NL9900003A - Melkinstallatie. - Google Patents

Description

MELKINSTALLATIE

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een melkinstallatie voor het melken van koeien, voorzien van melkbekers die op de spenen van een koe kunnen worden aangesloten, waarbij melk die uit elk uierkwartier wordt gewonnen via een afvoerleiding naar een melkkoeltank kan worden gepompt, welke afvoerleiding is voorzien van een schakelelement, via welk in een eerste stand melk naar de melkkoeltank wordt gevoerd, terwijl in een tweede stand na het melken het schakelelement voorziet in een spoel-leidingsysteem.

Een dergelijke melkinstallatie is bekend uit WO-A-84/04654. In dit document wordt de melkinstallatie met de hand schoongemaakt. De melkeenheden die op een melkafvoer-leiding zijn aangesloten, worden verwijderd en aangesloten op een deel van de melkafvoerleiding, dat zich uitstrekt in een schoonmaakruimte, terwijl de door een buis gevormde en op een melktank aangesloten schakelmiddelen daarvan worden losgenomen en vervolgens op een schoonmaakbak worden aagesloten. Deze moeizame bediening van de melkinstallatie belemmert de automatisering, in het bijzonder de robotisering van het melkproces.

Volgens de uitvinding wordt daarom de in de inleiding beschreven melkinstallatie daardoor gekenmerkt, dat er middelen aanwezig zijn die een signaal aan de computer af geven, dat het einde van het melken aangeeft en dat het schakelelement wordt gevormd door een driewegkraan, waarbij de melkinstallatie verder een sensor omvat, die een signaal kan produceren dat aangeeft dat de afvoerleiding vrij is van melk, waarna de computer, na dit signaal te hebben ontvangen, een verder signaal aan het schakelelement afgeeft voor het automatisch omzetten van de driewegkraan van de eerste in de tweede stand.

Wanneer, volgens de uitvinding, het melkproces moet worden geautomatiseerd, zal een melkrobot worden toegepast voor het automatisch aansluiten van de melkbekers op de betreffende spenen van een koe. De melkrobot zal door een computer worden bestuurd. Deze computer zal in samenwerking met de bovengenoemde sensors, ook worden gebruikt voor het besturen van het spoelleidingsysteem.

Vóór het spoelen moet eerst alle melk uit de te spoelen leidingen zijn verwijderd; volgens de uitvinding produceert de computer daartoe, in antwoord op de genoemde signalen, een signaal, door middel waarvan perslucht door de afvoerleiding wordt gevoerd.

In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat het spoelleidingsysteem een spoeljetter die, om een melkbeker te kunnen schoonspoelen, op deze melkbeker kan worden aangesloten, terwijl een spoelvloeistof via een eerste spoel-leiding naar de spoeljetter kan worden gevoerd en van daaruit, via een melkbeker, de afvoerleiding en de daarin opgenomen driewegkraan, via een tweede spoelleiding worden afgevoerd, waarbij verder een vloeistofreservoir aanwezig is, van waaruit de spoelvloeistof in de eerste spoelleiding wordt gevoerd, en waarheen de spoelvloeistof via de tweede spoelleiding wordt afgevoerd. Verder kan een melkmeetinrichting aanwezig zijn, welke meetinrichting vier melkmeters omvat, die elk op een specifieke melkbeker zijn aangesloten, waarbij de afzonderlijke afvoerleidingen van deze melkmeters met de bovengenoemde afvoerleiding zijn gekoppeld, en elk van deze melkmeters en afzonderlijke afvoerleidingen deel uitmaken van het spoelleidingsysteem.

De spoelvloeistof kan door het spoelleidingsysteem worden gevoerd door middel van een vacuüm dat bij voorkeur wordt aangelegd in de melkmeetinrichting, zodat het toepassen van een speciale pomp in het spoelleidingsysteem overbodig zal zijn.

De onderhavige uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het spoelen van een melkleidingsysteem in een melkinstallatie, waarin melkbekers op de betreffende spenen van de uier van een koe kunnen worden aangesloten, terwijl melk die met behulp van deze melkbekers uit ieder uierkwartier wordt gewonnen, via een afvoerleiding naar een melkkoeltank kan worden gevoerd en waarbij tijdens het spoelen na het melken, een spoelvloeistof via een eerste spoelleiding aan een spoeljetter wordt toegevoerd, en van daaruit via een melkbeker, de afvoerleiding en een daarin aanwezige driewegkraan, via een tweede spoelleiding wordt afgevoerd. Volgens de uitvinding wordt deze werkwijze daardoor gekenmerkt, dat, vóór het spoelen begint, de afvoerleiding tot aan de driewegkraan vrij van melk is gemaakt door het erdoorheen voeren van perslucht. In een voorkeursuitvoeringsvorm wordt het melkleidingstelsel automatisch van melk vrij gemaakt, wanneer het einde van de melkstroom is vastgesteld, waarna het spoelen van het melkleidingsysteem automatisch wordt gestart.

Voor een beter begrip van de uitvinding en om te tonen hoe deze kan worden toegepast, wordt nu als voorbeeld verwezen naar de bijgevoegde tekeningen, waarin:

Figuur 1 een schematische opstelling van een melk-installatie voor het melken van koeien toont;

Figuur 2 een principe-opstelling toont van de melkinstallatie overeenkomstig de uitvinding;

Figuur 3 meer gedetailleerd de principe-opbouw van een melkmeter in de in figuur 2 afgebeelde opstelling toont;

Figuur 4 meer gedetailleerd de principe-opbouw van een melkbeker in de in figuur 2 afgebeelde opstelling toont.

Overeenkomstige delen in de figuren zijn met gelijke verwijzingscijfers aangegeven.

Figuur 1 toont een schematische opstelling van een melkinstallatie voor het melken van koeien. Ter illustratie zijn slechts twee melkplaatsen aangegeven, op elk waarvan een koe aanwezig is. Voor elke melkplaats is een melkrobot 1 met aan het uiteinde daarvan een viertal melkbekers 2 aanwezig. De uitvinding is overigens geheel onafhankelijk van de wijze waarop de melkbekers worden aangesloten; de melkbekers kunnen zowel gezamenlijk, samengevoegd in één enkele melkklauw, als afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar op respectieve spenen van de uier van een koe worden aangesloten. De met behulp van de melkbekers 2 per uierkwartier gewonnen melk kan over een afzonderlijke leiding 3 (zie figuur 2) worden toegevoerd aan een melkmeetinrichting 4. Vanuit de melkmeetinrichting 4 wordt de melk via een ringleiding 5, waarop de afvoerleidingen van de onderscheiden melkmeetin- richtingen op de diverse melkplaatsen zijn aangesloten, toegevoerd aan een melkkoeltank 6.

De melkmeetinrichting 4 omvat vier melkmeters 7, waarvan er in figuur 2 slechts één is afgeheeld. Figuur 2 toont verder de principe-opstelling van de melkinstallatie, waarbij eenvoudigheidshalve volstaan is met deze opstelling weer te geven voor slechts één melkbeker 2 en één melkmeter 7. De afzonderlijke afvoerleidingen 8 van de melkmeters 7 zijn gekoppeld aan een gemeenschappelijke afvoerleiding 9 die uitmondt in de melkkoeltank 6. Figuur 3 toont meer gedetailleerd de principe-opbouw van een melkmeter, zoals deze in de in figuur 2 afgebeelde melkinstallatie is opgenomen. De melkmeter 7 omvat een melkreservoir 10 en een meetkamer 11, waarbij de melk via de op de melkbeker 2 aangesloten afzonderlijke leiding 3 onder vacuüm vanuit het melkreservoir 10 in de meetkamer 11 stroomt en vanuit de meetkamer 11 in gedefinieerde hoeveelheden door perslucht in de afzonderlijke afvoerleiding 8 wordt gepompt. De melkmeter 7 is voorzien van een klepstang 12, welke in een eerste (getekende) stand onder vacuümwerking de opening 13 tussen het melkreservoir 10 en de meetkamer 11 vrij laat en in een tweede (niet-getekende) stand onder pers luchtwerking deze opening afsluit. Aan de bovenzijde is de melkmeter voorzien van een kamer 14, in welke kamer de klepstang 12 een zuiger 15 omvat. De klepstang 12 is daarbij in en door deze kamer 14 op en neer beweegbaar. In de ruimte onder de zuiger 15 is in de wand van de kamer 14 een opening 16 aangebracht. Via deze opening 16 is de melkmeter 7 aangesloten op een schakelelement 17 (zie figuur 2). In een eerste stand van dit schakelelement 17 wordt een vacuüm aangelegd, waardoor de klepstang 12 en de zuiger 15 omlaag worden bewogen naar een eerste stand, waarin de opening 13 is vrijgelaten. In een tweede stand van dit schakelelement 17 wordt perslucht in de ruimte onder de zuiger 15 gebracht, waardoor de klepstang 12 en de zuiger 15 omhoog worden bewogen naar een tweede stand, waarin de opening 13 is afgesloten. De melkmeter 7 omvat voorts een buis 18, welke via relatief nauwe openingen 19 en 20 in verbinding staat met de ruimte in de kamer 14 onder de zuiger, respectievelijk met de meetkamer 11. Als perslucht in de ruimte onder de zuiger 15 wordt gebracht, dan wordt direct de opening 13 afgesloten en vervolgens lucht via de opening 19, de buis 18 en de opening 20 in de meetkamer 11 geperst, waardoor de in de meetkamer 11 aanwezige melk in de afzonderlijke afvoerleiding 8 wordt geleid.

De meetkamer 11 is voorzien van een melkniveau-sensor 21, met behulp waarvan wordt vastgesteld wanneer in de meetkamer 11 een gedefinieerde hoeveelheid melk aanwezig is. Heeft het melkniveau in de meetkamer 11 het niveau bereikt waarop deze sensor 21 zich bevindt, dan wordt door deze sensor 21 een stuursignaal SI (zie figuur 2) afgegeven om het schakelelement 17 vanuit de eerste in de tweede stand te brengen, zodat de meetkamer 11 kan worden geleegd. Het schakelelement 17 wordt na een vast gedefinieerd tijdsverloop vanuit de tweede, in de eerste stand gebracht; dit tijdsverloop is zodanig dat er voldoende tijd is om de meetkamer 11 te legen. Bevindt het schakelelement 17 zich weer in de eerste stand, dan kan de meetkamer 11 opnieuw worden gevuld. Door de melkniveausensor 21 kan tevens een stuursignaal S2 worden afgegeven naar een computer 22, waarin voor elke koe de per uierkwartier gewonnen hoeveelheid melk wordt bijgehouden .

Onderin de meetkamer 11 is een bolvormig lichaam 23 aanwezig. Wanneer de meetkamer 11 leeg is, wordt door dit bolvormig lichaam 23 de opening 24 tussen de meetkamer 11 en de afzonderlijke afvoerleiding 8 afgesloten. Het bolvormig lichaam 23 is in een zodanig materiaal uitgevoerd dat het, wanneer melk vanuit het melkreservoir 10 in de meetkamer 11 stroomt, op de zich in de meetkamer bevindende melk blijft drijven. Wordt melk vanuit de meetkamer 11 in de afzonderlijke afvoerleiding 8 geperst, dan wordt de opening 24 automatisch door het bolvormig lichaam 23 afgesloten zodra de meetkamer 11 leeg is. Achter de opening 24 in de meetkamer 11 is in de afzonderlijke afvoerleiding 8, bij voorkeur zo dicht mogelijk achter de opening 24, een terugslagklep 25 opgenomen. Via deze terugslagklep 25 wordt melk vanuit de meetkamer 11 doorgelaten, doch alleen onder invloed van perslucht. In de tegengestelde richting blokkeert de terugslagklep 25 iedere melkstroom die anders mogelijk zou zijn als, om wat voor reden dan ook, de druk in de desbetreffende afvoer-leidingen groter zou zijn dan die in de meetkamer 11 v<f><£)r de terugslagklep 25. Wanneer de eerste melk die bij het melken wordt genomen in de meetkamer 11 stroomt, zal niet alleen de meetkamer 11 zelf worden gevuld, maar ook de ruimte in de afzonderlijke afvoerleiding 8 tussen de terugslagklep 25 en de opening 24. Bij elke hierna volgende pompslag wordt alleen de melk in de meetkamer weggepompt, zodat de totale hoeveelheid melk zoals die bij het melken per uierkwartier door de computer wordt vastgesteld, éénmalig dient te worden verhoogd met de hoeveelheid melk die correspondeert met het volume van de afzonderlijke afvoerleiding 8 tussen de terugslagklep 25 en de genoemde opening 24. Dit is echter een vaste, in de computer 22 bij het registreren van de verkregen hoeveelheid melk door te voeren correctie. Na het melken dient ook de melk uit de afzonderlijke afvoerleidingen 8 en de gemeenschappelijke afvoerleiding 9 te worden geperst en wel in de ringleiding 5 naar de melkkoeltank 6. De opening 23 in de meetkamer 11 dient daartoe vrij te zijn om perslucht door te laten. Hiertoe is de melkmeter 7 voorzien van een hefmagneet 26 om, na een door de computer 22 afgegeven stuursignaal S3, het bolvormig lichaam 23 omhoog te verplaatsen.

De melkmeter 7 is voorzien van een melkgeleidbaar-heidssensor 27 die bij voorkeur is aangebracht in de meetkamer 11. Het door deze melkgeleidbaarheidssensor 27 afgegeven stuursignaal S4 is een maat voor de uiergezondheid; in geval van mastitis is de geleidbaarheid van de melk hoger dan die van de melk van een gezonde uier of een gezond uierkwartier. De melk van een ontstoken uierkwartier dient te worden afgescheiden. Hiertoe is in de afzonderlijke afvoerleiding 8 een driewegkraan 28 opgenomen, via welke de uit de melkmeter 7 gepompte melk hetzij in de gemeenschappelijke afvoerleiding 9 wordt gebracht, hetzij, wanneer is vastgesteld dat de melk van een ontstoken kwartier afkomstig is, in een speciaal daarvoor aanwezig opvangreservoir 29. De driewegkraan 28 zou bijvoorbeeld automatisch kunnen worden omgezet, zodra door het door de melkgeleidbaarheidssensor 27 afgegeven signaal S4 een waarde aanduidt die hoger is dan een te voren ingestelde waarde. Het is echter gunstiger om het stuursignaal S4 toe te voeren aan de computer 22, opdat deze, de verdere omstandigheden van de specifieke koe in aanmerking nemende, een stuursignaal S5 afgeeft waarmede de driewegkraan 28 kan worden omgezet.

De melkmeter 7 is voorts voorzien van een slang-afsluiter 30, met behulp waarvan de vacuümaansluiting 31 van de melkmeter na het melken wordt afgesloten. Tijdens het melken is in het melkreservoir 10 een vacuüm aanwezig. Na het einde van het melken, dient het vacuüm te worden weggenomen, waarna pas de melkbekers van de spenen worden afgenomen. Alvorens het vacuüm uit het melkreservoir 10 weg te nemen, dient eerst de vacuümaansluiting 31 te worden afgesloten. Hiertoe wordt na verloop van een in de computer 22 vastgestelde melktijd een stuursignaal S6 afgegeven aan de electromagneet 32 van de slangafsluiter 30. Door middel van de dan bekrachtigde electromagneet 32 wordt een stang 33 met een kogelvormig uiteinde 34 omhoog bewogen om de vacuümaansluiting 31 tegen de vaste aanslag 35 af te dichten. Met behulp van een aan de stang 33 scharnierbaar bevestigd hef-mechanisme 36 wordt tegelijkertijd een klep 37 in de wand van het melkreservoir 10 omhoog getrokken, waardoor vrij lucht in het melkreservoir 10 kan stromen.

De melkinstallatie zoals deze in figuur 2 schematisch is afgebeeld, omvat op de gebruikelijke wijze een vacuümpomp 38 met een vacuümbalanstank 39 voor het vergroten van de vacuümstabiliteit. De balanstank 39 heeft meerdere vacuümaansluitingen. Voor het melkreservoir van elke melkmeter 7 is een vacuümaansluiting 31 aanwezig. Voor elk schakelelement 17 is een vacuümaansluiting 40 aanwezig. Voorts is een vacuümaansluiting 41 aanwezig voor een electro-nisch pulsatorsysteem 42 voor de vier melkbekers. In de vacuümaansluiting 31 is een smoorring 43 opgenomen om schommelingen in het vacuüm van de onderscheiden melkmeters ten gevolge van het afvallen van één der melkbekers te voorkomen. Om de aanwezigheid van vacuüm in de melkmeter te kunnen vaststellen, is in de vacuümaansluiting tussen de smoorring 43 en de desbetreffende melkmeter een luchtstroomsensor 44 aanwezig, welke sensor een de aanwezigheid van vacuüm in de leiding 31 aangevend stuursignaal S8 afgeeft aan de computer 22. Hierbij is het signaal tevens een indicatie of de melkbekers correct zijn aangesloten.

In figuur 4 is een melkbeker in lengtedoorsnede afgebeeld; deze melkbeker is op de gebruikelijke wijze opgebouwd uit een vaste, bijvoorbeeld metalen huls 45 met daarbinnen een uit soepel materiaal, bijvoorbeeld rubber, vervaardigde binnenwand 46 en een de ruimte tussen de huls 45 en de binnenwand 46 aan de bovenzijde afsluitende rubberdop 47. De ruimte tussen de huls 45 en de binnenwand 46 is aan de onderzijde afgesloten door een afsluitring 48, terwijl op enige afstand daarboven tussen de huls 45 en de binnenwand 46 een ring 49 aanwezig is, welke is voorzien van een opening 50. Tussen de afsluitring 48 en de ring 49 bevindt zich een ruimte, waarin via een opening 51 door het electronisch pulsatorsysteem 42 een pulserend vacuüm over de leiding 52 wordt aangelegd, waardoor in de ruimte tussen de huls 45 en de binnenwand 46 een pulserend vacuüm ontstaat dat de binnenwand 46 vast om de tepel doet sluiten als de melkbeker hierop is aangesloten, respectievelijk de binnenwand weer naar buiten doet bewegen, waardoor de voor het melken vereiste ritmische beweging rond de speen wordt verkregen. Als buffer voor de op te vangen melk en om schommelingen in het vacuüm onder de speen te minimaliseren, is onderin de melkbeker 2 een bufferruimte 53 aanwezig, waarin ten behoeve van het melktransport een relatief nauwe luchtaanzuigopening 54 is aangebracht. Op deze bufferruimte 53 is de voor de melkafvoer naar de melkmeter 7 dienende leiding 3 aangesloten. In de bufferruimte 53 is voorts een vast opgesteld element 55 aanwezig dat gedeeltelijk in de opening tussen de speenruimte en de bufferruimte 53 steekt om ervoor te zorgen dat de melk geleidelijk in de bufferruimte 53 stroomt en splitsing van de melk wordt vermeden. De temperatuur van de melk geeft de lichaamstemperatuur van de te melken koeien aan; deze laatste temperatuur is hoger dan normaal bij tochtige en zieke koeien.

Opdat het melkleidingsysteem na het melken kan worden doorgespoeld, dient hiertoe een inrichting aanwezig te zijn. Daarvoor is een spoelcircuit aanwezig dat wordt gevormd door een spoelvloeistofreservoir 56 met een kraan 57, een eerste spoelleiding 58, een spoeljetter 59 die vloeistofdicht om het uiteinde van de melkbeker 2 kan worden aangebracht, de melkbeker 2, de leiding 3, de melkmeter 7, de afzonderlijke afvoerleiding 8, de gemeenschappelijke afvoerleiding 9, een daarin opgenomen driewegkraan 60 en een tweede spoelleiding 61. De driewegkraan 60 laat in zijn eerste stand melk vanuit de gemeenschappelijke afvoerleiding 9 toe in de ringleiding 5 en in zijn tweede stand spoelvloeistof vanuit de gemeenschappelijke leiding 9 naar de tweede spoelleiding 61. Na het melken kan een spoelopdracht worden afgegeven door de computer 2 2 die hiertoe een stuursignaal S7 af geeft aan de driewegkraan 60 om deze in de juiste stand te zetten. Voordat het spoelen na het melken kan beginnen, dienen eerst de afvoerleidingen vrij van melk te worden gemaakt. Dit geschiedt door middel van door de meetkamer 11 te leiden perslucht, waarbij het bolvormig lichaam 23 omhoog wordt geduwd en de opening 24 wordt vrij gemaakt. Vóór de driewegkraan 60 is in de gemeenschappelijke afvoerleiding 9 een lucht-melksensor 62 opgenomen, welke sensor een stuursignaal S9 aan de computer afgeeft, aan de hand van welk stuursignaal deze kan vaststellen wanneer zich in de gemeenschappelijke leiding geen melk meer bevindt - in plaats van melk, passeert dan perslucht de lucht-melksensor 62 - zodat de kraan 60 kan worden aangezet ten behoeve van het spoelen. De spoelvloeistof wordt door het vacuüm in het melkreservoir 10 vanuit het spoelvloeistofreservoir 56 door de eerste spoelleiding 58, de spoeljetter 59, de melkbeker 2 en de leiding 3 naar het melkreservoir 10 gezogen, vanwaar het in de meetkamer 11 stroomt, waarna de spoelvloeistof op dezelfde wijze als de melk uit de meetkamer 11 wordt gepompt en via de afzonderlijke afvoerleiding 8, de gemeenschappelijke afvoerleiding 9, de driewegkraan 60 en de tweede spoelleiding 61 naar het spoelvloeistofreservoir 56 wordt teruggeleid.

Als voorkoeler voor de melkkoeltank is in de gemeenschappelijke afvoerleiding 9 vóór de daarin opgenomen driewegkraan 60 een warmtewisselaar 63 aanwezig.

De melkkoeltank 6 is opgenomen in de ringleiding 5, waarop via desbetreffende driewegkranen 60 de gemeenschappelijke afvoerleidingen van de onderscheiden melkmeetinrich-tingen 7 zijn aangesloten. In de ringleiding 5 is een pomp 64 opgenomen. Deze pomp kan ten minste met twee uiteenlopende snelheden werkzaam zijn. Om de melk in beweging te houden en om de afzetting van melkrestanten in de ringleiding 5 te voorkomen, wordt de melk vanuit de melkkoeltank 6 met relatief lage snelheid door de ringleiding 5 rondgepompt. Hiervoor is de ringleiding bij voorkeur warmte-geïsoleerd. Gewoonlijk wordt de melkkoeltank 6 enkele malen per week geleegd, waarna deze worden schoongespoeld. Via een kraan 65 en een sproeier 66 kan spoelvloeistof in de melkkoeltank 6 worden gebracht. Door de sproeier 66 beweegbaar uit te voeren, kan daarbij het gehele binnenoppervlak van de melkkoeltank 6 worden bestreken. De spoelvloeistof wordt met relatief hoge snelheid door de pomp in de ringleiding rondgepompt en wordt uiteindelijk via een driewegkraan 67 af gevoerd. De kranen 65, 67, de sproeier 66 en de pomp 64 kunnen daarbij weer worden bestuurd vanuit de computer 22.

Diverse in figuur 2 afgebeelde elementen zijn, hoewel enkelvoudig afgebeeld, in viervoud aanwezig; met name geldt dit voor de spoeljetter, de melkbeker en de melkmeter, alsmede voor de daarop aangesloten leidingen en hierin opgenomen elementen (kranen en sensoren). De vier melkmeters zijn bij voorkeur samengebouwd tot een enkele melkmeetinrichting.

Claims (10)

1. Melkinstallatie voor het melken van koeien, voorzien van melkbekers (2) die op de spenen van een koe kunnen worden aangesloten, waarbij melk die uit elk uierkwartier wordt gewonnen via een afvoerleiding (9) naar een melkkoel-tank (6) kan worden gepompt, welke afvoerleiding (9) is voorzien van een schakelelement (60), via welk in een eerste stand melk naar de melkkoeltank (6) wordt gevoerd, terwijl in een tweede stand na het melken het schakelelement (60) voorziet in een spoelleidingsysteem voor de melkbekers, met het kenmerk, dat er middelen (21) aanwezig zijn die een signaal (S2) aan een computer (22) afgeven, dat het einde van het melken aangeeft en dat het schakelelement (60) wordt gevormd door een driewegkraan, waarbij de melkinstallatie verder een sensor (62) omvat, die een signaal (S9) kan produceren dat aangeeft dat de afvoerleiding (9) vrij is van melk, waarna de computer (22), na dit signaal (S9) te hebben ontvangen, een verder signaal (S7) aan het schakelelement (60) afgeeft voor het automatisch omzetten van de driewegkraan van de eerste in de tweede stand.

2. Melkinstallatie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een melkrobot (1) aanwezig is voor het automatisch aansluiten van de melkbekers (2) op de betreffende spenen van een koe.

3. Melkinstallatie volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de computer (22), in antwoord op het signaal (S2) dat het einde van het melken aangeeft, een signaal (S3) produceert, door middel waarvan perslucht door de afvoerleiding (9) wordt gevoerd.

4. Melkinstallatie volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de sensor (62) die aangeeft dat de afvoerleiding (9) vrij van melk is gemaakt, in de afvoerleiding (9) direct vóór de driewegkraan (60) is aangebracht.

5. Melkinstallatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het spoelleidingsysteem een spoeljetter (59) omvat die, ten einde een melkbeker schoon te spoelen, op deze melkbeker (2) kan worden aangesloten, terwijl een spoelvloeistof via een eerste spoelleiding (58) aan de spoeljetter(59) kan worden toegevoerd en van daaruit via een melkbeker (2), de afvoerleiding (9) en de daarin aanwezige driewegkraan (60), via een tweede spoelleiding (61) worden afgevoerd, terwijl verder een vloeistofreservoir (56) aanwezig is, van waaruit de spoelvloeistof in de eerste spoelleiding (58) wordt gevoerd en waarheen de spoelvloeistof wordt afgevoerd via de tweede spoelleiding (61).

6. Melkinstallatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een melkmeetinrichting (4) aanwezig is, die vier melkmeters (7) omvat, die elk zijn aangesloten op een specifieke melkbeker (2), terwijl de afzonderlijke afvoerleidingen (8) van de melkmeters (7) zijn aangesloten op de bovengenoemde afvoerleiding (9), en elk van deze melkmeters (7) en afzonderlijke afvoerleidingen (8) deel uitmaken van het spoelleidingsysteem.

7. Melkinstallatie volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat elk van de melkmeters (7) is voorzien van een sensor (21) die het einde van de melkstroom van een betreffende speen van een koe kan aangeven.

8. Melkinstallatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een spoelvloeistof door het spoelleidingsysteem wordt gevoerd door middel van een vacuüm dat in een melkmeetinrichting (4) wordt opgewekt.

9. Werkwijze voor het spoelen van een melkleidingsys-teem in een melkinstallatie, waarin melkbekers (2) op de betreffende spenen van de uier van een koe kunnen worden aangesloten, terwijl melk die uit ieder uierkwartier met behulp van deze melkbekers (2) wordt gewonnen, via een afvoerleiding (9) aan een melkkoeltank (6) wordt toegevoerd, en waarin, tijdens het spoelen na het melken, een spoelvloeistof via een eerste spoelleiding (58) aan een spoeljetter (59) wordt toegevoerd, en van daaruit, via een melkbeker (2), een afvoerleiding (9) en een daarin aanwezige driewegkraan (60), via een tweede spoelleiding (61) wordt afgevoerd, met het kenmerk, dat, vóórdat het spoelproces wordt gestart, de afvoerleiding (9) tot aan de driewegkraan (60) vrij van melk wordt gemaakt door er perslucht doorheen te voeren.

10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat, wanneer het einde van de melkstroom is vastgesteld, het melkleidingsysteem automatisch vrij van melk wordt gemaakt, terwijl, wanneer het laatste wordt vastgesteld, automatisch het spoelen van het melkleidingsysteem start.