NL8903101A - Samenstel van bandcassette en rotatie-aandrijfinrichting. - Google Patents

Samenstel van bandcassette en rotatie-aandrijfinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL8903101A
NL8903101A NL8903101A NL8903101A NL8903101A NL 8903101 A NL8903101 A NL 8903101A NL 8903101 A NL8903101 A NL 8903101A NL 8903101 A NL8903101 A NL 8903101A NL 8903101 A NL8903101 A NL 8903101A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
tape cassette
cassette
tape
roller
take
Prior art date
Application number
NL8903101A
Other languages
English (en)
Other versions
NL191344B (nl
NL191344C (nl
Original Assignee
Victor Company Of Japan
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP56007566A external-priority patent/JPS57123573A/ja
Application filed by Victor Company Of Japan filed Critical Victor Company Of Japan
Publication of NL8903101A publication Critical patent/NL8903101A/nl
Publication of NL191344B publication Critical patent/NL191344B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL191344C publication Critical patent/NL191344C/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B25/00Apparatus characterised by the shape of record carrier employed but not specific to the method of recording or reproducing, e.g. dictating apparatus; Combinations of such apparatus
    • G11B25/06Apparatus characterised by the shape of record carrier employed but not specific to the method of recording or reproducing, e.g. dictating apparatus; Combinations of such apparatus using web-form record carriers, e.g. tape
    • G11B25/066Apparatus characterised by the shape of record carrier employed but not specific to the method of recording or reproducing, e.g. dictating apparatus; Combinations of such apparatus using web-form record carriers, e.g. tape adapted for use with containers of different sizes or configurations; adaptor devices therefor
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/60Guiding record carrier
    • G11B15/66Threading; Loading; Automatic self-loading
    • G11B15/665Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container
    • G11B15/6653Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container to pull the record carrier against drum
    • G11B15/6656Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container to pull the record carrier against drum using two-sided extraction, i.e. "M-type"
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B23/00Record carriers not specific to the method of recording or reproducing; Accessories, e.g. containers, specially adapted for co-operation with the recording or reproducing apparatus ; Intermediate mediums; Apparatus or processes specially adapted for their manufacture
    • G11B23/02Containers; Storing means both adapted to cooperate with the recording or reproducing means
    • G11B23/04Magazines; Cassettes for webs or filaments
    • G11B23/08Magazines; Cassettes for webs or filaments for housing webs or filaments having two distinct ends
    • G11B23/087Magazines; Cassettes for webs or filaments for housing webs or filaments having two distinct ends using two different reels or cores
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B23/00Record carriers not specific to the method of recording or reproducing; Accessories, e.g. containers, specially adapted for co-operation with the recording or reproducing apparatus ; Intermediate mediums; Apparatus or processes specially adapted for their manufacture
    • G11B23/02Containers; Storing means both adapted to cooperate with the recording or reproducing means
    • G11B23/04Magazines; Cassettes for webs or filaments
    • G11B23/08Magazines; Cassettes for webs or filaments for housing webs or filaments having two distinct ends
    • G11B23/087Magazines; Cassettes for webs or filaments for housing webs or filaments having two distinct ends using two different reels or cores
    • G11B23/08707Details
    • G11B23/08735Covers

Landscapes

  • Impression-Transfer Materials And Handling Thereof (AREA)

Description

Samenstel van bandcassette en rotatie-aandrijfinrichting.
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een samenstel van een bandcassette en een rotatie-aandrijfinrichting, waarbij de bandcassette een cassettehuis omvat met daarin een toe-voerrol en een opneemrol, waarbij tenminste één van de rollen een rolflens omvat die een tandwielgedeelte heeft dat wordt gevormd door tanden aan een voor een deel van buitenaf toegankelijk buiten-omtreksdeel van de rolflens, waarbij de tanden bestemd zijn voor samenwerking met een tandwiel van de rotatie-aandrijfinrichting voor het doen roteren van de rolflens nadat de bandcassette in de rotatie-aandrijfinrichting is geplaatst.
Een dergelijk samenstel wordt beschreven in de op 16 juni 1982 ter inzage gelegde Nederlandse octrooiaanvrage 8105293 met oudere voorrang ten name van aanvraagster. De beschreven bandcassette is bijzonder geschikt om als miniatuurbandcassette te worden uitgevoerd aangezien door het, in plaats van centraal, aan de buitenomtrek van de rolflens overbrengen van een rotatie voor het doen roteren van de bijbehorende rol, de diameter van de rol, bij een gegeven bandhoeveelheid, kleiner kan zijn uitgevoerd. De van tanden voorziene rolflens van de bandcassette en het tandwiel van de rotatie-aandrijfinrichting zijn draaibaar om respectievelijke assen die vast zijn bevestigd in respectievelijk de bandcassette en de rotatie-aandrijfinrichting. Hierdoor kunnen de rolflens en het aandrijftandwiel nauwkeurig ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd voor het verkrijgen van een nauwkeurige aandrijving.
Een bezwaar van een dergelijk samenstel is dat bij het in de rotatie-aandrijfinrichting plaatsen van de bandcassette, de tanden van de rolflens van de bandcassette, respectievelijk van het aandrijftandwiel, moeilijk of met gevaar voor beschadiging van de tanden met elkaar in aangrijping komen bij het zijdelings koppelen van het tandwielgedeelte van de rolflens en het tandwiel van de rotatie-aandrijfinrichting.
Doel van de onderhavige uitvinding is dit bezwaar op te heffen en hiertoe wordt een samenstel van de in de aanhef genoemde soort verschaft met het kenmerk dat de tanden van het tand-wielgedeelte van de rolflens bij een ondergedeelte met tapse oppervlakken zijn gevormd.
Aldus zullen door het geleiden met behulp van de tapse oppervlakken, de tanden van het tandwiel gedeelte en van het aandrijftandwiel soepel in elkaar grijpen, zonder gevaar voor beschadiging van de tanden, bij het plaatsen van de bandcassette in de rotatie-aandrijfinrichting.
De uitvinding zal aan de hand van de tekening in het volgende nader worden toegelicht.
Figuur 1 toont in perspectief een bandcassette volgens de uitvinding in een toestand waarbij een bandbeschermingsdek-sel open is, gezien van een onderzijde met betrekking tot het voorvlak van de bandcassette.
Figuur 2A, 2B, 2C en 2D zijn respectievelijk een bovenaanzicht, een zij-aanzicht, een onderaanzicht en een achteraanzicht van de bandcassette van figuur 1.
Figuur 2E is een achteraanzicht van een wijziging van de bandcassette van figuur 1.
Figuur 3 is een bovenaanzicht en toont de inwendige constructie van de bandcassette van figuur 1 in een toestand waar een bovenste helft van een cassettehuis en een bovenste flens van een rol zijn gedemonteerd.
Figuur 4 toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn IV-IV van figuur 2A.
Figuur 5A en 5B tonen een bovenaanzicht en een vooraanzicht van een uitvoering van een bladveer voor het drukken tegen een rol.
Figuren 6A en 6B tonen dwarsdoorsneden volgens de lijn VIA-VIA en een lijn VIB-VIB van figuur 3, in een toestand waar een vaste as van een opneemzijrol en een samenwerkend deel van een onderhelft zijn losgenomen.
Figuur 7 is een zij-aanzicht voor het tonen van de vorm van tanden rond de omtrek van een onderflens van een opneem-zijrol op vergrote schaal.
Figuur 8 toont een remmechanisme met betrekking tot de opneemzijrol in dwarsdoorsnede volgens de lijn VIII-VIII van figuur 3.
Figuur 9 toont in perspectief een voorbeeld van een bandcassette-aanpasinrichting waarin de bandcassette van figuur 1 is geplaatst.
Figuur 10 is een bovenaanzicht van de bandcassette-aanpasinrichting van figuur 9 in een toestand waar een bovenhelft open is met betrekking tot een onderhelft.
Figuur 11 toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn XI-XI in figuur 10 in een toestand waar grendelmechanismen voor een bovenhelft en een onderhelft van de bandcassette-aanpasinrichting wederzijds tegenover elkaar liggen.
Figuur 12 is een zij-aanzicht van een mechanisme voor het tijdelijk openen van een openend en sluitend deksel wanneer een bovenhelft van de bandcassette-aanpasinrichting is geplaatst boven op een onderhelft.
Figuur 13 toont de bandcassette-aanpasinrichting van figuur 9 in verticale dwarsdoorsnede.
Figuur 14 toont een zij-aanzicht van de vorm van dé tanden van een tussenliggend tandwiel van figuur 10 in vergrote schaal.
Figuur 15 is een bovenaanzicht van een bandcassette-aanpasinrichting in een toestand voor het opnemen van een bandcassette.
Figuur 16 toont een mechanisme voor het plaatsen van een bandcassette binnen een aanpasinrichting op vergrote schaal in dwarsdoorsnede volgens de lijn XVI-XVI van figuur 15.
Figuur 17 is een bovenaanzicht van een voorbeeld van een standaard soort registreer- en/of réproduceerinrichting voorzien van een bandcassette-aanpasinrichting welke een bandcassette opneemt, in een registreer- of reproduceerwerking.
Figuur 18 is een bovenaanzicht van een voorbeeld van een registreer- en/of reproduceerinrichting exclusief voor de bandcassette volgens de uitvinding welke is voorzien van de band-cassette van figuur 1, in een registrerende of reproducerende werking.
Figuren 19 en 20 zijn respectievelijk een zij-aan-zicht en een bovenaanzicht van een bandcassettehuis in de inrichting van figuur 18.
Figuur 21 is een bovenaanzicht van een mechanisme boven een onderhelft in een ander voorbeeld van een bandcassette-aanpasinrichting welke is voorzien van de bandcassette van figuur 1, in een toestand waarbij een bovenhelft is gedemonteerd.
Figuren 22 en 23 tonen een bovenaanzicht en een zij-aanzicht van een bandcassette-aanpasinrichting in een toestand waarbij een achterzijdeksel open is.
Figuur 24 toont in perspectief een andere uitvoeringsvorm van een bandcassette volgens de uitvinding.
Een miniatuursoort bandcassette 10 volgens de uitvinding heeft een constructie volgens figuren 1, 2A tot 2D, 3 en 4. De bandcassette 10 heeft een cassettehuis 11 van een maat kleiner dan een standaardsoort bandcassette welke is aangebracht in een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting. Een deksel 13 voor bescherming van een magnetische band 12 aangebracht binnen de bandcassette 10, is aangebracht op het voorvlak van het cassettehuis 11. De cassette 11 bestaat uit een bovenhelft 14 en een onderhelft 15.
Een deel van een rechthoekig gevormd zij-oppervlak-flensdeel 13a van de deksel 13 is axiaal gesteund door een draaipen 16 bij een deel in de nabijhid van een hoekgedeelte van de bovenhelft 14, zodat het deksel 13 draaibaar is voor openen en sluiten. Een praktisch U-vormige bladveer 17 en een schuifstaaf 18 welke wordt gedrukt in de richting van de draaipen 16 door de bladveer 17, zijn aangebracht in verband met bovengenoemde deksel 13. De deksel 13 kan twee standen innemen. In de ene stand wordt een zijrand 13b van het flensdeel 13a gedrukt door de schuifstaaf 18 en de deksel 13 is in een gesloten toestand volgens figuur 2B. Verder wordt in een andere toestand een andere zijrand 13c van de flens 13a gedrukt door de schuifstaaf 18 en de deksel is in een open toestand volgens figuur 1 en zoals gestippeld getekend in figuur 2B. De U-vormige bladveer 17 past in een zij groef 19 van de bovenhelft 14, in een toestand waar de bladveer 17 wordt vastgehouden door een uitstekende ribbe 19a en niet gemakkelijk wordt losgemaakt uit de zijgroef 19. De schuifstaaf 18 is voorzien van een groef 20 aan de zijde van de bovenhelft 14, op een vrij schuifbare wijze. Wanneer buitendien de bandcassette 10 niet is aangebracht in een registreer- en/of reproduceerinrichting exclusief voor de bandcassette 10 of opgenomen in een bandcassette-aanpasinrichting (beschrijving met betrekking tot de registreer- en/of reproduceerinrichting exclusief voor de bandcassette 10 en de bandcassette-aanpasinrichting zal hierna worden gegeven) bedekt de deksel 13 het voorvlak van de cassette 11 voor het beschermen van de magnetische band 12, welke blootgesteld is bij het voorvlak van het cassettehuis 11.
Buitendien, zoals getekend in figuren 3 en 4, zijn een toevoerzijrol (toevoerrol) 21 en een opneemzijrol (opneemrol) 22 aangebracht op een evenwijdige wijze binnen het cassettehuis 11. Een afstand D tussen de middens van de rollen 21 en 22 is korter dan de afstand tussen de middens van de toevoer- en opneemrollen van een standaardsoort bandcassette gebruikt met betrekking tot een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting. Met betrekking tot de toevoerrol 21 wordt de magnetische band 12 gewonden om een rolnaaf 25 tussen boven- en onderflenzen 23 en 24. Overeenkomstig wordt de magnetische band 12 gewonden rond een rolnaaf 28 tussen boven- en onderflenzen 26 en 27, met betrekking tot de opneemrol 22. De magnetische band 12 wordt afgewikkeld van de toevoerrol 21 en geleid door geleidingsstaven 29, 30, 31 en 32, aangebracht aan de linker en rechter eindzijden, langs de voorzijde van het cassettehuis 11, voor het vormen van een bandbaan 12A welke de opneemrol 22 bereikt.
De toevoerrol 21 is aangebracht in een toestand waar een ringvormig uitstekend stapgedeelte 24a van de onderflens 24 los is geplaatst in een gat 33 met een grote diameter van de on- derhelft 15. Buitendien zijn tanden 24b gevormd in een ringvorm op het ondervlak van de onderflens 24 rond de gehele cirkelvormige omtrek daarvan. Tanden 34 zijn gevormd in een ringvorm op het bovenoppervlak van de onderhelft 15/ op plaatsen tegenover de bovengenoemde tanden 24b. De toevoerrol 21 wordt gedrukt naar de zijde van de onderhelft 15, door een armgedeelte 35a van een bladveer 35 gemonteerd op het ondervlak van een bovenplaat van de bovenhelft 14. Aldus werken in een normale toestand de tanden 24b samen met de tanden 34. Aldus wordt de toevoerrol 21 geremd en tegengehouden tegen rotatie, tengevolge van het bovengenoemde samenwerken van de tanden 24b en 34. Aldus roteert de toevoerrol 21 niet onnodig terwijl de bandcassette 10 wordt gehanteerd of vervoerd. Aldus wordt voorkomen dat de magnetische band 12 in de war raakt en wordt beschadigd aangezien geen doorhanging in de magnetische band 12 wordt aangebracht, welke is gewonden rond de toevoerrol 21 en de magnetische band 12 wordt tegengehouden tegen onnodig uittrekken vanaf de toevoerrol 21.
Een rolaandrijfas-inbrengdeel 25a is aangebracht binnen de rolnaaf 25 van de toevoerrol 21, waarin een rolaandrijfas van de registreer- en/of reproduceerinrichting wordt ingebracht. De binnendiameter van de rolnaaf 25 is gelijk aan de binnendiameter van een rolaandrijfas-inbrengdeel van een toevoerrol in de stan-daardsoort bandcassette.
De opneemrol 25 is aangebracht op een roteerbare wijze zodanig, dat een vaste as 36, ingebed aangebracht op de onderhelft 15, is aangebracht in een centraal gat van de rolnaaf 28. De bovengenoemde opneemrol 22 wordt gedrukt naar de zijde van de onderhelft 15 door neerwaarts te worden gedrukt door een ander armgedeelte 35b van de bladveer 35. Aangezien de rolnaaf 28 niet is voorzien van een rolaandrijfas, is een buitendiameter d2 van de rolnaaf 28 kleiner dan een buitendiameter d1 van de rolnaaf 25 van de toevoerrol 21. Aldus wordt de hoeveelheid magnetische band 12, welke kan worden opgenomen binnen de bandcassette 10, groot in vergelijking met het geval dat de buitendiameter d1 en d2 van de rol-naven 25 en 28 hetzelfde zijn. Ofschoon daarom de maat van de band- cassette 10 klein is# kan registratie en reproductie worden uitgevoerd voor een relatief lange tijdsperiode door het gebruik van bovengenoemde bandcassette 10.
Zoals getekend in figuren 5A en 5B# is de genoemde bladveer 35 V-vormig en gehecht en bevestigd in een toestand waar een paar gaten 35c bij het midden daarvan passen over uitsteeksels bij het ondervlak van de bovenplaat van de bovenhelft 14. Een bladveer 35 is zo gevormd, in een vrije toestand, dat een gebogen hoeveelheid s van het armgedeelte 35a, dat contact maakt met de toe-voerrol 21, groter wordt dan een gebogen hoeveelheid t van het andere armgedeelte 35b, dat contact maakt met de opneemrol 22. Aldus is de meegevende kracht uitgeoefend door het armgedeelte 35a bijzonder groot. Wanneer de bandcassette 10 niet wordt gebruikt, wordt de toevoerrol 21 gedrukt tegen de onderhelft 15 met een flinke kracht en de rotatie van de toevoerrol 21 wordt in feite voorkomen. Wanneer anderzijds de bandcassette 10 wordt gebruikt, wordt de positie van de toevoerrol 21 in feite beperkt door een toevoerrolaan-drijfas voor het stabiliseren van het lopen van de magnetische band.
De bovengenoemde vaste as 36 wordt geschroefd op de onderhelft 15 met een schroef 38, in een toestand waar een uitsteeksel 37 aanwezig op de onderhelft 15 wordt ingebracht in een lineaire groef bij het onderste einddeel van de vaste as 36 zoals aangegeven in figuren 6A en 6B. De genoemde groef 36a en het uitsteeksel 37 werken als een grendel wanneer het uitsteeksel 37 wordt ingebracht in de groef 36a, bij het monteren van de vaste as 36 op de onderhelft 15 door de schroef 38. Aldus kan de schroef 38 stevig worden geschroefd in de vaste as 36 en de handeling voor het bevestigen van de vaste as 36 op de onderhelft 15 kan worden uitgevoerd met hoog rendement, gedurende het registeren en reproduceren werkt een rotatiekracht van de opneemrol 22 op de vaste as 36. Evenwel roteert de vaste as 36 niet onnodig tengevolge van het inbrengen van het uitsteeksel 37 in de groef 36a. Aldus raakt de schroef 38 niet los aangezien de vaste as 36 wordt gehandhaafd in de aanvankelijke vaste toestand zonder invoer van onstabiliteit in de vaste as 36. Aldus wordt de opneerarol 22 gehandhaafd in een voorafbepaalde positie en rotert op een stabiele wijze. Zodoende kan de magnetische band 12 soepel worden opgenomen door de opneemrol zonder beschadiging van de magnetische band en de opneemrol 22 werkt soepel samen met een aandrijfkrachttransmissiemechanisme zoals hierna zal worden beschreven.
De schroef 38 heeft een kopgedeelte met een vorm welke een combinatie is van een cirkelvormig afgeknot kegelvormig deel 38a en een kolomgedeelte 38b. Het gedeelte 38a van de schroef 38 wordt gepast over een taps gat 39 in de onderhelft 15, in een toestand waarbij de schroef 38 wordt geschroefd in een schroefge-deelte 36b van de vaste as 36. In deze toestand wordt het kolomgedeelte 38b van de schroef 38 zo geplaatst, dat het midden daarvan nauwkeurig samenvalt met het rotatiemidden van de opneemrol 22. Het genoemde kolomgedeelte 36b werkt als een samenwerkingsdeel voor het plaatsen, wanneer de handcassette 10 wordt opgenomen binnen een bandcassette-aanpasinrichting.
Een cirkelvormige indeuking 40 is gevormd in een ondervlak 11a van de cassettehuis 11, dat wil zeggen in het ondervlak van de onderhelft 15, rond de omtrek van een positie overeenkomend met het rotatiemidden van de opneemrol 22. Het bovenstaande kolomgedeelte 38b steekt neerwaarts vanaf een bodemvlak 40a van de cirkelvormige indeuking 40 op een wijze zodanig, dat het kolomgedeelte 38b niet uitsteekt vanaf het bodemoppervlak 11a van het gehele cassettehuis 11. Aangezien het kolomgedeelte 38b niet uitsteekt uit het bodemvlak van het cassettehuis 11, kan de bandcas-sette 10 worden geplaatst op stabiele wijze op bijvoorbeeld een tafel. Buitendien wordt het oppervlak van de tafel niet bekrast door het kolomgedeelte 38b.
Buitendien zijn tanden 27a gevormd op het gehele buitenomtreksdeel van de onderflens 27a van de opneemrol 22. Zoals aangegeven in figuren 1, 2B, 2C, 3 en 4, is een deel van het buitenomtreksdeel van de onderflens 27 blootgesteld via een uitgesneden venster 41 gevormd bij een deel tussen het zij-oppervlak en het bodemvlak van de onderhelft 15. Het uitgesneden venster 41 heeft een gebogen vorm aan de bodemvlakzijde van de onderhelft 15. Verder is de onderste eindzijde van de genoemde tanden 27a volgens figuur 7 van tapse vorm.
Overigens is in verband met de opneemrol 22 een remmechanisme aangebracht, getekend in figuren 3 en 8. Een remor-gaan 45 bestaat uit een remschoengedeelte 45b aangebracht aan een zijde Van een cilindrisch deel 45a, en een rechthoekig samenwer-kingsdeel 45c aangebracht aan de tegengestelde zijde van het cilindrische deel 45 a. Het genoemde remorgaan 45 is aangebracht in een toestand waarbij het cilindrische deel 45a past over een uitstekende kolom 46 op de onderhelft 15, het remschoengedeelte 45b ligt tegenover een buitenste omtreksrandgedeelte bij het bovenvlak van de rolflens 27, en het samenwerkingsdeel 45c is geplaatst bij een hoekdeel van de onderhelft 15. Het remorgaan 45 wordt beperkt in rotatie, aangezien in het bijzonder het samenwerkingsdeel 45c is geplaatst bij het hoekdeel van de onderhelft 15. Buitendien wordt het remorgaan 45 gedrukt naar de zijde van de onderhelft 15 door een samengedrukte spoelveer 47 passend rond de omtrek van de uitstekende kolom 46, en het remschoengedeelte 45b drukt tegen het buitenste omtreksrandgedeelte bij het bovenvlak van de rolflens 27. Aldus is de opneemrol 22 onderhevig aan de remwerking tengevolge van de wrijvingskracht aangebracht wanneer het remschoengedeelte 45b drukt tegen het buitenste omtreksrandgedeelte bij het bovenvlak van de flens 27, en wordt gestopt in deze positie. Aldus wordt geen doorhanging veroorzaakt in de magnetische band 12, welke wordt opgewikkeld rond de opneemrol 22. Buitendien bedekt het samenwerkingsdeel 45c van het remorgaan 45 een plaatsingsgat 42 gevormd in de onderhelft 15, dat hierna zal worden beschreven.
Aangezien de opneemrol 22 wordt voorzien van de remkracht alleen tengevolge van de aangebrachte wrijvingskracht, is de opneemrol 22 in staat te roteren indien een grote rotatiekracht wordt aangelegd daarop. Aldus kan de magnetische band 12, zoals hierna zal worden beschreven, worden getrokken uit ed bandcassette 10 op een betrekkelijk gemakkelijke wijze, door de opneemrol 22 te roteren volgens een bandafwikkelinrichting tegen de kracht in, uit- geoefend door het remmechanisme.
Het genoemde reinorgaan 45 beweegt opwaarts langs de uitstekende kolom 46 zoals hierna zal worde beschreven en in deze geheven stand wordt het remschoengedeelte 45b gescheiden van de rolflens 27 in de opwaartse richting en het remmen met betrekking tot de opneemrol 22 wordt aldus opgeheven. Aangezien het remorgaan 45 werkt door beweging volgens de axiale richting van de opneemrol 22, treft het remorgaan 45 niet tegen de magnetische band 12 gewikkeld rond de opneemrol 22 en beschadigt de band niet, zoals het geval is wanneer het remorgaan roteert binnen een vlak dat een verlenging van de rolflens is. Aldus is de constructie van ht remmechanisme eenvoudig. Buitendien neemt het genoemde remmechanisme niet veel ruimte in en is geschikt voor het verminderen van de afmetingen van de bandcassette 10. Aangezien verder het remmechanisme inclusief het remorgaan 45 is aangebracht in een ruimte bij het hoekgedeelte van het cassettehuis 11, is geen extra ruimte vereist bij het aanbrengen van het remmechanisme. Ook uit dit oogpunt is het voordelig bij het verminderen van de maat van de bandcassette.
Het remmechanismne kan worden gemonteerd op een eenvoudige wijze door opvolgend het remorgaan en de spoelveer 47 te plaatsen over de uitstekende kolom 46 nadat de opneemrol 22 is gemonteerd in de onderhelft 15, en dan het topgedeelte van de spoelveer 47 vast te houden door het bedekken van de onderhelft 15 met de bovenhelft 14.
De boven- en onderhelften 14 en 15 worden aan elkaar bevestigd door schroeven 50 en 51 in een toestand waar de bovenhelft 14 is geplaatst met betrekking tot de onderhelft 15 door het passen van de uitsteeksels 48 en 49 van de onderhelft 15 in overeenkomende indeukingen (niet getekend) van de bovenhelft 14.
Groeven 52 en 53 strekken zich uit in de richting van de breedte van de bandcassette en zijn respectievelijk gevormd op plaatsen dichter bij het achtervlak van de bandcassette, aan de linker en rechter zijvlakken van de bandcassette 10. Deze groeven 52 en 53 werken samen met uitstekende ribben van de bandcassette-aanpasinrichting zoals verderop zal worden beschreven, en hebben functies ter voorkoming dat de bandcassette wordt geplaatst in de bandcassette-aanpasinrichting gekeerd in de verkeerde richting.
Buitendien zijn een verdiept stapgedeelte 54 met een breedte W1 en een verdiept stapgedeelte 55 met een breedte W2 respectievelijk gevormd op de dekselzijde en op de achterzijde van het bodemvlak van de bandcassette 10. De breedten van de verdiepte stapgedeelten 54 en 55 zijn verschillend om te voldoen aan een betrekking W1y W2. Buitendien is een praktisch halfcirkelvormig verdiept stapgedeelte 56 in bovenaanzicht/ gevormd bij het centrale deel van het bovenvlak van de bandcassette 10 in verbinding met de achterzijde. Dit verdiepte stapgedeelte 56 werkt samen met een sa-menwerkingshefboom aangebracht op de zijde van de bandcassette-aanpasinrichting zoals hierna zal worden beschreven.
Figuur 2E toont een miniatuursoort bandcassette 10a, welke een wijziging is van de bovenbeschreven miniatuursoort bandcassette. De bandcassette 10a heeft een indeuking 56a aan de achterzijde daarvan, in plaats van het verdiepte stapgedeelte 56. Deze indeuking 56a is van een praktisch halfcirkelvormige uitvoering in de richting van de breedte, overeenkomstig als in het geval van het genoemde verdiepte stapgedeelte 56, en is voorzien van en in samenwerking met de samenwerkingshefboom geplaatst op de zijde van de bandcassetteaan-aanpasinrichting. De genoemde miniatuursoort bandcassette 10a heeft geen stap op het bovenvlak daarvan, aangezien de indeuking 56a wordt gebruikt in plaats van het verdiepte stapgedeelte 56.
Figuren 9 tot 13 tonen een voorbeeld van een bandcassette-aanpasinrichting welke wordt gebruikt wanneer de miniatuursoort bandcassette 10 met de bovenbeschreven constructie wordt aangebracht in een standaaardsoort registreer- en/of reproduceerin-richting.
Een bandcassette-aanpasinrichting 60 heeft een op-neemgedeelte 61 voor het opnemen van de bovengenoemde bandcassette 10 en heeft een uitwendige vorm en maat praktisch gelijk aan die van de standaardsoort bandcassette, overeenkomstig als in het geval van de bandcassette-aanpasinrichtingen welke hierna zullen worden beschreven.
De bandcassette-aanpasinrichting 60 bestaat uit een onderhelft 62 en een bovenhelft 63 en deze helften 62 en 63 zijn verbonden bij de zij-oppervlakzijden daarvan door een scharnier 64. De bovenhelft 63 kan draaien tussen een open stand volgens figuur 10 en een gesloten stand volgens figuren 9 en 13 waar de bovenhelft 63 het bovenvlak van de onderhelft 62 bedekt.
Het genoemde opneemgedeelte 61 voor het opnemen van de bandcassette 10 is gevórmd bij een voorafbepaalde positie van de onderhelft 62. Een rotatietransmissiemechanisme 65 is aangebracht in een stand nabij het opneemgedeelte 61. Wanneer de onderhelft 62 wordt geplaatst op de top van de standaardsoort bandcassette voor vergelijking, is de toevoerrol 21 van de bandcassette 10 opgenomen binnen het opneemgedeelte 61, in gericht op een plaats overeenkomend met de plaats van de toevoerrol van de standaardsoort bandcassette. Buitendien is een tandwielconstructie 66 van het rotatietransmissiemechanisme 65 aangebracht op een plaats overeenkomend met de plaats van de opneemrol van de standaardsoort bandcassette.
Het opneemgedeelte 61 heeft een vorm praktisch identiek met de vorm van de bandcassette 10 in bovenaanzicht en is een ruimte omgeven door rechter en linker zijwanden 68 en 67 en een achterwand 69 respectievelijk tegenover de linker en rechter zijvlakken en het achtervlak van de bandcassette 10 opgenomen binnen het opneemgedeelte 61 en een bodemplaat 70 tegenover het bodemop-pervlak van de bandcassette 10. Uitstekende ribben 71a en 71b welke respectievelijk passen in de groeven 52 en 53 van de bandcassette 10, zijn gevormd op de linker en rechter zijwanden 67 en 68. Een cirkelvormig gat 72 is aangebracht in de bodemplaat 70 op een plaats overeenkomend met de plaats van de toevoerrol van de bandcassette 10 welke wordt opgenomen. Buitendien is een cilindrisch orgaan 73 met een doordringingsgat 73a aangebrhacht op de bodemplaat 70 op een plaats overeenkomend met de plaats van de opneemrol van de bandcassette 10 welke is opgenomen (zie figuur 16). De diameter van het gat 73a is dezelfde als die van het bovenbeschreven cirkelvormige afgeknot kegelvormige dleel 38a van de schroef 38, en een taps gedeelte 73b is gevormd aan de bovenzijde van het gat 73a voor het vergemakkelijken van de samenwerking met het deel 38a. Buitendien is een laag en smal uitstekend stapgedeelte 75 gevormd op de bodemplaat 70 langs de achterwand 69 en zijn uitstekende stapgedeelte 76 en 77 gevormd bij hoekdelen tussen de achterwand 69 en de zijwanden 67 en 68. Uitsteeksels 78 en 79 voor plaatsing zijn respectievelijk aangebracht op de uitstekende stapgedeelten 76 en 77.
Het rotatietransmissiemechanisme 65 bestaat uit een tandwielconstructie 66 en een tussenliggend tandwiel 80 met een kleine diameter, dat samenwerkt met bovengenoemde tandwielconstructie 66. Zoals getekend in figuur 13, heeft de tandwielconstructie 66 een tandwiel 66a bij het flensgedeelte, en een rolaandrijfas-in-Steekgedeelte 66c met een centraal uitstekend deel 66b. De tandwielconstructie 66 is aangebracht op een roteerbare wijze tegenover een gat 81 bij het ondervlak van de onderhelft 62. De tandwielconstructie 66 wordt in een voorafbepaalde stand gehouden in een toestand waar de tandwielconstructie 66 vrij is over een bepaalde mate te bewegen door een gebogen wand 82 en een arm, welke hierna zullen worden beschreven, aangebracht op de onderhelft 62.
Een ringvormige houder 83 is aangebracht over de omtrek van het centrale uitstekende deel 66b van de tandwielconstructie 66 op een roteerbare wijze. Het tussengelegen tandwiel 80 is aangebracht op een as 84 bij het topeinde van een armgedeelte 83a van de houder 83. Topeinden van een roterende arm 85 en een schuifarm 86 zijn met elkaar verbonden. De roterende arm 86 strekt zich uit in een toestand ingebracht binnen een groef 70a aangebracht op het bovenvlak van de bodemplaat 70, en een basisgedeelte daarvan past en is bevestigd aan de buitenomtrek van het cilindrische orgaan 73. Een ringvormig vasthoudorgaan 74 is bevestigd op de bodemplaat 70 in een toestand waarbij de bovengenoemde groef 70a wordt bedekt. Het cilindrische orgaan 73 wordt gepast in een gat 70b van de bodemplaat 70 en een middengat van het ringvormige vasthoudorgaan 74 in een roteerbare wijze, en de roterende arm 85 kan als geheel roteren met het cilindrische orgaan 73.
De schuifarm 86 is verbonden met een arm 88, welke axiaal wordt gedragen door een uitstekende balk op de onderhelft 62 bij een basisdeelzijde daarvan, op een vrij schuifbare wijze. Tengevolge van deze constructie is de tandwielconstructie 66 in staat iets achterwaarts en voorwaarts en naar rechts en links te bewegen, voor het begeleiden van de rotatie van de arm 85 en het schuiven van de arm 86. Aangezien het tussengelegen tandwiel 80 wordt gedragen aan het topeinde van het armgedeelte 83a van de ringvormige houder 83 en het topeinde van de roterende arm 85, varieert de afstand vanaf het gat 73 en de afstand vanaf het midden van de tandwielconstructie 66 met betrekking tot het tussengelegen tandwiel 80 niet en deze afstanden worden op constante waarden gehouden, onafhankelijk van de beweging in de positie van de tandwielconstructie 66. Zelfs wanneer dus de positie van de tandwielconstructie 66 zich wijzigt, blijft het tussenliggende tandwiel 80 in een toestand voor samenwerking met het tandwiel 66a op een normale wijze. Buitendien neemt het tussengelegen tandwiel 80 een positie aan, waar het mogelijk is samen te werken met tanden 27a aangebracht op de bandcas-sette 10, die is opgenomen binnen de bandcassette-aanpasinrichting 60.
Zoals in figuur 14 op vergrote schaal is getekend, hebben tanden 89 van het tussengelegen tandwiel 80 respectievelijk een taps gedeelte 89a bij de boveneindzijde daarvan. Zoals verderop zal worden beschreven, kunnen dus de tanden 27a in feite samenwerken met de tanden 89 van het tussengelegen tandwiel 80.
Overeenkomstig als in de standaardsoort bandcasset-te zijn uitsnijdingen 90 en 91 voor het inbrengen van invoerstaven en een uitsnijding 92 en dergelijke voor het inbrengen van een kaapstander respectievelijk aangebrhacht in de vooroppervlaktezijde van de onderhelft 62.
Buitendien zijn geleidingsstaven 93 en 94 ingebed aangebracht bij het einde van bovengenoemde uitsnijding 90 en bij het einde van de uitsnijding 92 respectievelijk in de onderhelft 62. Zoals hierna zal worden beschreven, geleiden de geleidingsstaven 93 en 94 de magnetische band 12 zo, dat de magnetische band 12 een bandbaan 12B vormt langs het voorvlak van de bandcassette 60.
Buitendien zijn een uitsnijding 95 voor het inbrengen van een dekselopeningshefboom, openingen 96a en 96b voor het inbrengen van plaatsingspennen, een opening 97 voor het inbrengen van een lichtuitzendbron voor het detecteren van het einde van de magnetische band 12, een opening 98 voor het inbrengen van een rol-remvrijgeefpen en dergelijke aangebracht in de onderhelft 62.
Een openings- en sluitdeksel 100 is aangebracht bij de voorvlakzijde van de bovenhelft 63. Deze openings- en sluitdeksel 100 is van een vorm identiek aan de openings- en sluitdeksel van de standaardsoort bandcassette. De bovengenoemde deksel 100 wordt gedragen bij de rechter en linker zijden en wordt constant gedrukt naar een dekselsluitrichting door de werking van een veer 102 aangebracht op een as 101.
Buitendien is een bladveer 103 gemonteerd op de bovenhelft 63 voor het maken van contact met en het drukken tegen een centraal uitsteeksel 66d van de tandwielconstructie 63 wanneer de bovenhelft 63 is geloten. Een transparante plaat 104 is gehecht op een deel van de bovenhelft 63 tegenover het bandcassette-aanpasin-richting 61 wanneer de bovenhelft 63 is gesloten. Buitendien is een rechthoekige opening 105 voor het opnemen van de deksel 13 van de bandcassette 10 gevormd in de bovenhelft 63 tussen de transparante plaat 104 en de openings- en sluitdeksel 100.
Hierna zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot de handelingen voor een geval waar de beschreven bandcassette 10 wordt gebruikt door het aanbrengen van de bandcassette 10 in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting met verwijzing naar figuren 15 tot 17.
In dit geval wordt de bandcassette 10 opgenomen binnen de bandcassette-aanpasinrichting 60 voor het vormen van de bovenbeschreven voorafbepaalde bandbaan binnen de bandcassette-aanpasinrichting 60. Deze aanpas inrichting 60 voor het opnemen van de bandcassette 10 wordt aangebracht in de standaardsoort registreer-en/of reproduceerinrichting zoals het geval wanneer de standaardsoort bandcassette wordt aangebracht.
Teneinde de bandcassette 10 op te nemen binnen de aanpasinrichting 60, wordt de deksel 13 van de bandcassette 10 eerst geopend volgens figuur 1. Dan wordt de magnetische band 12 uitgetrokken uit de bandcassette 10 over een voorafbepaalde lengte. In deze toestand kan de magnetische band 12 worden uitgetrokken vanaf de opneemrol 22 door de opneemrol 22 te bewegen tegen de remmende wrijvingskracht in en het is niet nodig om de toevoerrol 21 opwaarts te drukken met een vinger teneinde de remwerking vrij te geven. Buitendien is het niet nodig de deksel 13 in de open stand te houden door het gebruik van een vinger, aangezien de deksel 13 mechanisch in de open stand wordt gehouden. Aldus kan het uittrekken van de magnetische band 12 uit de genoemde bandcassette 10 en de opvolgende bewerking voor het inbrengen van de bandcassette 10 in de aanpasinrichting 60 met gemak worden uitgevoerd. In de toestand waar de magnetiche band 12 wordt uitgetrokken uit de bandcassette 10, wordt de bandcassette opgenomen binnen het opneemgedeelte 61 in de onderhelft 62 en wordt de magnetische band 12, welke is uitgetrokken, gevoerd rond de geleidingsstaven 93 en 94 teneinde door deze geleidingsstaven 93 en 94 volgens figuur 10 te worden geleid. Overeenkomstig wordt de magnetische band 12 geleid volgens deze geleidingsstaven 93 en 94 en wordt de bandbaan 12B gevormd bij het doorlopen van de voorvlakken van de uitsnijdingen 90, 91 en 92, zoals in het geval van de standaardsoort bandcassette. In een geval waar de deksel 13 transparant is, is het mogelijk de positie van de magnetische band 12 te zien door de deksel 13 en de bewerking voor het voeren van de magnetische band 12 kan op een eenvoudige wijze worden uitgevoerd zonder het maken van een fout.
De bovenhelft 13 wordt dan geroteerd om het scharnier 64 en gesloten. De bovenhelft 63 is verbonden met de onderhelft 62 in deze toestand waarbij de bovenhelft 63 de onderhelft 62 bedekt. Een klauwgedeelte 108 (figuur 1) van de bovenhelft 63 werkt samen met een uitgesneden groef 109 van de onderhelft 62 en de bovenste en onderste helften 63 en 62 worden vergrendeld in een toestand waar geleidingsuitsteeksels 106 en 107 van de boven- en on-derhelften 63 en 62 contact maken met elkaar voor het beperken van posities van de boven- en onderhelften 63 en 62. Daardoor is, zie figuur 15, de aanpasinrichting 60 in een toestand waarbij de band-cassette 10 is opgenomen tussen de boven- en onderhelften 63 en 62 en de magnetische band 12 is uitgetrokken vanaf de bandcassette 10 en wordt geleidt volgens de voorafbepaalde bandbaan 12B.
Wanneer de bovenhelft 63 draait van een stand iets voor een eindstand naar de eindstand, worden hellende nokvlakken 110a en 110b van een arm 110 welke als geheel is gevormd op de as 101, geleid door een L-vormig uitsteeksel 111 aangebracht op de on-derhelft 62, zie figuur 12. Aldus is de openings- en sluitdeksel 100 een keer iets geopend zoals aangegeven met een stippellijn in figuur 12 en gescheiden van de magnetische band 12 in de bandbaan 12B, en in een eindstadium sluit de openings- en sluitdeksel 100 voor het bedekken van het voorvlak van de aanpasinrichting 60. Wanneer daarom de bovenhelft 63 wordt gebruikt voor het bedekken van de onderhelft 62, worden geen nadelen ingevoerd aangezien de openings- en sluitdeksel 100 de magnetische band 12 in de bandbaan 12B niet treft om de magnetische band 12 ongewenst te buigen. Verder kan de grendel tussen de boven- en onderhelften 63 en 62 worden opgeheven door het drukken op een uitsteeksel 112.
Hierna zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot de werking van elk deel wanneer de bandcassette 10 is opgenomen binnen het opneemgedeelte 61 van de aanpasinrichting 60.
De bandcassette 10 wordt neerwaarts gedrukt naar een stand waar de bandcassette 10 contact maakt met de bodemplaat 70 gekeerd in en voorafbepaalde richting, in een toestand waarbij de groeven 52 en 53 op de bandcassette 10 passen over de uitstekende ribben 71a en 71b van de bandcassette-aanpasinrichting 60. Aldus maken het verdiepte stapgedeelte 55 bij de bodemzijde en de verdiepte stapgedeelten 57 rn 58 van de bandcassette 10 respectievelijk contact met het lange en smalle uitstekende stapgedeelte 75 en de uitstekende stapgedeelten 76 en 77 aanwezig op de bodemplaat 70 van de aanpasinrichting 60 en de bandcassette 10 wordt overeenkomstig geplaatst met betrekking tot de richting van zijn hoogte. Buitendien passen het gat 42 en een langsgat 43 aangebracht in de on- derhelft 15 van de bandcassette 10 respectijk over de uitsteeksels 78 en 79. Verder past, zoals op vergrote schaal in figuur 16 is getekend, het kolomgedeelte 38b van de schroef 38 in het gat 73a. Overeenkomstig wordt de bandcassette 10 nauwkeurig geplaatst aangezien de bandcassette 10 wordt begrensd in zijn stand bij drie posities. Aangezien verder het kolomdeel 38b aangebracht bij de centrale stand van de opneemrol 22 past in het gat 73a, wordt de opneem-rol 22 geplaatst op een voorafbepaalde plaats met betrekking tot het rotatietransmissiemechanisme 65 met grote nauwkeurigheid en de opneemrol 22 kan samenwerken met het rotatietransmissiemechanisme 65 op een nauwekeurige wijze. Tengevolge van de functie van het tapse deel 73b aangebracht bij het boveneinde van het gat 73a, kan het kolomdeel 38b van de schroef 38 soepel binnentreden in het gat 73.
De tanden 27a van de onderflens 27, welke zijn blootgesteld door het uitgesneden venster 41 bij de opneemrol 22, passen in de tanden 89 van het tussengelegen tandwiel 80 wanneer de bandcassette 10 neerwaarts wordt gevoerd. Aangezien de tapse delen 27b en 89a respectievelijk zijn gevormd aan de bovenste en onderste delen van de tanden 27a en 89 tegenover elkaar (zie figuren 7 en 14) passen de tanden 27a soepel in de tanden 89 door het geleiden met behulp van de tapse delen 27b en 89a, onafhankelijk van enige rotatiestand van de opneemrol 22 en het tussengelgen tandwiel 80.
De pen 78 passeert door het gat 42 voor het drukken van het samenwerkingsdee! 45c. Aldus drukt de pen 78 zoals gestippeld is aangegeven in figuur 8, het remorgaan 45 naar de opwaartse richting tegen de kracht in, uitgeoefend door de spoelveer 47, dat wil zeggen naar de axiale richting van de opneemrol 22. Aldus komt het remschoengedeelte 45b vrij van de onderflens 27 en wordt de opneemrol 22 vrijgegeven wat betreft de remwerking.
Wanneer een poging wordt ondernomen voor het foutief plaatsen van de bandcassette 10 met de dekselzijde en de achterzijde gekeerd in de verkeerde richting, zijn de groeven 52 en 53 niet wederzijds tegenover de uitstekende ribben 71a en 71b. Aldus treffen de rechter en linker eindzijden van het bodemvlak van de cassette 10 de uitstekende ribben 71b en 71a en kan de bandcassette 10 niet worden opgenomen binnen het opneemgedeelte 61. Dit betekent, dat de bandcassette 10 wordt verhinderd om te worden opgenomen in een toestand gekeerd in de verkeerde richting.
Wanneer de bovenhelft 63 wordt geplaatst op de bovenzijde van de onderhelft 62 voor het bedekken van de onderhelft 62, wordt het bovenvlak van de bandcassette 10 gedrukt door de transparante plaat 104, die figuur 13. Aldus wordt de bandcassette 10 opgenomen binnen het opneemgedeelte 61 en begrenst tegen bewegen daarvan af. De deksel 13, welke in een horizontale toestand is, treedt binnen in de opening 105. Overeenkomstig wordt het bovenvlak van de bandcassette-aanpasinrichting 60 bedekt door de deksel 13, welke treedt in de opening 105 en een enkel vlak wordt verkregen over het gehele bovenvlak van de aanpasinrichting 60. Daarom kan de genoemde bandcassette-aanpasinrichting 60 ook worden toegepat met betrekking tot een reproduceerinrichting voorzien van een automatisch invoermechanisme voor een bandcassette zonder de werking te storen. Verder werkt de bladveer 103 samen met het uitsteeksel 66d van de tandwielconstructie 66 om de tandwielconstructie 66 neerwaarts te drukken tegen de onderhelft 62.
Door het uitvoeren van de bovenbeschreven handelingen kan de bandcassette 10 worden opgenomen binnen de aanpasinrichting 60 zoals getekend in figuur 15.
Zoals getekend in figuur 17, wordt de bandcassette-aanpasinrichting 60 met opgenomen de bandcassette 10 daarin, aangebracht in een standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120, evenals in het geval waar de standaardsoort bandcassette wordt geplaatst.
Dit betékent dat door het laden van de bandcassette-aanpasinrichting 60, en toevoerrolaandrijfas 121 wordt ingébracht in het rolaandrijfas-inbrengdeel 25a van de toevoerrol 21 van de bandcassette 10. Anderzijds wordt een opneemrolaandrijfas 122 ingebracht in het inbrenggedeelte 66c van de tandwielconstructie 66 binnen de aanpasinrichting 60. Buitendien treden aanbreng-staven 123 en 124 en een kaapstander 125 respectievelijk in de uit- snijdingen 90, 91 en 92 achter de bandbaan 12B teneinde te liggen tgenover de binnenzijde van de bandbaan 12B. Buitendien wordt in de bovengenoemde geladen toestand de toevoerrol 21 opwaarts gedrukt zoals in figuur 3. Aldus scheiden de tanden 24b van de tanden 34 en wordt de toevoerrol 21 vrij roteerbaar. De opneemrol 22 is vrijgegeven wat betreft de remwerking in een toestand waar de bandcasset-te 10 is opgenomen binnen de aanpasinrichting 60 en is reeds in een vrij roteerbare toestand.
Wanneer de opneemrolaandrijfas 122 treedt in de tandwielconstructie 66, wordt de tandwielconstructie 66 iets achter en voorwaarts en naar rechts en links verplaatst om op een lijn te komen met de opneemrolaandrijfas 122. Zelfs in een geval dat de tandwielconstructie 66 wordt verplaatst, variëren de afstand tussen de tandwielconstructie 66 van het rotatietransmissiemechanisme 65 en het tussengelegen tandwiel 80 en de afstand tussen het tussenge-legen tandwiel 80 en de opneemrol 22 respectievelijk niet. Aldus wordt de rotatie van de tandwielconstructie 66 soepel overgedragen aan de opneemrol 22.
Bij een werking voor het aanbrengen van een band worden bovengenoemde toevoerstaven 123 en 124 gebruikt en zij werken samen met de magnetische band 12, waarna de magnetische band 12 wordt uitgetrokken uit de cassette wanneer de toevoerstaven 123 en 124 bewegen van de uitsnijdingen 90 en 91 af en bereiken standen aangegeven met de getrokken lijnen in figuur 17. Aldus maakt de magnetische band 12 welke is getrokken buiten de aanpasinrichting 60, contact met een volle-breedte-uitwiskop 126 en contact met een geleidingstrommel 127 voorzien van roterende videokoppen over een voorafbepaald hoekgebied. De magnetische band 12 maakt verder contact met een audioregelkop 128. Daarom is de bovengenoemde magnetische band 12 aangebracht volgens een voorafbepaalde bandloop-baan.
Gedurende het registreren en reproduceren wordt de magnetische band 12 gedreven in een toestand geklemd tussen de kaapstander 125 en een klemrol 129. Buitendien wordt de tandwielconstructie 66 binnen de aanpasinrichting 60 geroteerd met een uur werk mee door de opneemrolaandrijfas 122. Deze rotatie van de tand-wielconstructie 66 wordt overgedragen naar de opneemrol 22 via het tussenliggende tandwiel 180, voor het aandrijven van de magnetische band 12 naar de bandopneemrichting. Overeenkomstig wordt de magnetische band 12 gevoerd naar buiten door de kaapstander 125, opgenomen door de opneemrol 22. De magnetische band 12 wordt geleid door de geleidingsstaaf 94 binnen de aanpasinrichting 60.
In deze toestand wordt het tussengelegen tandwiel 80 niet gedrukt tegen de tandwielconstructie 66 en de opneemrol 22 door de werking van de veer en dergelijke en is de belasting op de rotatietransmissie tussen de tandwielen klein. Wanneer aldus de opneemrolaandri jfas 122 roteert, is het koppelverlies ingevoerd tijdens de rotatie, verminderd. De rotatie van de opneemrolaandrijfas wordt aldus over gedragen naar de opneemrol 22 en deze opneemrol 22 roteert met een voldoende koppel om de magnetische band 12 op te nemen. Zoals boven is beschreven, is het rotatietransmissiemecha-nisme 65 geconstrueerd voor het overdragen van rotatie door het verminderen van het koppelverlies. Zelfs in een toestand waar de bandcassette 10 is opgenomen binnen de aanpasinrichting 60 en deze aanpasinrichting 60 is geladen in de standaardsoort registreer-en/of reproduceerinrichting, kan dus de opneemrol 22 van de bandcassette 10 roteren op een normale wijze.
Zoals aangegeven in figuur 10, is een foutief uitwissen voorkomende hefboom 115 gemonteerd binnen een ruimte 62a bij het achtervlak van het bandcassette-opnemende deel 61 van de onder-helft 62. Deze hefboom 115 wordt axiaal gedragen door een uitstekende pen 116 en wordt gedwongen te roteren volgens de wijzers van een uurwerk door een spoel veer 117. Een lip 115a welke neerwaarts is gebogen gekeerd naar het achtervlak van de aanpasinrichting 60, en een detectie-uitsteeksel 115b gekeerd naar de binnenzijde van het opnemende deel 61, zijn respectievelijk aangebracht aan het topeinde van de hefboom 115. De lip 115a treedt binnen in een in-deuking 62b van de onderhelft 62 en is blootgesteld op een plaats aan de achterzijde van de aanpasinrichting 60 overeenkomend met de positie van een foutief uitwissen voorkomende lip van de standaard soort bandcassette. Het detectie-uitsteeksel 115b passeert door een opening 118 aangebracht in de achterwand 69 van de bandcassette-aanpasinrichting 60 en steekt uit binnen het opnemende deel 61. Al-du is het detectie-uitsteeksel 115b in een positie tegenover een foutief uitwissen voorkomende lip 59 van de bandcassette 10 die is opgenomen binnen het opnemende deel 61. Het topeinde van het detectie-uitsteeksel 115b is gevormd als een hellend oppervlak 115c dat neerwaarts helt. Wanneer dus de bandcassette 10 neerwaarts wordt bewogen om te worden opgenomen binnen het opnemende deel 61, druk de bodemzijde van de bandcassette 10 het detectie-uitsteeksel 115b zo, dat het detectie-uitsteeksel 115b teruggaat naar de ruimte 62a.
In figuur 10 wordt in een geval waar de bandcassette 10 met nog de lip 59 wordt opgenomen binnen de aanpasinrichting 60, het detectie-uitsteeksel 115b van de hefboom 115 gedrukt door de lip 59. Aldus roteert de hefboom 115 tegen een uurwerk in zoals aangegeven met de stippellijn in figuur 10, tegen de kracht uitgeoefend door de veer 117. Zoals aangegeven met de stippellijn in figuur 10, beweegt de lip 115a zo, dat deze beweegt van de indeuking 62b af voor het bereiken van het ingangsgedeelte van de indeuking 62b. Aldus steekt de lip 115a niet uit vanaf het achtervlak van de aanpasinrichting 60 en ligt in hetzelfde vlak als het achtervlak van de aanpasinrichting 60 om te werken op een overeenkomende wijze als de foutief uitwissen voorkomende lip van de standaardsoort bandcassette. Dit betekent dat wanneer de aanpasinrichting 60 in deze toestand wordt geplaatst in de standaardsoort registreer- en/ of reproduceerinrichting, de lip 115a een detectiepen drukt welke is aangebracht op de inrichtingszijde, en de inrichting kan worden ingestld in een reproduceerwijze of een registreerwijze. Het is daarom mogelijk op de magnetische band 12 van de miniatuursoort bandcassette 10 te registreren door het gebruik van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting.
Wanneer anderzijds de bandcassette 10 met weggebroken of verwijderde lip 59 wordt opgenomen binnen de bandcassette-aanpasinrichting 60, treedt het detectie-uitsteeksel 115b binnen in een indeuking welke is gevormd tengevolge van de verwijdering van de lip 59. Aldus roteert de hefboom 115 niet en blijft in de oorspronkelijke toestand en de lip 115a wordt geplaatst bij het binnenste deel van de indeuking 62b. De indeuking 62b is daarom gevormd op het achtervlak van de aanpasinrichting 60 en deze aanpas-inrichting 60 krijgt een vorm identiek aan die van de standaardsoort bandcassette, waarvan de lip is verwijderd. Wanneer de band-cassette-aanpasinrichting 60 in deze toestand wordt geplaatst in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting, treedt de detectiepen aangebracht op de inrichtingszij de, binnen in de indeuking 62b aan het achtervlak van de aanpasinrichting 60. Aldus kan de inrichting niet in een registreerwerkwijze worden gebracht en alleen in een reproduceerwerkwijze. Het is dus mogelijk een ongeluk te voorkomen, waarbij de geregistreerde inhoud op de magnetische band 12 binnen de bandcassette 10 per ongeluk wordt uitgewist.
Hierna zal een beschrijving worden gegeven met betrekking tot een geval waarbij de bandcassette 10 wordt gebruikt door de bandcassette 10 te plaatsen in een compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting, onder verwijzing naar figuren 18 tot 20.
Figuur 18 toont een compacte soort registreer- en/ of reproduceerinrichting 140. Deze compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting 140 is van een kleinere maat, dat wil zeggen dat de breedte en de diepte van de compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting 140 kleiner zijn dan die van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120.
Een toevoerrolaandrijfas 141 is aangebracht bij een cassette-opneemdeel van de bovengenoemde compacte soort registreer-en/of reproduceerinrichting 140, terwijl echter een opneemrolaan-drijfas niet is aangebracht. Zoals getékend in figuren 19 en 20, wordt de bandcassette 10 aangebracht binnen een cassettehuis 142 met een opwipmechanisme, door de bandcassette 10 in te brengen vanaf de zijde van de deksel 13 volgens de richting van een pijl A, in een voorafbepaalde positie waar het einde van het verdiepte stapge-deelte 54 samenwerkt met een uitsteeksel 143a van een bodemplaat 143« De bandcassette 10 is aldus aangebracht in het opneemgedeelte door neerwaarts te zijn bewogen samen met het cassettehuis 142· In een geval waar de bandcassette 10 foutief wordt ingebracht in het cassettehuis 142 vanaf de achterzijde van de bandcassette 10, wordt het inbrengen van de bandcassette verhinderd bij een halfwegstand waar het einde van het verdiepte stapgedeelte 55 treft tegen het uitsteeksel 143a. Aldus kan op dit punt worden begrepen, dat de bandcassette 10 werd ingebracht gekeerd in de verkeerde richting.
De rechter en linkerzij delen bij het bovenvlak van de bandcassette 10 worden gedrukt door drukdelen 144a van een paar drukhefbomen 144 binnen het cassettehuis 142 en de bandcassette wordt aldus gedrukt tegen de bodemplaat 143. De drukhefbomen 144 worden axiaal gedragen door een as 145 respectievelijk en gedrukt om te roteren tegen een uurwerk in door de kracht uitgeoefend door een spoelveer 146.
Wanneer het cassettehuis 142 neerwaarts wordt gedrukt, wordt de bandcassette 10 overeenkomstig neerwaarts bewogen en de bandcassette 10 wordt geplaatst binnen het opneemgedeelte in een toestand waarbij het centrale deel van de toevoerrol 21 wordt ingestoken met de toevoerrolaandrijfas 141. Buitendien werken de verdiepte stapgedeelten 57 en 58 aangebracht bij het bodemoppervlak van de bandcassette 10 respectievelijk met uitstékende stapgedeelten (niet getekend) aangebracht bij het opneemgedeelte. Verder wordt de bandcassette 10 geplaatst door het passen van het gat 42 en het langsgat 43 over plaatsingspennen 147 en 148 aangebracht binnen de inrichting.
Gedurende het aanbrengen van de bandcassette 10 treden een toevoerstaaf 151 en een spanningsstaaf 152 relatief binnen een uitsnijding 150, terwijl een toevoerstaaf 154 en een kaapstander 156 respectievelijk en relatief treden in uitsnijdingen 153 en 155. De deksel 13 maakt verder contact met een dekselopenings-uitsteeksel (niet getekend) aangebracht in de inrichting en is relatief geopend. Buitendien werkt een tandwiel 158 dat een rotatie-transmissiemechanisme 157 vormt op de registreer- en/of reprodu-ceerinrichting, samen met de tanden op de buitenomtrek van de on- derflens van de opneemrol 22.
In de bovengenoemde geladen toestand wordt de toe-voerrol 21 opwaarts gedrukt zoals getekend in figuur 3. Aldus wordt de toevoerrol 21 vrij roteerbaar wanneer deze voor rotatie wordt aangedreven bij het middengedeelte daarvan. Buitendien wordt het remorgaan 45 opwaarts gedrukt door de pen 147 die figuur 8 en wordt de opneemrol 22 ook vrij roteerbaar.
Wanneer de werkingswijze van de registreer- en/of reproduceerinrichting 140 wordt ingesteld op een afspeelwijze, onderscheppen de bovengenoemde staven 151, 152 en 154 de magnetische band 12 en werken daarmee samen voor het uittrekken van de magnetische band 12 en bewegen respectievelijk naar standen aangegeven met getrokken lijnen in figuur 18. Aldus wordt de magnetische band 12 uitgetrokken uit de bandcassette 10 om contact te maken met een volle-breedte-uitwiskop 159. De magnetische band 12 maakt verder contact met een geleidingstrommel 160 voorzien van roterende video-koppen over een voorafbepaald hoekgebied en maakt ook contact met een audio- en regelkop 161. Aldus is de magnetische band 12 geplaatst volgens een voorafbepaalde bandloopbaan. gedurende registreren en reproduceren wordt de magnetische band aangedreven in een toestand geklemd tussen de kaapstander 156 en een klemrol 162. Bovendien werkt het tandwiel 158, dat wordt geroteerd door een rol-aandrijfmotor (niet getekend), samen met de tanden 27a van de opneemrol 22 en deze opneemrol 22 wordt dus aangedreven naar de band-opneeminrichting.
De volle-breedte-uitwiskop 159, de audioregelkop 161 en de geleidingstrommel 160 zijn geconstrueerd onder praktisch dezelfde standaard als de overeenkomende koppen 126 en 128 en de geleidingstrommel 127 van de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120. Aldus wordt een signaal geregistreerd op en gereproduceerd vanaf de magnetische band 12 met een bandpatroon en formaat identiek aan die verkregen door de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting.
Wanneer een uitwerpkop (niet getekend) wordt ingedrukt, stijgt het cassettehuis 142 en wordt de bandcassette 20 uit gedrukt door het cassettehuis 142 tengevolge van de werking van een veer (niet getekend). In een geval dat de bandcassette 10 naar buiten wordt gedrukt naar rechts in figuur 19, treft de zijrand 13c van het zijflensgedeeltge 13a van de deksel 13, welke in een open toestand is, het drukgedeelte 144a van de drukhefboom 144. Aldus wordt de deksel 13 aangelegd met een kracht werkend naar een dek-selsluitingsrichting en de deksel 13 sluit tegen de kracht in, uitgeoefend door de U-vormige bladveer 17. De bandcassette 10 wordt al verkregen uit het cassettehuis 142 in een toestand waarbij de deksel 13 is gesloten.
Hierna zal een beschrijving worden gegeven van een ander voorbeeld van een bandcassette-aanpasinrichting door verwijzing naar figuren 21 tot 23. In figuren 21 tot 23 zijn de delen welke dezelfde zijn als die van figuren 9 en 10, aangegeven met overeenkomende verwijzingscijfers, en hun beschrijving zal hier worden weggelaten.
Een bandcassette-aanpasinrichting 170 is uitgevoerd voor het verbeteren van de hanteringseigenschappen van de bandcassette-aanpasinrichting. Dit betekent, dat de aanpasinrichting 170 in staat is automatisch de werkingen uit te voeren van het uittrekken van de magnetische band 12 uit de bandcassette 10 en de magnetische band 12 binnen de bandcassette 10 op te nemen binnen de aanpasinrichting 170.
De bandcassette 10 wordt opgenomen binnen een op-neemgedeelte 172 van een onderhelft 171 van de aanpasinrichting 170, in een toestand waarbij de magnetische band 12 niet is uit getrokken uit de bandcassette 10. Door het opnemen van de bandcassette 10 binnen het opneemgedeelte 172, worden geleidingsrollen 173 en 174 relatief ingebracht in de uitsnijdingen 150 en 155 van de bandcassette 10 respectievelijk. Nadat de bandcassette 10 is opgenomen binnen het opneemgedeelte 172, wordt de onderhelft 171 van de aanpasinrichting 170 gesloten door een bovenhelft 175.
In de bovengenoemde toestand wordt een deksel 176 bij de achterzijde van de aanpasinrichting 170 geopend en een be-dieningshefboom 177 binnen de aanpasinrichting 170 wordt bediend voor het afsluiten van de deksel 176. Door het uitvoeren van deze reeks van handelingen wordt de magnetische band 12 getrokken uit de bandcassette 10 voor het vormen van een voorafbepaalde bandbaan binnen de aanpasinrichting 170 zoals hierna wordt beschreven.
Dit betekent wanneer de deksel 176 wordt geopend door het roteren van de deksel 176 om een as 178 over een hoek van ongeveer negentig graden, dat een hefboom 179 schuift volgens de richting van een pijl Y1. Buitendien roteert een L-vormige hefboom 180 volgens de wijzers van een uurwerk om een pen 181 en beweegt een hefboom 182 volgns de richting van de pijl X1. Het topeinde van de hefboom 182 is verbonden met een arm 183 welke is bevestigd aan de as 101 voor het openings- en sluitingsdeksel 100. Door de bovengenoemde beweging van de hefboom 182, gaat de deksel 100 open overeenkomstig figuur 23.
In genoemde toestand roteert de hefboom 177 met een uurwerk mee om een as 184 naar een stand volgens getrokken lijnen in figuur 21, vanaf een stand met stippellijnen in figuur 21. Door deze rotatie van de hefboom 177, beweegt een verbindingsdeel 185 volgens de richting van de pijl Y1 en roteert een draaihefboom 186 om een as 187 volgens de wijzers van een uurwerk. Wanneer de rota-tiehefboom 186 roteert, roteert een eerste aanbrengarm 188 volgens de richting tegen een uurwerk in om een as 189 naar een stand volgens getrokken lijnen in figuur 21. Buitendien beweegt de verbin-dingsinrichting 185 volgens de pijl Y1 tengevolge van rotatie van de hefboom 177 met een uurwerk mee. Aldus roteert een L-vormige rotatiehefboom 190 met een uurwerk mee om een as 191, beweegt een verbindingsinrichting 192 volgens een pijl X2 en roteert een tandwiel 193 als geheel met een hefboom 194 met een uurwerk mee. Door genoemde rotatie van het tandwiel 193 wordt een tandwiel 196 met een uurwerk mee geroteerd via een tijdband 195 en roteert een tweede aanbrengarm 197 als een geheel met het tandwiel 196 met een uurwerk mee.
Wanneer de eerste en tweede aanbrengarmen 188 en 197 roteren als bovenbeschreven, werken de geleidingsrollen 173 en 174 samen met de magnetische band 12 om deze magnetische band 12 te trekken uit de bandcassette 10. In een eindtrap bereiken de gelei-dingsrollen 173 en 174 respectievelijk standen overeenkomend met de Standen van de geleidingsrollen 93 en 94 van de bandcassette-aan-pasinrichting 60 van figuur 10. Overeenkomstig wordt de magnetische band 12 getrokken van de opneemrol 22 en vormt een bandbaan binnen de aanpasinrichting 170 welke overeenkomt met de bandbaan 12B aangegeven met een stippellijn in figuur 10. Daarom vormt de magnetische band 12 binnen de bandcassette 10 de bovengenoemde bandbaan zonder met de hand de magnetische band 12 te bedienen en dit is geschikt ter bescherming van de magnetische band.
Nadat de bovenbeschreven handelingen zijn uitgevoerd, wordt de deksel 176 gesloten overeenkomstig figuur 21 door de deksel 176 met een uurwerk mee te roteren. Wanneer de deksel 176 is gesloten, beweegt de deksel 182 volgens de richting van de pijl X2 voor het sluiten van de deksel 100. De deksel 176 wordt vergrendeld in een gesloten stand en de bedieningshefboom 177 wordt aangelegd met een kracht werkend tegen een uurwerk in wanneer de aanpasinrichting 170 wordt gebruikt. Evenwel wordt de hef boon 177 door het achtervlak van de deksel 176 vastgehouden en bij de bedienings-stand met een uurwerk mee geroteerd.
Verder kan toegang tot de hefboom 177 slechts worden verkregen wanneer de deksel 176 open is. Aldus wordt de hefboom 177 steeds bediend in een toestand waarbij de deksel 176 open is. Wanneer buitendien de deksel 176 wordt geopend, wordt de deksel 100 van de aanpasinrichting 170 geopend en kan de geleidingsrol 174 de bedieningsstand bereiken zonder tegen de deksel 100 te treffen.
Wanneer de verbindingsinrichting 185 beweegt volgens de richting van de pijl Y1 tengevolge van de rotatiebweging van de genoemde hefboom 177, roteert een vasthoudhefbom 204 met een uurwerk mee om een as 205. Aldus steekt de vasthoudhefboom 204 uit in het opneemgedeelte 172 om het verdiepte stapgedeelte 56 aangebracht op het bovenoppervlak van de bandcassette 10 vast te houden en om de bandcassette 10 binnen het opneemgedeelte 172 vast te houden. Aldus wordt voorkomen dat de bandcassette 10 per ongeluk wordt uitgenomen uit het opneemgedeelte 172 in een toestand waarbij de magnetische band 12 is uitgetrokken uit de bandcassette 10. Buitendien komt in het geval van de andere bandcassette 10a de vasthoud-hefboom 205 binnen de indeuking 56a en de bandcassette 10a wordt overeenkomstig verhinderd om te worden uitgenomen uit het opneemge-deelte 172 in de bovengenoemde toestand waarbij de magnetische band is uitgetrokken uit de bandcassette 10a.
Verder treft de bandcassette 10 (10a) onafhankelijk van het feit of de bandcassette 10 (10a) is opgenomen binnen het opneemgedeelte 172, wanneer een poging wordt ondernomen om de bandcassette 10 (10a) op te nemen binnen het opneemgedeelte 172 van de aanpasinrichting 170 in een toestand waar de geleidingsrollen 173 en 174 foutief zijn geplaatst in de standen aangegeven door de getrokken lijnen in figuur 21 voor het voltooien van de werking van het uittrekken van de magnetische band 12, de vasthoudhefboom 205. Daardoor wordt de bandcassette 10 (10a) gestopt door de vasthoudhefboom 205 en niet opgenomen binnen het opneemgedeelte 172, en de bandcassette 10 (10a) wordt aldus verhinderd om foutief te worden ingebracht in de bandcassette-aanpasinrichting 170.
Wanneer de bandcassette 10 (10a) wordt uitgenomen uit het opneemgedeelte 172 in een toestand waarbij de magnetische band 12 is uitgetrokken uit de bandcassette 10 (10a), of wanneer de bandcassette 10 (10a) is opgenomen in het opneemgedeelte 172 in een toestand waarbij de geleidingsrollen 173 en 174 zijn in de standen voor het voltooien van de werking van het uittrekken van de mgne-tische band 12, kan de magnetische band 12 ernstig worden beschadigd. Bij de onderhavige uitvoering van de uitvinding kan de bandcassette 10 (10a) echter slechts worden uitgenomen uit of opgenomen in het opneemgedeelte 172 wanneer de vasthoudheboom 205 in en toestand teruggetrokken van de bandcassette. Dit btekent dat de bovengenoemde inbreng- of opneemwerking met betrekking tot de bandcassette 10 (10a) slechts kan worden uitgevoerd wanneer de geleidingsrollen 173 en 174 in de oorspronkelijke standen zijn ter voorkoming van een ongeluk waarbij de magnetische band 12 wordt beschadigd. In het bijzonder omvat buitendien de bandcassette 10 (10a) is voorzien van het verdiepte stapgedeelte 56 (indeuking 56a), kan de vasthoud- hefboom 205 de bandcassette 10 (10a) vasthouden zonder uit te steken uit het bovenvlak van de bandcassette 10 (10a). Dit betekent dat de vasthoudwerking ter voorkoming dat de bandcassette 10 (10a) wordt bewogen en wordt uitgenomen, wordt uitgevoerd binnen het gebied van de hoogte van de bandcassette zelf. Daarom is de bovenbeschreven constructie geschikt voor de onderhavige uitvoering van de uitvinding waarbij de bandcassette 10 (10a) een hoogte heeft praktisch gelijk aan die van de bandcassette-aanbrenginrichting voor het opnemen binnen de aanpasinrichting welke in de hoogte is beperkt.
De bandcassette-aanpasinrichting 170 voor het opnemen van een bandcassette 10, wordt aangebracht in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120 volgens figuur 17 zoals het geval bij de bovenbeschreven aanpasinrichting 60. Aldus wordt de registreer- en/of reproduceerwerking uitgevoerd op een overeenkomende wijze als bovenbeschreven.
Wanneer de bandcassette 10 wordt uitgenomen uit de aanpasinrichting 170, wordt de deksel 176 geopend en wordt de hefboom 177 gedraaid tegen een uurwerk in naar de oorspronkelijke positie aangegeven door de stippellijn in figuur 21. Door de hefboom 177 op deze wijze te roteren, roteren de aanbrengarmen 188 en 197 respectievelijk met een uurwerk mee en tegen een uurwerk in naar de oorspronkelijke standen en keren de geleidingsrollen 173 en 174 terug en treden binnen de uitsnijdingen 150 en 155.
Door het bedienen van de hefboom 177 op de bovenbeschreven wijze wordt de rotatie van een tandwiel 200, dat als een geheel is gevormd met de hefboom 177, overgedragen naar een tand-constructie 202 via een tandwielmechanisme 201. Verder wordt de rotatie van het tandwiel 200 buitendien overgedragen aan de opneemrol 22 binnen de bandcassette 10 via een tandwiel 203. Overeenkomstig roteert de opneemrol 22 met een uurwerk mee voor het opnemen van de magnetische band 12, getrokken buiten de bandcassette 10. Aldus wordt de magnetische band 12, uitgetrokken uit de bandcassette 10, volledig opgewikkeld en opgencmen binnen de bandcassette 10 tengevolge van de bediening van de bedieningshefboom 177. Het is daarom niet nodig een bewerking speciaal uit te voeren voor het opwinden van de magnetische band nadat de hefboom 177 is bediend en de band-cassette 10 kan onmiddellijk worden uitgenomen uit het opneemge-deelte 172.
De tandwielconstructie 202 en het tandwiel 203 komen ruwweg overeen met de tandwielconstructie 66 en het tussengele-gen tandwiel 80 respectievelijk, aangegeven in figuur 10. Buitendien is een éênrichtingskoppeling gemonteerd binnen het tandwielme-chanisme 201 en de bovengenoemde rotatiebediening van de hefboom 177 met een uurwerk mee wordt niet overgedragen aan de tandwielconstructie 202. Aldus wordt de rotatie van de tandwielconstructie 202 met een uurwerk mee tengevolge van de opneemrolaandrijfas niet overgedragen aan het tandwiel 200.
Zoals getekend in figuur 21, heeft de bovenbeschreven bandcassette-aanpasinrichting 170 een fout uitwissen voorkomende lip 171a, welke kan worden verwijderd, in een stand overeenkomend met de stand van de foutief uitwissen voorkomende lip van de standaardsoort bandcassette. Wanneer de aanpasinrichting 170 ontdaan van de lip 171a, wordt geplaatst in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting, kan de inrichting niet in een registreerwerkwijze worden gebracht. Aldus wordt voorkomen dat de geregistreerde inhoud op de magnetische band binnen de bandcassette 10 opgenomen binnen de aanpasinrichting 170, foutief wordt gewist.
Figuur 24 toont een andere uitvoeringsvorm van de bandcassette volgens de uitvinding. In figuur 24 zijn de delen welke praktisch dezelfde zijn als de overeenkomende delen in figuren 1 en 2A tot 2D aangegeven met dezelfde verwijzingscijfers en hun beschrijving is daarom weggelaten. Bij een bandcassette 210 is een indeuking (niet getekend), waarin de vasthoudhefboom 204 treedt, aangebracht op de achterzijde van de bandcassette 204. Verder is een transparant paneel 211 aangebracht aan het bovenvlak van de bandcassette 210, bij een deel overeenkomend met de rechter helft van de toevoerrol.
In elk van de gevallen waar de bovengenoemde bandcassette 10 onafhankelijk wordt aangebracht in de compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting 140 of de bandcassette 10 is aangebracht in de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120 in een toestand aangebracht binnen de aanpasinrich-ting 60, past de toevoerrol 21 over de toevoerrolaandrijfas 141 of 121 aangebracht in de registreer- en/of reproduceerinrichting en de toevoerrol 21 wordt direct aangedreven. Aldus wordt de rotatienauw-keurigheid van de toevoerrol 21 groot en sterk nauwkeurige bandtoe-voer kan worden verkregen. Aangezien buitendien de diameter d1 van de rolnaaf 25 in de toevoerrol 21 groot is, is het verschil tussen de maximum en minimumdiameters van de rol van de opgewikkelde band op de genoemde toevoerrol 21 betrekkelijk klein. Overeenkomstig is het variërende gebied van de rotatiesnelheid van de toevoerrol 21 vanaf de start tot het voltooien van registratie en reproductie klein en is de bandloopnauwkeurigheid verbeterd.
Anderzijds met betrekking tot de opneemrol 22 is deze opneemrol 22 niet gepast over de opneemrolaandrijfas in elk van de gevallen waar de bovengenoemde bandcassette 10 onafhankelijk is aangebracht in de compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting 140 of de standaardsoort registreer- en/of reproduceerinrichting 120 in een toestand opgenomen binnen de aanpassingsin-richting 60. Aldus kan bij een gegeven maat van de cassette een hoeveelheid te gebruiken band worden vergroot of kan de maat van het cassettehuis 11 worden verminderd bij een gegeven hoeveelheid band. De bovengenoemde opneemrol 22 wordt indirect aangedreven vanaf de zijde van het cassettehuis 11 via de tandwielconstructie 66 en het tussengelegen tandwiel 80. Aangezien er echter geen strikte eisen zijn betreffende de rotatienauwkeurigheid van de opneemrol 22, worden geen nadelen veroorzaakt. Aangezien verder de opneemrol 22 roteert zonder speling rond de vaste as, is geen extra ruimte vereist rond de rol en dit helpt bij het verminderen van de maat van de bandcassette.
Wanneer de bandcassette 10 wordt uitgenomen uit het opneemgedeelte van de compacte soort registreer- en/of reproduceerinrichting 140, bewegen de toevoerrol 21 en het remorgaan 45 respectievelijk neerwaarts. Aldus worden de toevoerrol 21 en de op- neemrol 22 automatisch vergrendeld teneinde niet te roteren. Wanneer buitendien de bandcassette 10 wordt verwijderd uit de bandcas-sette-aanpasinrichting 60, nadat de aanpassinginrichting 60 is uitgenomen uit het opneemgedeelte van de standaardsoort registreer-en/of reproduceerinrichting 120 beweegt het remorgaan 45 overeenkomstig neerwaarts voor het vergrendelen van de opneemrol 22.

Claims (3)

1. Samenstel van een bandcassette en een rotatie-aandrijfinrichting, waarbij de bandcassette een cassettehuis omvat met daarin een toevoerrol en een opneemrol, waarbij tenminste lén van de rollen een rolflens omvat die een tandwielgedeelte heeft dat wordt gevormd door tanden aan een voor een deel van buitenaf toegankelijk buitenomtreksdeel van de rolflens, waarbij de tanden bestemd zijn voor samenwerking met een tandwiel van de rotatie-aan-drijfinrichting voor het doen roteren van de rolflens nadat de bandcassette in de rotatie-aandrijfinrichting is geplaatst, met het kenmerk, dat de tanden (27a) van het tandwielgedeelte van de rolflens (27) bij een ondergedeelte met tapse oppervlakken (27b) zijn gevormd.
2. Samenstel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tanden (89) van het tandwiel (80, 203) van de rota-tie-aandrijfinrichting bij een bovengedeelte met tapse oppervlakken (89a) zijn gevormd.
3. Bandcassette zoals omschreven als onderdeel van het samenstel volgens conclusie 1 of 2.
NL8903101A 1981-01-20 1989-12-19 Samenstel van een miniatuurbandcassette en een aanpasinrichting. NL191344C (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP756681 1981-01-20
JP56007566A JPS57123573A (en) 1981-01-20 1981-01-20 Adapter for tape cassette
NL8200036 1982-01-07
NLAANVRAGE8200036,A NL187286C (nl) 1981-01-20 1982-01-07 Samenstel van een miniatuurbandcassette en een aanpasinrichting, alsmede een miniatuurbandcassette.

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8903101A true NL8903101A (nl) 1990-04-02
NL191344B NL191344B (nl) 1995-01-02
NL191344C NL191344C (nl) 1995-06-01

Family

ID=26341887

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8903101A NL191344C (nl) 1981-01-20 1989-12-19 Samenstel van een miniatuurbandcassette en een aanpasinrichting.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL191344C (nl)

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1099755B (de) * 1958-04-26 1961-02-16 Protona Produktionsgesellschaf Spulenfeststellung in Wechselkassetten mit band- oder drahtfoermigem Aufzeichnungstraeger, insbesondere fuer Magnetton-Taschengeraete
FR2031116A5 (nl) * 1970-01-13 1970-11-13 Philips Nv
DE2242808A1 (de) * 1972-08-31 1974-03-14 Agfa Gevaert Ag Tonbandkassette und mit dieser verbindbarer adapter
US4006493A (en) * 1975-05-19 1977-02-01 Gerry Martin E Tape cassette
US4010491A (en) * 1976-03-26 1977-03-01 Gerry Martin E Automatically retractable tape in sound-slide means
DE2658586A1 (de) * 1975-12-23 1977-07-07 Olympus Optical Co Magnetband-kassette
US4185307A (en) * 1975-12-23 1980-01-22 Olympus Optical Co., Ltd. Tape cassette

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1099755B (de) * 1958-04-26 1961-02-16 Protona Produktionsgesellschaf Spulenfeststellung in Wechselkassetten mit band- oder drahtfoermigem Aufzeichnungstraeger, insbesondere fuer Magnetton-Taschengeraete
FR2031116A5 (nl) * 1970-01-13 1970-11-13 Philips Nv
DE2242808A1 (de) * 1972-08-31 1974-03-14 Agfa Gevaert Ag Tonbandkassette und mit dieser verbindbarer adapter
US4006493A (en) * 1975-05-19 1977-02-01 Gerry Martin E Tape cassette
DE2658586A1 (de) * 1975-12-23 1977-07-07 Olympus Optical Co Magnetband-kassette
US4185307A (en) * 1975-12-23 1980-01-22 Olympus Optical Co., Ltd. Tape cassette
US4010491A (en) * 1976-03-26 1977-03-01 Gerry Martin E Automatically retractable tape in sound-slide means

Also Published As

Publication number Publication date
NL191344B (nl) 1995-01-02
NL191344C (nl) 1995-06-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8200035A (nl) Bandcassette.
EP0406943B1 (en) System for recording/reproducing signals on/from magnetic tape, and apparatus and cassette for use in the system
USRE33872E (en) Magnetic-tape cassette with a latching cover plate
NL8500604A (nl) Magneetbandcassette met bandbeschermingsdeksel en slotmechanisme.
US5231553A (en) System comprising magnetic tape cassette apparatus and two different types of magnetic tape cassettes playable in such apparatus
NL8105305A (nl) Aanpasstuk voor een miniatuur bandcassette.
KR100210540B1 (ko) 자기 기록 및 재생 장치
NL8105293A (nl) Bandcassette.
NL8903101A (nl) Samenstel van bandcassette en rotatie-aandrijfinrichting.
NL8202625A (nl) Miniatuur soort bandcassette.
KR100445677B1 (ko) 테이프카트리지
US4544970A (en) Adapter for a miniature type tape cassette
EP0628962B1 (en) Cassette tape player having cassette guide
JPS6023421B2 (ja) 小型テ−プカセツト用アダプタ
KR100710400B1 (ko) 테이프 카세트
US5237479A (en) Tape cassette with slidable cover
NL8802070A (nl) Miniatuur-bandcassette.
US5365393A (en) Magnetic tape cassette having a groove extending perpendicular to a front wall thereof for engagement by a loading mechanism of a tape cassette apparatus
KR20000077411A (ko) 테이프 카세트 및 기록 재생 장치
JPS626617Y2 (nl)
JPS6037739Y2 (ja) テ−プカセツト用アダプタ
JPS6037740Y2 (ja) 小型テ−プカセツト用アダプタ
JP2000182354A (ja) テープカセット
JPH035948A (ja) カセットローディング装置
JPH087970B2 (ja) 小型テープカセット

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent

Free format text: 20020107