NL1020785C2 - Inrichting voor het melken van dieren. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET MELKEN VAN DIEREN

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het melken van dieren volgens de aanhef van conclusie 1.

5 Een dergelijke inrichting is op zich bekend. Het is een doel van de uitvinding een alternatieve inrichting te verschaffen die minder onderhoud vereist en die minder energie verbruikt.

Hiertoe bevat een inrichting voor het melken van 10 dieren van de boven beschreven soort volgens de uitvinding de maatregelen van het kenmerk van conclusie 1. Doordat bij de bekende inrichting elke melkrobot een afzonderlijke, volledig regelbare melkvacuümeenheid voor het opwekken van een melkvacuüm voor het melken van een dier wordt gebruikt; is 15 deze bekende inrichting onderhoudsgevoeliger en verbruikt deze bekende inrichting relatief veel energie. Doordat volgens de uitvinding een regelbaar, centraal vacuümsysteem voor het aanleggen van een vacuüm met een eerste druk op de gemeenschappelijke ringleiding is voorzien, wordt het 20 onderhoud en het energieverbruik verminderd.

Bij voorkeur is het centrale vacuümsysteem voorzien van ten minste één frequentiegestuurde vacuümpomp.

Teneinde drukschommelingen te verminderen is het centrale vacuümsysteem in een uitvoering van een inrichting 25 volgens de uitvinding voorzien van een gemeenschappelijk buffervat.

Teneinde de druk in de ringleiding op een gewenste waarde te houden is het in een uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding voordelig wanneer in het 30 gemeenschappelijke buffervat een druksensor is aangebracht. Deze druksensor kan bijvoorbeeld de frequentiegestuurde vacuümpomp regelen.

Teneinde ongewenste drukschommelingen in een melkvacuümeenheid te voorkomen is in een voorkeursuitvoering 35 van een inrichting volgens de uitvinding tussen elk van de 1 r 9 0 7 -K ~ 1 2 regelmiddelen en de ringleiding een individueel buffervat aangebracht. Bij voorkeur is elke melkvacuümeenheid voorzien van een druksensor, die kan worden gebruikt voor het regelen van de regelmiddelen. In het bijzonder worden de 5 regelmiddelen zodanig geregeld door de druksensor dat in de betreffende melkvacuümeenheid een vacuüm wordt aangelegd met een druk die hoger is dan de eerste druk. Op voordelige wijze is de eerste druk gelegen tussen -55 en -50 kPa en de tweede druk gelegen tussen -50 en -40 kPa.

10 In een uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding is de inrichting voorzien van een melkprocesstadiummiddel voor het bepalen van het stadium waarin het melkproces in een melkrobot zich bevindt, en dat het regelbare, centrale vacuümsysteem regelbaar is met behulp 15 van gegevens van het melkprocesstadiummiddel. Hierbij kan er onder meer aan worden gedacht hoeveel melkrobots er melken, hoeveel er bezig zijn met het aansluiten van melkbekers, hoeveel er bezig zijn met het af nemen van de melkbekers, en hoeveel melkrobots er inactief zijn.

20 In een verdere uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding is de inrichting voorzien van regelkleppen, en van een klepstandmiddel voor het bepalen van de stand van de regelkleppen, en dat het regelbare, centrale vacuümsysteem regelbaar is met behulp van gegevens van het 25 klepstandmiddel.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande figuren, waarin:

Figuur 1 schematisch een uitvoering toont van een 30 inrichting voor het melken van dieren volgens de uitvinding.

In Figuur 1 is schematisch een inrichting 1 voor het melken van dieren weergegeven. De inrichting 1 is voorzien van zes melkstallen 2. Elke melkstal 2 is voorzien 35 van een melkrobot 3 voor het onder meer automatisch -·-> > 3 aansluiten van ten minste één melkbeker op een speen van een dier. Elke melkrobot 2 is verder voorzien van een melkvacuümeenheid 14 voor het opwekken van een melkvacuüm voor het melken van een dier. Opgemerkt wordt dat het 5 eveneens mogelijk is dat één melkrobot meerdere melkstallen verzorgt.

Volgens de uitvinding is de inrichting 1 voorzien van een gemeenschappelijke ringleiding 11 welke verbindbaar is met de melkvacuümeenheden 14 van betreffende melkrobots 3. 10 In het bijzonder geschiedt deze verbinding van elke melkvacuümeenheid 14 via een doorgang en, met behulp van regelmiddelen, zoals bijvoorbeeld een regelbare smoorklep 7, voor het regelen van de grootte van de doorgang.

Een regelbaar, centraal vacuümsysteem (4, 6, 8, 9, 15 10) legt een vacuüm met een eerste druk aan op de i gemeenschappelijke ringleiding 11. Het vacuümsysteem omvat in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld twee frequentiegestuurde vacuümpompen 9. Het zal echter duidelijk zijn dat elk ander aantal pompen eveneens binnen het kader van de uitvinding 20 toepasbaar is. Een gemeenschappelijk buffervat 4 voorkomt ongewenste drukschommelingen in de ringleiding 11, en is in het bijzonder geplaatst tussen de vacuümpompen 9 en de ringleiding 11.

In het gemeenschappelijke buffervat 4 is een 25 druksensor 6 aangebracht, zodat de druk in het gemeenschappelijke buffervat 4 kan worden gemeten. De gegevens van de druksensor 6 kunnen worden gebruikt om de frequentiegestuurde vacuümpompen 9 zodanig te sturen dat een gewenste druk in het gemeenschappelijke buffervat 4, en 30 dientengevolge in de ringleiding 11 wordt aangelegd en behouden.

Om ongewenste drukschommelingen in een melkvacuümeenheid 14 te voorkomen is tussen elke regelbare smoorklep 7 en de ringleiding 11 een individueel buffervat 5 35 aangebracht. Elke melkvacuümeenheid 14 is voorzien van een 4 druksensor 12 om de druk in de melkvacuümeenheid 14 te meten, en zo nodig de smoorklep 7 via een drukregelaar 13 te regelen. In het bijzonder wordt de smoorklep 7 zodanig geregeld door de druksensor 12 en de drukregelaar 13 dat in 5 de betreffende melkvacuümeenheid 14 een vacuüm wordt aangelegd met een druk die hoger is dan de eerste druk in de ringleiding 11. Deze eerste druk is bij voorkeur gelegen tussen -55 en -50 kPa, terwijl de tweede druk bij voorkeur is gelegen tussen -50 en -40 kPa.

10 De vacuümpompen 9 kunnen tevens worden gestuurd met behulp van gegevens met betrekking tot hoeveel melkrobots in een bepaald melkprocesstadium verkeren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan hoeveel melkrobots er daadwerkelijk actief zijn, hoeveel melkrobots bezig zijn· met 15 het aansluiten van melkbekers etcetera. Hiertoe kan de inrichting voorzien zijn van een op zich bekend melkprocesstadiummiddel, zoals een computer 15 welke gebruikelijk bij melkrobots wordt gebruikt.

De inrichting 1 is voorzien van op zich bekende 20 (niet weergegeven) regelkleppen, en van een op zich bekend (niet weergegeven) klepstandmiddel (met betrekking tot de melkvacuümeenheden kan het klepstandmiddel worden gevormd door de computer 15) voor het bepalen van de stand van de regelkleppen. Hierbij kan dan op voordelige wijze het 25 regelbare, centrale vacuümsysteem worden geregeld met behulp van gegevens van het klepstandmiddel.

Claims (10)

1. Inrichting voor het melken van dieren, welke inrichting is voorzien van ten minste twee melkrobots elk 5 voor het automatisch aansluiten van ten minste één melkbeker op een speen van een dier, en waarbij elke melkrobot is voorzien van een melkvacuümeenheid voor het opwekken van een melkvacuüm voor het melken van een dier, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een gemeenschappelijke 10 ringleiding, en van een regelbaar, centraal vacuümsysteem voor het aanleggen van een vacuüm met een eerste druk op de gemeenschappelijke ringleiding, en dat elke melkvacuümeenheid via een doorgang met de ringleiding is verbonden, waarbij regelmiddelen aanwezig zijn om de grootte van de doorgang te 15 regelen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het centrale vacuümsysteem is voorzien van ten minste één frequentiegestuurde vacuümpomp.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het 20 kenmerk, dat het centrale vacuümsysteem is voorzien van een gemeenschappelijk buffervat.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat in het gemeenschappelijke buffervat een druksensor is aangebracht.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen elk van de regelmiddelen en de ringleiding een individueel buffervat is aangebracht.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat elke melkvacuümeenheid is voorzien van een druksensor.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat elk van de regelmiddelen regelbaar is door de druksensor voor het in de betreffende melkvacuümeenheid aanleggen van een vacuüm met een druk die hoger is dan de eerste druk.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de eerste druk is gelegen tussen -55 en -50 kPa en de tweede druk is gelegen tussen -50 en -40 kPa.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een melkprocesstadiummiddel voor het bepalen van het stadium waarin het melkproces in een melkrobot zich bevindt, en dat het regelbare, centrale vacuümsysteem regelbaar is met behulp van gegevens van het melkprocesstadiummiddel.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van regelkleppen, en van een klepstandmiddel voor het bepalen van de stand van de regelkleppen, en dat het regelbare, centrale vacuümsysteem regelbaar is met behulp van gegevens van het 15 klepstandmiddel. t