NL1024009C2

NL1024009C2 - Loopvlakapplicatieinrichting.

Info

Publication number: NL1024009C2
Application number: NL1024009A
Authority: NL
Inventors: Mattheus Jacobus Kaagman; Franciscus Johannes Wi Kooiman
Original assignee: Vmi Epe Holland
Priority date: 2003-07-28
Filing date: 2003-07-28
Publication date: 2005-02-07
Also published as: US20070003649A1; US7694709B2; KR101033455B1; JP4509111B2; CN1867446A; WO2005009726A3; JP2007533481A; EP1656250A2; DE602004007273T2; RU2343073C2; CN100515746C; ATE365626T1; WO2005009726A2; DE602004007273D1; KR20060052890A; RU2006106197A; EP1656250B1

Description

Loopvlakapplicatieinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een loopvlakapplicatieinrichting voor het aanbrengen van een loopvlak op een bouwtrommel voor een band, en een werkwijze voor het aanbrengen van een loopvlak op een bouwtrommel voor een 5 band.

In de praktijk is het gebruikelijk om verschillende lagen voor een band, zoals bijvoorbeeld een auto- of truckband, op een bouwtrommel aan te brengen. Daarbij worden diverse lagen, zoals bijvoorbeeld de binnenlaag die 10 voor de luchtdichtheid zorgdraagt, de zijkanten, de hielen en andere lagen op een karkasbouwtrommel samengebouwd. Op een gordel-loopvlak bouwtrommel wordt, dikwijls tegelijkertijd, een pakket opgebouwd bestaand uit gordellagen met daaroverheen tenslotte het loopvlak. Het loopvlak is een 15 relatief (ten opzichte van de reeds aangebrachte lagen) dikke strook ongevulcaniseerd, plakkerig rubber, meestal ongeveer één tot enkele centimeters dik, ongeveer 10-40 cm breed en ongeveer één tot enkele meters lang. Het gordel-laag-loopvlak pakket wordt vervolgens op de karkasbouw-20 trommel overgebracht. Dit is onder meer beschreven in Europees octrooi EP-B1-880436 van aanvraagster.

Het aanbrengen van een loopvlak is een probleem, in het bij zonder het goed positioneren op de bouwtrommel. Hiervoor zijn heden ten dage nog dikwijls bijstellingen en 1024009 I 2 I correcties van een operator nodig. Een positionering I nauwkeuriger dan ongeveer één milimeter is gewenst.

I Dergelijke inrichtingen zijn bekend uit US-B1- I 6.488.193, US-A-6.062.453, US-A1-2003/0066610, EP-A2- I 5 844.067, US-A-4.359.675. Bij al deze inrichtingen wordt de I vorm of positie van het strookvormige materiaal gemeten boven een meetspleet, gecreëerd door een transportinrich-

I ting te onderbreken, dan wel gemeten bij het eind van de J

I transportinrichting. Positiecorrectie vindt plaats door I 10 laterale verplaatsing van de strook zelf of de inrichting I waarop de strook ligt, bij de meetspleet. Hierdoor kunnen onnauwkeurigheden in de metingen ontstaan omdat meetgebied I en correctiegebied dicht bij elkaar liggen, of elkaar zelfs I overlappen. Daarnaast worden daardoor hoge eisen gesteld 15 aan de meet- en correctiesnelheid, en kunnen niet dan wel I moeizaam gecompliceerde correctieberekeningen uitgevoerd worden. Ook het meenemen van meetresultaten uit het verle- den is moeizaam, zo niet onmogelijk.

Bovendien is door de noodzakelijke meetspleet de 20 strook niet over de gehele lengte ondersteund, hetgeen rek I of meetfouten kan introduceren.

I Zowel US-A-4.049.486 als EP-A2-844.067 beschrij- I ven een centreerinrichting voor "bandvormig" materiaal.

I Hierbij wordt een mechanische zijgeleiding toegepast die 25 niet geschikt is voor het sturen van loopvlaken, in het bijzonder niet de huidige loopvlakken die steeds dunner H worden, voorzien zijn van a-symetrische groeven en een steeds flauwere zijhoek.

I US-A-4.359.675 en US-A-6.062.453 meten en corri- 30 geren vlak voor het aanbrengen van een strook op een bouw- I trommel.

I US-BI-6.488.193 corrigeert de laterale positie van een loopvlak, gebaseerd op een op het loopvlak meege- vormde ribbe. Ook hier wordt gemeten en gecorrigeerd bij I 35 dezelfde meetspleet, bovendien ver van de bouwtrommel.

I Diverse oplossingen, onder meer hierboven be- schreven, zijn bedacht die gebruik maken van zijlings I 1024009 3 verplaatsbare transportinrichtingen.

De uitvinding heeft tot doel een alternatief te bieden, dan wel ten minste een verbetering van bestaande inrichtingen te bieden.

5 De uitvinding heeft verder tot doel de positionering van een loopvlak op een bouwtrommel te verbeteren.

De uitvinding verschaft daartoe een loopvlakap-plicatieinrichting voor het aanbrengen van een loopvlak op Γ0 een bouwtrommel voor een band, omvattëndé: een loopvlaktransportinrichting voor het transporteren van een loopvlak naar een bouwtrommel, vanaf een invoerzijde van de loopvlaktransport-inrichting naar een uitvoer zij de van de loop-15 vlaktransportinrichting in een transportrichting, en een positioneerinrichting voor het positioneren van het loopvlak op de bouwtrommel, waarbij de positioneerinrichting meetmiddelen omvat voor 20 het bepalen van de positie van een segment van het loopvlak en die een positiewaarde genereren, verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van een segment van het loopvlak met een verplaatsingsrichtingcomponent parallel aan de rota-tieas van de bouwtrommel, en besturingsmiddelen, verbonden 25 met de meetmiddelen en de verplaatsingsmiddelen, voor het op basis van de positiewaarde aansturen van de verplaatsingsinrichting tijdens het aanbrengen van het loopvlak op de bouwtrommel.

De uitvinding heeft verder betrekking op een 30 werkwijze voor het aanbrengen van een loopvlak op een bouwtrommel voor een band, waarbij de positie van elk segment van het loopvlak op een loopvlaktransportinrichting gemeten wordt, waarna de loopvlaktransportinrichting het loopvlak naar de bouwtrommel transporteert en op de bouw-35 trommel aanbrengt, waarbij tijdens het aanbrengen van het loopvlak op de bouwtrommel telkens de positie van een segment van het loopvlak dat op de bouwtrommel aangebracht 1024009 I 4 I wordt aangepast wordt aan een vooraf ingestelde waarde

I voordat het op de bouwtroramel aangebracht wordt door I

I zijlings verplaatsen van de loopvlaktransportinrichting ten I

I opzichte van de bouwtroramel.

I 5 Door telkens de positie van een segment te meten en tijdens het aanbrengen de positie van dat segment indien I noodzakelijk te corrigeren is het mogelijk gebleken om ook I dit aspect van het bouwen van een band te automatiseren.

I Verder ie, doordat een positiewaarde gegenereerd I 10 wordt en op basis van die positiewaarde de positie van het segment desgewenst aangepast wordt, het mogelijk gebleken I zowel nauwkeurig de positiewaarde te bepalen als nauwkeurig I de positie in te stellen, in het bijzonder is het hierdoor I mogelijk een loopvlak goed gecentreerd op een bouwtrommel I 15 aan te brengen.

I Verder is door een scheiding van beide functies, I het meten en het positioneren, het mogelijk gebleken een I loopvlak zeer nauwkeurig en reproduceerbaar te meten en op I basis van de meting op juiste wijze en reproduceerbaar op I 20 de bouwtrommel aan te brengen.

I Door het uitvoeren van de meting tijdens het I transporteren, en het positioneren tijdens het aanbrengen, I kan het op de juiste wijze aanbrengen van het loopvlak snel gebeuren. In het bijzonder is een goed gecentreerde 25 applicatie mogelijk gebleken.

In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens I de uitvinding omvat de loopvlaktransportinrichting een I hoofdtransportband welke zich van de invoerzijde naar de I uitvoerzijde uitstrekt. Hierdoor is het mogelijk het I 30 loopvlak tijdens het transport te controleren.

I Volgens een verdere uitvoeringsvorm daarvan omvat I de loopvlaktransportinrichting hulptransportbanden aan I weerszijde van de hoofdtransportband.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm daarvan I 35 omvatten de hulptransportbanden een invoerhulptransportband I en een uitvoerhulptransportband.

I Volgens nog een verdere uitvoeringsvorm daarvan I 1024009

I I

5 t omvat de hoofdtransportband een invoerlooprol en een uitvoerlooprol, waarbij de invoerlooprol een looprol voor de invoerhulptransportbanden vormt en de uitvoerlooprol een looprol voor de uitvoerhulptransportbanden. Hierdoor is de 5 onderlinge snelheid van de transportbanden goed af te stemmen.

Volgens een andere of verdere uitvoeringsvorm zijn de invoerhulptransportbanden en de uitvoerhulptransportbanden aangebracht met hun uiteinden op een onderlinge 10 afstand voor het vormen van een spleet. Deze spleet maakt het mogelijk een geschikte meetpositie te creeëren.

Volgens een nadere uitvoeringsvorm daarvan zijn de invoerhulptransportbanden en de uitvoerhulptransportbanden gepositioneerd om aan weerszijde van de hoofdtrans-15 portband een spleet te vormen, waarbij de spleten aan weerzijde van de hoofdtransportband in eikaars verlengde liggen. Hierdoor kan, wanneer boven de spleet bijvoorbeeld een beeldopnemer, zoals een lijnscancamera, opgesteld is, en onder de spleet een belichtingseenheid, zoals een TL 20 belichting of een stroboscopische belichting, snel een opname van een segment met een goed contrast gemaakt worden.

Volgens eèn uitvoeringsvorm van bovenbeschreven inrichting is de loopvlaktransportinrichting verplaatsbaar 25 opgesteld voor het verplaatsen van de uitvoerzijde met een richtingscomponent parallel aan de rotatieas van de bouw-trommel.

Volgens een uitvoeringsvorm daarvan is de loopvlaktransportinrichting roteerbaar opgesteld om een rota-30 tieas in hoofdzaak loodrecht op de verplaatsingsrichting.

Volgens nog een nadere uitvoeringsvorm daarvan is de loopvlaktransportinrichting opgesteld met de rotatieas nabij de invoerzijde voor het roteren van de loopvlaktransportinrichting in hoofdzaak parallel aan een aan te 35 brengen loopvlak, bij voorkeur met de rotatieas in hoofdzaak midden onder een aan te brengen loopvlak. Hierdoor is met slechts een geringe belasting en kracht de 1024009

I 6 I

I positionering te realiseren. Bovendien is de uitvoerzijde I

I van de relatief zware transportinrichting hierdoor snel I

I heen en weer te bewegen, wat weer nodig is om een geheel I

I loopvlak snel en op juiste wijze aan te brengen. Voor een I

I 5 economische productie moet een loopvlak namelijk binnen I

I enkele seconden worden aangebracht. In die tijd moeten I

I veelal honderden metingen verwerkt zijn. De verplaatsings- I

inrichting moet honderden aanpassingsbewegingen kunnen I

I maken in die tijd. I

I 10 Volgens een bovenbeschreven uitvoeringsvorm van I

I de centreerinrichting omvat deze een actuator welke ver- I

I bonden is met de loopvlaktransportinrichting voor het I

I verplaatsen van de uitvoerzijde. I

I Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de I

15 uitvinding omvat meetmiddelen met een beeldopnemer voor het I

I opnemen van een beeld van een segment van een loopvlak op I

de loopvlaktransportinrichting. I

I Volgens een uitvoeringvorm van deze inrichting I

I omvatten de meetmiddelen een rekeneenheid voor het uit een I

I 20 opgenomen beeld van een segment berekenen van een middel- I

I positiewaarde van het segment. I

I Verder kunnen middelen aanwezig zijn voor het op I

I de loopvlaktransportinrichting vastleggen van een segment I

I van een loopvlak, bij voorkeur van een loopvlak over zijn I

I 25 gehele oppervlak. I

I In combinatie met aandrukmiddelen voor het op de I

I bouwtrommel vasthouden van een segment van een loopvlak kan I

I hierdoor een optimale correctie van afwijkingen bereikt I

I worden wanneer de loopvlaktransportinrichting en de I

I 30 bouwtrommel zijwaarts ten opzichte van elkaar bewegen. I

I Het vastleggen kan op de loopvlaktransportin- I

I richting kan bijvoorbeeld door middel van vacuummiddellen I

I die het loopvlak op een transportband zuigen, twee trans- I

I protbanden waartussen het loopvlak verplaatst wordt, I

I 35 aandrukrollen boven de transportband. Bij voorkeur echter I

I is de transportband glad, waardoor het loopvlak op de I

I transportband kleeft. I

I 1024009 7

Voor het aandrukken op de bouwtrommel kan de uitvoerzijde van de loopvlaktransport voorzien zijn van aandrukrol1en.

In een uitvoeringsvorm omvat de inrichting 5 volgens de verdere meetmiddelen voor het bepalen van de lengte van een loopvlak.

In een uitvoeringsvorm daarvan omvat de inrichting verder omvattende middelen voor het aanpassen van de lengte van een loopvlak op basis van het resultaat van het 10 verschil tussen de gemeten lengte en een voorafbepaalde ingestelde lengte.

In een uitvoeringsvorm daarvan omvatten de meetmiddelen ten minste één beeldopnemer voor het opnemen van een beeld van ten minste een segment van het loopvlak, de 15 besturingsmiddelen een computer, de loopvlaktransportinrichting aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de loopvlaktransportinrichting met een instelbare verplaat-singssnelheid van het loopvlak, en de bouwtrommel bouw-trommelaandrijfmiddelen voor het met een instelbare om-20 loopsnelheid aandrijven van de bouwtrommel, waarbij de beeldopnemer, de aandrijfmiddelen en de bouwtrommelaan-dri j f middelen verbonden zijn met de computer voor het uitwisselen van gegevens met de computer, en de computer programmatuur omvat voor het op basis van beelden van de 25 beeldopnemer berekenen van de positie en de lengte van een loopvlak, en het op basis van de berekende lengte aanpassen van de onderlinge werking van de aandrijfmiddelen en bouwtrommelaandrijfmiddelen. Een alternatieve, eenvoudig te realiseren mogelijkheid is om de transportsnelheid van de 30 loopvlaktransportinrichting te doen verschillen van de transportsnelheid van de invoerinrichting, dan wel de loopvlaktransportinrichting onder te verdelen in ten minste twee delen met een onderling verschillende transportsnelheid .

35 In een andere uitvoeringsvorm wordt de voorafbe paalde ingestelde lengte aangepast naar aanleiding van de evaluatie van het loopvlak in op de bouwtrommel aange- 1024009 I 8 I brachte toestand. Wanneer blijkt, bijvoorbeeld bij visuele I inspectie van het eerste loopvlak van een serie, dat de las I niet netjes sluit, kan een operator de ingestelde snijlengte of snijhoek aanpassen in de besturingsmiddelen, I 5 zodat volgende loopvlakken op de bouwtrommel wel netjes aansluitende snijvlakken hebben.

I Hierdoor is de werking van de verschillende componenten eenvoudig onderling af te stemmen. Ook de I centrering van een segment van het loopvlak kan op deze I 10 wijze bepaald worden. Uit beelden van de beeldopneroer kan de lengteas van een loopvlak bepaald worden. De programma- I tuur vergelijkt de gemeten lengteas met een vastgelegde I lengteas. Op basis van de verschillen stuurt de computer de verplaatsingsmiddelen.

15 In een andere uitvoeringsvorm wordt de voorafbe- paalde ingestelde lengte aangepast naar aanleiding van de I evaluatie van het loopvlak in op de bouwtrommel aange- I brachte toestand. Wanneer blijkt, bijvoorbeeld bij visuele inspectie van het eerste loopvlak van een serie, dat de las 20 niet netjes sluit, kan een operator de ingestelde I snij lengte of snijhoek aanpassen in de besturingsmiddelen, I zodat volgende loopvlakken op de bouwtrommel wel netjes I aansluitende snijvlakken hebben. Eventueel de inrichting I voorzien zijn van een beeldopnemer voor het opnemen van een 25 beeld van de las op de bouwtrommel. De besturingsmiddelen zijn verbonden met deze beeldopnemer en voorzien van middelen voor het evalueren van de las op de bouwtrommel aan de hand van het opgenomen beeld. Bij voorkeur zijn er H dan in de besturingsmiddelen middelen aanwezig vor het 30 aanpassen van de ingestelde snij lengte dan wel snijhoek op basis van de resultaten van de voorgenoemde evaluatie.

Volgens een uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding wordt over nagenoeg de gehele lengte van het loopvlak het midden telkens bepaald uit een meting 35 van de positie van beide zijkanten van een segment.

Volgens een uitvoeringsvorm van de werkwi j ze volgens de uitvinding wordt tijdens het aanbrengen van het I 1024009 9 loopvlak op de bouwtrommel een deel van het nog niet op de bouwtrommel aangebrachte deel van het loopvlak verplaatst ten opzichte van de bouwtrommel met een verplaatingscompo-nent parallel aan de rotatieas van de bouwtrommel.

5 Volgens een uitvoeringsvorm van deze werkwijze wordt tijdens het verplaatsen van het deel van het loopvlak dat nog niet op de bouwtrommel aangebracht is, een voorste deel van het loopvlak aangebracht op de bouwtrommel en een achterste deel van het loopvlak vastgehouden op een 10 loopvlaktransport inrichting.- ~ '

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld van een loopvlakapplicatie-inrichting volgens de uitvinding. Hierin wordt getoond in: Figuur IA een dwarsdoorsnede door een loopvlak; 15 figuur 1B toont een bovenaanzicht van een loop vlak; figuur IC toont een lengtedoorsnede door een loopvlak; figuur 2 een gedetailleerd zijaanzicht van een 20 loopvlakapplicatieinrichting volgens de uitvinding; figuur 3 een zelfde zijaanzicht, schematisch van opzet, van de inrichting van figuur 2 met de beweegbare delen; figuur 4 een detailaanzicht van de invoerzijde 25 van de loopvlakapplicatieinrichting van figuren 2 en 3; figuren 5A-5I een bovenaanzicht van de loopvlakapplicatieinrichting van figuren 2-4 tijdens diverse stadia van het aanbrengen van een loopvlak; figuur 6 een weergave van de loopvlakpositie; 30 figuur 7 een schematische weergave van afwijkin gen in een loopvlak; figuur 8 een zijaanzicht van figuur 7;

Een loopvlak voor een band wordt als een dikke, ongevulcaniseerde rubberlaag aangebracht op een pakket van 35 lagen dat reeds op een bouwtrommel is aangebracht. Figuur IA toont een dwarsdoorsnede door een loopvlak 1. Een loopvlak is voorzien van geschuinde zijden 2, een onder- 1024009 I 10 I zijde van het loopvlak 3 en de bovenzijde 4 waarvan uit- I eindelijk het geprofileerde deel van een band gevormd I wordt. Voor de duidelijkheid is één en ander nogmaals I aangegeven in figuur 1B in bovenaanzicht. Een loopvlak I 5 wordt aangevoerd als een doorlopende lange strook en wordt I vervolgens in loopvlakken gesneden middels de schuine I sneden die in figuur 1B met nummer 5 zijn aangegeven.

I In figuur IC is in de lengtedoorsnede beter te I zien dat de snede 5 schuin wordt aangebracht zodat een 10 groot snijvlak ontstaat waarop de beide uiteinden van het I loopvlak uiteindelijk op elkaar geplakt kan worden zodat een doorlopende band ontstaat. Het loopvlak vormt daardoor een eindeloze band.

Figuur 2 toont in detail een zijaanzicht van de I 15 loopvlakapplicatieinrichting volgens de uitvinding. De I loopvlakapplicatieinrichting 10 is gesteld op een vast I frame 11 en heeft een invoerzijde 12 en een uitvoerzijde 13. De loopvlakapplicatieinrichting is bij de uitvoerzijde I 13 voorzien van applicatierollen 14 die bijvoorbeeld I 20 beschreven zijn in Amerikaans octrooi US 6.105.648, welk I document hierbij is opgenomen als ware de tekst volledig in deze tekst geïntegreerd.

I De loopvlakapplicatieinrichting 10 is voorzien van een loopvlaktransportinrichting 15 welke beweegbaar ten I 25 opzichte van het frame 11 gemonteerd is. Om de loopvlak transportinrichting 15 aan te drijven is de loopvlak- applicatieinrichting 10 voorzien van aandrijfmiddelen 16, H hier een elektromotor. Verder is de loopvlakapplicatiein- I riching 10 voorzien van meetmiddelen 17 waarin een camera I 30 die boven de loopvlaktransportinrichting gemonteerd is.

I Figuur 3 toont een schematische weergave van de H loopvlakapplicatieinrichting 10. In deze figuur zijn tevens H de diverse bewegingsmogelijkheden van de loopvlak- I transportinrichting 15 weergegeven. In deze figuur is 35 tevens een bouwtrommel 20 weergegeven. Op deze bouwtrommel worden allereerst diverse lagen van de band aangebracht I waarna uiteindelijk het loopvlak wordt aangebracht. De I 1024009 11 bouwtrommel 20 heeft een rotatieas 21 waaromheen de bouw-trommel kan roteren. De loopvlakapplicatieinrichting is voorzien van een eerste verwarmingsinrichting 22 bij de invoerzijde 12 van de loopvlakapplicatieinrichting en een 5 tweede verwarmingsinrichting 23 nabij de uitvoerzijde 13 van de loopvlakapplicatieinrichting. Deze tweede verwa-ringsinrichting 23 is verplaatsbaar langs de transportinrichting in de richtingen F, parallele aan de transport-richting. Hierdoor kunnen loopvlakken van verschillende 10 lengtes'verwarmd worden.

Doel van de eerste en tweede verwarmingsinrichting is het verwarmen van de snijvlakken 5. Daarom verwarmt de eerste verwarmingsinrichting 22 van onder af en de tweede verwarmingsinrichting van boven af. Hierdoor plakken 15 de snijvlakken na aanbrengen om de bouwtrommel beter op elkaar. Om het voorste snijvlak te kunnen verwarmen voor verschillende lengstes van loopvlakken is de tweede verwarmingsinrichting verplaatsbaar opgesteld.

De loopvlaktransportinrichting 15 is voorzien van 20 diverse transportbanden 24 die nader besproken zullen worden in de verdere figuren. De transportbanden 24 worden aangedreven middels een aandrijfrol 25. Ook dit wordt verderop meer in detail uitgelegd. Allereerst zullen diversè bewegingsmogelijkheden van de loopvlaktransportin-25 richting 15 beschreven worden, waarbij de bewegingsrichtingen met hoofdletters zijn aangegeven.

De loopvlaktransportinrichting is in hoogte instelbaar om scharnier 30 in de richting aangegeven met A om aanpassing mogelijk te maken aan diverse bouwtrommeldiame-30 ters.

Daarnaast zijn de aandrukrollen 14 in verticale richting beweegbaar om het loopvlak te kunnen aandrukken op een bouwtrommel 20 en de druk te kunnen regelen. Deze richting is aangegeven met B.

35 In de loopvlakapplicatieinrichting is een loop- vlaktransportrichting C aangegeven als de richting waarin de loopvlakken getransporteerd worden naar de bouwtrommel.

1024009 I 12 I Om een loopvlak naar een bouwtrommel toe te I brengen en daadwerkelijk daarop aan te brengen, is de I loopvlaktransportinrichting beweegbaar in een bewegings- I richting D, i.e. beweegbaar naar de bouwtrommel toe, I 5 middels aandrij fmiddel. De aandrukrollen 14 zijn met de I loopvlaktransportrichting verbonden en bewegen mee naar de I bouwtrommel 20.

I In figuur 3 is tevens belichtingseenheid 31 I weergegeven recht onder beeldopnemer 17.

10 Voor de positionering van het loopvlak op de bouwtrommel, en het tijdens het aanbrengen continu aanpas- sen van deze positie, is de loopvlaktransportinrichting I roteerbaar om een rotatieas E nabij de invoerzijde 12 van I de loopvlakapplicatieinrichting. Nabij de uitvoerzijde 13 I 15 van de loopvlakapplicatieinrichting is de loopvlaktrans- I portinrichting 15 daartoe aangebracht op rolletjes 26, die I zijwaarts bewegen van de uitvoerzijde van de transportin- richting mogelijk maken. De uitvoerzijde van de transport- inrichting is daardoor beweegbaar met een verplaatsings- 20 component parallel aan de rotatieas van de bouwtrommel.

I In figuur 3 zijn verder besturingsmiddelen I weergegeven, hier een computer 28 voorzien van geheugen en programmatuur en verbindingsmiddelen voor het ontvangen en van gegevens van de meetmiddelen 17 en het versturen van 25 opdrachten en gegevens naar de aandrij f eenheid van de bouwtrommel, de aandrijfmiddelen voor de transportinrich- ting, de verplaatsingsmiddelen en de aandrijfmiddelen 30 voor het verplaatsen van de transportinrichting naar de bouwtrommel in de richting D.

H 30 De transportinrichting 15 is verder voorzien van aandrukrollen 29 voor het op de transportinrichting houden van het loopvlak tijdens het positioneren.

Figuur 4 toont in meer detail de transportbanden van de loopvlaktransportinrichting 15 en de positie van de 35 camera bij de invoerzijde 12 van de loopvlakapplicatiein- richting.

Figuur 4 toont daartoe in detail een aanzicht van I 1024009 13 de invoerzijde van de loopvlakapplicatieinrichting volgens een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding. Een loopvlak dan wel een doorlopende strip waarvan het loopvlak gesneden wordt, wordt aangevoerd aan de invoerzijde 12 van de 5 loopvlakapplicatieinrichting, waar het over de aanvoerrol-len 40 gevoerd wordt waaronder een verwarmingsinrichting aangebracht is voor het plaatselijk verwarmen van het snijvlak.

Vanaf de aanvoerrollen 40 wordt het loopvlak 10 vervolgens gebracht op de transportbanden, waarbij de transportbanden een hoofdtransportband 41 omvat welke het midden van het loopvlak ondersteunt. Deze hoofdtransportband loopt van de invoerzijde door naar de uitvoerzijde. Verder omvat de loopvlaktransportinrichting een eerste 15 invoerhulptransportband 43 en een tweede invoerhulptrans-portband 45 aan weerszijden van de hoofdtransportband 41, bij de invoerzijde. De hoofdtransportband en de beide invoerhulptransportbanden aan weerszijde delen een gemeenschappelijke aandrijf rol 25 en aandrij f middel en 16. Boven-20 dien zijn de invoerhulptransportbanden 43 en 45 en de uitvoerhulptransportbanden 42 en 44 middels tandriem 47 met elkaar verbonden. Hierdoor zijn de snelheden van de hoofdtransportband en de invoerhulptransportbanden en de uitvoerhulptransportbanden nagenoeg gelijk.

25 Daarnaast omvat de loopvlaktransportinrichting 15 een uitvoerhulptransportband 42 en uitvoerhulptransportband 44 beide aan weerszijden van de hoofdtransportband 41, aan de uitvoerzijde. De hoofdtransportband 41 en de beide uitvoerhulptransportbanden delen een looprol 27 zodat de 30 snelheden van de hoofdtransportband en de uit-voertransportbanden gelijk zijn.

De beide uitvoerhulptransportbanden 42, 44 zijn op een korte afstand van de beide invoerhulptransportbanden 43 en.45 gepositioneerd zodat een meetspleet 46 ontstaat 35 aan beide zijden van de hoofdtransportband 41. Onder de spleet 46 is een lamp (nr 31 in figuur 3) gemonteerd en boven de spleet 46 is de camera 17 gemonteerd voor het 1024009 I 14 I maken van opnamen van segmenten van het loopvlak 1 terwijl I het loopvlak over de spleet 46 getransporteerd wordt.

Uit de beelden kan de exacte positie van elk seg- I ment van het loopvlak bepaald worden. In een uitvoe- I 5 ringsvorm worden daarbij de beide zijden van het loopvlak bepaald, omdat de zijden een hoog contrast opleveren door I het (relatief onderbelichte) zwarte loopvlak ten opzichte I van de van onder belichte spleet. Uit de positie van beide I zijkanten kan de positie van het midden van het loopvlak 10 bepaald worden.

I De verschillende transportbanden 41-45 zijn voorzien van een glad oppervlak zodat de onderzijde van het loopvlak, dat uit plakkerig, ongevulcaniseerd rubber bestaat, op de transportband vastplakt en daar niet meer 15 van plaats kan verschuiven tijdens het transport van het I loopvlak van de invoerzijde naar de uitvoerzijde en uit- I eindelijk naar de trommel toe. Bovendien kan er nauwelijks I krimp optreden doordat het loopvlak over nagenoeg de gehele lengte vastgehouden wordt op de transportband. Hierdoor is 20 de lengte goed te controleren, en is een goede verdeling I van het materiaal te waarborgen. Bovendien is de naad van I het loopvlak, wanneer aangebracht op de trommel, constanter en nauwkeuriger.

In de figuren 5A-5I wordt achtereenvolgens de I 25 werking van de loopvlakapplicatieinrichting in diverse beelden uiteengezet.

I In figuur 5A is te zien hoe een loopvlak 1 I aangevoerd wordt middels een toevoerinrichting naar de loopvlakapplicatieinrichting toe.

I 30 In figuur 5B is te zien hoe het loopvlak daarna zojuist langs de camera 17 over de spleet 46 passeert zodat het begin van het loopvlak gemeten wordt.

In figuur 5C is te zien hoe het loopvlak verder I over de spleet 46 getransporteerd wordt terwijl telkens een I 35 beeldopname van een volgend segment gemaakt wordt. In de H figuur is duidelijk aangegeven hoe de vorm van het loopvlak | in de lengterichting verschoven kan zijn op de loop- I 1024009 15 vlakapplicatieinrichting. De lengteas van het loopvlak is niet recht.

In figuur 5D is te zien hoe het loopvlak 1 van de toevoerinrichting af is en volledig öp de transportin-5 richting van de loopvlakapplicatieinrichting ligt. In deze positie kan verwarmingsinrichting 22 het snijvlak goed verwarmen. De transportinrichting stopt daartoe een kort moment.

In figuur 5E is het loopvlak in zijn geheel langs 10 de spleet 46 gepasseerd en heeft de camera 17 ook een beeld van het uiteinde van het loopvlak opgenomen. Het loopvlak ligt hierbij geheel op de transportbanden van de loopvlaktransportinrichting. De meetinrichting heeft ondertussen meting gegenereerd van de positie van elk 15 segment van het loopvlak 1.

In figuur 5F is te zien hoe nu de gehele loopvlaktransportinrichting naar de bouwtrommel toe bewogen wordt, aangegeven middels pijl D. Hierdoor, en doordat het loopvlak vastligt op het gladde oppervlak van de trans-20 portbanden, kan het loopvlak nauwelijks nog verplaatsen of vervormen op de transportinrichting.

In figuur 5G is het begin van het aanbrengen van het loopvlak op de bouwtrommel getoond. Hierbij drukken de aandrukrollen 14 het loopvlak op de trommel terwijl de 25 bouwtrommel 20 en de transportbanden van de loopvlaktransportinrichting 15 nu nagenoeg synchroon in beweging gezet worden om het loopvlak 1 om de bouwtrommel 20 te wikkelen. Het uiteinde van de loopvlaktransportinrichting beweegt daarbij in de richting aangegeven met pijl G, dwz parallel 30 aan de rotatieas 21 van de bouwtrommel

In de figuren 5G en 5H is duidelijk te zien hoe de loopvlaktransportinrichting 15 aan de uitvoerzijde 13 zijwaarts bewogen wordt in de richtingen G tijdens het aanbrengen van het loopvlak om de afwijkingen van elk 35 segmenten te kunnen corrigeren. Doordat één uiteinde van het loopvlak 1 vastligt op de bouwtrommel 20 en de rest van het loopvlak 1 vastligt op de loopvlaktransportinrichting 1024009 I 16 I 15 is het mogelijk de positie van het segment dat 2ich I tussen de bouwtrommel 20 en de loopvlaktransportinrichting I 15 bevindt en dus niet vastgehouden wordt aan te passen I zodat het loopvlak 1 op de juiste wijze op de juiste I 5 positie op de bouwtrommel aangebracht wordt.

I Door daarnaast de snelheid van de transportin- I richting en de rotatiesnelheid van de bouwtrommel onderling af te stemmen is bovendien de lengte van het loopvlak aan I te passen, zodat eventueel gemeten kleine lengeteafwij- 10 kingen opgevangen kunnen worden.

I In figuur 51 is te zien hoe het loopvlak 1 is I aangebracht en de loopvlaktransportinrichting 15 terug I bewogen wordt richting D naar de uitgangspositie aanslui- I tend aan de toevoerinrichting.

I 15 Figuren 6, 7 en 8 tonen nogmaals de theoretische achtergrond van een uitvoeringsvorm van de positioneerin- I richting volgens de uitvinding. Uit de beeldopnamen die I gemaakt zijn middels de camera 17 tijdens het transport van I het loopvlak 1 over de spleet 46, zijn de zijkanten van het 20 loopvlak bepaald en daaruit de positie van het midden van I het loopvlak 1 langs de lengterichting 1 van het loopvlak I in plot I (de lengteas van het loopvlak) . Daarboven is in H plot II de computerberekening getoond die berekent hoe de H zijwaartse beweging van de transportinrichting moet zijn 25 tijdens het aanbrengen van het loopvlak 1 op de bouwtrommel 20, om de gemeten lengteas in overeenstemming te brengen I van een doelwaarde. Hierbij kan de positie van de lengteas I als geheel verplaatst worden, maar ook het verloop van de H lengteas.

H 30 Figuur 7 toont enigszins overdreven de afwijkin- gen in de vorm van het loopvlak op de loopvlaktransportin- richting, waarbij duidelijk te zien is hoe verschillende segmenten van het loopvlak niet in lijn liggen waardoor het

H loopvlak niet een rechte band vormt maar diverse I

I 35 slingeringen heeft (de lengteas is niet recht). Door het I zijwaarts bewegen van de uiteinden van de loopvlaktrans- I portinrichting tijdens het aanbrengen van het loopvlak op I 1024009 17 de bouwtrommel 20 is het zoals hierboven vermeld mogelijk om deze slingering te elimineren. De resulterende lengteas is een rechte lijn.

Figuur 8 toont een zijaanzicht van figuur 7 met 5 nogmaals de belangrijkste onderdelen van de loopvlakappli-catieinrichting waarbij duidelijk de bouwtrommel 20, een loopband 41 en schematisch het loopvlak 1, en de meetin-richting 17, hier voorzien van een camera, aangegeven zijn.

Het moge duidelijk zijn dat de bovenstaande 10 beschrijving slechts opgenomen is om de werking van voorkeursuitvoeringen te illustreren en niet ter beperking van de beschermings ontvang van de onderhavige uitvinding. De beschermingsomvang van de onderhavige uitvinding wordt bepaald door de onderstaande conclusies. Variaties en 15 uitvoeringen van de in de bovenstaande beschrijving uiteengezette uitvoeringsvormen die evident zijn voor een vakman vallen ook onder de beschermingsomvang van de onderhavige uitvinding.

1024009

Claims

1. Loopvlakapplicatieinrichting voor het aan- I I brengen van een loopvlak op een bouwtrommel voor een band, I I omvattende: I I - een loopvlaktransportinrichting voor het trans- I I 5 porteren van een loopvlak naar een bouwtrommel, I I vanaf een invoerzijde van de loopvlaktransport- I I inrichting naar een uitvoerzijde van de loop- I I vlaktransportinrichting in een transportrichting, I I en I 10. een positioneerinrichting voor het positioneren I I van het loopvlak op de bouwtrommel, I I waarbij de positioneerinrichting meetmiddelen omvat voor I I het bepalen van de positie van een segment van het loopvlak I I en die een positiewaarde genereren, verplaatsingsmiddelen I I 15 voor het verplaatsen van een segment van het loopvlak met I I een verplaatsingsrichtingcomponent parallel aan de rota- I I tieas van de bouwtrommel, en besturingsmiddelen, verbonden I I met de meetmiddelen en de verplaatsingsmiddelen, voor het I I op basis van de positiewaarde aansturen van de I I 20 verplaatsingsinrichting tijdens het aanbrengen van het I I loopvlak op de bouwtrommel. I

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de I loopvlaktransportinrichting een hoofdtransportband omvat I welke zich van de invoerzijde naar de uitvoerzijde uit- I I 25 strekt. I

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de I loopvlaktransportinrichting hulptransportbanden omvat aan I I weerszijde van de hoofdtransportband. I

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de I I 30 hulptransportbanden een invoerhulptransportband en een I I uitvoerhulptransportband omvatten. I

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de I I hoofdtransportband een invoerlooprol en een uitvoerlooprol I I omvat, waarbij de invoerlooprol een looprol voor de in- I 35 voerhulptransportbanden vormt en de uitvoerlooprol een I I 1024009 looprol voor de uitvoerhulptransportbanden.

6. Inrichting volgens conclusies 4 of 5, waarbij de invoerhulptransportbanden en de uitvoerhulptransportbanden aangebracht zijn met hun uiteinden op een onderlinge 5 afstand voor het vormen van een spleet.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de invoerhulptransportbanden en de uitvoerhulptransportbanden gepositioneerd zijn om aan weerszijde van de hoofdtransportband een spleet te vormen, waarbij de spleten aan 10 weerszijde van 'de hoofdtransportband in eikaars verlengde liggen.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de loopvlaktransportinrichting verplaatsbaar opgesteld is voor het verplaatsen van de uitvoerzijde met 15 een richtingscomponent parallel aan de rotatieas van de bouwtrommel.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de loopvlaktransportinrichting roteerbaar opgesteld is om een rotatieas in hoofdzaak loodrecht op de verplaatsingsrich- 20 ting, bij voorkeur in hoofdzaak loodrecht op het vlak van het loopvlak.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de loopvlaktransportinrichting opgesteld is met de rotatieas nabij de invoerzijde voor het roteren van de loópvlak- 25 transportinrichting in hoofdzaak parallel aan een aan te brengen loopvlak, bij voorkeur met de rotatieas in hoofdzaak midden onder een aan te brengen loopvlak.

11. Inrichting volgens conclusies 8, 9 of 10, waarbij de centreerinrichting een actuator omvat welke 30 verbonden. is met de loopvlaktransportinrichting voor het verplaatsen van de uitvoerzijde.

12. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de meetmiddelen een beeldopnemer omvatten voor het opnemen van een beeld van een segment van een 35 loopvlak op de loopvlaktransportinrichting.

13. Inrichting volgens conclusie 12, waarbij de meetmiddelen een rekeneenheid omvatten voor het uit een 1024009 I 20 I I opgenomen beeld van een segment berekenen van een middel- I I positiewaarde van het segment. I

14. Inrichting volgens één der voorgaande con- I I clusies, omvattende middelen voor het op de loopvlaktrans- I I 5 portinrichting vastleggen van een segment van een loopvlak, I I bij voorkeur van een loopvlak over zijn gehele oppervlak. I

15. Inrichting volgens één der voorgaande con- I I clusies, omvattende aandrukmiddelen voor het op de bouw- I I trommel vasthouden van een segment van een loopvlak. I

16. Inrichting volgens één der voorgaande con- I I clusies, verder omvattende verdere meetmiddelen voor het I I bepalen van de lengte van een loopvlak. I

17. Inrichting volgens conclusie 16, verder I I omvattende middelen voor het aanpassen van de lengte van I I 15 een loopvlak op basis van het resultaat van het verschil I tussen de gemeten lengte en een voorafbepaalde ingestelde I I lengte. I

18. Inrichting volgens conclusie 17, waarbij de I meetmiddelen ten minste één beeldopnemer omvatten voor het I I 20 opnemen van een beeld van ten minste een segment van het I I loopvlak, de besturingsmiddelen een computer omvatten, de I loopvlaktransportinrichting aandrijfmiddelen voor het I I aandrijven van de loopvlaktransportinrichting met een I I instelbare verplaatsingssnelheid van het loopvlak, en de I I 25 bouwtrommel bouwtrommelaandrijfmiddelen omvat voor het met I I een instelbare omloopsnelheid aandrijven van de bouwtrom- I mei, waarbij de beeldopnemer, de aandrij f middelen en de I bouwtrommelaandrijfmiddelen verbonden zijn met de computer I I voor het uitwisselen van gegevens met de computer, en de I I 30 computer programmatuur omvat voor het op basis van beelden I van de beeldopnemer berekenen van de positie en de lengte I I van een loopvlak, en het op basis van de berekende lengte I aanpassen van de onderlinge werking van de aandrijfmiddelen I I en bouwtrommelaandrijfmiddelen. I

19. Werkwijze voor het aanbrengen van een loop- I I vlak op een bouwtrommel voor een band, waarbij de positie I van elk segment van het loopvlak op een loopvlak transport- I I 1024009 inrichting gemeten wordt, waarna de loopvlaktransportin-richting het loopvlak naar de bouwtrommel transporteert en op de bouwtrommel aanbrengt, waarbij tijdens het aanbrengen van het loopvlak op de bouwtrommel telkens de positie van 5 een segment van het loopvlak dat op de bouwtrommel aangebracht wordt aangepast wordt aan een vooraf ingestelde waarde voordat het op de bouwtrommel aangebracht wordt door zijlings verplaatsen van de loopvlaktransportinrichting ten opzichte van de bouwtrommel.

20. Werkwijze volgens conclusie 19, waarbij over nagenoeg de gehele lengte van het loopvlak het midden telkens bepaald wordt uit een meting van de positie van beide zijkanten van een segment.

21. Werkwijze volgens conclusie 19 of 20, waarbij 15 tijdens het aanbrengen van het loopvlak op de bouwtrommel een deel van het nog niet op de bouwtrommel aangebrachte deel van het loopvlak verplaatst wordt ten opzichte van de bouwtrommel met een verplaatingscomponent parallel aan de rotatieas van de bouwtrommel.

22 I Η eikaars verlengde uitstrekkende. I

22. Werkwijze volgens conclusie 21, waarbij tij dens het verplaatsen van het deel van het loopvlak dat nog niet op de bouwtrommel aangebracht is, een voorste deel van het loopvlak aangebracht is op de bouwtrommel, en een achterste deel van het loopvlak vastgehouden wordt op een 25 1oopvlaktransport inricht ing.

23. Inrichting voor het transporteren van strookvormig materiaal, zoals een loopvlak, van een invoerzijde naar een uitvoerzijde, omvattende een hoofdtransportband welke zich van de invoerzijde naar de 30 uitvoerzijde uitstrekt, en hulptransportbanden aan weerszijde van de hoofd-transportband en die elk een invoertransportband en een uitvoertransportband omvatten, en een spieetvormige opening tussen de invoertransportband en uitvoertransportband, gepositi-oneerd om aan weerszijde 35 van de hoofd-trans-portband een spleet te vormen.

24. Inrichting volgens conclusie 23, waarbij de spieetvormige openingen van de hulptransportbanden zich in 1 024009

25. Inrichting volgens conclusie 23 of 24, I waarbij de hoofdtransportband ingericht is voor het over I zijn gehele lengte ondersteunen van een strook. I

26. Inrichting volgens één der voorgaande conclu- I sies 23-25, waarbij de hoofdtransportband houdmiddelen I omvat voor het op de hoofdtransportband vasthouden van het I strookvormige materiaal. I

27. Inrichting volgens conclusie 26, waarbij de I 10 houdmiddelen de strook over nagenoeg zijn gehele op de I hoofdtransportband rustend oppervlak vasthouden op de I hoofdtransportband. I

28. Inrichting volgens één der voorgaande conclu- I sies 23-27, waarbij de hoofdtransportband glad is om een I 15 ongevul-caniseerde rubber strook nagenoeg verplaatsingsvrij I op de hoofdtransportband vast te houden. I

29. Inrichting volgens één der voorgaande conclu- I sies 23-28, waarbij de hulptransportbanden glad zijn om een I ongevulcaniseerde rubber strook nagenoeg verplaatsingsvrij I 20 op de hulptransportbanden vast te houden. I

30. Inrichting volgens één der Voorgaande conclu- I sies 23-29, verder omvattende een opnemer, bij voorkeur een I beeldopnemer, zoals een camera of lijnscancamera, boven of I onder de spleet. I

31. Inrichting volgens conclusie 30, waarbij zich I tegenover de opnemer aan de andere zijde van de spleet een I belichtingseenheid aangebracht is, zoals een TL belichting I of een stroboscopische belichting. I

32. Inrichting omvattend een of meer van de in de I 30 beschrijving omschreven en/of in de tekeningen weergegeven I kenmerkende maatregelen. I

33. Werkwijze omvattend een of meer van de in de I beschrijving omschreven en/of in de tekeningen weergegeven I kenmerkende maatregelen. I -o-o-o-o-o-o-o-o- I PvE I 1024009 I