorste glijelement 13 staat het onderdeel van een schamierachtige zwenklagerconstructie 15 40 (figuur 5) in verbinding, waarvan het bovendeel aan het schuifdak 5 bevestigd is. De zwenklagerconstructie 15 maakt omlaag zwenken van het schuifdak 5 met zijn achterkant mogelijk bij zijn voor het openen achterwaarts verschuiven.

Van het schuifdak 5 is de omtrek van een omlopende naar onderen opgezette rand 16 voorzien, tegen welke van binnen een overeenkomstig naar onderen omgezette rand 17 van een aan het schuifdak 5 45 bevestigd versterkingsframe 18 aanligt. Aan het schuifdak 5, rasp. aan het dakversterkingsframe 18 is van onder af een vasthoudframe 19 losneembaar bevestigd. Daartoe zijn aan het versterkingsframe 18 aangelaste moeren 20 bevestigd, waarin door boringen in het vasthoudframe 19 gevoerde bevestigjngs-schroeven 21 geschroefd zijn. Het vasthoudframe 19 steekt rondom met een, in doorsnede gezien, horizontaal gerichte rand van gelijkblijvende breedte buiten de schuifdakomtrek uit. De horizontale rand 22 50 heeft daarbij tot de naar deze toegekeerde omgezette randen 16,17 een gelijkblijvende, verticale afstand.

Op de rand 22 is een als geheel door 23 aangeduid afdichtprofiel gestoken, dat in figuur 11 op een ten opzichte van de overige figuren grotere schaal is weergegeven.

Het afdichtprofiel 23 heeft een verdikt centraal bevestigingsdeel 24, waarop een naar boven gericht elastisch hol kamergedeelte 25 aansluit, dat bij gesloten schuifdak de randspleet 11 dichtend opvult. Aan 55 het bevestigingsdeel sluit ook een zijdelings schuin naar onderen wijzende vasthoud- en afdichtlip 26 aan, welke in de sluitstand van het schuifdak 5 tegen de rand 2 van het vaste voertuigdak 1 zal aanliggen.

Voorts zijn in het bevestigingsdeel 24 van het afdichtprofiel 23 een, in doorsnede gezien, horizontaal

Claims (6)

1. Schuifdaksamenstel voor een motorvoertuig, omvattende een schuifdakframe met geleidingsrails die onder een dak bij een opening te monteren is, alsmede een schuifdak, welk schuifdak voorzien is van een 55 192437 4 stijf dakdeel, dat een rondom lopende, naar onderen gerichte omgezette rand heeft van een afdichtprofiel voor afdichting van de randspleet die zal worden gevormd met de rand van een dakopening en van een vasthoudframe dat onderaan het stijve dakdeel is bevestigd en waarvan de rand buiten het stijve dakdeel rondom uitsteekt en in een eerste groef in het afdichtprofiel grijpt welk afdichtprofiel met een tweede groef 5 op de omgezette rand van het stijve dakdeel is geschoven althans een afdichtlip heeft voor samenwerking met een rand van een dakopening, waarbij het dakdeel via voorste en achterste glijelementen aan zijdelings bij het schuifdakframe aangebrachte geleidingsrails geleid en vanuit zijn voorste sluitstand na het neerlaten van zijn achterkant onder zwenken bij zijn voorste glijelementen achterwaarts verschuifbaar is, met het kenmerk, dat van het ééndelige vasthoudframe (19) de in de eerste groef van het afdichtprofiel (23) 10 stekende rand (22) horizontaal is en welke rand (22) tot de omgezette rand (16) van het stijve dakdeel (5) een gelijkblijvende verticale afstand heeft, waarbij het vasthoudframe (19) door losneembare bevestigings* elementen (moer 20, schroef 21) aan het stijve dakdeel is bevestigd en waaibij bij het afdichtprofiel (23) de afdichtlip (26), zodanig geplaatst is, dat deze onder de rand (2) van een dakopening zal grijpen.

2. Schuifdaksamenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in de nabijheid van de voorkant van het 15 stijve dakdeel (5) en in hoofdzaak evenwijdig daaraan onder elk van de beide zijden een steunhefboom (32) aan het vasthoudframe (19) in hoogterichting verstelbaar bevestigd is, welke met zijn buiteneinde onder een onderaan het voertuigdak te bevestigen geleidingsbaan (44) aanligt. 3.Schuitdaksamenstel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de steunhefbomen (32) elk als tweear-mige hefboom uitgevoerd zijn, welke over een begrensde hoek zwenkbaar aan een verticale lagerbok (31) 20 van het vasthoudframe (19) bevestigd is, aan het einde van zijn korte arm (35) via een hoogte- instelinrichting (37, 38) met het stijve dakdeel (5) verbonden is en met het einde van zijn lange arm (40) tegen de geleidingsbaan (44) aanligt.

3 192437 gerichte, eerste groef en een naar boven open tweede groef 28 aangebracht. Nabij de eerste en tweede groef 27, 28 zijn in het lichaam van bevestigingsdeel 24 wapeningen 29, resp. 30 aanwezig. Zoals uit de figuren 5 en 10 blijkt, is uit het voorste framedeel van het vasthoudframe 19 een verticaal gerichte lagerbok 31 ten dele uitgesneden en naar onderen gericht. De lagerbok 31 is naar voren omgezet 5 en ondersteunt met deze omzetting een als tweearmige hefboom uitgevoerde steunhefboom 32, welke via een horizontaal gerichte zwenkpen 33 met de lagerbok 31 over een begrensde hoek zwenkbaar verbonden is. Tegenover de naar voren gerichte omzetting van de lagerbok 31 heeft de steunhefboom 32 een concaaf vlak 34 om zwenken van de steunhefboom 32 om de zwenkpen 33 bij de hoogte-instelling mogelijk te maken.

10 De korte arm 35 van de steunhefboom 32 is aan zijn einde van een afplatting 36 voorzien, zoals uit de figuren 2, 6 en 10 blijkt. De afplatting 36 ligt van onderen tegen een draadhuls 37 aan, welke met zijn buitenschroefdraad in een, in een verdieping van het vasthoudframe 19 zich bevindende aangelaste moer 38 geschroefd is. De eveneens van een binnenschroefdraad voorziene draadhuls 37 neemt een bevestigingsschroef 39 op, welke door een sleufopening 40 (figuur 2) van de afplatting 36 heen gevoerd is.

15 De aangelaste moer 38 en de draadhuls 37 zijn de wezenlijke delen van een hoogte-instelinrichting, met behulp waarvan de zwenkstand van de steunhefboom 32 instelbaar is om het schuifdak 5 met zijn oppervlak op één lijn met het oppervlak van het vaste voertuigdak in te stellen.------------------------------------ —- ------------- Aan het buiteneinde van de lange arm 40 van de steunhefboom 32 is een looprol 41 aangebracht, welke van onderen tegen een aan een in dwarsdoorsnede horizontaal been 42 van een Z-vormig railprofiel 43 20 aanwezige geleidingsbaan 44 aanligt. Zoals figuur 10 verduidelijkt, reikt de steunhefboom 32 met het einde van zijn lange arm 40 ver onder het voertuigdak 1 en borgt het schuifdak 5 door het aanliggen van de looprol 41 tegen de vast aan het dak aangebrachte geleidingsbaan 44 aan de voorzijde. Zoals uit de figuren 7-10 blijkt, is het railprofiel 43 met een bevestigingsbeen 46 tussen gelijk gerichte 25 bevestigingsflenzen van het montageframe 4 en het schuifdakframe 7 met behulp van aangelaste moeren 8 en de bevestigingsschroeven 9 (figuur 9) vast ingespannen. Het railprofiel 43 strekt zich over de volle schuifweg van het schuifdak 5 uit en begint in de nabijheid van de voorkant van het schuifdak in zijn sluitstand en eindigt in de opneemmimte 10. De looprol 41 grijpt dus in elke stand van het schuifdak onder het horizontale been 42 van het railprofiel 43.

30 De bevestigingsflenzen van het montageframe 4 en het schuifdakframe 7 verlopen in hoofdzaak evenwijdig aan het dakoppervlak. Moet het schuifdak 5 uit zijn weergegeven sluitstand in de geopende stand verschoven worden, dan wordt eerst de achterkant van het schuifdak naar omlaag gebracht en het schuifdak wordt in deze schuine stand in de opneemruimte 10 bewogen. Omdat de dakvoorkant met de steunhefboom 32 en de looprollen 41 over de railprofielen 43 gevoerd wordt, zijn deze met betrekking tot 35 het been 42 met het het bevestiginsbeen 46 verbindende ruggedeelte 47 zodanig uitgevoerd, dat de afstand “van het horizontaleÏieëri'42 en dus de geleidingsbaan 44 tot het vaste voertuigdak FvariTvoren haar”"” achteren toe groter wordt, zoals de doorsnedevolgorde volgens de figuren 9,10, 8 en 7 verduidelijkt. Bij de montage van het schuifdaksamenstel wordt als volgt gehandeld. Allereerst worden aan het vasthoudframe 19 het afdichtprofiel 23 en de steunhefbomen 32 aangebracht.

40 Het aldus aangevulde vasthoudframe 19 wordt dan van onderen tegen het versterkingsframe 18 van het schuifdak 5 geschroefd. Bij de hiertoe noodzakelijke nadering van het schuifdak 5 en het vasthoudframe 19 treden de omgezette randen 16,17 in de tweede groef 28 van het afdichtprofiel 23, waardoor een centrering van het vasthoudframe 19 ten opzichte van het schuifdak 5 plaatsvindt. Bij aan elkaar geschroefde schuifdak 5 en vasthoudframe 19 is de ruimte tussen de horizontale rand 22 van het vasthoudframe 19 en 45 de omgezette randen 16,17 door het afdichtprofiel opgevuld, zodat het afdichtprofiel 23 zowel in horizontale als in verticale richting betrouwbaar tegen afschuiven bij bewegingen van het schuifdak 5 geborgd is. Bovendien komt bij de inbouw van de tot nog toe beschreven, voorgemonteerde eenheid in de dakopening de vasthoud· en afdichtlip 26 onder de rand 2 van het vaste voertuigdak 1 te liggen, waardoor het schuifdak 5 tegen uitlichten uit het vaste voertuigdak 1 geborgd is. Bovendien komen bij de inbouw de looprollen 41 50 onder het horizontale been 42 van de railprofielen 43, welke tegen het montageframe 4 aangebracht worden, alvorens ten slotte het schuifdakframe 7 van onderen tegen het montageframe 4 geschroefd wordt.

4. Schuifdaksamenstel volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de verticale lagerbok (31) ten dele uit het vasthoudframe (19) uitgesneden en naar onderen verzet is, en dat de lagerbok (31) aan zijn ondereinde 25 naar voren voor een extra steun van de steunhefboom (32) omgezet is.

5. Schuifdaksamenstel volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de hoogte-instelinrichting een draadhuls (37) met buiten* en binnenschroefdraad omvat, welke met zijn buitenschroefdraad in een aan het schuifdak (5) bevestigde moer (38) voor de hoogte-instelling geschroefd is en waarvan de binnenschroefdraad een door het aangrenzende tegen de draadhuls (37) van onderen aanliggende einde 30 (afplatting 36) van de steunhefboom (32) gevoerde bevestigingsschroef (39) opneemt.

6. Schuifdaksamenstel volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleidingsbaan (44) door een in doorsnede horizontaal been (42) van een Z-vormig railprofiel (43) gevormde wordt, dat tussen een montageframe (4) van het voertuigdak het schuifdakframe (7) in te spannen is en waarvan het de geleidingsbaan (44) vormende been (42) van voor naar achter in de zin van een toenemende afstand 35 van het voertuigdak (1) hellend zal zijn gericht, en dat de lengte van het railprofiel (43) zodanig bemeten is, dat de steunhefboom (32) zich met zijn buiteneinde in alle standen van het stijve dakdeel (5) onder de -~geleidingsbaarr(44) bevindt.' ' —— —- -- .............~ " .. —- Hierbij 7 bladen tekening