NL8602249A

NL8602249A - Rotatiestoot-reducerende inrichting.

Info

Publication number: NL8602249A
Application number: NL8602249A
Authority: NL
Original assignee: Luk Lamellen & Kupplungsbau
Priority date: 1985-09-07
Filing date: 1986-09-05
Publication date: 1987-04-01
Also published as: DE3630398A1; ES2003091A6; DE3645346C2; US5040433A; IT8621626A0; BE905399A; IT1213594B

Description

» % * * 70 8384

Kotatiestoot-reducerende inrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een rotatiestoot-redu-cerende inrichting voorzien van tenminste een tussen twee ten opzichte van elkaar roteerbare massa's werkzame dempinrichting, welke tenminste een krachtopzamelinrichting en eventueel wrijvingsmiddelen omvat/ waar-5 bij de ene, eerste van de massa's aan de uitgaande as van een verbrandingsmachine kan worden bevestigd en de andere, tweede massa via een wrij-vingskoppeling kan worden verbonden met de ingangsas van een drijfwerk.

Dergelijke inrichtingen zijn bijvoorbeeld bekend uit het Duitse Offenlegungsschrift 3.440.927. Deze bekende inrichtingen omvatten 10 zowel in de omtreksrichting werkzame krachtopzamelinrichtingen zoals schroefveren alsook in de asrichting werkzame krachtop.zamelinrichtingen, welke een demping tussen de beide massa's verzekeren. Hiervoor steunen de in de asrichting en in de omtreksrichting werkzame krachtopzamelinrichtingen tegen schijfachtige onderdelen van de beide massa's, welke 15 een relatieve beweging respectievelijk rotatie ten opzichte van elkaar kunnen uitvoeren. Door deze relatieve beweging tussen de schijfachtige onderdelen waartegen de krachtopzamelinrichtingen steunen , wordt gewaarborgd, dat de in de omtreksrichting werkzame krachtopzamelinrichtingen kunnen worden gespannen respectievelijk gecomprimeerd, en de in de 20 asrichting werkzame krachtopzamelinrichtingen langs tenminste één van de schijfachtige onderdelen kunnen wrijven.

De uitvinding stelt zich ten doel dergelijke inrichtingen te verbeteren, meer in het bijzonder de slijpbestendigheid en derhalve ook de levensduur daarvan te vergroten. Verder dient de werking, der-25 halve meer in het bijzonder de dempwerking van dergelijke inrichtingen te worden verbeterd. Ben bijkomend oogmerk van de uitvinding is het waarborgen van een eenvoudige opbouw en een goedkope vervaardiging.

Volgens de uitvinding wordt dit verkregen doordat de inrichting is voorzien van een kamer, welke tenminste gedeeltelijk met een 30 viskeus medium is gevuld en waarin zich de dempinrichting bevindt. Als 9602249 Λ * 7 "% 2 medium, dat ook verdikt kan zijn, is meer in het bijzonder een smeermiddel geschikt, waarbij het voor vele toepassingen van voordeel kan zijn wanneer olie wordt gebruikt, welke olie over de optredende temperatuur-gebieden een zo gelijkmatig mogelijke viscositeit behoudt. Voor andere 5 toepassingsgevallen kan het echter van voordeel zijn ve.t te gebruiken of pastavormige middelen, welke over de optredende temperatuurgebie-den zo mogelijk geen respectievelijk een zo gering mogelijke toestandsverandering, derhalve tenminste één wezenlijke verandering van de taaie vloeibaarheid daarvan ondergaan. Een dergelijk vet of pastavormig mid-10 del, bijvoorbeeld smeermiddel vermijdt, dat na het uitschakelen van de verbrandingsmachine het vloeibaar geworden, vet zich bij het laagste punt opzamelt en een onbalans vormt, wanneer volgens een verder kenmerk van de uitvinding de kamer niet volledig met het medium is gevuld. Verras-senderwijze is gebleken, dat bij het gebruik van vloeibare media geen 15 onbalansproblemen optreden.

Door de uitvoering volgens de uitvinding van rotatie-stoot-reducerende inrichtingen .van het bovenbeschreven type wordt gewaarborgd, dat tussen de tegen elkaar gelegen en een relatieve beweging ten opzichte van elkaar uitvoerende gebieden van de afzonderlijke onderdelen 20 van de inrichting eén smering plaatsvindt,·waardoor de slijtage tengevolge van contactwrijving aanmerkelijk kan worden gereduceerd en derhalve de levensduur evenals de betrouwbaarheid aanmerkelijk wordt vergroot. Volgens de uitvinding kan meer in het bijzonder de wrijving tussen de afzonderlijke windingen van de in de omtreksrichting werkzame schroef-25 veren en de radiaal buitenste kanten van de deze veren opnemende vensters in de verschillende schijfachtige onderdelen aanmerkelijk worden gereduceerd. Dit is meer in het bijzonder van groot belang bij het gebruik van dergelijke inrichtingen in combinatie met snellopende motoren aangezien hierbij de in de omtreksrichting werkzame krachtopzamelinrichtin-30 gen tengevolge van de daarop uitgeoefende centrifugaalkracht een grote kracht op de radiaal buitenste kanten van de deze opnemende vensters uitoefenen. Tengevolge van deze grote kracht worden bij de huidige inrichtingen van het beschreven type de krachtopzamelinrichtingen door het inwerken van de vensterkanten in de windingen daarvan relatief snel be-35 schadigd. Volgens de uitvinding wordt deze beschadiging tengevolge van het schuren tussen de vensterkanten en de krachtopzamelinrichtingen ver-

86 0 2 2 4 S

é $ 3 meden respectievelijk tenminste tot een toelaatbare mate gereduceerd.

Verder wordt volgens de uitvinding de slijtage tussen de axiaal werkzame krachtopzamelinrichtingen en de onderdelen, waarbij zij een wrijvingsdemping veroorzaken, op een aanzienlijke wijze geredu-5 ceerd.

Volgens een verder kenmerk van de uitvinding is tussen de beide massa's bovendien een met een viskeus medium werkende dempifl-richting aanwezig, welke als hydrodynamische of hydrostatische dempinrichting respectievelijk volgens een afschuif werking werkzame dempinrich-10 ting kan zijn uitgevoerd. Een hydrodynamische demp inrichting kan bijvoorbeeld volgens het principe van een omzet- of "Fdttinger"-koppeling werken en een hydrostatische dempinrichting doordat het medium door kamers, kanalen of dergelijke wordt geleid respectievelijk wordt gepompt. Deze extra demping kan door een geschikte keuze van de taaiheid van het in de 15 kamer aanwezige medium en door geschikte constructieve uitvoering aan de betreffende toepassing worden aangepast.

Het kam van bijzonder voordeel zijn wanneer de, het viskeuze medium opnemender kamer als een ring is uitgevoerd d.w.z. zich over de totale omtrek van de inrichting uitstrekt. Bijzonder gunstig is 20 het daarbij wanneer een massa zelf de kamer vormt respectievelijk ondersteunt. Dit heeft het voordeel, dat dan tenminste bij benadering de totale kamer bij één van de massa's aanwezig is, waardoor het afdichten daarvan aanmerkelijk wordt vereenvoudigd. Men verkrijgt een bijzonder gunstige constructie wanneer de ringvormige ruimte wordt gevormd door 25 een, de dempinrichting omsluitende buitenwand en door van deze laatste uitgaande, radiaal naar binnen verlopende en daartussen de derapingsin-richting opnemende zijwanden. Van bijzonder voordeel kan het daarbij zijn wanneer de eerste, met de verbrandingsmachine te verbinden massa de ringvormige ruimte ondersteunt aangezien dan de invloed van de door 30 de met de tweede massa samenwerkende wrijvingskoppeling optredende verwarming op de eerste massa tenminste in sterke mate wordt geëlimineerd.

Men verkrijgt een bijzonder gunstige én compacte constructie wanneer de ene van de zijwanden van de ringvormige ruimte zich radiaal tussen de eerste en de tweede massa uitstrekt, waarbij tussen 35 de radiaal binnenste gebieden van deze wand en één van de massa's een afdichting aanwezig kan zijn. Het kan daarbij gunstig zijn wanneer de 8802249

' · 'V

4 inrichting zodanig is opgebouwd, dat de afdichting tussen de binnste gebieden van de genoemde wand en de tweede massa aanwezig is, waarbij ter vorming van de kamer de ene massa kan zijn voorzien van een ringvormig, zich in axiale richting uitstrekkend uitsteeksel, dat de buiten-5 wand van de ringvormige ruimte vormt en de tussen de beide massa's zich in radiale richting uitstrekkende zijwand van de ringvormige ruimte kan op dit uitsteeksel zijn bevestigd- Daarbij kan het van voordeel zijn wanneer de eerste, derhalve aan de verbrandingsmachine te bevestigen massa is voorzien van het van de verbrandingsmassa af gerichte axiale 10 uitsteeksel.

Verder kan het van voordeel zijn wanneer het axiale uitsteeksel zodanig is uitgevoerd, dat de wand op het kopvlak van dit uitsteeksel bijvoorbeeld door schroeven kan worden bevestigd. Om een uittreden van het viskeuze medium te verhinderen verdient het de voorkeur 15 wanneer tussen uitsteeksel en wand derhalve bijvoorbeeld tussen het kopvlak van het axiale uitsteeksel en de wand een afdichting aanwezig is.

Voor vele toepassingen kan het van voordeel zijn wanneer de zich tussen de beide massa's in radiale richting uitstrekkende wand wordt gevormd door een in wezen stijf, d.w.z. in wezen niet-elas-20 tisch respectievelijk niet-meegevend onderdeel, met het radiaal binnenste gebied waarvan en één van de massa's een afdichting samenwerkt. Deze afdichting kan een axiaal gespannen schotelveerachtig element omvatten.

Verder kan het van voordeel zijn wanneer tussen het axiaal gespannen schotelveerachtige element en één van de massa's en/of het stijve onder-25 deel respectievelijk de wand een extra afdichtingselement aanwezig is.

Voor andere toepassingen kan het echter ook van voordeel zijn wanneer de zich radiaal tussen de beide massa's uitstrekkende wand wordt gevormd door een axiaal veerkrachtig en gespannen onderdeel, dat met het radiaal binnenste gebied daarvan onder voorspanning tegen één 30 van de massa's steunt. Daarbij kan het doelmatig zijn wanneer tussen de binnenste gebieden van het gespannen onderdeel en de massa een afdichting aanwezig is. Een voordeel daarbij kan zijn wanneer de veerkrachtig gespannen wand aan de eerste massa is bevestigd en tegen de tweede massa in axiale richting steunt.

35 Een tussen de beide massa's zich radiaal zover mogelijk naar binnen - bijvoorbeeld tot de afdichtingen voor de ringvormige ruimte respectievelijk de kamer - uitstrekkende, derhalve tussen de, de wrijvings- .____ 8602249 > % 5 koppeling ondersteunende koppeling en de afsluitwand van de kamer aanwezige, naar buiten bij voorkeur open ringvormige ruimte reduceert respectievelijk verhindert een thermische beïnvloeding van de dempingsinrichting respectievelijk het smeermiddel. Dit effect kan nog worden verbeterd 5 wanneer in de, de wrijvingskoppeling ondersteunende massa ventilatieopeningen aanwezig zijn, welke daarbuiten ook in een richting naar de afsluitwand kunnen zijn gericht.

De afdichtingen, welke zich tussen de ten opzichte van elkaar beweegbare onderdelen van de beide massa's bevinden, bestaan bij 10 voorkeur uit een wrijvings- of glijmateriaal.

Men verkrijgt een bijzonder eenvoudige opbouw van een inrichting volgens de uitvinding wanneer één van de zijwanden van de ringvormige ruimte tenminste in wezen door een radiale flens van één van de massa's wordt gevormd.

15 Verder kan het van bijzonder voordeel zijn wanneer tus sen de eerste en tweede massa tenminste een tweede,-de kamer afdichtende afdichting aanwezig is. Daarbij kan de ene van de massa's bijvoorbeeld " de eerste zijn voorzien van een centraal, axiaal tapachtig uitsteeksel, dat in een uitsparing van de andere massa, derhalve de tweede massa, 20 axiaal kan steken, waarbij dan tussen het uitsteeksel en de uitsparing de legering van de beide massa's ten opzichte van elkaar aanwezig kan zijn, evenals de tweede, de kamer afdichtende afdichting.

Bijzonder doelmatig kan het verder zijn wanneer de tussen de massa's werkzame dempingsinrichting is voorzien van zowel schroef-25 veren als wrijvingsmiddelen.

Zoals reeds is vermeld kan de kamer slechts gedeeltelijk met het viskeuze medium zijn gevuld, waarbij op een gunstige wijze de vulhoeveelheid aan viskeus medium zodanig kan zijn gekozen, dat in de roterende toestand van de inrichting en onder invloed van de centri-30 fugaalkracht de krachtopzamelinrichtingen tenminste gedeeltelijk in het medium zijn gedompeld. Hiervoor kan het de voorkeur verdienen de kamer tenminste tot de windingen van de radiaal het verst naar binnen gelegen veren te vullen. Voor vele toepassingen kan het doelmatig zijn wanneer de kamer tussen een kwart en driekwart van de radiale afmeting daar-35 van is gevuld.

Om een uittreden van de vetvulling uit het leger te ver- 8602249

. V

6 mijden en/of de afdichting van de kamer te verzekeren, kan het bijzonder gunstig zijn wanneer aan de van de vetruimte afgekeerde zijde van het leger een tussen de radiaal buitenste en radiaal binnenste legerring werkzame afdichting aanwezig is, die rotatievast met één van de le-5 gerringen is en axiaal ten opzichte van de andere is gespannen. Daarbij kan het van bijzonder voordeel zijn wanneer de afdichting ringschijf-achtig is uitgevoerd en rotatievast met de radiaal buitenste legerring is en tegen de radiaal binnenste legerring onder axiale voorspannings-kracht rust. De axiale voorspanningskracht kan daarbij worden geleverd 10 door een axiaal gespannen krachtopzamelinrichting, zoals een schotel- veer. Echter kan ook de afdichting zélf zijn gespannen. Voor een rotatie-borging van de afdichting met één van de legerringen kan deze op een gunstige wijze axiaal tussen de betreffende legerring en een op de, deze legerring opnemende massa aanwezige schouder worden ingeklemd.

15 Om een uittreden van het viskeuze medium uit de kamer te verhinderen kan het verder de voorkeur verdienen wanneer tussen tenminste één van de legerringen en het deze legerring ondersteunende onderdeel een afdichting aanwezig is. Een·dergelijke afdichting kan op een bijzonder eenvoudige wijze worden aangebracht tussen-de radiaal binnen-20 ste legerring en het door deze legerring omgrepen tapachtige uitsteeksel van de star met de krukas van de verbrandingsmachine verbonden massa.

Voor het opnemen van de afdichting kan op een eenvoudige wijze een gleuf in het tapachtige uitsteeksel in het gebied waarin de legerring zich in axiale richting uitstrekt aanwezig zijn. De afdichting kan op een een-25 voudige wijze worden gevormd door een 0-ring. Om het vullen van de kamer met een viskeus medium op een bijzonder eenvoudige wijze te kunnen uitvoeren, kan in één van de massa's een afsluitbare, in de met een viskeus medium tenminste gedeeltelijk te vullen kamer uitmondende opening aanwezig zijn. Deze opening is bij voorkeur radiaal binnen de bij rote-30 rende massa aanwezige vulling aan viskeus medium aanwezig.

Voor de opbouw en de werking van de inrichting kan het van bijzonder voordeel zijn wanneer een in de kamer aanwezige, rotatievast met één van de massa's zijnde, zich radiaal uitstrekkende flens tenminste een in de omtreksrichting verlopende, cirkelringvormige uitspa-35 ring bezit, waarin een rotatievast met de andere massa zijnde bout axiaal steekt, waarmede twee aan beide zijden van de flens aanwezige schijven 8852249 .............. . -JÉ *· * 7 rotatievast zijn verbonden. Bij een dergelijke opbouw van de inrichting kunnen de bouten door aanslag tegen de eindgebieden van de cirkelboog-vonnige uitsnijdingen de relatieve rotatie tussen de beide massa's begrenzen. Een dergelijke constructie heeft verder het voordeel, dat op 5 een eenvoudige wijze door de ten opzichte van de flens en in een sectie daarvan beweegbare bout of bouten en door de zijschijven evenals door het viskeuze medium een volgens het verdringingsprincipe werkzame dempings-inrichting wordt gevormd. Zonder extra onderdelen kan derhalve de dempings-karakteristiek van de inrichting worden verbeterd.

10 Voor het vervaardigen van een inrichting, welke met een pasteus medium, zoals vet kan worden gevuld, kan op een gunstige wijze een methode geschikt zijn waarmede de inrichting na het meer in het bijzonder slechts gedeeltelijk plaatsvindende vullen van de kamer vóór het balanceren op een aanmerkelijk boven het balanstoerental liggende 15 toerental wordt gebracht. Door een dergelijke methode wordt gewaarborgd, dat een vulling van de kamer met een pasteus medium, dat over de optredende temperatuurgebieden zo mogelijk geen respectievelijk een zo gering mogelijke toestandsverandering, derhalve tenminste één wezenlijke verandering van de taaiheid ondergaat, een gelijkmatige verdeling over 20 de omtrek respectievelijk een gelijkmatige‘invulhoogte over de omtrek wordt ingesteld, zodat een zeer nauwkeurig balanceren van de inrichting mogelijk is. Door de hoge toerentallen vóór het balanceren wordt verder vermeden, dat in de afzonderlijke, tussen de onderdelen aanwezige vrije ruimten luchtinsluitingen achterblijven aangezien deze tengevolge van 25 de op het viskeuze medium werkende grote centrifugale kracht worden verdrongen. Daardoor wordt ook gewaarborgd, dat na een lange bedrijfstijd de inrichting geen onbalans tengevolge van een later opvullen vein luchtinsluitingen door het viskeuze medium optreedt.

Om een nauwkeurig balanceren mogelijk te maken en een 30 later optreden van een extra onabalans te vermijden, is het van voordeel wanneer het toerental, waarop de inrichting vóór het balanceren wordt gebracht, in de orde van grootte van toerentallen ligt, die tot die waarmede de verbrandingsmachine, waarbij zij worden toegepast, kan worden bedreven, waarbij de balanstoerentallen tussen 4000 tot 7000 omwentelin-35 gen per minuut liggen, bij voorkeur in de orde van grootte van ongeveer 5000 tot 6000 omwentelingen per minuut.

f602245 * 8

De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont: fig. 1 een in doorsnede afgeheelde inrichting volgens de uitvinding; 5 fig. 2 op een grotere schaal het detail X van fig. 1 en fig. 3 een gedeeltelijk in doorsnede afgebeelde verdere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding.

De in de figuur 1 afgebeelde inrichting 1 voor het compenseren van rotatiestoten bezit een vliegwiel 2,·welke in twee massa's 3 10 en 4 is gesplitst. De massa 3 is op een krukas 5 van een niet nader weergegeven verbrandingsmachine via bevestigingsschroeven 6 bevestigd. Op de massa 4 is een schakelbare wrijvingskoppeling 7 via niet nader weergegeven middelen bevestigd. Tussen de drukplaat 8 van de wrijvingskoppeling 7 en de massa 4 bevindt zich een koppelschijf 9, welke op de in-15 gangsas 10 van een niet nader weergegeven drijfwerk is aangebracht. De drukplaat 8 van de wrijvingskoppeling 7 wordt in de richting van de massa 4 door een zwaaibaar op het koppelingsdeksel 11 gelegerde schotelveer 12 beïnvloed. Door het bedienen van de wrijvingskoppeling 7 kan de massa 4 en derhalve ook het vliegwiel 2 respectievelijk de verbrandingsmachine 20 met de ingangsas 10 van het drijfwerk worden gekoppeld of daarvan worden ontkoppeld. Tussen de massa 3 en de massa 4 bevindt zich een eerste dempingsinrichting 13 evenals een hiermede in serie of parallel verbonden verdere dempingsinrichting 14, welke een begrensde relatieve rotatie tussen de beide massa's 3 en 4 mogelijk maken.

25 De beide massa's 3 en 4 zijn via een leger 15 relatief roteerbaar ten opzichte van elkaar gelegerd. Het leger 15 omvat een rolleger in de vorm van een kogelleger 16 met één rij. De buitenste legerring 17 van het rolleger 16 is in een uitsparing 18 van de massa 4 en de binnenste legerring 19 van het r911eger 16 is op een centrale/ 30 zich in axiale richting vanuit de krukas 5 af uitstrekkende en in de uitsparing 18 stekende cilindrische tap 20 van de massa 3 aangebracht.

De binnenste legerring 19 is passend onder druk op de tap 20 aangebracht en tussen een schouder 21 van de tap 20 respectievelijk de massa 3 en een beveiligingsschijf 22, die op de kopzijde 23 van 35 de tap 20 is bevestigd, ingeklemd.

Tussen de buitenste legerring 17 en de massa 4 bevindt zich een thermische isolatie 24, welke de warmtestroora vanuit het met de ___________________________ 8602249 9 Λ

'f V

koppelschijf 9 samenwerkende wrijvingsviak 4a van de massa 4 naar het leger 16 onderbreekt respectievelijk tenminste reduceert.

Zoals blijkt uit fig. 2 omvat de isolatie 24 twee in dwarsdoorsnede L-vormige ringen 25, 26, welke steeds vanaf één zijde 5 op de buitenste legerring 17 zijn aangebracht. De axiaal naar elkaar gerichte benen 25a, 26a van de in dwarsdoorsnede L-vormige isolatierin-gen 25, 26 omgrijpen de buitenste legerring 17. De radiaal naar binnen gerichte benen 25b, 26b strekken zich gedeeltelijk radiaal over de binnenste legerring 19 uit en steunen axiaal hierop, waardoor zij gelijk-10 tijdig als afdichting voor het leger 16 dienen. Om een juiste afdichting vein het leger 16 te waarborgen worden de radiaal verlopende benen 25b, 26b steeds door een krachtopzamelinrichting in de vorm van een scho-telveer 2-, 28 axiaal in de richting van de kopvlakken van de binnenste legerring 19 beïnvloed. De schotelveer 27 steunt radiaal naar buiten 15 tegen een schouder van een met de tweede massa 4 via bouten 29 (zie fig. 1) star verbonden schijf 30 en beïnvloedt radiaal naar binnen de eindgebieden van het radiale been 25b vein de isolatie-afdichtring 25.

Op een soortgelijke wijze steunt de schotelveer 28 radiaal naar buiten tegen een schouder van de massa 4 en beïnvloedt radiaal naar binnen 20 de eindgebieden van het radiale been 26b van de isolatie-afdichtring 26. Daarbij kan één van de schotelveren 27, 28 met grotere kracht worden gebruikt, hier bij voorkeur de schotelveer 28, welke dan de leger-ringen 17, 19 inklemt en wel zodanig, dat bij een niet optredende ont-koppelkracht op de schakelkoppeling 7 de massa 4 en daardoor ook de 25 legerring 17 met de legerspeling naar rechts in de richting van de massa 3 wordt weggedrukt en bij het ontkoppelen een - grotere - kracht naar links in een richting naar de massa 3 optreedt en daardoor een axiale verschuiving van de legerring 17 met de legerspeling optreedt.

Deze wisselende belasting respectievelijk inklemming bewerkstelligt een 30 verder transport van het legerlichaam 16. Voor dit doel kan ook één van de afdichtingen - hier de afdichting 26b - met grotere aandrukkracht worden uitgevoerd. Bij een rotatie van de beide massa's 3, 4 ten opzichte van elkaar wrijven de eindgebieden van de radiale benen 25b, 26b langs de binnenste legerring 19 en veroorzaken derhalve een demping, die 35 over de tussen de beide massa's 4, 5 mogelijke totale rotatiehoek werkzaam is.

3502249 10

De buitenste legerring 17 van het kogelleger 16 bezit uitsparingen 17a, 17b, waardoor vrije ruimten tussen de legerring 17 en de deze ring axiaal overgrijpende isolatieringen 25, 26 worden gevormd.

In deze vrije ruimten zijn afdichtingen, in de vorm van 0-ringen 31, 31a 5 aanwezig. Deze 0-ringen 31, 31a verhinderen, dat het leger-vet tussen de L-vormige ringen 25, 26 en de legerring 17 naar buiten wordt gedrukt respectievelijk naar buiten kan kruipen.

Het leger 16 is ten opzichte van de massa 4 axiaal geborgd doordat het onder tussenschakeling van de ringen 25, 26 axiaal 10 tussen een schouder 32 van de massa 4 en de schijf 30 is ingeklemd.

Zoals verder uit fig. 1 blijkt, bezit de massa 3 radiaal naar buiten een axiaal, ringvormig uitsteeksel 33, dat een kamer 33a begrenst, waarin de eerste dempinrichting 13, evenals de verdere dempinrichting 14 zijn ondergebracht. Het ingangsdeel van de tweede, 15 buitenste dempinrichting 14 wordt gevormd door een groep schijven, namelijk de twee op een axiale afstand van elkaar aanwezige schijven 34, 35, die rotatievast met de massa 3 zijn. De ringvormige schijf 35 is door . middel van afstandsnagels 36 aan de massa *3 bevestigd. De schijf 34 bezit uitsparingen 34a, via welke de afstandsnagels 36 voor de rotatie-20 borging van de schijf 34 ten opzichte van de schijf 35 grijpen. Daardoor verkrijgt men ook een axiale verschuivingsmogelijkheid van de schijf 34 ten opzichte van de schijf 35. Axiaal tussen de beide schijven 34 en 35 is de flens 38 ingeklemd, waarvoor een axiaal tussen de schijf 34 en de radiale flens 39 van de massa 3 aanwezige krachtopzamelinrichting 25 in de vorm van een schotelveer 40 de schijf 34 in de richting van de schijf 35 beïnvloedt.

Tussen de flens 38 en de beide schijven 34 en 35 zijn steeds wrijvingsbekledingen 41 aanwezig. De flens 38 en de schijven 34 en 35 bezitten uitsparingen 42, 43, 44, welke de krachtopzamelinrich-30 ting 45 opnemen.

De, het uitgangsonderdeel van de verdere dempinrichting 14 vormende flens 38 vormt tegelijkertijd het ingangsonderdeel voor de eerste binnenste dempinrichting 13. De eerste dempinrichting 13 bezit een verdere groep schijven, namelijk de twee ter weerszijden van 35 de flens 38 opgestelde schijven 30, 46, die via afstandsbouten 29 op een axiale afstand rotatievast met elkaar zijn verbonden en met de ___________ S802249 11 massa 4 zijn gekoppeld.

In de schijven 30 en 46 en in de flens 38 bevinden zich op één lijn gelegen uitsparingen 47, 48 evenals 49, waarin krachtopza-meiinrichtingen in de vorm van schroefveren 50 zijn ondergebracht. De 5 krachtopzamëlinrichtingen 50 werken een relatieve rotatie tussen de flens 38 en de beide schijven 30, 46 tegen.

De flens 38 bezit in het radiaal buitenste gebied voor elk van de nagels 36 een zich in de omtreksrichting uitstrekkende uitsparing 38a, waarvan de lengte in combinatie met de nagel 36 het werk-10 zame gebied van de buitenste dempinrichting 14 bepaalt. Het werkzame gebied van de binnenste dempinrichting wordt bepaald door de lengte van de zich in de omtreksrichting uitstrekkende uitsparing 38b voor de bout 29.

De dempinrichtingen 13 en 14 zijn ondergebracht in een 15 naar buiten toe afgedichte, ringachtige kamer 33a, waarin zich een smeermiddel bevindt. Het niveau van het smeermiddel, zoals bijvoorbeeld siliconolie, kan daarbij - bij roterende inrichting 1 - tenminste tot aan de buitenste windingen van de krachtopzamelinrichting 45 van de buitenste dempinrichting 14 reiken. In andere gevallen kan het van 20 voordeel zijn wanneer de totale radiale afmeting van de krachtopzamelinrichting in het viskose middel is gedompeld of die van de schijven 34, 35 of echter ook de veren 50 slechts gedeeltelijk of zelfs geheel zijn ondergedompeld.

De kamer 33a wordt in wezen gevormd door een ringvormige 25 ruimte 51. De ringvormige ruimte 51 wordt radiaal naar buiten door het axiale uitsteeksel 33 en zijdelings door hieruit radiaal naar binnen verlopende en daartussen de dempinrichtingen 13, 14 opnemende wanden 39a en 52 begrenst. De zijwand 39a wordt gevormd door de radiale flens 39 van de massa 3 en een op de achterzijde hiervan bevestigd afdich-30 tingsdeksel 53. De zijwand 52 wordt gevormd door een afdekking 52, die zich radiaal naar binnen tussen de beide massa's 3 en 4 uitstrekt en radiaal buiten aan de massa 3 is bevestigd.

De tussen de dempinrichtingen 13, 14 en de massa 4 zich radiaal uitstrekkende afdekking 52 omgrijpt met een axiaal uit-35 steeksel 52a het axiale uitsteeksel 33 van de massa 3 en is met de massa 3 via nagelverbindingen 54 bevestigd. Hiervoor bezit de afdekking 52 een S δ ö2249 12 buitenste hoedenrandachtig gebied 55, dat tegen een radiaal vlak 56 van de massa 3 rust.

De nagelverbindingen 54 dienen tegelijkertijd voor het bevestigen van het afdichtingsdeksel 53 aan de massa 3. Het afdichtings-5 deksel 53 bezit een zich radiaal uitstrekkende bodem 57, aan de randgebieden waarvan hulsvormige uitsteeksels 58, 59 aanwezig zijn. Het afdichtingsdeksel 53 grijpt over een cirkelringachtige sectie 60, welke aan de achterzijde van de flens 39 van de massa 3 is gevormd. Om de kamer 33a af te dichten en derhalve een uittreden van het smeermiddel te ver-10 hinderen, zijn tussen het buitenste mantelvlak van het axiale uitsteeksel 33 van de massa 3 en het uitsteeksel 52a van de afdekking 52 enerzijds, evenals tussen de hulsvormige uitsteeksels 58, 59 van het afdichtingsdeksel 53 en de binnenste en buitenste mantelvlakken 61, 62 van de cirkelringachtige sectie 60 van de massa 3 anderzijds, afdichtings-15 ringen 63, 64, 65 aanwezig, die bij het weergegeven voorbeeld volgens fig. 1 door 0-ringen worden gevormd, welke in geschikte gleuven worden opgenomen.

• Door het afdichtingsdeksel 53 wordt gewaarborgd, dat de voor de montage van de inrichting 1 in de flens 39 van de massa 3 20 aanwezige uitsparingen 66, 67, 68 naar buiten toe worden afgedicht.

Tussen de radiaal binnenste gebieden 69 van de afdekking 52 en de massa 4 bevindt zich een afdichtingsring 70 uit glijmateriaal.

De L-vormige afdichtingsring wordt op schouder 71 van de massa 4 ondersteund en bevindt zich radiaal binnen de krachtopzamelinrichting 50 van 25 de dempinrichting 13.

De afdekking 52 is zodanig uitgevoerd, dat deze bij de montage van de inrichting 1 axiaal elastisch respectievelijk veerkrachtig wordt voorgespannen en derhalve met voorspanning tegen de af-dichtingsneus 70a van de afdichtingsring 70 steunt, waardoor een goede 30 afdichting van de kamer 33a naar buiten toe zelfs bij een gedeeltelijke slijtage van de afdichtring 70 wordt verkregen.

Ter afdichting van de kamer 33a naar buiten toe is verder een afdichtingsring 72 tussen de binnenste legerring 19 en het buitenste mantelvlak van de tap 20 aanwezig. Verder is een afdichtings-35 ring 73 in het gebied tussen de opneemboring 18 voor het rolleger 16 respectievelijk de ondersteuningsschouder 32 daarvan en de isolatie 24

860224S

13 aanwezig. De afdichtingsringen 72 en 73 bestaan uit O-ringen, welke in geschikte gleuven worden opgenomen.

Door de relatie van de kamer 33a, waarin het smeermiddel respectievelijk de met een hydraulisch medium werkende dempin-5 richting is ondergebracht, met de met de motor verbonden massa 3 en de ruimtelijke scheiding van de, de wrijvingskoppeling 7 ondersteunende massa 4 wordt een invloed van in samenhang met de wrijvingskoppeling optredende warmte op de hydraulische dempinrichting^ respectievelijk het smeermiddel in sterke mate geëlimineerd. Verder is tussen de ka-10 mer 33a respectievelijk de wand 52 enerzijds en de massa 4 anderzijds een - naar buiten open - ringvormige spleet 4b aanwezig, welke in combinatie met ventilatiekanalen 4c de koelwerking verder verbetert.

Bij het in fig. 1 en 2 afgeheelde uitvoeringsvoorbeeld dienen, zoals reeds is vermeld, de radiaal verlopende benen 25b en 26b 15 eveneens ter afdichting van de kamer 33a naar buiten toe, zodat geen smeermiddel door het leger 16 kan ontwijken.

Bij het in fig. 3 afgeheelde uitvoeringsvoorbeeld zijn in plaats van een afdichtingsdeksel 53 volgens fig. 1 afdichtingsproppen 153 toegepast, welke in de voor de montage van de eenheid vereiste 20 boringen ter afdichting van de kamer 133a zijn ingebracht. In fig, 3 is uitsluitend een montage-opening 167 te zien, waarin een afdichtings-prop 153 is geperst. Bij het afgeheelde uitvoeringsvoorbeeld bezit de afdichtingsprop 153 een gleuf 153a waarin een afdichtingsring 164 is opgenomen, welke afdichtend tegen de boring 167 rust.

25 Door de boring 167 wordt verder het viskeuze medium in de kamer 133a gebracht. Na het inbrengen vein het viskeuze medium wordt dan, zoals reeds vermeld, ter afdichting van de kamer 133a de afdichtingsprop 153 in de boring 167 ingebracht.

De, de kamer 133a begrenzende afdekking 152 wordt gevormd 30 door een in wezen niet-elastisch respectievelijk stijf gevormd onderdeel 152 uit plaatmetaal, dat aan het kopvlak 143 van het axiale uitsteeksel 133 van de massa 3 door middel van nagelverbindingen 154 is bevestigd. Om een uittreden van het smeermiddel tengevolge van de hierop werkzame centrifugaalkracht uit de kamer 133a te verhinderen, 35 is radiaal binnen de nagelverbindingen 154 een afdichting 163 aanwezig.

De afdichting 163 wordt gevormd door een O-ring, welke in een vanuit het 3302249 ·»* > 14 kopvlak 143 uitgaande gleuf 163a is opgenomen.

Tussen de radiaal binnenste gebieden 169 van de afdekking 152 en een schouder respectievelijk radiaal vlak 171 van de massa 4 is een schotelveerachtig afdichtingselement 170 axiaal ingeklemd, 5 dat de kamer 133 naar buiten toe afdicht en derhalve een naar buiten treden van het daar aanwezige viskeuze middel verhindert. Het schotelveer-achtige afdichtingselement 170 bezit bij de radiaal binnenste en buitenste gebieden daarvan afdichtingslippen 170a, 170b, waarmede het element onder axiale voorspanning tegen een schouder 171 en de afdekking 10 152 rust. De afdichtingslippen 170a, 170b van het schotelveerachtige afdichtingselement 170 kunnen uit een wrijvings- of glijmateriaal bestaan.

Radiaal naar binnen is de kamer 133a afgedicht door af-dichtingsringen 172, 173, welke als de afdichtingsringen 72, 73 volgens fig. 1 zijn opgesteld.

15 Bij het in fig. 3 afgebeelde leger 115 is tussen de roilichamen van het rolleger 11Q en de kamer 133a geen afdichting aanwezig, zodat het in de kamer 133a aanwezige middel eveneens ter smering van het rolleger 116 dient. Een afdichting 174 dicht de kamer 138 aan de legerzijde naar buiten toe af.

20 Van de dempinrichtingen 13, 14 hebben de veren 50 van de binnenste dempinrichting 13 een meer vlakke uitvoering, zodat bij een rotatie van de massa 3 ten opzichte van de massa 4 uit een neutrale positie eerst deze veren en de wrijvingsinrichting 25b, 26b werkzaam worden; Gelijktijdig kunnen ook de afdichtelementen 70 en 170 met de 25 wrijvingswerking daarvan dempend werken. Er vindt daarbij een relatieve rotatie van de schijven 34 en 35 en de bijbehorende wrijvingsbekle-. dingen 41 tezamen met de onder invloed van de schotelveer 4 gespannen flens 38 ten opzichte van de rotatievast met de massa 4 verbonden schijven 30, 46 plaats. Zodra het moment van de buitenste dempinrichting 14 30 wordt overschreden, vindt ook nog een relatieve beweging van de bout 36 en de schijven 34, 35 ten opzichte van de flens 38 plaats, zodat nu ook het veervlak van de veren 45 en door het wrijvingsbekleedsel 41 (in samenhang met de schotelveer 40) opgewekte wrijvingsmoment werkzaam wordt. Zodra de tussen de bouten 29 en de in de omtreksrichting gelegen uitspa-35 ringen 38b mogelijk gemaakte rotatiespeling is verbruikt, wordt de binnenste dempinrichting 13 geblokkeerd en is uitsluitend de buitenste 8002249 15 dempinrichting 14 werkzaam. Deze is dan zolang werkzaam totdat het tussen de zich in de omtreksrichting uitstrekkende uitsparingen 38a en de bout 36 mogelijk gemaakte rotatiespeling is verbruikt.

De kamers 33a, 133a zijn gevuld met een viskeus medium, 5 zoals bijvoorbeeld olie, vet of dergelijke en wel wordt bij voorkeur niet de totale ruimte gevuld doch bijvoorbeeld slechts zover, dat onder invloed van de centrifugaalkracht tenminste de radiaal naar buiten gelegen gebieden van de veren 45 ofwel tenminste de buitenste gebieden van de veren 50 of zelfs de totale radiale afmeting van de veren 50 in 10 het viskeuze medium tenminste zijn ondergedompeld.

Wanneer de vulling zodanig plaatsvindt, dat tenminste de openingen 38 en tenminste bij benadering de totale radiale afmeting van de schijven 34, 35 in het medium zijn gedompeld, dan wordt een tenminste in dit gebied werkzaam hydrostatische dempingsinrichting A 15 gevormd aangezien het viskeuze medium tussen de door de bouten 36 gescheiden kamers van de uitsparing 38 respectievelijk tussen de flens 38 en de schijven 34, 35 heen en weer gepompt wordt.

In zoverre zich ook in radiale gebieden viskeus medium bevindt, in welke gebieden de schijven 30, 46 en de flens 38 elkaar 20 radiaal overdekken, wordt daardoor ook een met een afschuifwerking werkende viskeuze dempinrichting B tussen de beide massa's werkzaam.

Het kan verder van voordeel zijn wanneer bij het gebruik van een vloeibaar medium de hoeveelheid zodanig wordt gekozen, dat na het uitschakelen van de motor het zich in het onderste gebied van de 25 kamer opzamelende vloeibare medium zich niet tot dat radiale gebied uitstrekt, waarin zich de afdichting van de kamer bevindt, zodat bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 1 na het uitschakelen van de motor een zich in het onderste gebied van de kamer 33a opzamelende vloeistof van onderen af zich niet naar boven tot aan de afdichtingen 70 uit-30 strekt. Daardoor wordt verhinderd, dat lekkages optreden. Op eenzelfde wijze is het van voordeel wanneer bij het gebruik van een pasta- respectievelijk vetvormig medium eveneens slechts een zodanige hoeveelheid wordt gebruikt, dat ook bij een door hoge bedrijfstemperatuur vloeibaar geworden middel en na het uitschakelen van de motor het door het weg-35 vallen van de invloed van de centrifugaalkracht zich in het onderste gebied van de kamer 33a opzamelende, vloeibaar geworden vet zich niet over SS02249

χ·'' V

16 de afdichting uitstrekt. Het na afkoeleing weer stollende medium verdeelt zich onder invloed van de centrifugaalkracht weer en door de op een geschikte wijze uitgevoerde dosering respectievelijk vulling kan de werking van de hydraulische demping evenals de smeerwerking ogenblikke-5 lijk na het starten van de motor weer beginnen.

De uitvinding is niet beperkt tot de afgebeelde uitvoe-ringsvoorbeelden doch afzonderlijke kenmerken van de uitvinding hebben, in zoverre zij betrekking hebben op de opbouw en de werking en constructieve kenmerken ook betrekking op andere hydraulisch en/of mechanisch 10 werkzame dempinrichtingen, derhalve ook op die inrichtingen, welke zonder een vulling met een viskeus medium werken.

•860 2 2 4 9

Claims

1. Rotatiestoot-reducerende inrichting voorzien van tenmin ste een tussen twee ten opzichte van elkaar roteerbare massa's werkzame dempinrichting, welke tenminste een krachtopzamelinrichting omvat, waarbij de ene, eerste van de massa's met de uitgaande as van een ver-5 brandingsmachine kan worden bevestigd en de andere, tweede massa via een wrijvingskoppeling net de ingangsas van een drijfwerk kan worden verbonden, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een kamer, welke tenminste gedeeltelijk met een viskeus medium is gevuld en waarin de dempinrichting is ondergebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kamer de vorm van een ring heeft.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de kamer in wezen uit een door de onderdelen van één van de massa's gevormde ringvormige ruimte bestaat.

4. Inrichting volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de ringvormige ruimte door een, de dempinrichting omsluitende buitenwand en door vanuit deze laatste uitgaande, radiaal naar binnen verlopende en daartussen de dempingsinrichting opnemende zijwanden wordt gevormd.

5. Inrichting volgens één der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de eerste massa de ringvormige ruimte omvat.

6. Inrichting volgens één der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de ene van de zijwanden van de ringvormige ruimte zich radiaal tussen de eerste en de tweede massa uitstrekt en tussen de radi- 25 aal binnenste gebieden van deze wand en één van de massa's een afdichting aanwezig is.

7. Inrichting volgens één der conclusies 1 - 6, met het kenmerk, dat de ene van de massa's is voorzien van een ringvormig, zich in axiale richting uitstrekkend uitsteeksel, dat de buitenwand van 30 de ringvormige ruimte vormt en de zich tussen de beide massa's radiaal uitstrekkende zijwand van de ringvormige ruimte aan dit uitsteeksel is bevestigd.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de 8502249 wand op het kopvlak van het axiale uitsteeksel is bevestigd.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat tussen kopvlak en wand een afdichting aanwezig is.

10. Inrichting volgens één der conclusies 6-9, met het 5 kenmerk, dat de wand wordt gevormd door een in wezen stijf onderdeel, waarvan het radiaal binnenste gebied met een tussen dit onderdeel en één van de massa's aanwezige afdichting samenwerkt.

11. Inrichting, volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de afdichting een axiaal gespannen schotelveerachtig element omvat.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, met het ken merk, dat tussen het axiaal gespannen schotelveerachtige element en één van de massa's en/of het stijve onderdeel een extra afdichtelement aanwezig is.

13. Inrichting volgens één der conclusies 6-9, met het 15 kenmerk, dat de wand wordt gevormd door een axiaal veerkrachtig gespannen onderdeel, dat met de radiaal binnenste gebieden daarvan onder voor^ spanning tegen één van de massa's steunt.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat tussen de ene massa en de binnenste gebieden van het gespannen onder- 20 deel een afdichting aanwezig is.

15. Inrichting volgens één der conclusies 1-14, met het kenmerk, dat de afdichting uit wrijvings- of glijmateriaal bestaat.

16. Inrichting volgens één der conclusies 1-15, met het kenmerk, dat één van de zijwanden van de ringvormige ruimte tenminste 25 in wezen door een radiale flens van één van de massa's wordt gevormd.

17. Inrichting volgens één der conclusies 1-16, met het kenmerk, dat tussen de eerste en tweede massa tenminste een tweede, de kamer afdichtencfeafdichting aanwezig is.

18. Inrichting volgens één der conclusies 1 - 17, met het 30 kenmerk, dat de ene van de massa's is voorzien van een centraal, axiaal tapachtig uitsteeksel, dat axiaal in een uitsparing van de andere massa steekt, waarbij tussen uitsteeksel en uitsparing de legering van de beide massa's ten opzichte van elkaar aanwezig is, evenals de tweede, de kamer afdichten afdichting.

19. Inrichting volgens"één der conclusies 1-18, met het kenmerk, dat de tussen de massa's werkzame dempinrichting is voorzien 8602249 van schroefveren en wrijvingsmiddelen.

20. Inrichting volgens één der conclusies 1 - 19, met het kenmerk, dat de kamer slechts gedeeltelijk is gevuld.

21. Inrichting volgens één der conclusies 1 - 20, met 5 het kenmerk, dat de vulhoeveelheid aan viskeus medium zodanig is gekozen, dat in roterende toestand van de inrichting en onder invloed van de centrifugaalkracht de krachtopzamelinrichtingen tenminste gedeeltelijk in het medium zijn ondergedompeld.

22. Inrichting, meer in het bijzonder volgens één der con-10 clusies 1 - 21, met het kenmerk, dat tussen de massa's naast de krachtopzamelinrichtingen een met een viskeus medium werkende dempinrichting aanwezig is.

23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de dempinrichting een hydrodynamische dempinrichting is.

24. Inrichting volgens conclusie 22 of 23, met het kenmerk, dat de dempinrichting een hydrostatische dempinrichting is.

25. Inrichting'volgens één der conclusies 22 - 24, met het kenmerk, dat de dempinrichting een met afschuifwerking werkende dempinrichting is.

26. Inrichting, meer in het bijzonder volgens één der con clusies 1-25, met het kenmerk, dat het viskeuze medium een vet- respectievelijk pasta-achtig middel is.

27. Inrichting, meer in het bijzonder volgens één der conclusies 1-26, met het kenmerk, dat tussen die massa, welke de wrij- 25 vingskoppeling ondersteunt, en de wand van de kamer een ringvormige spleet aanwezig is.

28. Inrichting volgens één der conclusies 1-27, met het . kenmerk, dat in de, de wrijvingskoppeling ondersteunende massa luchtkanalen aanwezig zijn, die in de ringvormige ruimte uitmonden respectie- 30 velijk naar de, de kamer begrenzende wand zijn gericht.

29. Inrichting volgens tenminste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan de van de vetruimte afgekeerde zijde vein het leger een tussen de radiaal buitenste en radiaal binnenste ieger-ring werkzame afdichting aanwezig is, welke rotatievast is met één van 35 de legerringen en axiaal ten opzichte van de andere is gespannen.

30. Inrichting volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat 860 2 24 § de afdichting rotatievast is met de radiaal buitenste legerring en onder axiale voorspanning tegen de radiaal binnenste legerring rust.

31. Inrichting, meer in het bijzonder volgens tenminste één der conclusies 1-30, met het kenmerk, dat tussen tenminste één van 5 de legerringen en het, deze legerring ondersteunende onderdeel een afdichting aanwezig is.

32. Inrichting volgens conclusie 31, met het kenmerk, dat de afdichting tussen de radiaal binnenste legerring en het hierdoor omgrepen tapachtige uitsteeksel de star met de krukas van de verbrandings- 10 machine verbonden massa aanwezig is.

33. Inrichting volgens conclusie 31 of 32, met het kenmerk, dat de afdichting in een gleuf van het tapachtige uitsteeksel aanwezig is.

34. Inrichting, meer in het bijzonder volgens tenminste één 15 der conclusies 1-33, met het kenmerk, dat één van de massa's is voorzien van een afsluitbare, in de met een viskeus medium tenminste gedeeltelijk te vullen kamer uitmondende opening.

35. Inrichting, meer in het bijzonder volgens tenminste één der conclusies 1-34, met het kenmerk, dat een in de kamer aanwezige, 20 met één van de massa's rotatievast zijnde, zich radiaal uitstrekkende flens tenminste een in de omtreksrichting verlopende cirkelboogvormige uitsnijding bezit, waarin een met de andere massa rotatievast zijnde bout axiaal steekt, waarmede twee ter weerszijden van de flens aanwezige schijven rotatievast zijn.

36. Inrichting volgens tenminste één van de conclusies 1 - 35, met het kenmerk, dat door de ten opzichte van de flens en in de uitsnijding daarvan beweegbare bout en zijschijven evenals het viskeuze medium de volgens het verdringingsprincipe werkzame dempinrichting wordt gevormd.

37. Werkwijze voor het vervaardigen van een inrichting, meer in het bijzonder volgens één van de conclusies 1-36, welke met een pasteus medium, zoals vet, kan worden gevuld, met het kenmerk, dat de inrichting na het meer in het bijzonder slechts gedeeltelijk vullen van de kamer vóór het balanceren op een aanzienlijk boven het balans-35 toerental gelegen toerental wordt gebracht.

38. Werkwijze voor het vervaardigen van een inrichting vol- ......... 8S02249 gens conclusie 37, met het kenmerk, dat het toerental, waarop de inrichting vóór het balanceren wordt gebracht, in de orde van grootte van 4000 - 7000 omwentelingen per minuut ligt, bij voorkeur tussen ongeveer 5000 - 6000 omwentelingen per minuut ligt. 8502249