NL8602253A - Schuifdak voor motorvoertuigen. - Google Patents

Description

r VO 8342

Titel: SchuifdsJc voor motorvoertuigen

De uitvinding betreft een -schuifdak voor motorvoertuigen, met een in een dakuitsnijding over zijdelingse geleidingsraiis verschuifbaar geleid stijf schuifdeksel, cat na een van zijn sluitstand uitgaande neer-laatbeweging met neenemen van een daarmede verbonden, eveneens aan de 5 geleidingsraiis verschuifbaar geleid en in de sluitstand een dakhemei-opening-sluitende dakhemei onder het achterste vaste dakvlak verschuifbaar is en uitgaande van een geopende stand, wederom met meenemen van de dekselhemel, in zijn sluitstand beweegbaar is.

voor het doel van de onderhavige uitvinding moet het begrip 10 "schuifdak" ook z.g. schuif-hefdaken insluiten, d.w.z. daken, waarbij het schuifdeksel ook op de wijze van scharnierende ventilatiekleppen door het oplichten van zijn achterkant boven het vaste dakvlak uitzetba._r is.

Bij de tot nog toe bekende schuifdakconstructies bevindt de dak-15 hemel zich, de dakhemelopening overlappend, steeds boven de dakhemel-opening, zodat de dakhemei langs de randen van de dakhemelopening een rondlopende verhoging vormt, welke, gezien bij gesloten schuif dak, iets in een verdiept liggend vlak van de dakhemei eindigt.

Deze verhoging wordt vaak als storend ondervonden. Daarenboven 20 ligt bij de bekende dakconstructie de dakhemei op een om de dakhemelopening heen lopend aansluitprofiel, dat de aansluiting van de dakhemei op de rand van het normaliter aanwezige schuifdakframe vormt, en de dakopening omgeeft. Door het opliggen van de dakhemei op het aansluitpro-fiel, leidt dit bij schuifbewegingen tot schuursporen en verontreinigin-25 gen van de dakhemei.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag, een schuifdak-constructie te verschaffen, waarbij het vormen van een verhoging tussen dakhemei en dekselhemel in het bereik van de dakhemelopening, alsmede een schurend opliggen van de dakhemei op het aansluitprofiel vermeden 30 wordt.

Het gestelde doel wordt, uitgaande van een schuif dak van het hierboven bedoelde type opgelost, doordat de dekselhemel in zijn geleidings-rails met voorste en achterste geleidingselementen ingrijpt, welke elk enerzijds met de dekselhemel en -anderzijds met het schuifdeksel of een 1602252 SS 'δ « -2- daarmee in verbinding staand deel verbonden zijn, zodanig, dat de hoog-teafstand tussen het schuifdeksel en de dekselhemel in de sluitstand het grootst en na de neergaande beweging het kleinst is, waarbij in de sluitstand de dekselhemel in de dakhemelopening ingrijpt en met de dak-5 hemel zonder overgang op één lijn ligt.

Volgens de grondgedachte van de onderhavige uitvinding is de dekselhemel tot op zekere hoogte hefbeweeglijk aan het schuifdeksel aangebracht en wordt gelijktijdig met het schuifdeksel bij neergaande bewegingen en oplichtende bewegingen verplaatst, echter steeds tegenge-10 steld aan de verticale dekselbeweging. In de sluitstand van het schuif-dak ligt het vlak van de dekselhemel op één lijn met het omgevende vlak van de dakhemel, waardoor een praktisch gesloten vlak hemelvlak bereikt wordt. De hoogtestand van de dekselhemel bij neergelaten schuif dekselss zodanig bepaald, dat de dekselhemel zich zonder contact boven het even-15 tueel aanwezige aansluitprofiel bevindt en dus bij schuifbewegingen niet daarover kan schuren. De oplossing volgens de uitvinding is in het bijzonder voor die schuifdakconstructies geschikt, waarbij of het schuifdeksel zelf dan wel een daarmee verbonden deel, b.v. het tussen schuifdeksel en schuifdakframe hefbeweeglijk is aange-20 bracht, d.w.z. naar de sluitstand van het deksel toe, evenwijdig verplaatsbaar is.

De geleidingselementen kunnen op de wijze van een rechtse en linkse schroefdraad voorziene draadspil, als coulise-sleufconstructie, dan wel als andere spreidinrichtingen uitgevoerd zijn. In de voor-25 keursuitvoeringsvorm van de uitvinding is er echter in voorzien, dat de geleidingselementen elk een tweearmige hefboom bezitten, welke aan een in de bijbehorende geleidingsrails grijpende geleidingsschoen zwenkbaar gelagerd is, met het einde van een arm met de dakhemel en met het einde van zijn andere arm met het schuifdeksel of een daarmee in verbinding 30 staand deel via een scharnier verbonden is, waarvan het ene als schuif-scharnier is uitgevoerd, waarbij op bekende wijze het schuifdeksel, resp. het daarmede in verbinding staande deel bij neergaande beweging, alsmede in tegengesteld gerichte beweging evenwijdig verplaatsbaar aangebracht is.

35 De aanwezigheid van een tweearmige hefboom in de bedoelde uitvoe- 8602253 c*· -3- ringsvorm aan de betreffende geleidingselementen maakt een zeer eenvoudige en wrijvingsarme constructie mogelijk, welke bij verticale schuif-deksel-bewegingen automatische volgbewegingen van de dekselhemel mogelijk maakt en met behulp waarvan ook aanzienlijke verplaatsingswegen 5 voor de dekselhemel mogelijk worden.

Doelmatig is de constructie zo uitgevoerd, dat vier geleidingselementen aanwezig zijn, waarvan de tweearmige hefbomen in verticale vlakken verzwenkbaar zijn, welke evenwijdig aan het langsmiddenvlak van het motorvoertuig gericht zijn.

10 De uitvinding maakt een in zich stijve constructie van het deksel hemel mogelijk, doordat het deksel door. naar boven gerichte omzettingen aan alle vier zijden schaalvormig is uitgevoerd, waarbij de geleidingselementen in de nabijheid van de beide zijdelingse omzettingen op de dekselhemel aangrijpen.

15 Voor het aanhouden van een bepaalde relatieve stand tussen schuif deksel en dekselhemel is er in het vervolg van de uitvindingsgedachte voorzien, dat enerzijds aan het schuifdeksel en anderzijds aan de dekselhemel meeneemelementen bevestigd zijn, welke voor het verhinderen van relatieve verschuivingen tussen schuifdeksel en dekselhemel en voor het 20 mogelijk maken van verplaatsingen in hoogterichting, tussen deze delen uitgevoerd zijn.

Bij toepassing van de uitvinding op een schuif-hefdak is het doelmatig in de dekselhemel, welke bij boven het dakvlak uitgezet schuifdeksel binnen de dakhemelopening blijft, een ventilatieklep toe te pas-25 sen, welke bij uitgezet schuifdeksel geopend is en met de luchtspleet tussen de achterkant van het schuifdeksel en de achterkant van de dak-uitsnijding in verbinding staat.

Verdere details van de uitvinding worden hierna aan de hand van de een uitvoeringsvoorbeeld schematisch voorstellende tekeningen nader 30 toegelicht. Daarin toont:

Pig. 1 een op- en afgebroken voorgesteld bovenaanzicht op de rechterzijde van een schuifdak;

Pig. 2 een afgebroken doorsnede volgens de lijn ΙΣ-ΙΙ van fig. 1 bij gesloten schuifdeksel; 35 _ Fig 3. een met fig. 2 overeenstemmende doorsnede, echter bij neer gelaten schuifdeksel; 3302233 -4- .

^ '5

Fig. 4 een afgebroken doorsnede volgens de lijn IV-IV in fig. 2;

Fig. 5 een afgebroken doorsnede volgens de lijn V-V in fig. 3 en

Fig. 6 een aanzicht van de meeneemelementen in de richting van de pijl VI in fig. 2.

5 Bij de in het vaste dakvlak 1 van een personenauto aanwezige dak- uitsnijding 2 (fig. 3) is een stijf schuifdeksel 3 aangebracht, dat bij gesloten dak de in de figuren 1 en 2 getoonde stand inneemt. De dakuit-snijding 2 wordt van voren en zijdelings door een versterkingsframe 4 gevat, waaraan een schuifdakframe 5 bevestigd is. Aan de beide zijde-10 lingse framedelen van het schuifdakframe 5 bevindt zich een geleidings-rail 6, waarover het schuifdeksel -3 met behulp van voorste en achterste glijelementen (niet-weergegeven) verschuifbaar geleid is. Ook de voor handaandrijving of elektromotoraandrijving aanwezige elementen van het schuifdak zijn de de tekeningen niet weergegeven, omdat de uitvinding 15 van de uitvoeringsvorm van en het aanbrengen daarvan onafhankelijk is. Zoals fig. 3 echter verduidellijkt, gaat het bij de schuidakconstuctie volgens het uitvoeringsvoorbeeld om een schuifdak met een hef-beweeglijk aangebracht en aangedreven schuifdeksel 3, dat uitgaande van zijn in fig. 2 getoonde sluitstand voor het verschuiven onder het achterste 20 vaste dakvlak 1 aanvankelijk evenwijdig in de in fig. 3 getoonde neergelaten stand bewogen wordt.

Met het schuifdeksel 3 is op nog nader te beschrijven wijze een dakhemel 7 verbonden, welke bij de in fig. 2 getoonde sluitstand van het schuifdak een dakhemelopening 8 (fig. 3) opvult en daarbij met zijn 25 onderzijde met de dakhemel 9 zonder overgang op één ligt, zodat naar de binnenruimte van het voertuig een glad zonder overgangen als geheel gesloten dakhemel toegekeerd is.

De dakhemelopening 8 wordt door de vier binnenomtrekskanten van het schuifdakframe 5 begrensd, waarop een rondgaand aansluitprofiel 10 30 is gestoken, dat de verbinding met de dakhemel 9 vormt. De aansluitsi- tuatie tussen dakhemel 9 en het schuifdakframe 5 is in elk geval zodanig uitgevoerd, dat bij gesloten schuifdak een op één lijn liggende stand tussen dakhemel 9 en dekselhemel 7 ontstaan is.

Voor de toelichting van de verbinding tussen schuifdeksel 3 en 35 dekselhemel 7 wordt ook verwezen naar de figuren 4 en 5. Zoals reeds in 8ου 2 2 ο ά -5- de figuren 1-3 is in deze figuren slechts de met betrekking tot de voorwaartse rijrichting van. het voertuig rechter zijde van de schuif-dakcanstructie weergegeven. De linker zijde is in spiegelbeeld uitgevoerd, zodat in het hiernavolgende slechts de ene zijde beschreven wordt.

De geleidingsrail 6 heeft behalve zijn binnenkanalen voor het 5 geleiden van aandrijf- en geleidingselementen van het schuifdeksel een naar de dakhemelopening 8 toe geopend geleidingskanaal 8, waarin een voorste geleidingsschoen 12 en een achterste geleidingsschoen 13, welke niet met elkaar verbonden zijn, verschuifbaar ingrijpen. De voorste en achterste geleidingsschoenen 12, 13 zijn bestanddelen van voorste en 10 achterste geleidingselementen 14, resp. 15. In het getekende voorbeeld zijn de voorste en achterste geleidingselementen 14, 15 in alle delen dus in spiegelbeeld constructief gelijk.

Wezenlijk functiedeel voor de geleidingselementen 14, 15 is een tweearmige hefboom 16, welke via een lagertap 17 zwenkbaar aan de voor-15- ste, resp. achterste geleidingsschoen 12, 13 zwenkbaar gelagerd is. Met de einden van'een arm is elke tweearmige hefboom 16 via een lagerpen 18 aan een aan het schuifdeksel 3 bevestigde lagerbok 19 gescharnierd. Het einde van de andere arm van elke tweearmige hefboom 16 grijpt met een geleidingspen 20 in een geleidingssleuf 21 van een met de dekselhemel 7 20 vast verbonden draagdeel 22 verschuif- en zwenkbaar in. De geleidingspen 20 en de geleidingssleuf 21 vormen elk paarsgewijs een schuifscharnier voor de bij het zwenken van de tweearmige hefboom 16 noodzakelijke lengtevereffening.

Behalve de vier geleidingselementen, bestaande uit twee voorste 25 geleidingselementen 14 en twee achterste geleidingselementen 15 zijn tussen schuifdeksel 3 en dekselhemel 7 meeneemelementen aangebracht, welke uit de figuren 1-3 en 6 blijken. De meeneemelementen, welke b.v. aan de voorkant van de dekselhemel 7 aan weerssijden in overeenstemmende plaatsing aanwezig kunnen zijn, bestaan elk uit een aan het schuifdeksel 30 3 bevestigde, naar onderen wijzende lip 23 met naar onderen geopende sleuf 24 en een aan de dekselhemel 7 bevestigde naar boven wijzende tegenlip 25 met een voor het geleid opnemen in de sleuf 24 aanwezige koppennen 26. De aldus uitgevoerde meeneemelementen zorgen ervoor, dat enerzijds relatieve verschuivingen tussen het schuifdeksel 3 en de dek-35 selhemel 7 in de verschuivingsrichtingen van het schuifdeksel 3 uitge- 3302253 -6- sloten zijn, relative bewegingen tussen schuifdeksel 3 en dekselhemel 7 in verticale richting echter mogelijk zijn.

De dekselmantel 7 bezit aan alle vier zijden naar boven gerichte omzettingen en is dus ongeveer schaalvormig zelfdragend uitgevoerd.

5 Deze kan uit plaat of uit kunststof vervaardigd zijn en daarbij hetzij aan de kleur van de dakhemel aangepast of met het materiaal van de dakhemel overtrokken zijn. De vier draagdelen, waarop de geleidings-elementen 14, 15 aangrijpen, zijn in de nabijheid van de beide zijdelingse dekselomzettingen aan de dekselhemel 7 bevestigd.

10 De zijdelingse omzettingen kunnen ten minste in het bereik van de geleidingselementen 14, 15 zodanig uitgevoerd zijn, dat de twee-armige hefbomen 16 van de geleidingselementen direct met hun geleidings-pennen 20 op de omzettingen aangrijpen.

Wordt het schuifdeksel 3 uitgaande van zijn in de figuren 2 en^4 15 weergegeven sluitstand voor het inleiden van een openend verschuiven allereerst door de niet-weergegeven aandrijfmiddelen naar onderen tot in de figuren 3 en 5 weergegeven stand neergelaten, dan zwenken hierbij de tweearmige hefbomen 16 om de lagertappen 17 omdat de lagerpennen 18 zich tezamen met de lagerbokken 19 met het schuifdeksel 3 naar onderen 20 bewegen. Op grond van het tweearmig scharnieren bewegen de geleidings-pennen 20 zich daarbij naar boven, waarbij zij in de geleidingssleuven 21 zwenken en daarin gelijktijdig verschuiven. Hierdoor worden de draagdelen 22 en dus de daarmede vast verbonden dekselhemel uit de dakhemel-opening naar boven in de in de figuren 3 en 5 getoonde stand verplaatst.

25 Bij deze beweging verschuiven ook vanwege de noodzakelijke zwenklengte-vereffening kan de tweearmige hefbomen 16 de geleidingsschoenen 12, 13 naar buiten, d.w.z. in de richting van een toenemende, onderlinge afstand.

Wanneer het schuifdeksel 3 volledig uit zijn dakuitsnijding 2 naar onderen is neergelaten en de dekselhemel 7 volledig boven het aansluit-30 profiel 10 naar boven verplaatst is, bevinden het schuifdeksel 3 en de dakhemel 7 zich in de in fig. 3 weergegeven evenwijdige stand en worden nu bij het voortzetten van de aandrijvende werking op het schuifdeksel 3 gemeenschappelijk in deze stand naar achteren onder het vaste dakvlak 1 in de richting van de in fig. 3 getekende pijl 27 verschoven. Het mee-35 nemen bij het verschuiven veroorzaakt de uit de lippen 23 en de tegen-lippen 25 bestaande meeneemelementen, welke bij de neergaande beweging van het schuifdeksel 3, resp. bij de gelijktijdig plaatsvindende hef- 8602253 -7-.

St Λ "ψ beweging van de dekselhemel 7 met de koppennen 26 en de bijbehorende sleuven 24 in ingrijping komen.

Het is duidelijk, dat bij het verschuiven van de dekselhemel 7 naar onderen geen schurend contact met de delen van de dakconstructie, 5 ook niet met het aansluitprofiel 10 plaatsvindt, zodat de dekselhemel 7 niet beschadigd kan worden.

Wordt het schuifdeksel 3 uit zijn open stand weer in zijn sluit-stand verschoven, d.w.z. in een richting tegengesteld aan de pijl 27, dan wordt wederom de dekselhemel 7 gedwongen meegenomen, tot het schuif-10 deksel 3 een door zijn aandrijfelementen bepaalde vaste eindstand bereikt, welke met de in fig. 3 getoonde stand van de constructiedelen overeenstemt- Bij voortzetten van de sluitende aandrijving wordt nu.het schuifdeksel 3 evenwijdig aan zijn weergegeven stand naar boven in de in fig. 2 getoonde stand bewogen. Gelijktijdig wordt door middel van de ge-15 leidingselemeten 14, 15 de dekselhemel 7 naar onderen bewogen tot deze tenslotte een op één lijn liggende stand met de overige dakhemel 9 weer inneemt. De figuren 2 en 3 verduidelijken, dat de hoogteafstand tussen het schuifdeksel en de dekselhemel in de sluitstand het grootst en direkt na de neergaande beweging het kleinst is.

20 De vier geleidingselementen zijn onderling zodanig gericht, dat hun tweearmige hefbomen 16 in verticale vlakken zwenkbaar zijn, welke evenwijdig aan het langsmiddenvlak van het motorvoertuig gericht zijn.

In het kader van de uitvindingsgedachte kunnen tussen schuifdeksel 3 en dekselhemel 7 echter ook afwijkend uitgevoerde hefelementen aangebracht 25 zijn, zolang deze slechts waarborgen, dat hefbewegingen van het schuifdeksel 3 in omgekeerde bewegingsrichting op de dekselhemel 7 overgedragen worden. De beschreven en weergegeven plaatsing van tweearmige hefbomen maakt echter een bijzonder eenvoudige en wrijvingsarme uitvoeringsvorm van de geleidingselementen mogelijk. De door de beweging 30 van het schuifdeksel 3 mogelijke extra beweging van de dekselhemel 7 vindt dus lichtgangig plaats en zonder merkbare verhoging van de voor de schuifdakaandrijving noodzakelijke krachten.

B 6 C 2 2 5 3

Claims (5)

1. Schuifdak voor motorvoertuigen met een in een dakuitsnijding over zijdelingse geleidingsrails verschuifbare geleid stijf schuifdeksel, dat na een van zijn sluitstand uitgaande neerlaatbeweging met meenemen van een daarmee verbonden, eveneens aan de geleidingsrails S verschuifbbaar geleid en in de sluitstand een dakhemelopening sluitende dakhemel onder het achterste vaste dakvlak verschuifbaar is en uitgaande van een geopende stand wederom met meenemen van de dekselhemel in zijn sluitstand beweegbaar is, met het kenmerk, dat de dekselhemel (7) in zijn geleidingsrails (6) met voorste en achterste geleidingselementen 10 (14, 15) ingrijpt, welke elk enerzijds met de dekselhemel (7) en ander zijds met het schuifdeksel (3) of een daarmee in verbinding staand "deel verbonden zijn, zodanig, dat de hoogteafstand tussen het schuifdeksel (3) «M» en de dekselhemel (7) in de sluitstand het grootst en na de neergaande beweging het kleinst is, waarbij in de sluitstand de dekselhemel (7) in 15 de dakhemelopening (8) ingrijpt en met de dakhemel (9) zonder overgang op ëên lijn·ligt.

2. Schuifdak volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de geleidingselementen (14, 15) elk een tweearmige hefboom (16) bezitten, welke aan een in de bijbehorende geleidingsrail (6) ingrijpende geleidingsschoen 20 (12, 13) zwenkbaar gelagerd is, met de einden van een arm met de deksel hemel (7) en met het einde van zijn andere arm met het schuifdeksel (3) of een daarmede in verbinding staand deel steeds via een scharnier verbonden is, waarvan het ene als schuifscharnier (20, 21) uitgevoerd is, waarbij op bekende wijze, het schuifdeksel (3) resp. het daarmede in 25 verbinding staande deel bij de neerlaatbeweging alsmede de tegengesteld gerichte beweging evenwijdig verplaatsbaar aangebracht is.

3. Schijfdak volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat vier geleidingselementen (14, 15) aanwezig zijn, waarvan de tweearmige hefbomen (16) in verticale vlakken verschuifbaar zijn, welke evenwijdig aan het langsmid- 30 denvlak van het motorvoertuig gericht zijn.

4. Schuifdak volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de dakhemel (?) door naar boven gerichte omzettingen aan alle vier zijden schaalrvormig uitgevoerd is en dat de geleidingslementen (14,15) in de nabijheid van de beide zijdelingse omzettingen op de dakhemel 35 aangrijpen. 5602253 -9-.

5. Schuifdak volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat enerzijds aan het schuifdeksel (3) en anderzijds aan de dekselhemel (7) meeneemelementen (23, 26) bevestigd zijn, welke voor het verhinderen van relatieveverschuivingen tussen schuifdeksel (3) en dekselhemel (7) en 5 voor het mogelijk maken van verplaatsingen in hóogterichting tussen deze delen uitgevoerd zijn. BSO 2 25 3