NL192334C - Schuifdak voor motorvoertuigen. - Google Patents

Description

1 192334

Schuifdak voor motorvoertuigen

De uitvinding heeft betrekking op een schuifdak voor motorvoertuigen met een in een dakuitsnijding over zijdelingse geleidingsrails verschuifbaar geleid stijf schuifdeksel, dat na een van zijn sluitstand uitgaande 5 neerlaatbeweging met meenemen van een daarmee verbonden, eveneens aan de geleidingsrails verschuifbaar geleid en in de sluitstand een dakhemelopening sluitende dakhemel onder het achterste vaste dakvlak verschuifbaar is en uitgaande van een geopende stand wederom met meenemen van de dekselhemel in zijn sluitstand beweegbaar is, waarbij de dekselhemel in zijn geleidingsrails met voorste en achterste geleidingselementen ingrijpt, en waarbij de dekselhemel en het schuifdeksel zodanig zijn verbonden, dat de 10 hoogte-afstand tussen het schuifdeksel en de dekselhemel in de sluitstand het grootst en na de neergaande beweging het kleinst is, en waarbij de verbinding tussen de dekselhemel en het schuifdeksel wordt gevormd door telkens een draaihefboomverbinding.

Een dergelijk schuifdak is bekend uit het DE ’’Auslegeschrift” 1.230.683. Bij deze bekende schuifdak-constructie ligt bij gesloten schuifdak de schuifdakhemel verdiept in de dakhemel met een trapvormige 15 overgang.

Dit wordt vaak als storend ondervonden. Daarenboven ligt bij de bekende dakconstructie de dakhemel op een om de dakhemelopening heen lopend aansluitprofiel, dat de aansluiting van de dakhemel op de rand van het normaliter aanwezige schuifdakframe vormt en de dakopening omgeeft. Door het opliggen van de dakhemel op het aansluitprofiel, leidt dit bij schuifbewegingen tot schuursporen en verontreinigingen van de 20 dakhemel.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag, een schuifdakcontructie te verschaffen, waarbij het vormen van een verhoging tussen dakhemel en dekselhemel in het bereik van de dakhemelopening, alsmede een schurend opliggen van de dakhemel op het aansluitprofiel vermeden wordt.

De uitvinding lost nu dit probleem op en het schuifdak volgens de uitvinding wordt daartoe gekenmerkt 2.5 doordat de dekselhemel uitsluitend in de sluitstand met de dakhemelopening op hetzelfde hoogteniveau ligt en daarbij zonder overgang met de dakhemel op één lijn ligt en dat de draaihefboomverbinding tussen het schuifdeksel en de dekselhemel wordt gedragen door de geleidingselementen.

In de voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding is er echter in voorzien, dat de geleidingselementen eik een tweearmige hefboom bezitten, welke aan een in de bijbehorende geleidingsrails grijpende geleidings-30 schoen zwenkbaar gelagerd is, met het einde van een arm met de dakhemel en met het einde van zijn andere arm met het schuifdeksel of een daarmee in verbinding staand deel via een scharnier verbonden is. waarvan het ene als schuifscharnier is uitgevoerd.

De aanwezigheid van een tweearmige hefboom in de bedoelde uitvoeringsvorm aan de betreffende geleidingselementen maakt een zeer eenvoudige en wrijvingsarme constructie mogelijk, welke bij verticale 35 schuifdeksel-bewegingen automatische volgbewegingen van de dekselhemel mogelijk maakt en met behutp waarvan ook aanzienlijke verplaatsingswegen voor de dekselhemel mogelijk worden.

Doelmatig is de constructie zo uitgevoerd, dat vier geleidingselementen aanwezig zijn. waarvan de tweearmige hefbomen in verticale vlakken verzwenkbaar zijn. welke evenwijdig aan het langsmiddenvlak van het motorvoertuig gericht zijn.

40 De uitvinding maakt een in zich stijve constructie van de dakhemel mogelijk. doordat de dakhemel met behulp van naar boven gerichte omzettingen aan alle vier zijden schaalvormig is uitgevoerd, waarbij de geleidingselementen in de nabijheid van de beide zijdelingse omzettingen op de dekselhemel aangrijpen.

Voor het aanhouden van een bepaalde relatieve stand tussen schuifdeksel en dekselhemel is er volgens de uitvindingsgedachte in voorzien, dat enerzijds aan het schuifdeksel en anderzijds aan de dekselhemel 45 meeneemelementen bevestigd zijn, welke relatieve verschuivingen tussen schuifdeksel en dekselhemel verhinderen en verplaatsingen in hoogterichting, tussen deze delen mogelijk maken.

Bij toepassing van de uitvinding op een schuif-hefdak is het doelmatig in de dekselhemel. welke bij boven het dakvlak uitgezet schuifdeksel binnen de dakhemelopening blijft, een ventilatieklep toe te passen, welke bij uitgezet schuifdeksel geopend is en met de luchtspleet tussen de achterkant van het schuifdeksel 50 en de achterkant van de dakuitsnijding in verbinding staat.

Verdere details van de uitvinding worden hierna aan de hand van de een uitvoeringsvoorbeeld schematisch voorstellende tekeningen nader toegelicht. Daarin toont: figuur 1 een op- en afgebroken voorgesteld bovenaanzicht op de rechterzijde van een schuifdak; 55 figuur 2 een afgebroken doorsnede volgens de lijn ll-ll van figuur 1 bij gesloten schuifdeksel; figuur 3 een met figuur 2 overeenstemmende doorsnede, echter bij neergelaten schuifdeksel: figuur 4 een afgebroken doorsnede volgens de lijn IV-IV in figuur 2; 192334 2 figuur 5 een afgebroken doorsnede volgens de lijn V-V in figuur 3 en figuur 6 een aanzicht van de meeneemelementen in de richting van de pijl VI in figuur 2.

Bij de in het vaste dakvlak 1 van een personenauto aanwezige dakuiisnijding 2 (figuur 3) is een stijf 5 schuifdeksel 3 aangebracht, dat bij gesloten dak de in de figuren 1 en 2 getoonde stand inneemt. De dakuitsnijding 2 wordt van voren en zijdelings door een versterkingsframe 4 gevat, waaraan een schuifdak-frame 5 bevestigd is. Aan de beide zijdelingse framedelen van het schuifdakframe 5 bevindt zich een geleidingsrail 6, waarover het schuifdeksel 3 met behulp van voorste en achterste glijelementen (niet-weergegeven) verschuifbaar geleid is. Ook de voor handaandrijving of elektromotoraandrijving aanwezige 10 elementen van het schuifdak zijn in de tekeningen niet weergegeven, omdat de uitvinding van de uitvoeringsvorm van en het aanbrengen daarvan onafhankelijk is. Zoals figuur 3 echter verduidelijkt, gaat het bij de schuifdakconstructie volgens het uitvoeringsvoorbeeld om een schuifdak met een hefbaar aangedreven schuifdeksel 3, dat uitgaande van zijn in figuur 2 getoonde sluitstand voor het verschuiven onder het achterste vaste dakvlak 1 aanvankelijk evenwijdig in de in figuur 3 getoonde neergelaten stand 15 bewogen wordt.

Met het schuifdeksel 3 is op nog nader te beschrijven wijze een dakhemel 7 verbonden, welke bij de in figuur 2 getoonde sluitstand van het schuifdak een dakhemelopening 8 (figuur 3) opvult en daarbij met zijn onderzijde met de dakhemel 9 zonder overgang op één lijn ligt, zodat naar de binnenruimte van het voertuig een glad zonder overgangen als geheel gesloten dakhemel toegekeerd is.

20 De dakhemelopening 8 wordt door de vier binnenomtrekskanten van het schuifdakframe 5 begrensd, waarop een rondgaande aansluitprofiel 10 is gestoken, dat de verbinding met de dakhemel 9 vormt. De aansluitsituatie tussen dakhemel 9 en het schuifdakframe 5 is in elk geval zodanig uitgevoerd, dat bij gesloten schuifdak een op één lijn liggende stand tussen dakhemel 9 en dekselhemel 7 ontstaan is.

Voor de toelichting van de verbinding tussen schuifdeksel 3 en dekselhemel 7 wordt ook verwezen naar 25 de figuren 4 en 5. Evenals in de figuren 1-3 is in deze figuren slechts de met betrekking tot de voorwaartse rijrichting van het voertuig rechter zijde van de schuifdakconstructie weergegeven. De linker zijde is in spiegelbeeld uitgevoerd, zodat in het hiernavolgende slechts de ene zijde beschreven wordt.

De geleidingsrail 6 heeft behalve zijn binnenkanalen voor het geleiden van aandrijf- en geleidings-elementen van het schuifdeksel een naar de dakhemelopening 8 toe geopend geleidingskanaal, waarin een 30 voorste geleidingsschoen 12 en een achterste geleidingsschoen 13, welke niet met elkaar verbonden zijn, verschuifbaar ingrijpen. De voorste en achterste geleidingsschoenen 12, 13 zijn bestanddelen van voorste en achterste geleidingselementen 14, resp. 15. In het getekende voorbeeld zijn de voorste en achterste geleidingselementen 14, 15 in alle delen dus in spiegelbeeld constructief gelijk.

Wezenlijk functiedeel voor de geleidingselementen 14, 15 is een tweearmige hefboom 16, welke via een 35 lagertap 17 zwenkbaar aan de voorste, resp. achterste geleidingsschoen 12, 13 zwenkbaar gelagerd is. Met de einden van een arm is elke tweearmige hefboom 16 via een lagerpen 18 aan een aan het schuifdeksel 3 bevestigde lagerbok 19 gescharnierd. Het einde van de andere arm van elke tweearmige hefboom 16 grijpt met een geleidingspen 20 in een geleidingssleuf 21 van een met de dekselhemel 7 vast verbonden draagdeel 22 verschuif- en zwenkbaar in. De geleidingspen 20 en de geleidingssleuf 21 vormen elk 40 paarsgewijs een schuifschamier voor de bij het zwenken van de tweearmige hefboom 16 noodzakelijke lengtevereffening.

Behalve de vier geleidingselementen, bestaande uit twee voorste geleidingselementen 14 en twee achterste geleidingselementen 15 zijn tussen schuifdeksel 3 en dekselhemel 7 meeneemelementen aangebracht, welke uit de figuren 1-3 en 6 blijken. De meeneemelementen, welke b.v. aan de voorkant van 45 de dekselhemel 7 aan weerszijden in overeenstemmende plaatsing aanwezig kunnen zijn, bestaan elk uit een aan het schuifdeksel 3 bevestigde, naar onderen wijzende lip 23 met naar onderen geopende sleuf 24 en een aan de dekselhemel 7 bevestigde naar boven wijzende tegenlip 25 met koppelpennen 26, welke geleid in de sleuf 24 kunnen worden opgenomen. De aldus uitgevoerde meeneemelementen zorgen ervoor, dat enerzijds relatieve verschuivingen tussen het schuifdeksel 3 en de dekselhemel 7 in de verschuivings-50 richtingen van het schuifdeksel 3 uitgesloten zijn, relatieve bewegingen tussen schuifdeksel 3 en dekselhemel 7 in verticale richting echter mogelijk zijn.

De dekselmantel 7 bezit aan alle vier zijden naar boven gerichte omzettingen en is dus ongeveer schaalvormig zelfdragend uitgevoerd. Deze kan uit plaat of uit kunststof vervaardigd zijn en daarbij hetzij aan de kleur van de dakhemel aangepast of met het materiaal van de dakhemel overtrokken zijn. De vier 55 draagdelen, waarop de geleidingselementen 14, 15 aangrijpen, zijn in de nabijheid van de beide zijdelingse dekselomzettingen aan de dekselhemel 7 bevestigd.

De zijdelingse omzettingen kunnen ten minste in het bereik van de geleidingselementen 14, 15 zodanig

Claims (5)

1. Schuifdak voor motorvoertuigen met een in een dakuitsnijding over zijdelingse geleidingsrails verschuifbare geleid stijf schuifdeksel, dat na een van zijn sluitstand uitgaande neeriaatbeweging met meenemen van 50 een daarmee verbonden, eveneens aan de geleidingsrails verschuifbaar geleid en in de sluitstand een dakhemelopening sluitende dakhemei onder het achterste vaste dakvlak verschuifbaar is en uitgaande van een geopende stand wederom met meenemen van de dekselhemel in zijn sluitstand beweegbaar is, waarbij de dekselhemel in zijn geleidingsrails met voorste en achterste geleidingselementen ingrijpt, en waarbij de dekselhemel en het schuifdeksel zodanig zijn verbonden, dat de hoogte-afstand tussen het schuifdeksel en 55 de dekselhemel in de sluitstand het grootst en na de neergaande beweging het kleinst is, en waarbij de verbinding tussen de dekselhemel en het schuifdeksel wordt gevormd door telkens een draaihefboom-verbinding, met het kenmerk, dat de dekselhemel (7) uitsluitend in de sluitstand met de dakhemelopening 192334 4 (8) op hetzelfde hoogteniveau ligt en daarbij zonder overgang met de dakhemel (9) op één lijn ligt en dat de draaihefboomverbinding (14, 15) tussen het schuifdeksel (3) en de dekselhemel (7) wordt gedragen door de geleidingselementen (12, 13).

2. Schuifdak volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de geleidingselementen (14,15) elk een tweear-5 mige hefboom (16) bezitten, welke aan een in de bijbehorende geleidingsrail (6) ingrijpende geleidings- schoen (12, 13) zwenkbaar gelagerd is, met de einden van een arm met de dekselhemel (7) en met het einde van zijn andere arm met het schuifdeksel (3) of een daarmede in verbinding staand deel steeds via een scharnier verbonden is, waarvan het ene als schuifschamier (20, 21) uitgevoerd is.

3. Schuifdak volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat vier geleidingselementen (14, 15) aanwezig zijn, 10 waarvan de tweearmige hefbomen (16) in verticale vlakken verschuifbaar zijn, welke evenwijdig aan het langsmiddenvlak van het motorvoertuig gericht zijn.

3 192334 uitgevoerd zijn, dat de tweearmige hefbomen 16 van de geleidingselementen direct met hun geleidings-pennen 20 op de omzettingen aangrijpen. Wordt het schuifdeksel 3 uitgaande van zijn in de figuren 2 en 4 weergegeven sluitstand voor het inleiden van een openend verschuiven allereerst door de niet-weergegeven aandrijfmiddelen naar onderen 5 tot in de door middel van de figuren 3 en 5 weergegeven stand achtergelaten, dan zwenken hierbij de tweearmige hefbomen 16 om de lagertappen 17 omdat de lagerpennen 18 zich tezamen met de lager-bokken 19 met het schuifdeksel 3 naar onderen bewegen. Op grond van het tweearmig scharnieren bewegen de geleidingspennen 20 zich daarbij naar boven, waarbij zij in de geleidingssleuven 21 zwenken en daarin gelijktijdig verschuiven. Hierdoor worden de draagdelen 22 en dus de daarmede vast verboden 10 dekselhemel uit de dakhemelopening naar boven in de in de figuren 3 en 5 getoonde stand verplaatst. Bij deze beweging verschuiven ook vanwege de noodzakelijke zwenklengtevereffening van de tweearmige hefbomen 16 de geleidingsschoenen 12, 13 uit elkaar d.w.z. in de richting van een toenemende, onderlinge afstand. Wanneer het schuifdeksel 3 volledig uit zijn dakuitsnijding 2 naar onderen is neergelaten en de 15 dekselhemel 7 volledig boven het aansluitprofiel 10 naar boven verplaatst is, bevinden het schuifdeksel 3 en de dakhemei 7 zich in de in figuur 3 weergegeven evenwijdige stand en worden nu bij het voortzetten van de aandrijvende werking op het schuifdeksel 3 gemeenschappelijk in deze stand naar achteren onder het vaste dakvlak 1 in de richting van de in figuur 3 getekende pijl 27 verschoven. Het meenemen bij het verschuiven wordt veroorzaakt door de uit de lippen 23 en de tegenlippen 25 bestaande meeneem-20 elementen, welke bij de neergaande beweging van het schuifdeksel 3, resp, bij de gelijktijdige plaatsvindende hefbeweging van de dekselhemel 7 met de koppennen 26 en de bijbehorende sleuven 24 in ingrijping komen. Het is duidelijk, dat bij het verschuiven van de dekselhemel 7 naar onderen geen schurend contact met de delen van de dakconstructie, ook niet met het aansluitprofiel 10 plaatsvindt, zodat de dekselhemel 7 niet 25 beschadigd kan worden. Wordt het schuifdeksel 3 uit zijn open stand weer in zijn sluitstand verschoven, d.w.z. in een richting tegengesteld aan de pijl 27, dan wordt wederom de dekselhemel 7 gedwongen meegenomen, tot het schuifdeksel 3 een door zijn aandrijfelementen bepaalde vaste eindstand bereikt, welke met de in figuur 3 getoonde stand van de constructiedelen overeenstemt. Bij voortzetten van de sluitende aandrijving wordt nu 30 het schuifdeksel 3 evenwijdig aan zijn weergegeven stand naar boven in de in figuur 2 getoonde stand bewogen. Gelijktijdig wordt door middel van de geleidingselementen 14,15 de dekselhemel 7 naar onderen bewogen tot deze tenslotte weer een op één lijn liggende stand met de overige dakhemei 9 inneemt. De figuren 2 en 3 verduidelijken, dat de hoogteafstand tussen het schuifdeksel en de dekselhemel in de sluitstand het grootst en direct na de neergaande beweging het kleinst is.

35 De vier geleidingselementen zijn onderling zodanig ingericht, dat hun tweearmige hefbomen 16 in verticale vlakken zwenkbaar zijn, welke evenwijdig aan het langsmiddenvlak van het motorvoertuig gericht zijn. In het kader van de uitvindingsgedachte kunnen tussen schuifdeksel 3 en dekselhemel 7 echter ook afwijkend uitgevoerde hefelementen aangebracht zijn, zolang deze slechts waarborgen, dat hefbewegingen van het schuifdeksel 3 in omgekeerde bewegingsrichting op de dekselhemel 7 overgedragen worden. De 40 beschreven en weergegeven plaatsing van tweearmige hefbomen maakt echter een bijzonder eenvoudige en wrijvingsarme uitvoeringsvorm van de geleidingselementen mogelijk. De door de beweging van het schuifdeksel 3 mogelijke extra beweging van de dekselhemel 7 vindt dus lichtgangig plaats en zonder merkbare verhoging van de voor de schuifdakaandrijving noodzakelijke krachten. 45

4. Schuifdak volgens één van de conclusie 1-3, met het kenmerk, dat de dakhemel (7) met behulp van naar boven gerichte omzettingen aan alle vier zijden schaalvormig uitgevoerd is en dat de geleidingselementen (14, 15) in de nabijheid van de beide zijdelingse omzettingen op de dakhemel aangrijpen.

5. Schuifdak volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat enerzijds aan het schuifdeksel (3) en anderzijds aan de dekselhemel (7) meeneemelementen (23, 26) bevestigd zijn, welke relatieve verschuivingen tussen schuifdeksel (3) en dekselhemel (7) verhinderen en verplaatsingen in de hoogte-richting tussen deze delen mogelijk maken. Hierbij 3 bladen tekening