NL8200090A

NL8200090A - Aanpasinrichting voor een miniatuursoort bandcassette.

Info

Publication number: NL8200090A
Application number: NL8200090A
Authority: NL
Original assignee: Victor Company Of Japan
Priority date: 1981-01-20
Filing date: 1982-01-12
Publication date: 1982-08-16
Also published as: BR8200287A; AU541301B2; US4432510A; KR880002053B1; DE3201615C2; GB2092106B; SU1111699A3; BR8200288A; NL8200034A; ATA12182A; KR880002052B1; MY8700701A; ES508872A0; AU540453B2; ATA13582A; IT8219063A0; NO820156L; ES8305523A1; DE3201598A1; GR74731B

Description

w " ---- --------- i _ 2 - 1 -

Aanpasinrichting voor een miniatuursoort bandcassette.

De uitvinding beeft in het algemeen betrekking op aanpasinriehtingen met een uitwendige vorm en maat gelijk aan die van een standaardsoort bandcassette gebruikt bij een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting, welke 5 is aangebracht in de standaardsoort registreer- en/of repro duceerinrichting in een toestand voor het opnemen van een minia-tuursoort bandcassette welke kleiner is dan de standaardsoort bandcassette voor het vormen van een vooraf bepaalde bandbaan binnen de aanpasinrichting door het uittrekken van een band ...... 10 uit een cassettehuis, en onafhankelijk aangebracht in een re gistreer- en/of reproduceerinrichting van een andere soort dan de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting, en in het bijzonder op een aanpasinrichting voorzien van een foutief wissen voorkomend lipmechanisme, dat werkt samen met een 15 detectiemechanisme voor het detecteren van de aanwezigheid of afwezigheid van een foutief wissen voorkomende lip met betrekking tot de standaardsoort bandcassette in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting, overeenkomstig de aanwezigheid of afwezigheid van een foutief wissen voorkomende 20 lip van de miniatuur soort bandcassette opgenomen binnen de aan pasinrichting.

Thans worden videosignaalregistreer- en/of reproduceerinrichtingen met bandcassettes ingericht voor praktisch gebruik over de gehele wereld. Als soorten van deze 25 registreer- en/of reproduceerinrichtingen met bandcassettes bestaan in de wereld twee of drie gestandaardiseerde soorten van inrichtingen. Er is geen onderlinge verwisselbaarheid tussen inrichtingen van verschillende, standaarden, maar de onderlinge verwisselbaarheid bestaat tussen inrichtingen welke dezelfde 30 standaard aannemen. Overeenkomstig kan een bandcassette geregi streerd door een registreer- en/of reproduceerinrichting worden gereproduceerd door een andere registreer- en/of reproduceerinrichting van dezelfde standaard. Teneinde dan de onderlinge 8200090 - 2 - . Η verwisselbaarheid te verzekeren tussen verschillende registreer-en/of reproduceerinrichtingen vervaardigd door verschillende fabrikanten teneinde registratie en/of reproduktie uit te voeren, -is een standaardisatie gevormd met betrekking tot forma-5 ten van de bandcassette en de registreer- en/of reproduceer- inrichting. Dit is dat de bovengenoemde formaten worden gestandaardiseerd voor elke standaard, en een standaardsoort bandcassette en een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting worden respectievelijk vervaardigd en op de markt gebracht bij 10 elke standaard.

Thans treedt een probleem van veel belang op bij het verwezenlijken van het verminderen van de maat van het hoofdlichaam van de registreer- en/of reproduceerinrichting.

Dit is het verwezenlijken van een compactere draagbare soort 15 registreer- en/of reproduceerinrichting en het bijvoorbeeld ver wezenlijken van zulk een uitrusting dat een registreerinrichting als een geheel wordt gebouwd in een televisiecamera.

In dit verband zijn bepaalde pogingen ondernomen voor het verwezenlijken van een compacte soort registreer-20 en/of reproduceerinrichting met een compacte of miniatuursoort bandcassette, welke een bandpatroon en formaat gebruikt dat geheel verschilt van die van de standaardsoort registreer- en reproduceerinrichting met de standaardsoort bandcassette welke reeds uitvoerig op de markt zijn. Evenwel gebruikt zulk een 25 compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting uitge voerd voor verwezenlijking, een formaat dat volledig verschilt van dat van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting, en onderlinge verwisselbaarheid daartussen bestaat niet. Er is daarom bij deze compacte soort registreer- en/of 30 reproduceerinrichting een nadeel doordat een bandcassette gere gistreerd door de compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting niet kan worden gereproduceerd door de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting. Dit is een groot ongemak en nadeel voor gebruikers van de compacte soort registreer-35 en/of reproduceerinrichting.

8200090 f * - 3 - \ *

Een andere poging is ook uitgevoerd voor het verwezenlijken van een compacte soort draagbare registreer- en/of reproduceerinrichting welke registratie en/of reproduktie uitvoert met hetzelfde bandpatroon en formaat als de standaard-5 soort registreer- en/of reproduceerinrichting, door gebruik van een cassette waarvan de maat iets is verminderd door het verminderen van de bandhoeveelheid en de diameter van de rollen ten opzichte van die van de standaardsoort bandcassette. In dit stelsel kan een bandcassette geregistreerd door de draagbare 10 registreer- en/of reproduceerinrichting worden gereproduceerd zoals door de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting.

Evenwel wordt bij de bandcassette gebruikt in de bovengenoemde draagbare registreer- en/of reproduceerinrieh-15 ting, de afstand tussen een toevoerzijrol en een opneemzijrol gelijk gehouden aan de afstand tussen de toevoerzijrol en opneemzijrol van de standaardsoort bandcassette, zodat de bandcassette gebruikt voor de draagbare registreer- en/of reproduceerinrichting kan worden geplaatst in de standaardsoort registreer- en/of 20 reproduceerinrichting. Zelfs wanneer dus de bandhoeveelheid is verminderd teneinde de diameter van de rollen te verminderen, is er een grens in het verminderen van de diameter van deze rollen. Er was aldus bij dit stelsel een nadeel, doordat de maat van de bandcassette als geheel niet kon worden verminderd in 25 aanzienlijke mate en hetzelfde is geldig voor de registreer- en/of reproduceerinrichting.

Verder is een ander stelsel denkbaar, waarbij de bandhoeveelheid wordt verminderd voor het verminderen van de diameter van de rollen en verder de miniatuursoort bandcassette 30 is geconstrueerd door het verminderen van de afstand tussen de toevoerzijrol en de opneemzijrol. In dit stelsel als een wijziging van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting, kan de registreer- en/of reproduceerinrichting worden geconstrueerd zo, dat een rolschijf voor het aandrijven van de 35 opneemzijrol beweegbaar is. Bij deze wijziging van de standaard- 8200090 » * - k - soort registreer- en/of reproduceerinrichting is de opneemzij-rolschijf op een normale stand indien voorzien van de standaardsoort bandcassette, en de opneemzijrolschijf wordt bewogen naar een stand dichter bij de toevoerzijrolschijf indien voorzien 5 van de miniatuursoort bandcassette.

Zelfs bij dit stelsel echter is er bijvoorbeeld een nadeel, doordat de miniatuursoort bandcassette geregistreerd door de compacte· soort registreer- en/of reproduceer-inrichting niet kan worden gereproduceerd door de standaardsoort 10 registreer- en/of reproduceerinrichting welke thans veel in gebruik is. Buitendien is er een nadeel doordat het bijzonder moeilijk is een mechanisme te verwezenlijken voor het bewegen van de rolschijf op de bovenbeschreven wijze. Verder heeft de registreer- en/of reproduceerinrichting met de bandcassette in 15 het algemeen een mechanisme voor het uittrekken van de band van af de binnenzijde van de bandcassette om de band aan te brengen op een vooraf bepaalde bandbaan binnen de registreer- en/of reproduceerinrichting. In dit verband is het ook bijzonder moeilijk het bovengenoemde mechanisme te construeren voor het uit-20 trekken van de band, zodat onderlinge verwisselbaarheid bestaat met betrekking tot de bovengenoemde compacte of miniatuursoort bandcassette en de standaardsoort bandcassette. Praktisch is het verwezenlijken van zulk een mechanisme in feite onmogelijk.

Het is dus een algemeen doel van de uitvinding 25 te voorzien in een aanpasinrichting voor een miniatuursoort bandcassette waardoor het mogelijk is de miniatuursoort bandcassette aan te brengen in een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting en waarbij de bovengenoemde nadelen zijn overwonnen.

30 Een ander en meer specifiek doel van de uit vinding is te voorzien in een aanpasinrichting met een uitwendige vorm en maat gelijk aan die van een standaardsoort bandcassette ontworpen voor een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting. De aanpasinrichting wordt geplaatst in 35 de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting in een 8200090 - 5 - 4 * toestand waarbij een miniatuursoort bandcassette kan worden op-genomen welke kleiner is dan de standaardsoort bandcassette en onafhankelijk aangebracht in een registreer- en/of reproduceerinrichting van een andere soort dan de standaardsoort registreer-5 en/of reproduceerinrichting. De aanpasinrichting is voorzien van een foutief wissen voorkomend lipmechanisme dat samenwerkt met een detectiemechanisme voor het detecteren van de aanwezigheid of afwezigheid van een foutief wissen voorkomende lip met betrekking tot de standaardsoort bandcassette in de standaard-10 soort registreer- en/of reproduceerinrichting, overeenkomstig de aanwezigheid of afwezigheid van een foutief wissen voorkomende lip van de bovengenoemde miniatuursoort bandcassette. Volgens de aanpasinrichting van de uitvinding kan de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting indirekt de aanwezig-15 heid of afwezigheid detecteren van de foutief wissen voorkomen de lip met betrekking tot de miniatuursoort bandcassette en de foutief wissen voorkomende werking kan positief worden uitgevoerd .

De uitvinding zal aan de hand van de tekening 20 in het volgende nader worden toegelicht.

Figuur 1 toont in perspectief een voorbeeld van een miniatuursoort bandcassette welke is opgenomen in een aanpasinrichting voor een miniatuursoort bandcassette volgens de uitvinding, in een toestand waarbij een bandbeschermings-25 deksel open is, gezien vanaf een onderzijde met betrekking tot de voorzijde van de miniatuursoort bandcassette.

Figuren 2A, 2B, 2C en 2D tonen respectievelijk een bovenaanzicht. een zijaanzicht, een onderaanzicht en een achteraanzicht van de bandcassette van figuur 1.

30 Figuur 2E is een achteraanzicht van een wijziging van de bandcassette van figuur 1.

Figuur 3 is een bovenaanzicht van de binnen-constructie van de bandcassette van figuur 1 in een toestand waar een bovenhelft van de bandcassette en een bovenflens van 35 een rol zijn verwijderd.

8200090 - 6 -

Figuur U toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn IV - IV van figuur 2A.

Figuren 5 en 6 zijn een perspectivisch aanzicht en een achteraanzicht respectievelijk van een uitvoerings-5 vorm van een aanpasinrichting voor een miniatuursoort bandcas- sette volgens de uitvinding.

Figuur T is een bovenaanzicht van de aanpas-inrichting van figuur 5 in een toestand waarbij een bovenhelft van de aanpasinrichting is geopend met betrekking tot een onder-10 helft.

Figuur 8 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn VIII - VIII van figuur 6 en toont de vorm van een foutief wissen voorkomende lip.

Figuur 9 is een dwarsdoorsnede volgens de 15 lijn IX - IX van figuur 7 en toont grendelmechanismen van de boven- en onderhelft van de aanpasinrichting in een tegenovergestelde stand.

Figuur 10 is een zijaanzicht van een mechanisme voor het tijdelijk openen van een deksel wanneer de bovenhelft 20 van de aanpasinrichting de onderhelft bedekt.

Figuur 11 toont een vertikale dwarsdoorsnede van de aanpasinrichting van figuur 5·

Figuur 12 is een bovenaanzicht van een voorbeeld van een standaardsoort registreer- en/of reproduceer-25 inrichting voorzien van een aanpasinrichting waarin een minia tuursoort bandcassette is opgenomen, gedurende een registreer-of reproduceerwerking.

Figuur 13 is een zijaanzicht van een detectie-mechanisme voor het detecteren van de aanwezigheid of afwezig-30 heid van een foutief wissen voorkomende lip volgens figuur 12,

Figuur 1U is een bovenaanzicht van een voorbeeld van een registreer- en/of reproduceerinrichting exclusief ontworpen voor een miniatuursoort bandcassette gedurende een registreer- of reproduceerwijze, waarin de miniatuursoort band-35 cassette van figuur 1 is geplaatst.

8200090 - 7 -

» V

Figuur 15 is een zijaanzicht en toont de top-eindzijde van een andere uitvoering van een foutief wissen voorkomende hefboom welke een essentieel deel van de uitvinding vormt.

5 Figuur 16 is een bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van een foutief wissen voorkomend hefboommecha-nismegedeelte.

Figuur 17 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn XVII - XVII van figuur 16.

10 Eerst zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot een miniatuursoort bandcassette welke kan worden aangebracht bij een aanpasinrichting voor een miniatuursoort bandcassette volgens de uitvinding.

Een miniatuursoort bandcassette 10 is gete-15 kend in figuren 1, 2A tot 2D, 3 en De bandcassette 10 heeft een cassettehuis 11 van een kleinere maat dan een standaardsoort bandcassette welke primair ontworpen is voor een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting. Een deksel 13 voor het beschermen van een magnetische band 12 opgenomen binnen de 20 bandcassette 10, is aangebracht op de voorzijde van het cassette huis 11. Het cassettehuis 11 bestaat uit een bovenhelft 1^ en een onderhelft 15·

Een deel van een rechthoekig zijflensgedeelte 13a van de deksel 13 wordt axiaal gedragen door een draaipen 25 16 bij een gedeelte in de nabijheid van een hoekgedeelte van de bovenhelft 1U, zodat de deksel 13 roteerbaar is voor het openen en sluiten. Een praktisch U-vormige bladveer 17 en een schuif-staaf 18, welke wordt gedrukt in de richting van de draaipen 16 door de bladveer 17, zijn aangebracht met betrekking tot boven-30 genoemde deksel 13. De deksel 13 kan twee standen aannemen. Dit betekent in de ene stand dat een zijrand 13b van het flensgedeelte 13a wordt gedrukt door de schuifstaaf 18 en de deksel 13 in een gesloten toestand is volgens figuur 2B. Verder wordt in een andere toestand een andere zijrand 13c van het flensgedeelte 35 13a gedrukt door de schuifstaaf 18 en is de deksel 13 in een 8200090 - 8 - open stand volgens figuur 1 en zoals aangegeven door de stippellijn in figuur 2B. De U-vormige bladveer 17 past in een zijgroef 19 van de bovenhelft 1U9 in een toestand waarbij de bladveer 17 wordt, vastgehouden door een uitstekende ribbe 19a en niet lc 5 essentieel losomt van de zijgroef 19· De schuifstaaf 18 is voorzien binnen een groef 20 aan de zijde van de bovenhelft 1U op een vrij schuifbare wijze. Wanneer buitendien de bandcas-sette 10 niet is geplaatst in een registreer- en/of reproduceer-inrichting exclusief ontworpen voor de bandcassette 10 of opge-10 nomen binnen een bandcassette-aanpasinrichting (beschrijving met betrekking tot de registreer- en/of reproduceerinrichting exclusief ontworpen voor de bandcassette 10 en de bandcassette-aanpasinrichting zal in het volgende worden aangegeven), bedekt de deksel 13 de voorzijde van het cassettehuis 11 voor het be-15 schermen van de magnetische band 12 welke wordt blootgesteld bij de voorzijde van het cassettehuis 11.

Buitendien zijn, zoals getekend in figuren 3 en een toevoerzijrol (toevoerrol) 21 en een opneemzijrol (opneemrol) 22 aangebracht zij aan zij binnen het cassettehuis 20 11. De afstand D tussen de middens van de rollen 21 en 22 is korter dan de afstand tussen de middens van de toevoer- en op-neemrollen van een standaardsoort bandcassette ontworpen voor een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting. Met betrekking tot de toevoerrol 21 wordt de magnetische band 21 ge-25 wikkeld rond een rolnaaf 25 tussen boven- en onderflenzen 23 en 2k. Overeenkomstig wordt de magnetische band 12 gewikkeld rond een rolnaaf 28 tussen boven- en onderflenzen 26 en 27 met betrekking tot de opneemrol 22. De magnetische band 12 wordt afgewikkeld van de toevoerrol 21 en geleid door geleidingsstaven 30 29, 30, 31 en 32 'aangebracht aan de linker en rechter eindzij- den, langs de vooroppervlakzijde van het cassettehuis 11, voor het vormen van een bandbaan 12A naar de opneemrol 22.

De toevoerrol 21 is aangebracht in een toestand waarbij een ringvormig uitstekend stapgedeelte 2ha van de 35 onderflens 2h los past in een gat 33 met een grote diameter op 8200090 - 9 - de onderhelft 15.

De opneemrol 22 is voorzien op een roteerbare wijze zodanig dat een vaste as 35 gemonteerd op de onder-helft 15 door een schroef 3l+, is aangebracht in een centraal 5 gat van de rolnaaf 28.

Buitendien zijn tanden 27a gevormd op de gehele omtrek van de onderflens 27 wan de opneemrol 22. Zoals getekend in figuren 1, 2B, 2C, 3 en 1+, wordt een deel van de omtrek van de onderflens 27 blootgesteld door een uitgesneden ven-10 ster 36 dat zich uitstrekt vanaf de zijde tot de bodem van de onderhelft 15.

Verder is een aanzienlijk halfcirkelvormig verdiept stapgedeelte 37 in bovenaanzicht, gevormd bij een centraal topgedeelte van de bandcassette 10 zich uitstrekkend naar 15 de achterzijde. Dit verdiepte stapgedeelte 37 werkt samen met een samenwerkingshefboom aangebracht op de bandeassette-aanpas-inrichting zoals verderop zal worden beschreven.

Figuur 2E toont een miniatuursoort bandcassette 10a welke een wijziging is van de bovenbeschreven minia-20 tuursoort bandcassette. De bandcassette 10a heeft een verdiept gedeelte 37a aan de achterzijde op een plaats nabij het bovenoppervlak daarvan, in plaats van het verdiepte stapgedeelte 37-Dit verdiepte gedeelte 37a is van praktisch halfcirkelvormige uitvoering in de richting van de cassettebreedte, overeenkomstig 25 als in het geval van het bovengenoemde verdiepte stapgedeelte 3T j en werkt samen met de samenwerkingshefboom aangebracht op de bandcassette-aanpasinrichting. Daarom heeft de bovengenoemde miniatuursoort bandcassette 10a geen enkele stap bij het bovenoppervlak daarvan, aangezien het verdiepte gedeelte 37a wordt 30 gebruikt in plaats van het verdiepte stapgedeelte 37·

De bovengenoemde miniatuursoort bandcassette 10 (10a) heeft uitsnijdingen 38, 39 en 1+0 aan de voorzijde daarvan en groeven 1+1 en 1+2 bij de rechter en linker zijwanden daarvan. Verder is een foutief wissen voorkomende lip 1+3 aan-35 gebracht bij de achterzijde van de bandcassette 10 (10a).

8200090 - 10 -

Hierna zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot een aanpasinrichting voor een miniatuursoort bandcassette volgens de uitvinding welke is geplaatst in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting in een 5 toestand waarin de bandcassette 10 is opgenomen met de boven beschreven constructie, aan de hand van figuren 5 tot 12.

Een bandcassette-aanpasinrichting 6o voor een miniatuursoort bandcassette heeft een opneemgedeelte 61 voor het opnemen van de bovengenoemde bandcassette 10 en heeft een 10 uitwendige vorm en maat praktisch gelijk aan die van de standaard soort bandcassette.

De aanpasinrichting 60 bestaat uit een onder-helft 62 en een bovenhelft 63 en deze helften 62 en 63 zijn verbonden bij de zijden daarvan door een scharnier èk. De boven-15 helft 63 kan draaien tussen een open stand volgens figuur 7 en een gesloten stand volgens figuren 5» 6 en 9, waarbij de bovenhelft 63 het bovenoppervlak van de onderhelft 62 bedekt.

Het bovengenoemde opneemgedeelte 61 voor het opnemen van de bandcassette 10 is gevormd bij een vooraf be-20 paalde stand van de onderhelft 62. Een rotatietransmissiemecha- nisme 65 is aangebracht op een plaats nabij het opneemgedeelte 61. Wanneer de onderhelft 62 is geplaatst op de top van de standaardsoort bandcassette voor vergelijking, is de toevoerrol 21 van de bandcassette 10 opgenomen binnen het opneemgedeelte 25 61, aangebracht op een stand overeenkomend met de stand van de toevoerrol van de standaardsoort bandcassette. Buitendien is een tandwielconstructie 66 van het rotatietransmissiemechanisme 65 aangebracht in een stand overeenkomend met de stand van de op-neemrol van de standaardsoort bandcassette.

30 Het opneemgedeelte 61 heeft een vorm praktisch identiek met de vlakke vorm van de bandcassette 10 in bovenaanzicht en is een ruimte omgeven door rechter en linker zijwanden 68 en 67 en een achterwand 69 respectievelijk tegenover de rechter en linker zijden en de achterzijde van de bandcassette 10 35 opgenomen binnen het opneemgedeelte 61 en een bodemplaat 70 8200090 - 11 - tegenover de bodem van de bandcassette 10. Een cirkelvormig gat 72 is aangebracht in de bodemplaat 70 op een plaats overeenkomend met de plaats van de toevoerrol van de bandcassette 10 welke is opgenomen. Buitendien is een cilindrisch orgaan 73 aan-5 gebracht op de bodemplaat 70 op een plaats overeenkomend met de plaats van de opneemrol van de bandcassette 10, welke is opgenomen .

Het rotatietransmissiemechanisme 65 bestaat uit een tandwielconstructie 66 en een tussenliggend tandwiel 10 80 met een kleine diameter, dat past op de bovengenoemde tandwiel constructie 66. Zoals getekend in figuur 10, heeft de tandwielconstructie 66 een tandwiel 66a bij het flensgedeelte, en een rolaandrijfasinbrenggedeelte 66c binnen een centraal uitstekend gedeelte 66b. De tandwielconstructie 66 is aangebracht 15 op roteerbare wijze tegenover een gat 81. bij de bodem van de onderhelft 62. De genoemde tandwielconstructie 66 wordt gehandhaafd op een vooraf bepaalde plaats in een toestand waar de tandwielconstructie 66 vrij is te bewegen tot zekere mate, door een gebogen wand 82 aangebracht op de onderhelft 62.

20 Het tussenliggende tandwiel 80 wordt axiaal gedragen door een as 84 welke topeinden verbindt van een arm 87 gedragen door het cilindrische orgaan 73 en een arm 86 gedragen door een steunas 85.

Een ringvormige houder 83 wordt gepast over 25 de omtrek van een centraal uitstekend gedeelte 66b van de tand wielconstructie 66 op een roteerbare wijze. Het tussenliggende tandwiel 80 is aangebracht op de as 84 bij het topeinde van een armgedeelte 83a van de houder 83. Overeenkomstig als bij de standaardsoort bandcassette zijn uitsnijdingen 90 en 91 "voor 30 het inbrengen van aanbrengstaven en een uitsnijding 92 en der gelijke voor het inbrengen van een kaapstander, respectievelijk aangebracht in het voorgedeelte van de onderhelft 62.

Verder zijn geleidingsstaven 93 en 94 ingebed bij het einde van de bovengenoemde uitsnijding 90 en bij het • 35 einde van de uitsnijding 92 respectievelijk in de onderhelft 62.

8200090 - 12 -

Zoals hierna zal worden "beschreven, geleiden de geleidingssta-ven 93 en 9^ de magnetische hand 12 zodat de magnetische hand 12 een handhaan 12B vormt langs het voorvlak van de aanpasinrich-ting 6θ.

5 Buitendien zijn een uitsnijding 95 voor het inhrengen van een dekselopeningshefboom, openingen 96a en 96b voor het inhrengen van plaatsingspennen, een opening 97 voor het inhrengen van een lichtuitzendhron voor het detecteren van het einde van de magnetische hand 12, een opening 98 voor het 10 inhrengen van een rolremvrijgeefpen en dergelijke aangehracht in de onderhelft 62.

Een openings- en sluitingsdeksel 100 is aangehracht hij de voorvlakzijde van de hovenhelft 63. De deksel 100 is van identieke vorm als de openings- en sluitingsdeksel 15 van de standaardsoort handcassette. De deksel 100 wordt gedra gen aan de rechter en linker zijden en wordt constant gedrukt in een dekselsluitingsrichting door de werking van een veer 102 aangehracht op een as 101.

Buitendien is een hladveer 103 gemonteerd op 20 de hovenhelft 63 voor het maken van contact met en het drukken tegen een centraal uitsteeksel 66d van de tandwielconstructie 66 wanneer de hovenhelft 63 is gesloten. Een transparante plaat 10^· is gehecht op een gedeelte van de hovenhelft 63 tegenover het opneemgedeelte 61 van de handcassette wanneer de hovenhelft 25 63 is gesloten. Verder is een rechthoekige opening 105 gevormd voor het opnemen van de deksel 13 van de handcassette 10, in de hovenhelft 63 tussen de transparante plaat 10U en de deksel 100.

Zoals getekend in figuren 7 en 8, is een 30 foutief wissen voorkomende hefboom 115 welke een essentieel deel van de uitvinding vormt, gemonteerd in een ruimte 62a aan de achterzijde van het opneemgedeelte 61 van de onderhelft 62. Deze hefboom 115 wordt axiaal gedragen door een uitstekende pen 116 en gedrukt om met een uurwerk mee te roteren door een 35 schroefveer 117. Een lip 115a welke een neerwaarts gebogen ge- 8200090 - 13 - deelte is gekeerd naar de achterzijde van de aanpasinrichting 60 en een detectie-uitsteeksel 115b gekeerd naar de binnenzijde van het opneemgedeelte 61, zijn respectievelijk aangebracht bij het topeinde van de hefboom 115· De lip 115a treedt binnen 5 in een verdiept gedeelte 62b van de onderhelft 62 en wordt blootgesteld in een stand op het achtervlak van de aanpasinrichting 60 overeenkomend met de stand van een foutief wissen voorkomende lip van de standaardsoort bandcassette. Het detectie-uitsteeksel 115b passeert door een opening 118 aangebracht in 10 de achterwand 69 van de aanpasinrichting 60 en steekt uit in het opnemende gedeelte 61. Aldus is het detectie-uitsteeksel 115b in een stand tegenover de foutief uitwissen voorkomende lip U3 van de bandcassette 10 opgenomen in het opneemgedeelte 61. Het topeinde van het detectie-uitsteeksel 115b is van driehoe-15 kige vorm en heeft een hellend oppervlak 115c dat neerwaarts helt. Zoals hierna zal*worden beschreven vergemakkelijkt het bovengenoemde hellende oppervlak 115c het opnemen van de bandcassette 10 in het opneemgedeelte 61. Buitendien heeft het detectie-uitsteeksel 115b een topgedeelte 115d dat wordt bediend 20 wanneer de bandcassette 10 wordt uitgenomen uit het opneemge deelte 61.

Zoals bovenbeschreven is de foutief wissen voorkomende hefboom 115 een orgaan van synthetische hars of metaal, als geheel met de lip 115a en het detectie-uitsteeksel 25 115b.

Hierna zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot de bediening en bewerking in een geval dat de bovenbeschreven bandcassette 10 is geplaatst in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting.

30 In dit geval wordt de bandcassette 10 opge nomen in de aanpasinrichting 60 voor het vormen van de bovenbeschreven bandbaan binnen de aanpasinrichting 60. Deze aanpasinrichting 60 welke de bandcassette 10 opneemt, wordt aangebracht in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting zo-35 als in het geval dat de standaardsoort bandcassette is aange- 8200090 - 1U - "bracht,

Teneinde de bandcassette 10 op te nemen in de aanpasinrichting 60, wordt de deksel 13 van de bandcassette 10 eerst geopend overeenkomstig figuur 1. Dan wordt de magnetische 5 band 12 uitgetrokken uit de bandcassette 10 over een vooraf be paalde lengte. In deze toestand wordt de bandcassette 10 neerwaarts gedrukt en opgenomen in het opneemgedeelte 61, door het passen van de kanaalgroeven U1 en k2 aangebracht aan de zijden van de bandcassette 10, over uitstekende ribben 71b en 71a van 10 de aanpasinrichting 60. Nadat de bandcassette 10 neerwaarts is gedrukt, wordt de magnetische band 12 uitgetrokken en gevoerd rond de geleidingsstaven 93 en om te worden geleid door deze geleidingsstaven 93 en 9^· Overeenkomstig wordt de magnetische band 12 geleid door deze geleidingsstaven 93 en 9^ en vormt de 15 bandbaan 12B lopend volgens de voorvlakken van de uitsnijdingen 90, 91 en 92 zoals in het geval van de standaardsoort bandcassette.

Buitendien werken de tanden 27a van de onderflens 27 in de opneemrol 22, blootgesteld via het uitgesneden 20 venster 36, samen met het tussenliggende tandwiel 80 wanneer de bandcassette 10 neerwaarts is gebracht.

De bovenhelft 63 wordt dan geroteerd om het scharnier 6k en gesloten. De bovenhelft 63 is verbonden met de onderhelft 62 in deze toestand waarbij de bovenhelft 63 de 25 onderhelft 62 bedekt. Een klauwgedeelte 108 van de bovenhelft 63 werkt samen met een uitgesneden groef 109 van de onderhelft 62 en de boven- en onderhelften 63 en 62 zijn vergrendeld in een toestand waarbij geleidingsuitsteeksels 106 en 107 van de bovenen onderhelften 63 en 62 contact maken met elkaar voor het be-30 perken van de standen van de boven- en onderhelften 63 en 62.

Daarom is, zoals getekend in figuur 12, de aanpasinrichting 60 in een toestand waarbij de bandcassette 10 is opgenomen tussen de boven- en onderhelften 63 en 62 en wordt de magnetische band 12 uitgetrokken uit de bandcassette 10, geleid langs de vooraf 35 bepaalde bandbaan 12B.

8200090 - 15 -

Wanneer de bovenhelft 63 draait vanaf een stand iets voor een eindstand tot de eindstand, worden hellende nokvlakken 110a en 110b van een arm 110, welke een geheel vormt met de as 101, geleid door een L-vormig uitsteeksel 111 aan-5 gebracht op de onderhelft 62, zie figuur 12. Aldus is de deksel 100 iets geopend zoals aangegeven door de stippellijn in figuur 12 en verwijdert zich van de magnetische band 12 in de bandbaan 12B, en in een eindstadium sluit de deksel 100 voor het bedekken van het voorvlak van de aanpasinrichting 60. Wanneer daarom 10 de bovenhelft 63 wordt bediend voor het bedekken van de onder helft 62, treden geen moeilijkheden op aangezien de deksel 100 niet de magnetische band 12 treft in de bandbaan 12B voor het ongewenst vervormen van de magnetische band 12. Verder kan de grendel tussen de boven- en onderhelften 63 en 62 worden vrij-15 gemaakt door het drukken op een uitsteeksel 112.

Zoals getekend in figuur 11, is de bandcasset-te 10 opgenomen in het opneemgedeelte 11 van de aanpasinrichting 6θ, in een toestand waarbij de bandcassette 10 is geplaatst tengevolge van het hoofdgedeelte van de schroef 3^ tredend binnen 20 het cilindrische orgaan 73.

Hierna zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot de werking van de foutief wissen voorkomende hefboom 115 wanneer de bandcassette 10 is opgenomen binnen het opneemgedeelte 61 van de aanpasinrichting 60, onder verwijzing 25 naar figuren 7 en 8.

Onafhankelijk van het feit of de foutief wissen voorkomende lip b3 aanwezig is of niet, werken bij een punt halverwege de werking voor het opnemen van de bandcassette 10 in de aanpasinrichting 60, hoekdelen van de bandcassette 10 bij 30 de bodem en achterzijde daarvan respectievelijk samen met het hellende oppervlak 115c van het detectie-uitsteeksel 115b. Aldus wordt het detectie-uitsteeksel 115b gedrukt uit het opneemgedeelte 61. Dit betekent, dat wanneer de bandcassette 10 eenvoudig neerwaarts wordt gedrukt voor opname in het opneemgedeelte 61, 35 de foutief wissen voorkomende hefboom 115 roteert tegen een uur- 8200090 - 16 - werk in tegen de kracht in, uitgeoefend door de schroefveer 117· Buitendien wordt het detectie-uitsteeksel 115b gedrukt om terug te gaan in de ruimte 62a.

In een geval waar de foutief wissen voorkomen-5 de lip k3 van de bandcassette opgenomen in de aanpasinrichting 60 aanwezig is, wordt het detectie-uitsteeksel 115b onderschept door de foutief wissen voorkomende lip U3 en blijft in de toestand teruggebracht in de ruimte 62a. Zoals in figuren 7 en 8 met stippellijnen is aangegeven, beweegt de lip 115a zo dat de-10 ze beweegt van het verdiepte gedeelte 62b af voor het bereiken van het ingangsgedeelte van het verdiepte gedeelte 62b. Aldus steekt de lip 115a niet uit vanaf het achtervlak van de aanpas-inriehting 60 om te werken op een soortgelijke wijze als de foutief wissen voorkomende lip van de standaardsoort cassette.

15 De aanpasinrichting 60 neemt in dit geval een vorm aan identiek aan die van de standaardsoort bandcassette met de foutief wissen voorkomende lip.

Anderzijds wordt, in een geval waar de foutief wissen voorkomende lip l+3 van de bandcassette 10 opge-20 nomen in de aanpasinrichting 60 mankeert, het detectie-uit steeksel 115b een keer weggedrukt en treedt dan binnen in een verdiept gedeelte in de bandcassette 10 gevormd als een resultaat van het verwijderen van de foutief wissen voorkomende lip k3. Aldus wordt de foutief wissen voorkomende hefboom 115 met 25 rotatie teruggevoerd en wordt de lip 115a geplaatst bij het binnenste gedeelte van het verdiepte gedeelte 62b. Aldus wordt het verdiepte gedeelte 62b gevormd in de achterzijde van de aanpasinrichting 60 en de aanpasinrichting neemt een vorm aan identiek aan die van de standaardsoort bandcassette met geen fou-30 tief wissen voorkomende lip, dat wil zeggen waarbij de foutief wissen voorkomende lip is verwijderd.

Aldus neemt overeenkomstig de aanwezigheid of afwezigheid van de foutief wissen voorkomende lip k3 van de bandcassette 10 welke is opgenomen in de aanpasinrichting 60, 35 deze aanpasinrichting 60 vormen aan identiek aan die van de stan- 82000S0 > - 17 - daardsoort bandcassette met of zonder de foutief wissen voorkomende lip.

Bij de foutief wissen voorkomende hefboom 115 wordt een afstand d1 'tussen de pen 116 en de lip 115a inge-5 steld om groter te zijn dan een afstand d2 tussen de pen 11é en het detectie-uitsteeksel 115b. Aldus wordt de beweging van het detectie-uitsteeksel 115b vergroot voor het bewegen van de lip 115a. Daarom wordt, zelfs wanneer de variatie in de vorm van de bandcassette 10 tengevolge van de aanwezigheid of afwe-10 zigheid van de foutief wissen voorkomende lip klein is, de lip 115a bewogen tussen het ingangsgedeelte van het verdiepte gedeelte 62b en het binnenste gedeelte van het verdiepte gedeelte 62b. Buitendien kan de hefboom 115 roteren tussen een stand waar een stoppend stapgedeelte 115e aan de ene zijde van de hef-15 boom 115 contact maakt met het wandoppervlak 69 en een stand waarbij een stoppend stapgedeelte 115f aan de andere zijde van de hefboom 115 contact maakt met het wandoppervlak van het verdiepte gedeelte 62b.

Zoals getekend in figuur 12, wordt de band-20 cassette-aanpasinrichting 60, welke de bandcassette 10 heeft opgenomen, geplaatst in een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120 overeenkomstig als in het geval wanneer de standaardsoort bandcassette is aangebracht.

Dit betekent, dat door het aanbrengen van de 25 bandcassette-aanpasinrichting 60, een toevoerrolaandrijfas 122 wordt aangebracht in een rolaandrijfasinbrenggedeelte 25a van de toevoerrol 21 van de bandcassette 10. Anderzijds wordt een op-neemrolaandrijfas 122 ingebracht in het rolaandrijfasinbrenggedeelte 66c van de tandwielconstructie 66 binnen de bandcasset-30 te-aanpasinrichting 60. Buitendien treden aanbrengstaven 123 en 12U en een kaapstander 125 respectievelijk binnen in de uitsnijdingen 90, 91 en 92 achter de bandbaan 12B teneinde te zijn tegenover de binnenzijde van de bandbaan 12B.

Bij een bandaanbrengbewerking onderscheppen 35 de genoemde aanbrengstaven 123 en 12k respectievelijk de magne- 8200090 - 18 - tische "band 12 en verken daarmee samen, trekken dan de magnetische band 12 uit de cassette vanneer de aahbrengstaven 123 en 12^ bevegen van de uitsnijdingen 90 en 91 af en bereiken standen aangegeven met getrokken lijnen in figuur 12. Overeenkomstig 5 maakt de magnetische band 12, velke uit de aanpasinrichting 60 vordt getrokken, contact met een viskop 126 voor volle breedte en maakt contact met een geleidingstrommel 127 voorzien van roterende videokoppen over een vooraf bepaald hoekgebied. De magnetische band 12 maakt verder contact met een audio- en regelkop 10 128. Daarom vordt de genoemde magnetische band 12 aangebracht op een vooraf bepaalde bandloopbaan.

Gedurende het registreren en reproduceren vordt de magnetische band 12 aangedreven in een toestand geklemd tussen de kaapstander 125 en een klemrol 129. Buitendien vordt 15 de tandvielconstructie 66 binnen de aanpasinrichting 60 gero teerd met een uurverk mee door de opneemrolaandrijfas 122. Deze rotatie van de tandvielconstructie 66 vordt overgedragen naar de opneemrol 22 via het tussenliggende tandviel 80, om de magnetische band 12 aan te drijven in een bandopneemrichting. Over-20 eenkomstig vordt de magnetische band 12, uitgevoerd door de kaapstander 125, opgenomen door de opneemrol 22. De magnetische band 12 vordt geleid door de geleidingsstaaf 9^ binnen de aanpasinrichting 60.

Zoals getekend in figuur 13, is de standaard-25 soort registreer- en/of reproduceerinrichting 120 voorzien van een detectiemechanisme 130 voor het detecteren van de aanvezig-heid of afvezigheid van de foutief vissen voorkomende lip. Dit detectiemechanisme 130 is van bekende constructie en bestaat uit een detectiehefboom 131 en een vergrendelingsnok 132, velke 30 verschuift tengevolge van rotatie van de genoemde detectiehef boom 131. Wanneer de grendelnok 132 is in een oorspronkelijke stand, kan een registreer-knop 133 niet vorden bediend. De detectiehefboom 131 vordt axiaal gedragen door een as 13^ en vordt gedrukt voor rotatie tegen een uurverk in bij figuur 13 35 door de verking van een veer 135· De detectiehefboom 131 is 8200090 - 19 - aangebracht in een stand tegenover de foutief wissen voorkomende lip van de standaardsoort bandcassette.

In een geval waar de standaardsoort registreer-en/of reproduceerinrichting 120 is voorzien van de aanpasinrich-5 ting 6θ, waarin de bandcassette 10 is opgenomen, die de foutief wissen voorkomende lip lj-3 heeft, wordt de detectiehefboom 131 weggedrukt en geroteerd door de lip 115a. Aldus wordt de ver-grendelingsnok 132 verschoven, is het-detectiemechanisme 130 in de toestand volgens figuren 12 en 13 en is de registreerknop 10 133 in een werktoestand. Overeenkomstig kan de inrichting 120 worden gedrukt in een reproduceerwijze of een registreerwijze.

Het wordt aldus mogelijk registratie uit te voeren met betrekking tot de bandcassette 10 door het gebruik van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting.

15 Anderzijds treedt, in een geval waar de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120 is voorzien van de aanpasinrichting 60 waarin de bandcassette 10 is opgenomen zonder foutief wissen voorkomende lip ^3, dat wil zeggen waarbij de lip 43 is verwijderd, de detectiehefboom 131 20 binnen in het verdiepte gedeelte 62b. Aldus verschuift de ver- grendelingsnok 132 niet en kan de registreerknop 133 niet worden bediend in deze toestand. Het wordt aldus slechts mogelijk de inrichting 120 in te stellen in een reproduceerwijze en de geregistreerde inhoud op de magnetische band 12 wordt ver-25 hinderd om foutief te worden gewist.

De bandcassette 10 wordt uitgenomen uit het opneemgedeelte 61 door het openen van de aanpasinrichting 60, welke is verkregen vanuit de inrichting 120. In het geval dat de foutief wissen voorkomende lip U3 van de bandcassette 10 is 30 verwijderd, is het detectie-uitsteeksel 115b in het verdiepte gedeelte in het achtervlak van de bandcassette 10 en het is niet gemakkelijk de bandcassette 10 uit de aanpasinrichting te nemen. Wanneer echter de bedieningspersoon zijn vingertop plaatst op het topgedeelte 115d en trekt aan dit topgedeelte 35 115d, roteert de hefboom 115 tegen een uurwerk in. Daardoor komt 8200090 - 20 - het detectie-uitsteeksel 115¾ uit het genoemde verdiepte gedeelte en kan de handcassette 10 dan soepel vorden uitgenomen uit het opneemgedeelte 61.

Hierna zal een "beschrijving vorden gegeven 5 met betrekking tot een geval dat de bandcassette 10 is geplaatst in een compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting, aan de hand van figuur 1U,

Figuur 1U toont een compacte soort registreer-en/of reproduceerinrichting 1^0. Deze compacte soort registreer-10 en/of reproduceerinrichting 1^+0 is van kl-inere maat, dat vil zeggen de breedte en diepte van de compacte soort registreer-en/of reproduceerinrichting 1^0 zijn kleiner dan die van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120.

Een toevoerrolaandrijfas 1U1 is aangebracht 15 hij een cassette-opneemgedeelte van de hovengenoemde compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting 1^0, maar een op-neemrolaandrijfas is niet aanvezig. De bandcassette 10 vordt ingebracht in een cassettehuis 1^2 met een opvipmechanisme, door de bandcassette 10 vanaf de zijkant van de deksel 13 in 20 een vooraf bepaalde stand in te brengen. De bandcassette 10 vordt aldus aangebracht in het cassette-aanbrenggedeelte door neervaarts te vorden bevogen samen met het cassettehuis 1^2.

Gedurende het aanbrengen van genoemde bandcassette 10 treden een aanbrengstaaf 151 en een spanningsstaaf 25 152 relatief binnen in de uitsnijding 38, tervijl een aanbreng staaf 15^ en een kaapstander 156 respectievelijk en relatief binnentreden in de uitsnijdingen 39 en bO. Buitendien maakt de deksel 13 contact met een dekselopeningsuitsteeksel (niet getekend) aangebracht in de inrichting en vordt opengedrukt vanneer 30 de bandcassette 10 neervaarts vordt bevogen. Buitendien verkt een tandviel 158, dat een rotatietransmissiemechanisme 157 vormt op de registreer- en/of reproduceerinrichting, samen met de tanden op de buitenomtrek van de onderflens van de opneemrol 22.

Wanneer de verking van de registreer- en/of 35 reproduceerinrichting 1U0 vordt ingesteld op een afspeelverking 8200090 - 21 - onderscheppen de genoemde staven 151» 152 en Ijk de magnetische band 12 en werken daarmee samen om de magnetische band 12 uit te trekken en respectievelijk bewegen zij naar de standen aangegeven door getrokken lijnen in figuur 1*t·. Aldus wordt de 5 magnetische band 12 uitgetrokken uit de bandcassette 10 om con tact te maken met een wiskop 159 voor volle breedte. De magnetische band 12 maakt verder contact met een geleidingstrommel 160, welke is voorzien van roterende videokoppen over een vooraf bepaaldhoekgebied en maakt ook contact met een audio- en regelkop 10 161. Aldus wordt- de magnetische band 12 aangebracht op een voor af bepaalde bandloopbaan. Gedurende het registreren en reproduceren wordt de magnetische band 12 aangedreven in een toestand geklemd tussen de kaapstander 156 en een klemrol 162. Buitendien werkt het tandwiel 158, dat wordt geroteerd door een rol-15 aandrijfmotor (niet getekend) samen met de tanden 27a van de opneemrol 22 en wordt de opneemrol 22 aldus aangedreven naar de bandopn^emrichting.

De wiskop 159 voor volle breedte, de audio-regelkop 161 en de geleidingstrommel 160 zijn geconstrueerd on-20 der een praktisch zelfde standaard als de betreffende koppen 126 en 128 en de geleidingstrommel 127 van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120. Aldus wordt een signaal geregistreerd op en gereproduceerd vanaf de magnetische band 12 met een bandpatroon en formaat identiek aan die van de 25 standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting.

Buitendien is een detectiemechanisme 170 voor het detecteren van de aanwezigheid of afwezigheid van de foutief wissen voorkomende lip aanwezig in de genoemde inrichting 1U0. Dit detectiemechanisme 170 is van dezelfde construc-30 tie als het bovenbeschreven detectiemechanisme 130 en die onder delen welke dezelfde zijn als de overeenkomende delen van het detectiemechanisme 130 zijn aangegeven met dezelfde verwijzings-cijfers en hun beschrijving zal hier worden weggelaten. Het detectiemechanisme 170 neemt een andere stand aan naargelang de 35 aanwezigheid of afwezigheid van de foutief wissen voorkomende 8200090 - 22 - lip 1+3 van de bandcassette 10. De inrichting 1U0 kan niet in een registreerwij ze worden gebracht wanneer de inrichting 140 is voorzien van de bandcassette 10 zonder een lip 1+3, dus waarbij de lip 1+3 is verwijderd.

5 Hierna zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot een andere uitvoeringsvorm van een foutief wissen voorkomende hefboom, welke een essentieel deel van de uitvinding vormt, onder verwijzing naar figuren 15 tot 17·

In elk van de figuren 15 tot 17 zijn die onderdelen welke het-10 zelfde zijn als de betreffende onderdelen in figuren 7 en 8, aangegeven met dezelfde verwijzingscijfers en hun beschrijving zal hier worden weggelaten.

Een foutief wissen voorkomende hefboom 180 is dezelfde als de bovenbeschreven hefboom 115» behalve wat 15 betreft een detectie-uitsteeksel 180a. Het detectie-uitsteeksel 180a is topvormig met hellende oppervlakken 180b en 180c bij de boven- en onderzijde daarvan. Wanneer dus de bandcassette 10 wordt uigenomen uit het opneemgedeelte 61 waarin de lip 1+3 is verwijderd en het detectie-uitsteeksel 180a is binnen het ver-20 diepte gedeelte van de bandcassette 10, kan het detectie-uit steeksel 180 gemakkelijk slippen uit bovengenoemd verdiept gedeelte door de werking van het hellende oppervlak 180c. Aldus kan de bandcassette 10 soepel worden uitgenomen uit het opneemgedeelte 61 zonder het vereisen van een speciale behandeling 25 van de hefboom 180.

In figuren 16 en 17 wordt de foutief wissen voorkomende hefboom 115 gedrukt in de tegengestelde richting: als in het bovengenoemde geval, dus tegen een uurwerk in, door een kracht uitgeoefend door een veer 181. Aldus is de hefboom 30 115 normaal in een toestand waarbij het stoppende stapgedeelte 115f contact maakt met het wandoppervlak van het verdiepte gedeelte 62b. In deze toestand is de lip 115a geplaatst bij het ingangsgedeelte van het verdiepte gedeelte 62b en wordt het detectie-uitsteeksel 115b teruggebracht, vanuit het opneemgedeelte 35 61. Buitendien is de veerkracht uitgeoefend door de genoemde 8200090 - ? - 23 - • veer 181 aanzienlijk kleiner in vergelijking met de veerkracht uitgeoefend door de veer 135 van het detectiemechanisme 130.

Daarom kan de handcassette 10 worden opgenomen in het opneemgedeelte 61 en uitgenomen uit dit opneemgedeelte 5 61 op soepele wijze, zonder te worden gestoord door het detectie- uitsteeksel 115¾. Buitendien wordt de lip 115a gedrukt door de detectiehefboom 131 wanneer de aanpasinrichting 60 is aangebracht in de inrichting 120. In een ander geval waarbij de handcassette 10 met de foutief wissen voorkomende lip is opgenomen in het 10 opneemgedeelte 61, maakt het detectie-uitsteeksel 115b contact met de lip U3 en blijft de hefboom 115 in de oorspronkelijke stand en roteert niet. Buitendien is het detectiemechanisme 130 gebracht in de toestand volgens figuur 13 en kan de registreer-knop 133 worden bediend. Anderzijds roteert in een geval waar 15 de handcassette 10 zonder een foutief wissen voorkomende lip, dus waarbij deze lip is verwijderd, is opgenomen binnen het opneemgedeelte 61, de hefboom 115 met een uurwerk mee tegen de kracht in, uitgeoefend door de veer 181. Buitendien treedt het detectie-uitsteeksel 115b binnen in het verdiepte gedeelte bij 20 de achterzijde van de handcassette 10, en beweegt de lip 115a naar een stand bij het binnenste gedeelte van het verdiepte gedeelte 62b. Daarom is in deze toestand het detectiegedeelte van de detectiehefboom 131 in het verdiepte gedeelte 62b en wordt de werking van de registreerknop 133 beperkt.

25 De uitvinding is niet beperkt tot de aangege ven uitvoeringsvormen, zodat wijzigingen binnen het kader van de uitvinding mogelijk zijn.

8200090

Claims

1. Aanpasinrichting voor een miniatuursoort band-cassette met een uitwendige vorm en maat kleiner dan die van een standaardsoort bandcassette, welke miniatuursoort bandcassette wordt gebruikt met een registreer- en/of reproduceerinrichting van een ande-5 rê soort dan een standaardsoort registreer- en/of reproduceerin- richting voor het uitvoeren van registreren en/of reproduceren indien voorzien van de standaardsoort bandcassette, en met een foutief wissen voorkomende lip, welke samenwerkt met een detektiemechanisme van de registreer- en/of reproduceerinrichting van de andere soort, waar-10 bij de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting een detektiemechanisme heeft, dat samenwerkt met een foutief wissen voorkomende lip van de standaardsoort bandcassette, waarbij de aanpasinrichting is voorzien van een aanpassingshuis met een uitwendige vorm en maat praktisch gelijk aan die van de standaardsoort bandcassette, 15 een opneemgedeelte voor het opnemen van de miniatuursoort bandcassette, met het kenmerk, dat verder is voorzien in een foutief wissen voorkomend mechanisme (115-117) aangebracht in het aanpassingshuis, waarbij dit foutief wissen Voorkomende mechanisme mechanisch de aanwezigheid of afwezigheid van de foutief wissen voorkomende lip (43) 20 van de miniatuursoort bandcassette detekteert en weergeeft, welke is opgenomen binnen het opneemgedeelte (61).

1. Aanpasinrichting voor een miniatuursoort tandcassette met een uitwendige vorm en maat kleiner dan die van een standaardsoort bandcassette, welke miniatuursoort band- 5 cassette wordt gebruikt met een registreer- en/of reproduceer- inrichting van een andere soort dan een standaardsoort registreer-en/of reproduceerinrichting voor het uitvoeren van registreren en/of reproduceren indien voorzien van de standaardsoort band-cassette, en met een foutief wissen voorkomende lip welke 10 werkt samen met een detectiemechanisme van de registreer- en/of reproduceerinrichting van de andere soort waarbij de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting een detectiemechanisme heeft dat werkt samen met een foutief wissen voorkomende lip van de standaardsoort bandcassette, met het kenmerk, 15 dat is voorzien in een aanpassingshuis (62, 63) met een uit wendige vorm en maat praktisch gelijk aan die van de standaardsoort bandcassette, een opneemgedeelte (6l) voor het opnemen van de miniatuursoort bandcassette, en een foutief wissen voorkomend lipmechanisme (115s 115a tot 115d, 116, 117) aangebracht in het 20 aanpassingshuis, waarbij dit foutief wissen voorkomend lip mechanisme een lipgedeelte (115a) heeft bewegend bij een stand geschikt voor het werken samen met het detectiemechanisme (130) van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting naargelang de aanwezigheid of afwezigheid van de fou-25 tief wissen voorkomende lip (1+3) van de miniatuursoort bandcas sette (10) opgenomen in het opneemgedeelte.

2. Aanpasinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het foutief wissen voorkomende mechanisme een lipgedeel-te (115a) heeft bewegend naar een stand geschikt voor het samenwerken 25 met het detektiemechanisme van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting ten gevolge van de aanwezigheid of afwezigheid van de foutief wissen voorkomende lip (43) van de miniatuursoort bandcassette opgenomen in het opneemgedeelte.

2. Aanpasinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het foutief wissen voorkomende lipmechanisme wordt gedrukt in een richting teneinde contact te maken 30 met de foutief wissen voorkomende lip (1+3) van de miniatuursoort bandcassette en een detectiegedeelte (115b tot 115d) heeft dat wordt onderschept door de foutief wissen voorkomende lip wanneer de foutief wissen voorkomende lip aanwezig is en binnentreedt in de miniatuursoort bandcassette wanneer de foutief wis-35 sen voorkomende lip is verwijderd, en dit lipgedeelte beweegt 8200090 -25- overeenkomstig de beweging van het detectiegedeelte.

3. Aanpasinrichting volgens conclusie 2, met het 30 kenmerk, dat het foutief wissen voorkomende mechanisme wordt gedrukt in een richting ten einde kontakt te maken met de foutief wissen voorkomende lip van de miniatuursoort bandcassette en een detektie- 8200090 - 23- gedeelte (115b) heeft, dat wordt onderschept door de foutief wissen voorkomende lip wanneer de foutief wissen voorkomende lip aanwezig is . en binnentreedt in de miniatuursoort bandcassette wanneer de foutief wissen voorkomende lip is verwijderd, en dit lipgedeelte (115a) be-5 weegt ten gevolge van de beweging van het detektiegedeelte.

3. Aanpasinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het foutief wissen voorkomende lipmecha-nisme is voorzien van een hefboom (115) met het detectiegedeel-5 te (115b) uitstekend vanaf een zijde en het lipgedeelte (115a) uitstekend vanaf de andere zijde, en een veerorgaan (117) voor het drukken van de hefboom in een richting zodanig dat het detectiegedeelte van deze hefboom contact maakt met de miniatuur-soort bandcassette.

10 U. Aanpasinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het opneemgedeelte (61) is in een stand gescheiden van het uitwendige gedeelte van het aanpassingshuis en de hefboom (115) is ingericht en aangebracht in een ruimte-gedeelte (62a) tussen het opneemgedeelte en het uitwendige 15 gedeelte van het aanpassingshuis.

4. Aanpasinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het foutief wissen voorkomende mechanisme is voorzien van een hefboom (115) met het detektiegedeelte (115b) uitstekend vanaf een zijde en het lipgedeelte (115a) uitstekend vanaf de andere 10 zijde, en een veerorgaan (117) voor het drukken van deze hefboom in een richting, zodanig dat het detektiegedeelte van deze hefboom kontakt maakt met de miniatuursoort bandcassette.

5. Aanpasinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het opneemgedeelte (61) is gelegen in een stand geschei- 15 den van een omtreksgedeelte van het aanpassingshuis en de hefboom (115) is ingericht en aangebracht in een ruimte (62a) tussen het opneemgedeelte en het omtreksgedeelte van het aanpassingshuis.

5· Aanpasinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de hefboom (115) axiaal wordt gedragen aan een einde om vrij te roteren en het lipgedeelte is aangebracht in een stand zodanig dat de afstand (dl) tussen dit 20 lipgedeelte en het axiaal gedragen einde van de hefboom groter is dan de afstand (d2) tussen het detectiegedeelte en het axiaal gedragen deel van de hefboom.

6. Aanpasinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de hefboom (115) axiaal wordt gedragen aan een einde om 20 vrij te roteren en het lipgedeelte (115a) is aangebracht in een stand, zodanig dat de afstand (dl) tussen dit lipgedeelte en het axiaal gedragen punt (116) van de hefboom groter is dan de afstand (d2) tussen het detektiegedeelte (115b) en het axiaal gedragen punt van de hefboom.

6. Aanpasinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het opneemgedeelte (61) is in een stand 25 gescheiden van het uitwendige gedeelte van het aanpassingshuis, de hefboom (115) is ingericht en aangebracht in een ruimtege-deelte (62a) tussen het opneemgedeelte en het uitwendige gedeelte van het aanpassingshuis, waarbij het detectiegedeelte (115b tot 115d) in staat is uit te steken in het opneemgedeelte 30 door te steken door een opening (118) aangebracht in een wand- gedeelte voor het verdelen van het opneemgedeelte en het ruimte-gedeelte, en het lipgedeelte 115a passend is in een verdiept gedeelte (62b) aangebracht in het aanpassingshuis.

7. Aanpasinrichting volgens conclusie 3, met het 25 kenmerk, dat het opneemgedeelte (61) is gelegen in een stand gescheiden van een omtreksgedeelte van het aanpassingshuis, de hefboom (115) is ingericht en aangebracht in een ruimte (62a) tussen het opneemgedeelte en het omtreksgedeelte van het aanpassingshuis, waarbij het detektiegedeelte (115b) in staat is om uit te steken in het opneem- 30 gedeelte door te steken door een opening (118) aangebracht in een wand voor het verdelen van het opneemgedeelte en die ruimte , en het lipgedeelte (115a) is geplaatst in een verdiept gedeelte (62b) aangebracht in het aanpassingshuis. 35 8200090 vf * f> Λ , - 29- I----—--

7· Aanpasinrichting volgens conclusie 6, 35 met het kenmerk, dat het detectiegedeelte een hellend deel (115c) 8200090 v - 26 - heeft dat uitsteekt in het opneemgedeelte (6l) vaartij dit hellende deel (115c) wordt gedrukt door de miniatuursoort hand-cassette (10) om te worden teruggehracht vanuit het opneemgedeelte wanneer de miniatuursoort handcassette wordt opgenomen 5 binnen het opneemgedeelte.

8. Aanpasinrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het detektiegedeelte (115b) een hellend deel (115c) heeft, dat uitsteekt in het opneemgedeelte (61), waarbij dit hellende deel wordt gedrukt door de miniatuursoort bandcassette (10) 5 om te worden teruggebracht vanuit het opneemgedeelte in samenwerking met de miniatuursoort bandcassette, welke wordt opgenomen in het opneemgedeelte.

8. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekening. i 8200090 η ·» Verbetering van errata in de beschrijving behorende bij de octrooiaanvrage no. 82.00090 Ned. voorgesteld door Aanvrager dd.

9. Aanpasinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het foutief wissen voorkomende mechanisme (fig. 16) 10 een detektiegedeelte (115b) heeft, dat de aanwezigheid of afwezigheid detekteert van de foutief wissen voorkomende lip van de miniatuursoort bandcassette, waarbij het foutief wissen voorkomende mechanisme wordt gedrukt in een richting, zodanig dat het detektiegedeelte niet uitsteekt in het opneemgedeelte wanneer de aanpas- 15 inrichting niet aanwezig is in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting.

10. Inrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekening. ADD/jb 8200090