NL9301717A - Werkwijze voor het aanpassen van een zijde van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde en gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende opbouwtrommel. - Google Patents

Werkwijze voor het aanpassen van een zijde van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde en gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende opbouwtrommel. Download PDF

Info

Publication number
NL9301717A
NL9301717A NL9301717A NL9301717A NL9301717A NL 9301717 A NL9301717 A NL 9301717A NL 9301717 A NL9301717 A NL 9301717A NL 9301717 A NL9301717 A NL 9301717A NL 9301717 A NL9301717 A NL 9301717A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
strip
belt
shape
short
long
Prior art date
Application number
NL9301717A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Vmi Epe Holland
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Family has litigation
First worldwide family litigation filed litigation Critical https://patents.darts-ip.com/?family=19862969&utm_source=google_patent&utm_medium=platform_link&utm_campaign=public_patent_search&patent=NL9301717(A) "Global patent litigation dataset” by Darts-ip is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.
Application filed by Vmi Epe Holland filed Critical Vmi Epe Holland
Priority to NL9301717A priority Critical patent/NL9301717A/nl
Priority to EP94202841A priority patent/EP0649730B2/en
Priority to DE69412204T priority patent/DE69412204T3/de
Priority to JP6243122A priority patent/JPH07195570A/ja
Publication of NL9301717A publication Critical patent/NL9301717A/nl
Priority to US08/510,066 priority patent/US5720837A/en
Priority to JP2000354476A priority patent/JP3270759B2/ja

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B29WORKING OF PLASTICS; WORKING OF SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE IN GENERAL
    • B29DPRODUCING PARTICULAR ARTICLES FROM PLASTICS OR FROM SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE
    • B29D30/00Producing pneumatic or solid tyres or parts thereof
    • B29D30/06Pneumatic tyres or parts thereof (e.g. produced by casting, moulding, compression moulding, injection moulding, centrifugal casting)
    • B29D30/08Building tyres
    • B29D30/20Building tyres by the flat-tyre method, i.e. building on cylindrical drums
    • B29D30/30Applying the layers; Guiding or stretching the layers during application
    • B29D30/3007Applying the layers; Guiding or stretching the layers during application by feeding a sheet perpendicular to the drum axis and joining the ends to form an annular element
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B29WORKING OF PLASTICS; WORKING OF SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE IN GENERAL
    • B29DPRODUCING PARTICULAR ARTICLES FROM PLASTICS OR FROM SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE
    • B29D30/00Producing pneumatic or solid tyres or parts thereof
    • B29D30/06Pneumatic tyres or parts thereof (e.g. produced by casting, moulding, compression moulding, injection moulding, centrifugal casting)
    • B29D30/08Building tyres
    • B29D30/20Building tyres by the flat-tyre method, i.e. building on cylindrical drums
    • B29D30/30Applying the layers; Guiding or stretching the layers during application
    • B29D30/3014Applying the layers; Guiding or stretching the layers during application by sliding a preformed tubular layer over the drum
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B29WORKING OF PLASTICS; WORKING OF SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE IN GENERAL
    • B29DPRODUCING PARTICULAR ARTICLES FROM PLASTICS OR FROM SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE
    • B29D30/00Producing pneumatic or solid tyres or parts thereof
    • B29D30/06Pneumatic tyres or parts thereof (e.g. produced by casting, moulding, compression moulding, injection moulding, centrifugal casting)
    • B29D30/38Textile inserts, e.g. cord or canvas layers, for tyres; Treatment of inserts prior to building the tyre
    • B29D30/46Cutting textile inserts to required shape
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65HHANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL, e.g. SHEETS, WEBS, CABLES
    • B65H9/00Registering, e.g. orientating, articles; Devices therefor
    • B65H9/16Inclined tape, roller, or like article-forwarding side registers
    • B65H9/163Tape
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B29WORKING OF PLASTICS; WORKING OF SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE IN GENERAL
    • B29DPRODUCING PARTICULAR ARTICLES FROM PLASTICS OR FROM SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE
    • B29D30/00Producing pneumatic or solid tyres or parts thereof
    • B29D30/06Pneumatic tyres or parts thereof (e.g. produced by casting, moulding, compression moulding, injection moulding, centrifugal casting)
    • B29D30/38Textile inserts, e.g. cord or canvas layers, for tyres; Treatment of inserts prior to building the tyre
    • B29D30/44Stretching or treating the layers before application on the drum
    • B29D2030/4406Adjusting the positions of the layers
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B29WORKING OF PLASTICS; WORKING OF SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE IN GENERAL
    • B29DPRODUCING PARTICULAR ARTICLES FROM PLASTICS OR FROM SUBSTANCES IN A PLASTIC STATE
    • B29D30/00Producing pneumatic or solid tyres or parts thereof
    • B29D30/06Pneumatic tyres or parts thereof (e.g. produced by casting, moulding, compression moulding, injection moulding, centrifugal casting)
    • B29D30/38Textile inserts, e.g. cord or canvas layers, for tyres; Treatment of inserts prior to building the tyre
    • B29D30/44Stretching or treating the layers before application on the drum
    • B29D2030/4406Adjusting the positions of the layers
    • B29D2030/4418Adjusting the positions of the layers laterally, e.g. sideways

Description

Werkwijze voor het aanpassen van een ziide van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde en qordelstr-ooktoevoerinrichtina voor het toevoeren van een crordel-strook op een ronddraaiende opbouwtrommel.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het aanpassen van de vorm van tenminste één zijde van de omtrek van een strook van flexibel materiaal aan de vorm van een betreffende referentiezijde.
De uitvinding heeft tevens betrekking op gordel-strooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordel-strook op een ronddraaiende opbouwtrommel, welke toevoer-inrichting voorzien is van een voorraadspoel voor het bevatten van gordelmateriaal, van middelen voor het van de voorraadspoel afwikkelen van gordelmateriaal, van transportmiddelen voor het naar de opbouwtrommel transporteren van het afgewikkelde gordelmateriaal, achtereenvolgens omvattende een rollentransporteur, een transportband en een aanbrengtransporteur voor het aanbrengen van de gor-delstrook op de opbouwtrommel, van snijmiddelen geplaatst boven de rollentransporteur voor het in een gordelstrook snijden van het gordelmateriaal, zodat de gordelstrook langwerpig is en twee lange omtrekszijden en twee korte omtrekszijden heeft, en waarbij de strook omvat: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transportrichting van de rollentransporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn isf een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen.
Een in de openingsparagraaf beschreven werkwijze is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.608.890. In de hierin beschreven werkwijze wordt flexibel materiaal door middel van een snijmechanisme in stroken gesneden, waarbij het voorste einde en het achterste einde een hoek met de denkbeeldige hartlijn van de strook maken. Als gevolg van de variatie in de hoek waaronder de strook wordt gesneden verschillen de hoek van het voorste einde en het achterste einde vaak van elkaar. In deze bekende werkwijze wordt de baan van het mes van het snijmechanisme bepaald tijdens het snijden van het voorste einde en het achterste einde. De baan van het mes bepaald tijdens het snijden van het achterste einde wordt vergeleken met de baan van het mes bepaald tijdens het snijden van het voorste einde. Een draaibare veelmondige zuiglijst wordt op het achterste einde geplaatst, waarbij dit draaibare veelmondige zuiglijst aangrijpt op het achterste einde. In afhankelijkheid van het verschil in de gemeten banen van het mes, wordt de draaibare veelmondige zuig-lijst samen met het achterste einde over de gemeten ver-schilhoek gedraaid. Hoewel het doel van deze bekende werkwijze het aan elkaar gelijk maken van de hoek van het voorste en achterste einde is, is in de praktijk gebleken dat deze gelijkmaking van de hoek niet altijd naar bevrediging uitgevoerd kan worden.
Het is onder meer een doel van de onderhavige aanvrage om een werkwijze voor het aanpassen van de vorm van tenminste één zijde van een strook van flexibel materiaal aan een referentiezijde te verschaffen, waarbij deze aanpassing in nagenoeg alle gevallen bevredigend uitgevoerd kan worden.
Hiertoe wordt volgens de uitvinding een werkwijze van de in de openingsparagraaf genoemde soort gekenmerkt doordat de werkwijze de stappen omvat van het bepalen van de vorm van de tenminste ene zijde van de strook, het vergelijken van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde met de vorm van de referentiezijde, en het in afhankelijkheid van de uitkomst van de vergelijking aanpassen van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde aan de vorm van de referentiezijde. De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat na het snijden van het voorste en het achterste einde van de strook volgens de bekende werkwijze de vorm van het betreffende einde kan veranderen als gevolg van relaxatie van spanningen in het flexibele materiaal. Hierdoor kan de vorm van een einde van de strook aanzienlijk verschillen van de bepaalde baan van het mes. Door nu volgens de uitvinding de vorm van de aan te passen zijde van de strook zelf te bepalen, kan de aanpassing van deze zijde aan een betreffende referentiezijde nauwkeuriger uitgevoerd worden.
Bij voorkeur wordt de tenminste ene zijde met aangepaste vorm door middel van een fixeerelement gefixeerd. Hierdoor is het mogelijk vele aanpassingen binnen een bepaalde tijdsperiode uit te voeren, waarbij stroken met een of meerdere reeds aangepaste zijden op het fixeer-element opgeslagen kunnen worden.
Teneinde de strook met de tenminste ene aangepaste zijde voor verdere bewerking te kunnen vervoeren, is een uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de strook door een transportmiddel bevattende een eerste transporteur en een tweede transporteur en een transportrichting transporteerbaar is en de tenminste ene zijde met aangepaste vorm gefixeerd wordt door middel van de een fixeer element vormende tweede transporteur voorzien van fixeringsmiddelen, waarbij de eerste transporteur de strook naar de tweede transporteur transporteert.
Wanneer het flexibele materiaal magneet-gevoeli-ge versterkingskoorden bevat, bijvoorbeeld stalen verster-kingsdraden, dan wordt de tenminste ene zijde met aangepaste vorm, bij voorkeur magnetisch gefixeerd.
Indien het materiaal veel spanningen heeft kan het voorkomen dat het spitsvormige einde van de strook bij de overgang van de eerste transporteur naar het fixeerele-ment zijn vorm verliest. Door het bepalen, het vergelijken met een referentiezijde en het daaraan aanpassen van de vorm van de tenminste ene zijde gedurende de overgang van de eerste transporteur naar het fixeerelement te doen plaatsvinden wordt dit vormverlies althans gedeeltelijk voorkomen.
In de bekende werkwijze worden het achterste en het voorste einde in hun geheel aangegrepen en geroteerd door de draaibare veelmondige zuiglijst. In de praktijk is gebleken dat hierdoor bij bepaalde soorten strookmateriaal vervormingen in het strookmateriaal kunnen optreden, die de kwaliteit van het uiteindelijke product waarin de strook gebruikt wordt, nadelig beïnvloeden. Deze vervormingen worden althans grotendeels voorkomen in een uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding die gekenmerkt wordt doordat de aanpassing van de vorm van de tenminste ene zijde tijdens transport van de strook dyna misch wordt uitgevoerd gedurende de overgang van de tenminste ene zijde van de strook van de eerste transporteur naar het fixeerelement. Door de aanpassing dynamisch uit te voeren, dat wil zeggen dat achtereenvolgens deelstukken van de tenminste ene zijde aangepast worden, in plaats van statisch, dat wil zeggen de gehele zijde in één keer aan te passen, zijn niet alleen de vervormingen die bij de aanpassing van een deelstuk optreden klein, maar kunnen deze kleine vervormingen ook beter door het flexibele materiaal verwerkt worden zonder dat er een ongewenste niet-corrigeerbare vervorming in de strook optreedt. Het aantal deelstukken waarin de tenminste ene zijde moet worden verdeeld om ongewenste vervorming te voorkomen is onder meer afhankelijk van het materiaal en is door een vakman door eenvoudige experimenten te bepalen.
In de praktijk is gebleken dat een dynamische aanpassing van de tenminste ene zijde van de strook snel en voor alle strookmaterialen correct uitgevoerd kan worden, wanneer de aanpassing van de tenminste ene zijde van de strook uitgevoerd wordt door tijdens de overgang een relatieve verplaatsing van de strook ten opzichte van het fixeerelement uit te voeren dwars op de transportrich-ting.
Met name wanneer de strook op een opbouwtrommel gewikkeld dient te worden, welke opbouwtrommel het fixeerelement kan vormen, of wanneer de strook via de tweede transporteur naar de opbouwtrommel getransporteerd wordt, blijkt in de praktijk het verplaatsen het eenvoudigst uitgevoerd te kunnen worden door de eerste transporteur loodrecht op diens transportrichting te verplaatsen.
De werkwijze volgens de uitvinding vindt in het bijzonder toepassing bij de vervaardiging van luchtbanden, tegenwoordig hoofdzakelijk radiaalbanden, voor voertuigen. Bij deze vervaardiging worden stroken van flexibel materiaal op een opbouwtrommel aangebracht om een gordel voor de luchtband op de opbouwtrommel op te bouwen. In het algemeen is een dergelijke strook langwerpig en heeft twee lange en twee korte omtrekszijden. Verder omvat de strook: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transportrichting van de eerste transporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn is, een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen.
Voor het verkrijgen van een kwalitatief goede luchtband dient de vorm van de strook niet te veel af te wijken van een referentievorm en dient de strook in een nauwkeurige positie op de opbouwtrommel geplaatst te zijn. Afhankelijk van de kwaliteitseisen die men aan de luchtband stelt, dient bij de plaatsing op de opbouwtrommel de leidende en de volgende korte omtrekszijden op elkaar aan te passen. Bijvoorbeeld wordt de kwaliteit van de luchtband, waarin gordelstroken met stalen versterkingskoorden zijn opgebouwd, na vulcanisatie gecontroleerd door middel van röntgenstraling. De bekende werkwijze voor het aanpassen van de korte omtrekszijden verschaft tot op zeker hoogte een verbetering in de kwaliteit van de luchtband, echter is het uitvalpercentage, in afhankelijkheid van de kwaliteit die men aan de luchtband stelt, nog relatief hoog. Onder meer wordt dit veroorzaakt door de bovengenoemde vervormingen die tijdens de aanpassing in het materiaal geïntroduceerd worden, maar ook doordat bij een draaiing van een van de korte omtrekszijden een puntge-deelte daarvan zich buiten het toegestane tolerantiegebied op te grote afstand of te kleine afstand van de denkbeeldige hartlijn van de strook terecht kan komen. Dit puntge-deelte, ook wel dogear genoemd, beïnvloedt het uitvalpercentage nadelig.
De werkwijze volgens de uitvinding verschaft de mogelijkheid om dit uitvalpercentage drastisch te verlagen.
Hiertoe wordt een uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de vorm van de korte zijde van het leidende einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een eerste referentiezijde of doordat de vorm van de hypotenusa van het leidende einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een eerste referentiehypotenusa. Afhankelijk van de kwaliteit van het gordelmateriaal, en de nauwkeurigheid van het snijproces waarmee het gordelmateriaal in gordelstroken gesneden wordt, kan een aanpassing van één van de zijden van het leidende einde al voldoende zijn om uiteindelijk een voldoende hoge kwaliteit van de luchtband te verkrijgen.
Aangezien het voorste deel van het leidende einde aanzienlijk kan afwijken van de referentie verdient het de voorkeur dat de transportsnelheid van de eerste transporteur gedurende de bepaling, de vergelijking en aanpassing van de vorm van een voorste deel van het leidende einde gereduceerd wordt.
Teneinde een uniform roterende luchtband als eindproduct te verkrijgen, is het gewicht van de strook gelijkmatig over de luchtband te verdelen. Dit kan bereikt worden door het centrale deel van de strook rond de denkbeeldige hartlijn te centreren. Deze centrering kan op eenvoudige wijze geschieden door de denkbeeldige hartlijn van het centrale deel te bepalen en deze aan te passen aan een referentiehartlijn. Bij voorkeur vindt de bepaling van de denkbeeldige hartlijn plaats door de lange zijden van het centrale deel te bepalen en het midden tussen deze lange zijden vast te stellen, en vindt de bepaling en aanpassing stapsgewijs plaats.
Een verdere voorkeursvorm van een werkwijze volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de vorm van de hypotenusa van het volgend einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een tweede referentiehypotenusa of doordat de vorm van de korte zijde van het volgend einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan een tweede referen-tiezijde. Hierdoor is het op eenvoudige wijze mogelijk één van de zijden van het volgende einde aan een referen-tiezijde aan te passen.
Wanneer de tweede referentiehypotenusa overeenkomt met de eerste referentiehypotenusa dan kunnen de volgende korte omtrekszijde en de leidende korte omtreks-zijde op een opbouwtrommel op elkaar aansluiten.
Wanneer na het aanpassen van de bepaalde denkbeeldige hartlijn aan een referentiehartlijn, de korte zijde van het volgende einde aangepast dient te worden dan wordt een stabiele omschakeling tussen de twee aanpassingen verkregen wanneer in plaats van de denkbeeldige hartlijn de vorm van een laatste deel van de andere lange zijde van het centrale deel bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan een derde referentiezij-de.
Wanneer eerst de vorm van de korte zijde van het leidende einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een eerste referentiezijde of de vorm van de hypotenusa van het leidende einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een eerste referentiehypotenusa, vervolgens de denkbeeldige hartlijn van het centrale deel bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan een refe-rentiehartlijn en tenslotte de vorm van de hypotenusa van het volgend einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een tweede referentiehypotenusa of de vorm van de korte zijde van het volgend einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan een tweede referentiezijde of in plaats van de denkbeeldige hartlijn de vorm van een laatste deel van de andere lange zijde van het centrale deel bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan een derde referentiezijde, dan blijkt in de praktijk een aanpassing van de strook mogelijk te zijn zodat de vorm van de strook binnen de toleranties overeenkomt met de vorm van een, door de referentiezijden bepaalde, referentiestrook. Het is gebleken dat deze toleranties in dezelfde orde van grootte kunnen liggen als de materiaalafwijkingen van het strookmateriaal.
De bepaling van de vorm van de tenminste ene zijde geschiedt op economische maar toch nauwkeurige wijze met behulp van twee lineaire CCD-camera's.
Volgens de uitvinding wordt tevens voorzien in een gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende opbouwtrommel, welke toevoerinrichting voorzien is van een voorraadspoel voor het bevatten van gordelmateriaal, van middelen voor het van de voorraadspoel afwikkelen van gordelmateriaal, van transportmiddelen voor het naar de opbouwtrommel transporteren van het afgewikkelde gordelmateriaal, achtereenvolgens omvattende een rollentransporteur, een transportband en een aanbrengtransporteur voor het aanbrengen van de gordelstrook op de opbouwtrommel, van snijmiddelen geplaatst boven de rollentransporteur voor het in een gordelstrook snijden van het gordelmateriaal, zodat de gordelstrook langwerpig is en twee lange omtrekszijden en twee korte omtrekszijden heeft, en waarbij de strook omvat: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transportrichting van de rollentransporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn is, een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen, welke gordelstrooktoevoerinrichting gekenmerkt wordt door bepalingsmiddelen voor het bepalen van de vorm van tenminste één zijde van de strook, vergelijkingsmidde-len voor het vergelijken van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde met de vorm van een referentiezijde, en aanpassingsmiddelen voor het in afhankelijkheid van de uitkomst van de vergelijking aanpassen van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde aan de vorm van de referentiezijde, waarbij de bepalingsmiddelen geplaatst zijn bij de overgang van de rollentransporteur naar de transportband .
Verdere kenmerken en voordelen van een werkwijze en gordelstrooktoevoerinrichting volgens de uitvinding zullen blijken aan de hand van de hierna gegeven beschrijving waarin bij wijze van voorbeeld enige uitvoeringsvor- men van de uitvinding aan de hand van de tekening beschreven worden, in de tekening toont:
Figuur 1 schematisch een zij-aanzicht van een gordelstrooktoevoerinrichting volgens de uitvinding; figuren 2, 3 en 4 schematisch een bovenaanzicht van een deel van de gordelstrooktoevoerinrichting volgens figuur 1; figuur 5 schematisch een zij-aanzicht van een in een gordelstrooktoevoerinrichting volgens de uitvinding te gebruiken transportband; figuur 6 schematisch een vergrote weergave van een deel van figuur 3; figuur 7 schematisch een zij-aanzicht van figuur 6; figuur 8 schematisch een aanzicht vanaf de rollentransporteur, tonende de CCD-camera's; figuur 9 schematisch een referentiegordelstrook; figuur 10 schematisch een mogelijke vorm van een reële gordelstrook; figuur 11 schematisch een bovenaanzicht van de overgang tussen rollentransporteur en transportband, waarbij de punt van de gordelstrook zich op de overgang bevindt; figuur 12 schematisch een bovenaanzicht analoog aan figuur 11, waarbij de gordelstrook over de overgang heen ligt; figuur 13 schematisch een bepalingsraster voor het bepalen van de vorm van een zijde van de gordelstrook; figuur 14 schematisch de aanpassing van de korte, volgende omtrekszijde aan de korte, leidende om-trekszijde; en figuur 15 een ander toepassingsgebied van de uitvinding.
Vooraleer dieper op het daadwerkelijke aanpassen van de vorm van tenminste één zijde van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde in te gaan, zal eerst een inrichting waarin het aanpassen gebruikt kan worden, beschreven worden.
De in figuur 1 schematisch weergegeven gordel-strooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordel-strook op een ronddraaiende opbouwtrommel 1 bevat twee verwisselbare voorraadspoelen 2 en 3 voor het bevatten van gordelmateriaal. Het gordelmateriaal wordt door middelen 4 en 5 van de voorraadspoelen 2 respectievelijk 3 afgewikkeld, en via transportmiddelen 6, 7, 8 en 6', 7', 8' naar de opbouwtrommel 1 getransporteerd. Elk van de transportmiddelen omvatten na elkaar een rollentransporteur 6, 6', een transportband 7, 7 · en een aanbrengtransporteur 8, 8' voor het aanbrengen van de gordelstrook op de opbouwtrommel 1. Boven elke rollentransporteur 6, 6' is een snijmid-del 9, 9' geplaatst voor het tot een gordelstrook snijden van het gordelmateriaal. De door de transportmiddelen 6, 7, 8 en 6', 7', 8' aangevoerde gordelstroken worden één voor één om de opbouwtrommel 1 gewikkeld, zodat op de opbouwtrommel 1 een pakket uit boven elkaar gelegen gordelstroken opgebouwd wordt.
De gordelinrichting bevat bepalingsmiddelen 10 die geplaatst zijn bij de overgang van de rollentransporteur 6 naar de transportband 7. Deze bepalingsmiddelen 10 bepalen de vorm van tenminste één zijde van de gordelstrook. De bepaalde vorm van de tenminste ene zijde worden in vergelijkingsmiddelen (niet weergegeven) vergeleken met de vorm van een betreffende referentiezijde. De vergelijkingsmiddelen zijn daartoe verbonden met de bepalingsmiddelen 10 en bevatten hiertoe bij voorkeur een eerste geheugen voor het opslaan van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde van de strook, een tweede geheugen voor het opslaan van de vorm van de betreffende, tenminste ene referentiezijde, berekeningsmiddelen voor het berekenen van het verschil tussen de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde en de vorm van de referentiezijde, en stuurmiddelen voor het in afhankelijkheid van het berekende verschil sturen van aanpassingsmiddelen (niet weergegeven) . Deze aanpassingsmiddelen passen in afhankelijkheid van het berekende verschil de vorm van de tenminste ene zijde aan aan de referentiezijde. Voor de eenvoud van tekening zijn alleen bepalingsmiddelen 10 voor op de bovenste transportmiddelen 6, 7, 8 aanwezig gordelmateri-aal weergegeven, waarbij het echter duidelijk zal zijn dat analoge bepalingsmiddelen aanwezig kunnen zijn bij de onderste transportmiddelen.
De opbouwtrommel 1 kan verschillende diameters hebben in afhankelijkheid van de diameter van de te produceren luchtband. De minimale diameter is weergegeven door een doorgetrokken lijn, de maximale diameter van de opbouwtrommel 1 is weergegeven met onderbroken strepen. Om de vervaardiging van luchtbanden met grote verschillende diameters mogelijk te maken is het gestel 11 van de opbouwtrommel zo uitgevoerd dat opbouwtrommels uitwisselbaar daarop bevestigd kunnen worden.
Figuur 2 toont schematisch een bovenaanzicht van een deel van de gordelstrooktoevoerinrichting weergegeven in figuur 1. De rollentransporteur 6 wordt opgebouwd door een aantal draagrollen 12 die elk aangedreven worden zodat op de rollentransporteur 6 aanwezig gordelmateriaal 13 naar de transportband 7 wordt getransporteerd. Het gordelmateriaal 13 wordt hierbij aan het begin van de rollentransporteur 6 gecentreerd door leidrollen 14 aan weerszijden van het gordelmateriaal 13. Wanneer het gordelmateriaal 13 in een positie onder instelbare snijmiddelen 9 is aangekomen, wordt het gordelmateriaal 13 onder een hoek a, die bijvoorbeeld ligt tussen 18° en 30° doorgesneden. Wanneer het gordelmateriaal versterkt is met nagenoeg evenwijdig aan elkaar lopende stalen koorden, die een scherpe hoek met de denkbeeldige hartlijn van het materiaal maken, wordt bij het doorsnijden het gordelmateriaal bij voorkeur niet gefixeerd. Hierdoor kunnen de snijmiddelen 9 tussen de koorden door het gordelmateriaal doorsnijden, zonder dat de stalen koorden bloot komen te liggen.
Na het snijden transporteert de rollentransporteur 6 het gesneden gordelmateriaal 13 verder in de rich- ting van de transportband 7, zoals weergegeven in figuur 3. De rollentransporteur 6 bevat twee delen 6a en 6b die door middel van een (niet-weergegeven) electromagnetische koppeling koppelbaar zijn. De draagrollen van het deel 6a reiken bij de snijmiddelen 9 van de ene rand van de rollentransporteur tot op afstand van of tot aan de door de snijmiddelen bepaalde snijlijn, zoals bijvoorbeeld rol 12*. Tegenover draagrol 12' van deel 6a reikt een (niet weergegeven) draagrol van deel 6b tot de andere rand van de rollentransporteur. Tijdens het verdere transport wordt het gordelmateriaal door een (niet weergegeven) boven gelegen drukrol tegen leidrollen 16 aangedrukt.
Passeert het gordelmateriaal 13 de overgang 15 tussen rollentransporteur 6 en transportband 7, dan wordt, zoals later meer gedetailleerd beschreven tenminste één zijde van het gordelmateriaal aan een referentiezijde aangepast. Wanneer het gordelmateriaal 13 een afstand vanaf de snijmiddelen 9 afgelegd heeft die overeenkomt met de gewenste lengte van een gordelstrook, dan wordt het transport van het gordelmateriaal gestopt en de snijmiddelen 9 geactiveerd om het gordelmateriaal door te snijden, waardoor een gordelstrook wordt gevormd. Deze gordelstrook 17 wordt door het deel 6b van de rollentransporteur 6 verder getransporteerd zoals in figuur 4 is weergegeven.
Wanneer het gordelmateriaal de transportband 7 bereikt, dan wordt de aangepaste vorm van de zijde gefixeerd door fixeermiddelen die het gordelmateriaal op de transportband 7 fixeren. Deze fixeermiddelen kunnen voor alle soorten gordelmateriaal, dus ook non-ferro-gordelma-teriaal gevormd worden door drukbanden geplaatst boven de transportband 7 of vacuumorganen onder de transportband 7. Wanneer het gordelmateriaal versterkt is met stalen koorden worden de fixeermiddelen bij voorkeur gevormd door magneten 18, zoals weergegeven in figuur 5. Afhankelijk van het oppervlak van de gordelstrook dat zich op de transportband 7 bevindt worden grote krachten op de transportband uitgeoefend wannneer de gordelstrook door de magneten 18 tegen de transportband 7 wordt aangetrokken. Worden deze krachten te groot dan zou de transportband 7 ongecontroleerd kunnen gaan slippen, hetgeen nadelig is voor de aangepaste vorm. Teneinde dit ongecontroleerde slippen van de transportband te voorkomen dient de transportband 7 variatieloos of met constante (kleine) slip aangedreven te worden. Een variatieloze aandrijving van de transportband 7 of een met constante (kleine) slip wordt bijvoorbeeld verkregen door de transportband 7 door drie aandrijfbare aandrijfrollen 19, 20 en 21 aan te drijven. Eén van deze aandrijf rollen 21 is aan het eind van de transportband 7 geplaatst en twee daarvan ergens halverwege de transportband 7. Deze twee aandrijf rollen 19, 20 zijn zodanig ten opzichte van elkaar geplaatst dat de transportband 7 zich er S-vormig door beweegt. Bovendien is in de praktijk gebleken dat, onder meer in afhankelijkheid van de snelheid van de transportband ten opzichte van de permanente magneet 18, de transportband 7 een beweging dwars op zijn voortplantingsrichting kan uitvoeren, hetgeen een nadelige invloed heeft op de aangepaste vorm van de tenminste ene zijde van de gordelstrook. Door de transportband 7 zijdelings op te sluiten door middelen voor het in laterale richting beperken van de bewegingsvrijheid van de transportband 7, wordt deze nadelige invloed voorkomen. Deze middelen kunnen gevormd worden door opstaande randen waartussen de transportband 7 geplaatst is.
Bij voorkeur bevat de transportband 7 een co deer inrichting 22 voor het meten van de beweging van de transportband 7. Hoewel er andere middelen voor het meten van de beweging of verplaatsing van de transportband zijn, welke meting gebruikt zou kunnen worden om de vorm van een bepaalde zijde van de gordelstrook te meten, heeft een codeerinrichting ("encoder") de voorkeur daar deze een real time meting verschaft. De transportband wordt ge stuurd door een aandrijf eenheid 23 met een daaraan gekoppelde (andere) codeerinrichting. In het onderhavige geval zijn de aandrijf rollen 19, 20, 21 via tandriemen met de rollentransporteur verbonden, zodat de (andere) codeerin-richting ook de beweging hiervan stuurt.
Hoewel het aanpassen van de vorm van tenminste een zijde van een strook flexibel materiaal, zoals een gordelstrook, aan een betreffende referentiezijde, na bepaling van de vorm uitgevoerd kan worden op de statische manier, zoals beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 4.608.890, zal de uitvinding beschreven worden aan de hand van een dynamische aanpassing die tijdens de overgang van het gordelmateriaal van de rollentransporteur naar de transportband plaatsvindt. Bij een dergelijke dynamische aanpassing worden deelstukken van de tenminste ene zijde achtereenvolgens aangepast aan deelstukken van de betreffende referentiezijde.
De cyclustijd voor het transporteren van het gordelmateriaal, het snijden van de gordelstrook, het aanpassen van de gordelstrook aan een referentiestrook en het verder transporteren naar een opbouwtrommel blijkt voor massaproductie voldoende klein te zijn wanneer de dynamische aanpassing uitgevoerd wordt door tijdens de overgang 15 van het gordelmateriaal van de rollentransporteur 6 naar de transportband 7 het gordelmateriaal 13 dwars op de transportrichting 30 relatief ten opzichte van de transportband 7 bewogen wordt, zoals in figuur 6 schematisch is weergegeven. Deze relatieve dwarse verplaatsing vindt plaats door de gehele rollentransporteur 6, waarop zich het gordelmateriaal 13 bevindt, gestuurd door een electronische eenheid 24 dwars op diens transportrichting 30 te verplaatsen. Hierdoor beweegt zich het op de rollentransporteur 6 bevindende gordelmateriaal relatief ten opzichte van de transportband 7, met encoder 22 en opstaande randen 27 voor het opsluiten van de transportband 7. De electronische eenheid 24 stuurt de laterale verplaatsing van de rollentransporteur in afhankelijkheid van het berekende verschil tussen de vorm van de tenminste ene zijde van het gordelmateriaal en de referentiezijde.
De dynamische aanpassing kan eventueel gestabiliseerd worden door het gordelmateriaal 13 tussen twee drukrollen 25, 25' te brengen, welke drukrollen 25, 25' gekoppeld zijn aan de rollentransporteur 6. De rollen 25, 25' zijn cilindervormig, en hun as staat dwars op de transportrichting en ze hebben bij voorkeur parallel aan elkaar verlopende omtreksgroeven.
Verder bevindt zich boven het begin van de transportband 7 een van parallel aan elkaar verlopende omtreksgroeven voorziene cilindrische rol 26 voor het tegen de transportband 7 aandrukken van het gordelmateriaal 13. De rol 26 helpt bij het fixeren van de aangepaste vorm van de ten minste ene zijde, aangezien het slechts op zeer gecompliceerde en dure manier mogelijk is de permanente magneet 18 tot aan het begin van de transportband 7 te doen reiken (fig. 7).
Teneinde een correcte bepaling van de vorm van de tenminste ene zijde mogelijk te maken dient de overgang 15 een voldoende breedte te hebben. Daarentegen dient de overgang 15 niet te breed te zijn omdat anders geen voldoende correcte aanpassing mogelijk is. In de praktijk is gebleken dat een breedte van ongeveer 7 mm voor de overgang 15 aan beide eisen tegemoet komt. De diameter van de rollen 25, 25' dienen dientengevolge zodanig te zijn dat een dergelijke breedte realiseerbaar is.
Alternatief is het verkrijgen van een dwarse relatieve verplaatsing van het gordelmateriaal mogelijk door de transportband 7 dwars op diens transportrichting te verplaatsen, of door het gordelmateriaal 13 tussen twee drukrollen 25, 25' te klemmen en uitsluitend deze drukrollen 25, 25' dwars op de transportrichting te verplaatsen.
De bepaling van de vorm van de aan te passen zijde van het gordelmateriaal wordt bij voorkeur tijdens de overgang 15 van rollentransporteur 6 naar transportband 7 uitgevoerd door boven de overgang geplaatste lineaire CCD-camera's 31 en 31' die in een gemeenschappelijke behuizing 28 zijn opgenomen, zoals in figuren 7 en 8 weergegeven. Door de opname in de gemeenschappelijke behuizing 28 is de positie van de CCD-camera's 31, 31' onderling nauwkeurig vastgelegd. Onder de overgang 15 is een lamp 29 geplaatst die licht naar de CCD-camera's 31, 31' stuurt. De lineaire CCD-camera's 31, 31' kunnen het aanwezig zijn van en de positie van het gordelmateriaal tussen lamp en camera's nauwkeurig detecteren. Bij voorkeur is de lamp 29 een HF-TL-lamp, bijvoorbeeld van 100 Hz, om storingen veroorzaakt door omgevingslicht te voorkomen.
Andere manieren van bepalen van de positie, en daarmee de vorm van een zijde, van het gordelmateriaal zijn ook bij de uitvinding toepasbaar. Zo zijn bepalingen door IR-detectoren of met behulp van lasers of inductie-meetapparaten mogelijk hoewel zij merendeels duurder zijn dan het gebruik van lineaire CCD-camera's.
Hierna zal het aanpassen van een reële gordel-strook aan een referentiestrook meer gedetailleerd beschreven worden. Het zal duidelijk zijn dat noodzakelijkerwijs niet alle stappen uitgevoerd behoeven te worden, maar dat in afhankelijkheid van de kwaliteit van het geleverde gordelmateriaal en het snijproces een of meerdere stappen achterwege kunnen worden gelaten.
In figuur 9 is schematisch een ideale vorm van een gordelstrook weergegeven die als referentiegordel-strook gebruikt kan worden. De gordelstrook 17' is langwerpig en heeft in het algemeen een lengte 1 tussen 1400 en 3100 mm en een breedte b tussen 80 en 300 mm. De gordelstrook 17' heeft twee lange omtrekszijden en twee korte omtrekszijden 35', 39'. De gordelstrook omvat een centraal rechthoekig deel 32' met twee lange zijden 37' en 38' en een hartlijn 41', een leidend einde 33' en een volgend einde 34'. Het stroomafwaarts gelegen, driehoekvormige leidende einde 33' heeft een hypotenusa die de korte, leidende omtrekszijde 35' vormt, en een korte zijde 36' die met de lange zijde 37' van het centrale deel 32' de ene lange omtrekszijde van de gordelstrook 17' vormt. De hypotenusa 35' en de korte zijde 36' maken een scherpe hoek α met elkaar, die in het algemeen ligt tussen 18° en 30°. De scherpe hoek α komt overeen met de hoek waaronder een groot aantal, evenwijdig aan elkaar lopende stalen versterkingskoorden 43 in het gordelmateriaal liggen. Het stroomopwaarts gelegen, driehoekvormige volgende einde 34' heeft een hypotenusa die de volgende, korte omtrekszijde 39' van de gordelstrook 17' vormt en een korte zijde 40' die samen met de andere lange zijde 38' van het centrale deel 321 de andere lange omtrekszijde van de gordelstrook 171 vormt.
In figuur 10 is schematisch een gordelstrook 17 weergegeven zoals die gebruikelijk na het snijden er uit ziet. De breedte van het centrale deel 32 kan in de praktijk variëren met 2 mm, waarbij de breedtevariatie verre van symmetrisch is. Doordat het gordelmateriaal op voor-raadspoelen opgerold is, worden spanningen in het materiaal opgewekt. Daarnaast zorgt het spanningsverschil tussen stalen versterkingskoorden, die vaak uit meerdere om elkaar gewikkelde draden bestaan, en het rubberen materiaal tussen de koorden ook voor spanningen in het materiaal. Na het snijden relaxeren deze spanningen als gevolg waarvan de punt van het leidende en volgende einde willekeurig naar binnen, buiten of omhoog buigt. Hierdoor wijkt de werkelijke vorm van de hypotenusa af van de baan die het mes van de snijmiddelen aflegt. Opgemerkt wordt dat de lange zijde 37 in het onderhavige geval relatief recht is als gevolg van de eenzijdige centrering door leidrollen 16 (zie figuur 3).
Het is onder meer het doel van de uitvinding om deze reële vorm zo nauwkeurig als mogelijk aan te passen aan deze referentievorm of aan andere referenties. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om de vorm van het volgende korte einde 39 aan te passen aan de vorm van het leidende korte einde 35 en niet aan een referentiezijde zoals 39'.
In figuur 11 wordt schematisch een bovenaanzicht weergegeven van de overgang 15 tussen rollentransporteur 6 en transportband 7 met denkbeeldige hartlijn 53. Het gordelmateriaal 13 is zodanig getransporteerd dat de punt van het leidende einde 33 zich precies tussen de CCD-camera's en de HF-TL-lamp (niet weergegeven) bevindt. Vanuit deze positie wordt het gordelmateriaal 13 verder naar de transportband 7 getransporteerd, welk transport door een tweede codeerinrichting gestuurd wordt. Telkens wordt om een vooraf ingestelde afstand de positie van de korte zijde en/of de hypotenusa van het leidende einde 33 bepaald door de lineaire CCD-camera's en de HF-TL-lamp, waarbij de lineaire camera's een aftastrichting hebben dwars op de transportrichting. Dat de transportband de vooraf ingestelde afstand heeft afgelegd en een bepaling geëffectueerd dient te worden, wordt ook door de codeerinrichting gestuurd. Het is gebleken dat wanneer de vooraf ingestelde afstand overeenkomt met de halve gemiddelde afstand tussen de stalen versterkingskoorden de aanpassing optimaal kan geschieden. Deze halve gemiddelde afstand is in het algemeen ongeveer 1% mm. Nadat de positie van de korte zijde en/of de hypotenusa bepaald is, wordt deze positie vergeleken met de positie die de referentiezijde op deze plaats inneemt en daaruit het verschil bepaald. Dit verschil wordt gecorrigeerd door de rollentransporteur 6 over een afstand d te verplaatsen die overeenkomt met dat verschil (zie figuur 12). Deze afstand d ligt over het algemeen beneden de 3 mm. Het gordelmateriaal 13 wordt verder getransporteerd totdat het de transportband 7 bereikt alwaar het gefixeerd wordt. Hoewel tijdens dit verdere transport het gordelmateriaal weer enigszins lateraal kan worden verplaatst (door de volgende aanpassing) voordat het gordelmateriaal de transportband bereikt, blijkt de eventueel hierdoor geïntroduceerde afwijking van het voorste puntje van het leidende einde nagenoeg verwaarloosbaar te zijn en binnen de toleranties te vallen.
De snelheid van de bepaling is zodanig dat het gordelmateriaal continu getransporteerd kan worden, waar bij de transportsnelheid voor het aanpassen van het voorste deel van het leidende eind (ongeveer de eerste 20-30 mm daarvan) gereduceerd wordt, aangezien juist hier de verschilafstand d het grootste is en de rollentransporteur voldoende tijd dient te hebben om deze afstand tussen twee positiebepalingen af te leggen.
Wanneer de gehele gordelstrook 17 naar de transportband 7 is overgebracht, is de vorm van de gordelstrook over diens gehele lengte bepaald. Het bepalingsraster is dan zoals weergegeven in figuur 13. De rasterlijnen 44 zijn op een afstand van ongeveer 1½ mm van elkaar geplaatst.
De door de CCD-camera's bepaalde posities van de gordelstrookranden worden naar een eerste geheugen van vergelijkingsmiddelen overgebracht. Deze vergelijkingsmid-delen bevatten een tweede geheugen, waarin de parameters opgenomen zijn nodig voor het bepalen van de referentie-zijden. Deze parameters beschrijven onder meer: - de positie van de denkbeeldige hartlijn 43 van de transportband 7 (of een ander fixeerelement zoals een opbouwtrommel), - de breedte br van de referentiegordelstrook (of de gemiddelde breedte van een of meerdere gordelstro-ken die voorafgaand aan de actuele gordelstrook zijn aangepast), - de lengte van de referentiegordelstrook, - de lengte van het centrale deel, - de lengte van de korte zijde van het leidende en volgende einde, - de grootte van de scherpe hoek a voor het bepalen van de positie van elk punt van de hypotenusa op een zekere afstand van de punt van het leidende einde, eventuele correcties op de bovengenoemde parameters, - eventueel andere inrichtingsparameters.
De vergelijkingsmiddelen bevatten tevens berekeningsmiddelen voor het berekenen van het verschil tussen de bepaalde en de referentiepositie, en stuurmiddelen voor het aansturen van de electronische eenheid die de laterale verplaatsing van de rollentransporteur stuurt.
Het leidende einde 33 kan op twee manieren aan het referentie leidende einde aangepast worden. Enerzijds kan de korte zijde 36 aan de referentie-korte zijde 36' (figuur 9) aangepast worden, anderzijds kan de hypotenusa 35 aan de referentiehypotenusa 35' (figuur 9) aangepast worden. Voor de eerstgenoemde aanpassing wordt het verschil Ajg tussen de lange zijde van de actuele gordel-strook 17 en de referentie-lange zijde berekend. De rollentransporteur wordt over deze afstand k£ verplaatst, zodat de lange zijde van de actuele gordelstrook op % br van de denkbeeldige hartlijn 53 van de transportband geplaatst wordt. Deze berekening van Δ£ en de bijbehorende verplaatsing wordt achtereenvolgens uitgevoerd van raster-lijn 1, 2, — tot de laatste rasterlijn die het leidende einde aftast. Tijdens elke aftasting langs een rasterlijn wordt bij voorkeur de breedte van het leidende einde bepaald en opgeslagen. De laatste rasterlijn die het leidende einde aftast kan bepaald worden door de parameter voor de lengte van de korte zijde van het leidende einde (£le) of door de gemeten breedtevariatie van het leidende einde waar te nemen. Een geringe breedtevariatie duidt aan dat de rasterlijnen het centrale deel van de gordelstrook hebben bereikt.
Voor de laatstgenoemde aanpassing wordt het verschil Ah tussen de hypotenusa 35 van de actuele gordelstrook 17 en de referentiehypotenusa 35' berekend. De rollentransporteur wordt in afhankelijkheid van dit verschil over een zodanige afstand verplaatst dat de betreffende positie van de actuele hypotenusa 35 (bijvoorbeeld in het punt op rasterlijn 5) samenvalt met het door de parameters aangegeven positie ten opzichte van de referen-tiehartlijn 41'.
Op deze manier is de vorm van het actuele leidende einde bepaald, hetgeen een controlemogelijkheid verschaft op de kwaliteit van het snijproces en het gordelmateriaal, en is de vorm van één zijde van het leidende einde aangepast met een nauwkeurigheid in de orde van grootte van de materiaalbreedte variatie. Natuurlijk houdt de aanpassing van de ene zijde niet automatisch in dat de andere zijde ook nauwkeurig is aangepast. In de praktijk is echter gebleken, dat wanneer het gordelmateriaal aan de gebruikelijke specificaties voldoet die de bandenfabrikanten opgeven, de andere zijde ook binnen de toleranties valt.
Wanneer het centrale deel 32 van het gordelmateriaal zich tussen de CCD-camera's en de HF-TL-lamp bevindt, wordt de onderlinge positie van de lange zijden 37 en 38 van het centrale deel 32 bepaald, en de breedte van het centrale deel 32. Per rasterlijn wordt het midden mc van het centrale deel 32 bepaald en de afwijking Ac hiervan ten opzichte van de referentiehartlijn 41’. De rol-lentransporteur wordt in afhankelijkheid van de vastgestelde afwijking Ac zodanig verplaatst dat het midden van het centrale deel samenvalt met de referentiehartlijn. Hierdoor wordt het centrale deel symmetrisch rond de referentiehartlijn geplaatst. Dit verschaft een goede uniformiteit in de uiteindelijk te vervaardigen luchtband.
Aangezien de breedte van het centrale deel met zo'n 2 mm kan variëren zijn de aangepaste lange zijden 37 en 38 van de actuele gordelstrook niet identiek aan de referentie-lange zijden 37' en 38'. Echter wordt deze afwijking ten opzichte van de referentiehartlijn gehalveerd zodat ook nu weer het centrale deel voldoet aan de gestelde tolerantiegrenzen. Bovendien is het mogelijk als referentiebreedte br de gemiddelde breedte van het centrale deel van de voorafgaande gordelstrook, welke gemiddelde breedte als parameter in de vergelijkingsmiddelen opgeslagen wordt, te gebruiken. Hierdoor wordt gerealiseerd dat het leidende en het volgende einde wanneer ze om de op-bouwtrommel gewikkeld zijn, nauwkeurig op elkaar aanpassen, zelfs wanneer het gordelmateriaal tot bepaalde hoogte niet aan de specificaties voldoet.
Ook de aanpassing van het volgende einde 34 kan op twee manieren plaatsvinden. Enerzijds kan de korte zijde 40 aan de referentie-korte zijde 40' aangepast worden, anderzijds kan de hypotenusa 39 aan de referentie-hypotenusa 39' worden aangepast. Deze aanpassingen geschieden analoog aan de aanpassingen beschreven voor het leidende einde.
Het is echter gebleken dat bij de omschakeling van de aanpassing aan de referentiehartlijn 41' naar de aanpassing van de korte zijde 40 aan de referentie-korte zijde 40', er een discontinuïteit in de gordelstrook kan ontstaan die tot een afwijkende vorm leidt. Om dit te voorkomen verdient het de voorkeur om een achterste deel 42 van het centrale deel 32 niet aan de referentiehartlijn 41' aan te passen, maar het deel van de lange zijde 38 dat bij dit achterste deel 42 behoort aan te passen aan de referentiezijde 38'. Hierdoor wordt de uiteindelijk aangepaste gordelstrook regelmatiger. De lengte van dit achterste deel 42 kan per gordelmateriaal verschillen, maar blijkt meestal tussen de 10 en 30 mm te liggen. De verge-lijkingsmiddelen dienen daarom ook een waarde voor de breedte van dit achterste 42' (figuur 9) te bevatten, om het omschakelen tussen de twee verschillende aanpassingen aan te geven.
Wanneer omgeschakeld wordt van een aanpassing aan de referentielijn 41' naar een aanpassing van de hypothenusa 39 aan de referentiehypothenusa 39' dan verdient het de voorkeur het eerste deel 52 van het volgend eind 34, bijvoorbeeld de eerste 10 mm, de korte zijde 40 aan de referentie korte zijde 40' aan te passen om een soortgelijke discontinuïteit te voorkomen.
Wanneer de korte zijde van het leidende einde aan de referentie-korte zijde is aangepast, is het mogelijk de hypotenusa 39 van het volgende einde 34 aan te passen aan de hypotenusa van het leidende einde. Deze aanpassing is mogelijk doordat telkens de breedte bLE van het leidende einde is bepaald. Hoewel de gemeten breedte van het leidende einde verschilt van de breedte van het leidende einde na aanpassing, is dit verschil in de praktijk zo klein, vaak in de orde van grootte van de materi-aalbreedte variatie, dat dit geen invloed heeft op deze aanpassing. De hypotenusa 44 van het leidende einde na aanpassing is in figuur 14 weergegeven. Tijdens de bepaling van de vorm van het volgende einde 34 wordt telkens de breedte bTE gemeten. In de vergelijkingsmiddelen wordt nu het verschil berekend tussen
Figure NL9301717AD00261
De rollen-transporteur wordt over dit verschil Ab lateraal verplaatst, zodat uiteindelijk de hypotenusa van het volgende einde en die van het leidende einde een complementaire vorm hebben.
De boven beschreven aanpassingen kunnen op deze manier uitgevoerd worden doordat de verplaatsing van de transportband op de rollentransporteur continu waargenomen wordt, bijvoorbeeld door de codeerinrichting. De vergelijkingsmiddelen weten dus op elk moment welk deel van de referentiestrook genomen moet worden voor vergelijking met de actuele gordelstrook. Nadat de gehele aangepaste gor-delstrook op de transportband ligt, wordt bij voorkeur de rollentransporteur naar diens uitgangspositie gebracht.
Door de werkwijze en met de inrichting volgens de uitvinding kan een gordelstrook zodanig aangepast worden aan een referentie dat verdere bewerkingen aan of met de aangepaste gordelstrook reproduceerbaar en nauwkeurig kunnen plaatsvinden. Wanneer de aangepaste gordelstrook om een opbouwtrommel aangebracht wordt, dan blijkt de centrering daarvan binnen de tolerantiegrenzen te vallen doordat het centrale deel symmetrisch ten opzichte van een referentiehartlijn, die natuurlijk in dat geval uitgericht is ten opzichte van de opbouwtrommel, ligt en sluiten het leidende en volgende, korte einde binnen de tolerantiegrenzen op elkaar aan.
Het zal voor een vakman duidelijk zijn dat de referentiezijden waarmee de zijden van de actuele gordel- strook vergeleken worden anders kunnen zijn dan die zoals in de figuren weergegeven. Het aanbrengen van een trappen-sprong of een kromming is mogelijk om een bepaalde correctie aan te brengen voor een heersende productie-omgeving. Verder is de aanpassing ook uit te voeren zonder gebruik te maken van een transportband, bijvoorbeeld door de aanpassing uit te voeren tussen de overgang van de rollen-transporteur naar de opbouwtrommel.
Wanneer een transportband gebruikt wordt voor het verder transporteren van de aangepaste gordelstrook dan wordt bij voorkeur de lengte van de gordelstrook op de transportband gemeten. Met name wanneer de gordelstrook versterkt is met stalen koorden, waar het mes van de snijmiddelen niet doorheen kan gaan, varieert de lengte van de gordelstrook ongeveer met de koorddikte. De gemeten werkelijke lengte kan aan de omtrek van de opbouwtrommel aangepast worden, door de snelheid van de aanbrengtrans-porteur ten opzichte van de omwentelingssnelheid van de opbouwtrommel te variëren. Is de snelheid van de aanbreng-transporteur kleiner dan wordt de gordelstrook uitgerekt tijdens het op de opbouwtrommel brengen, is de snelheid groter dan wordt de gordelstrook gestuikt.
Verder is de uitvinding niet alleen toepasbaar bij gordelstrooktoevoerinrichtingen, maar ook bij snij inrichtingen waar banen met rubbermateriaal waarin staal-koorden 61, die in lengterichting lopen tot gordelstroken 62 worden gesneden (fig. 15) . Juist bij het aan elkaar hechten van deze stroken 62 met spitse hoeken is de uitvinding ook toepasbaar.

Claims (34)

1. Werkwijze voor het aanpassen van de vorm van tenminste één zijde van de omtrek van een strook van flexibel materiaal aan de vorm van een betreffende refe-rentiezijde, met het kenmerk, dat de werkwijze de stappen omvat van het bepalen van de vorm van de tenminste ene zijde van de strook, het vergelijken van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde met de vorm van de referentie-zijde, en het in afhankelijkheid van de uitkomst van de vergelijking aanpassen van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde aan de vorm van de referentiezijde.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tenminste ene zijde met aangepaste vorm door middel van een fixeerelement gefixeerd wordt.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de strook door een transportmiddel bevattende een eerste transporteur en een tweede transporteur in een transportrichting transporteerbaar is en de tenminste ene zijde met aangepaste vorm gefixeerd wordt door middel van de een fixeerelement vormende tweede transporteur voorzien van fixeringsmiddelen, waarbij de eerste transporteur de strook naar de tweede transporteur transporteert.
4. Werkwijze volgens conclusie 2 of 3, waarin de strook van flexibel materiaal magneet-gevoelig materiaal bevat, met het kenmerk, dat de tenminste ene zijde met aangepaste vorm magnetisch gefixeerd wordt.
5. Werkwijze volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het bepalen, het vergelijken met een referentiezijde en het daaraan aanpassen van de vorm van de tenminste ene zijde plaatsvindt tijdens de overgang van de strook van het einde van de eerste transporteur naar het fixeerelement.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de aanpassing van de vorm van de tenminste ene zijde tijdens transport van de strook dynamisch wordt uitgevoerd gedurende de overgang van de tenminste ene zijde van de strook van de eerste transporteur naar het f ixeerelement.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de dynamische aanpassing van de tenminste ene zijde van de strook uitgevoerd wordt door tijdens de overgang een relatieve verplaatsing van de strook ten opzichte van het fixeerelement uit te voeren dwars op de transportrichting.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het verplaatsen uitgevoerd wordt door de eerste transporteur loodrecht op diens transportrichting te verplaatsen.
9. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarin de strook langwerpig is en twee lange om-trekszijden en twee korte omtrekszijden heeft en waarbij de strook omvat: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transportrichting van de eerste transporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn is, een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen, met het kenmerk, dat de vorm van de korte zijde van het leidende einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een eerste referen-tiezijde.
10. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarin de strook langwerpig is en twee lange om-trekszijden en twee korte omtrekszijden heeft en waarbij de strook omvat: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transport-richting van de eerste transporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn is, een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen, met het kenmerk, dat de vorm van de hypotenusa van het leidende einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een eerste referen-tiehypotenusa.
11. Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat tijdens het bepalen van de vorm de breedte van het leidende einde stapsgewijs gemeten wordt.
12. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusie, waarin de strook langwerpig is en twee lange omtreks-zijden en twee korte omtrekszijden heeft en waarbij de strook omvat: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transport-richting van de eerste transporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn is, een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen, met het kenmerk, dat de denkbeeldige hartlijn van het centrale deel bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan een referentiehartlijn.
13. Werkwijze volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat tijdens het bepalen van de vorm van de denkbeeldige hartlijn de breedte van het centrale deel stapsgewijs gemeten wordt.
14. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarin de strook langwerpig is en twee lange om-trekszijden en twee korte omtrekszijden heeft en waarbij de strook omvat: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transport-richting van de eerste transporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn is, een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen, met het kenmerk, dat de vorm van de hypotenusa van het volgend einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan de vorm van een tweede referen-tiehypotenusa.
15. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, waarin de strook langwerpig is en twee lange om-trekszijden en twee korte omtrekszijden heeft en waarbij de strook omvat: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transport-richting van de eerste transporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn is, een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen, met het kenmerk, dat de vorm van de korte zijde van het volgend einde bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan een tweede referentiezijde.
16. Werkwijze volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk, dat tijdens het bepalen van de vorm de breedte van het volgend eind stapsgewijs gemeten wordt.
17. Werkwijze volgens conclusie 12 en 15, met het kenmerk, dat in plaats van de denkbeeldige hartlijn de vorm van een laatste deel van de andere lange zijde van het centrale deel bepaald wordt en vergeleken wordt met en aangepast wordt aan een derde referentiezijde.
18. Werkwijze volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de tweede en derde referentiezijde in eikaars verlengde liggen.
19. Werkwijze volgens conclusie 11, 13 of 16, met het kenmerk, dat de breedte elke 1% mm gemeten wordt.
20. Werkwijze volgens conclusie 6 en 9 of 6 en 10, met het kenmerk, dat de transportsnelheid van de eerste transporteur gedurende de bepaling, de vergelijking en aanpassing van de vorm van een voorste deel van het leidende einde gereduceerd wordt.
21. Werkwijze voor het aanpassen van de vorm van tenminste één zijde van een strook van flexibel materiaal aan de vorm van een betreffende referentiezijde, met het kenmerk, dat achtereenvolgens de werkwijzestap volgens conclusie 9 of 10, de werkwijzestap volgens conclusie 12, en de werkwijzestap volgens conclusie 14 of 15 uitgevoerd worden.
22. Werkwijze voor het aanpassen van de vorm van tenminste één zijde van een strook van flexibel materiaal aan de vorm van een betreffende referentiezijde, met het kenmerk, dat achtereenvolgens de werkwijzestap volgens conclusie 9 of 10, de werkwijzestap volgens conclusie 12, en de werkwijzestap volgens conclusie 17 uitgevoerd worden.
23. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bepalen van de vorm van de tenminste ene zijde geschiedt met behulp van twee lineaire CCD-camera's.
24. Gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende op-bouwtrommel, welke toevoerinrichting voorzien is van een voorraadspoel voor het bevatten van gordelmateriaal, van middelen voor het van de voorraadspoel afwikkelen van gordelmateriaal, van transportmiddelen voor het naar de opbouwtrommel transporteren van het afgewikkelde gordelmateriaal, van snijmiddelen geplaatst boven de rollentrans-porteur voor het in een gordelstrook snijden van het gordelmateriaal, zodat de gordelstrook langwerpig is en twee lange omtrekszijden en twee korte omtrekszijden heeft, en waarbij de strook omvat: een centraal rechthoekig deel met twee lange zijden en een denkbeeldige hartlijn, waarbij de transport-richting van de rollentransporteur evenwijdig aan de denkbeeldige hartlijn is, een stroomafwaarts gelegen driehoekvormig leidend einde, waarbij de ene korte, leidende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het leidende einde en een korte zijde van het leidende einde in het verlengde ligt van één van de lange zijden van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het leidende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ene lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het leidende einde de ene lange omtrekszijde van de strook vormen, een stroomopwaarts gelegen, driehoekvormig volgend eind, waarbij de andere korte, volgende omtrekszijde van de strook gevormd wordt door de hypotenusa van het volgende einde en een korte zijde van het volgende einde in het verlengde ligt van de andere zijde van het centrale deel, waarbij de hypotenusa en de korte zijde van het volgende einde een scherpe hoek met elkaar maken en de ander lange zijde van het centrale deel en de korte zijde van het volgende einde de andere lange omtrekszijde van de strook vormen, gekenmerkt door bepalingsmiddelen voor het bepalen van de vorm van tenminste één zijde van de strook, vergelijkingsmiddelen voor het vergelijken van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde met de vorm een referen-tiezijde, en aanpassingsmiddelen voor het in afhankelijkheid van de uitkomst van de vergelijking aanpassen van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde aan de vorm van de referentiezijde.
25. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de vergelijkingsmiddelen een eerste geheugen voor het opslaan van de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde van de strook, een tweede geheugen voor het opslaan van de vorm van de betreffende, tenminste ene referentiezijde, berekeningsmiddelen voor het berekenen van het verschil tussen de bepaalde vorm van de tenminste ene zijde en de vorm van de referentiezijde, en stuurmiddelen voor het in afhankelijkheid van het berekende verschil sturen van de aanpassingsmiddelen omvatten.
26. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens conclusie 24 of 25, waarin de transportmiddelen achtereenvolgens omvatten een rollentransporteur, een transportband en een aanbrengtransporteur voor het aanbrengen van de gordelstrook op de opbouwtrommel, met het kenmerk, dat de rollentransporteur dwars op diens transportrichting verplaatsbaar is, waarbij de verplaatsing door de aanpassingsmiddelen stuurbaar is, en waarbij de bepalingsmidde-len geplaatst zijn bij de overgang van de rollentransporteur naar de transportband.
27. Gordelinrichting volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat aan het eind van de rollentransporteur een rollenpaar bevestigd is, welk rollenpaar tussen de rollentransporteur en de transportband geplaatst is, zodat een spleet tussen rollenpaar en transportband gevormd wordt, tussen welk rollenpaar de gordelstrook klembaar is.
28. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens conclusie 24, 25, 26 of 27, met het kenmerk, dat de transportband voorzien is van middelen voor het fixeren van de gordelstrook.
29. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens conclusie 28, waarin het gordelmateriaal magneet-gevoelig materiaal bevat, met het kenmerk, dat de transportband magneten bevat voor het fixeren van de gordelstrook.
30. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat de transportband met constante zo klein mogelijke slip aangedreven wordt.
31. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens conclusie 29 of 30, gekenmerkt door middelen voor het in laterale richting beperken van de bewegingsvrijheid van de transportband.
32. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens één der conclusies 24 tot en met 31, met het kenmerk, dat de transportband een codeerinrichting bevat voor het meten en een codeerinrichting voor het sturen van de beweging van de transportband.
33. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens één der conclusies 24 tot en met 32, met het kenmerk, dat de inrichting een centreergeleiding bevat voor het gecentreerd toevoeren van het gordelmateriaal aan de snijmidde-len.
34. Gordelstrooktoevoerinrichting volgens één der conclusies 24 tot en met 33, met het kenmerk, dat de bepalingsmiddelen gevormd worden door twee lineaire CCD-camera's en een hoog frequente lamp, tussen welke camera's en lamp de gordelstrook beweegbaar is.
NL9301717A 1993-10-06 1993-10-06 Werkwijze voor het aanpassen van een zijde van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde en gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende opbouwtrommel. NL9301717A (nl)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9301717A NL9301717A (nl) 1993-10-06 1993-10-06 Werkwijze voor het aanpassen van een zijde van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde en gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende opbouwtrommel.
EP94202841A EP0649730B2 (en) 1993-10-06 1994-10-03 Method for adjusting a side of a strip of flexible material to a reference side and apparatus for feeding a belt strip on a rotating building drum
DE69412204T DE69412204T3 (de) 1993-10-06 1994-10-03 Verfahren zur Anpassung des Randes eines flexiblen Streifens an einer Referenzseite und Vorrichtung zum Zuführen eines Gürtelstreifens zu einer drehbaren Reifenaufbautrommel
JP6243122A JPH07195570A (ja) 1993-10-06 1994-10-06 可撓性材料の帯状材料の形状を調整する方法及びベルト帯供給装置
US08/510,066 US5720837A (en) 1993-10-06 1995-08-01 Method for adjusting a belt strip on a conveyor
JP2000354476A JP3270759B2 (ja) 1993-10-06 2000-11-21 可撓性材料の帯状材料の形状を調整する方法およびベルト帯供給装置

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9301717 1993-10-06
NL9301717A NL9301717A (nl) 1993-10-06 1993-10-06 Werkwijze voor het aanpassen van een zijde van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde en gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende opbouwtrommel.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9301717A true NL9301717A (nl) 1995-05-01

Family

ID=19862969

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9301717A NL9301717A (nl) 1993-10-06 1993-10-06 Werkwijze voor het aanpassen van een zijde van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde en gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende opbouwtrommel.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US5720837A (nl)
EP (1) EP0649730B2 (nl)
JP (2) JPH07195570A (nl)
DE (1) DE69412204T3 (nl)
NL (1) NL9301717A (nl)

Families Citing this family (40)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JP3392618B2 (ja) * 1996-02-21 2003-03-31 三菱重工業株式会社 ベルト供給装置のセンタリング方法及び装置
DE19641509C2 (de) 1996-10-09 1999-06-24 Continental Ag Verfahren zum Transport eines Gürtelaufbaustreifens zum Aufbau eines Gürtels für einen Fahrzeugluftreifen
JP3686193B2 (ja) * 1996-11-20 2005-08-24 株式会社ブリヂストン 帯状部材のセンタリング方法及び装置
JP2001088225A (ja) * 1999-09-21 2001-04-03 Bridgestone Corp タイヤ構成ベルト製造方法及び製造装置
US6841017B2 (en) * 2000-09-14 2005-01-11 Bridgestone Corporation Re-treading method and apparatus
KR100459661B1 (ko) * 2002-04-13 2004-12-04 금호타이어 주식회사 타이어 성형을 위한 스틸벨트 유도장치
NL1022246C2 (nl) * 2002-12-23 2004-06-24 Vmi Epe Holland Inrichting en werkwijze voor het maken van een gordellaag.
ATE355963T1 (de) 2003-02-13 2007-03-15 Michelin Soc Tech Formgebung und anlegen einer reifengürtellage auf eine haltevorrichtung
NL1024009C2 (nl) * 2003-07-28 2005-02-07 Vmi Epe Holland Loopvlakapplicatieinrichting.
NL1025764C2 (nl) * 2004-03-18 2005-09-20 Vmi Epe Holland Snijinrichting.
NL1025767C2 (nl) * 2004-03-18 2005-09-20 Vmi Epe Holland Inrichting voor het aanbrengen van een gordellaag, en snijinrichting daarvoor.
WO2005087481A2 (en) * 2004-03-18 2005-09-22 Vmi Epe Holland B.V. Cutting tool
US7441318B2 (en) 2005-02-09 2008-10-28 The Goodyear Tire & Rubber Co Method for detecting exposed metal cords in an elastomeric strip
US20070023146A1 (en) * 2005-08-01 2007-02-01 Bull Jeffrey F Tire belt making machine strip alignment system
JP2007136775A (ja) * 2005-11-16 2007-06-07 Kyocera Mita Corp 露光画像入力装置及びプリンタ装置
DE102006017882B4 (de) * 2006-04-13 2010-08-05 Texmag Gmbh Vertriebsgesellschaft Vorrichtung und Verfahren zum Aufbau eines Reifens
DE102006033987A1 (de) * 2006-07-22 2008-01-24 Continental Aktiengesellschaft Zubringereinrichtung
NL1033473C2 (nl) * 2007-03-01 2008-09-02 Vmi Epe Holland Snijinrichting.
JP5465521B2 (ja) * 2009-12-21 2014-04-09 住友ゴム工業株式会社 タイヤ構成部材の搬送装置
NL2004734C2 (nl) 2010-05-18 2011-11-21 Vmi Holland Bv Werkwijze en samenstel voor het vervaardigen van een groene band.
FR2960180B1 (fr) 2010-05-21 2012-06-15 Soc Tech Michelin Dispositif d'ajustement d'un front de nappe
CN103068563A (zh) * 2010-06-18 2013-04-24 哈布尔格-弗罗伊登贝格尔机械工程有限公司 用于制造轮胎坯的方法和装置
DE102011000703A1 (de) * 2011-02-14 2012-08-16 Continental Reifen Deutschland Gmbh Verfahren zur Herstellung eines Fahrzeugluftreifens
US9132596B2 (en) 2011-04-12 2015-09-15 Harburg-Freudenberger Maschinenbau Gmbh Method and device for aligning a belt strip
JP5281677B2 (ja) * 2011-06-15 2013-09-04 住友ゴム工業株式会社 タイヤ用プライ材料の製造装置
FR2992253B1 (fr) 2012-06-22 2015-01-09 Michelin & Cie Dispositif de coupe et de transfert d'une bande de produit destinee a l'assemblage d'un pneumatique
CN105121144B (zh) 2013-03-27 2017-10-10 倍耐力轮胎股份公司 用于获得用于车辆车轮的轮胎的处理和设备
JP6054250B2 (ja) * 2013-05-27 2016-12-27 株式会社ブリヂストン 接合部材の検査方法及び検査装置
NL2011764C2 (en) 2013-11-08 2015-05-11 Vmi Holland Bv Method for centering a tire component.
MX370193B (es) * 2013-12-30 2019-12-04 Pirelli Metodo para guiar un elemento alargado en un proceso para obtener llantas para ruedas de vehiculo y aparato para obtener llantas de vehiculo.
NL2012253C2 (en) * 2014-02-12 2015-08-17 Vmi Holland Bv Tire building machine and method for forming a tire layer, in particular a breaker ply.
DE102014207321B4 (de) 2014-04-16 2023-08-31 Continental Reifen Deutschland Gmbh Verfahren zur Überwachung und Regelung der Länge einer Speicherschleife
JP2015205427A (ja) * 2014-04-18 2015-11-19 株式会社ブリヂストン タイヤ構成部材の供給装置、タイヤ構成部材の供給方法、及び、未加硫タイヤの製造方法
MX2016015081A (es) * 2014-05-30 2017-02-28 Pirelli Aparato para colocar pares de elementos alargados sobre un tambor formador y proceso para obtener neumaticos para ruedas de vehiculo.
US9931799B2 (en) 2014-07-08 2018-04-03 Bridgestone Europe Nv Tyre building method comprising winding an elastomer strip around a building drum
JP6600190B2 (ja) * 2015-07-29 2019-10-30 Toyo Tire株式会社 空気入りタイヤの製造方法及び空気入りタイヤ
NL2018959B1 (en) * 2017-05-22 2018-12-04 Vmi Holland Bv Method and assembly for applying a tire component to a drum
JP6566084B1 (ja) * 2018-05-17 2019-08-28 横浜ゴム株式会社 ゴムシート部材の供給装置および方法
JP7214942B2 (ja) * 2018-12-26 2023-01-31 Toyo Tire株式会社 タイヤ構成部材の製造装置及びタイヤ構成部材の製造方法
CN112339309B (zh) * 2020-10-10 2023-02-28 萨驰智能装备股份有限公司 一种轮胎物料输送装置及轮胎物料检测方法

Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4359675A (en) * 1980-05-07 1982-11-16 The Firestone Tire & Rubber Company Electrical control system and method for a tire building machine server
EP0104339A1 (en) * 1982-09-27 1984-04-04 The Firestone Tire & Rubber Company Centering method
US4457802A (en) * 1981-10-06 1984-07-03 Kabushiki Kaisha Kobe Seiko Sho Apparatus for conveying and shaping rubber sheet materials
US4465531A (en) * 1981-11-25 1984-08-14 Bridgestone Tire Company Limited Method of forming a closed loop of a flexible strip
EP0125148A2 (en) * 1983-05-09 1984-11-14 The Firestone Tire & Rubber Company Cutting knife
US4769104A (en) * 1986-11-11 1988-09-06 Bridgestone Corporation Apparatus for sticking a tire component member
JPH02165937A (ja) * 1988-12-21 1990-06-26 Mitsubishi Heavy Ind Ltd ブレーカの自動供給装置
EP0376357A1 (en) * 1988-12-23 1990-07-04 Vmi Epe Holland B.V. Centering device
EP0430519A2 (en) * 1989-11-24 1991-06-05 Bridgestone Corporation Belt-shaped member supplying method and apparatus

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS5855235A (ja) * 1981-09-29 1983-04-01 Bridgestone Corp リボン状材料の連続スプライス方法及び装置
US4545718A (en) * 1982-06-28 1985-10-08 The Goodyear Tire & Rubber Company Bias cutter feeder and letoff truck
US4902372A (en) * 1982-09-27 1990-02-20 Bridgestone/Firestone, Inc. Innerliner applicator
US4857123A (en) * 1983-05-09 1989-08-15 The Firestone Tire & Rubber Company Method for ply application
JPS61148037A (ja) * 1984-12-24 1986-07-05 Yokohama Rubber Co Ltd:The タイヤ成形機に於けるタイヤ構成材料の自動供給装置
JPS61237626A (ja) * 1985-04-16 1986-10-22 Yokohama Rubber Co Ltd:The タイヤ成形機に於けるタイヤ構成材料の自動供給装置
US5092946A (en) * 1989-02-22 1992-03-03 Bridgestone Corporation Method for sticking a belt-like member and apparatus therefore
JPH03109827U (nl) * 1990-02-26 1991-11-12
US5135601A (en) * 1990-05-25 1992-08-04 Cooper Tire & Rubber Company Ply material server apparatus
DE69110396T2 (de) * 1990-10-11 1995-11-02 Sumitomo Rubber Ind Vorrichtung und Verfahren zum Herstellen von grünen Reifen.
US5206720A (en) * 1991-12-16 1993-04-27 Bridgestone Corporation Apparatus and technique for monitoring component position during tire building
US5389187A (en) * 1993-06-30 1995-02-14 The Goodyear Tire & Rubber Company Apparatus for tire tread application

Patent Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4359675A (en) * 1980-05-07 1982-11-16 The Firestone Tire & Rubber Company Electrical control system and method for a tire building machine server
US4457802A (en) * 1981-10-06 1984-07-03 Kabushiki Kaisha Kobe Seiko Sho Apparatus for conveying and shaping rubber sheet materials
US4465531A (en) * 1981-11-25 1984-08-14 Bridgestone Tire Company Limited Method of forming a closed loop of a flexible strip
EP0104339A1 (en) * 1982-09-27 1984-04-04 The Firestone Tire & Rubber Company Centering method
EP0125148A2 (en) * 1983-05-09 1984-11-14 The Firestone Tire & Rubber Company Cutting knife
US4769104A (en) * 1986-11-11 1988-09-06 Bridgestone Corporation Apparatus for sticking a tire component member
JPH02165937A (ja) * 1988-12-21 1990-06-26 Mitsubishi Heavy Ind Ltd ブレーカの自動供給装置
EP0376357A1 (en) * 1988-12-23 1990-07-04 Vmi Epe Holland B.V. Centering device
EP0430519A2 (en) * 1989-11-24 1991-06-05 Bridgestone Corporation Belt-shaped member supplying method and apparatus

Non-Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
PATENT ABSTRACTS OF JAPAN vol. 14, no. 420 (M - 1023) 11 September 1990 (1990-09-11) *

Also Published As

Publication number Publication date
DE69412204D1 (de) 1998-09-10
JP2001171015A (ja) 2001-06-26
JP3270759B2 (ja) 2002-04-02
DE69412204T2 (de) 1999-02-18
US5720837A (en) 1998-02-24
EP0649730A1 (en) 1995-04-26
EP0649730B1 (en) 1998-08-05
JPH07195570A (ja) 1995-08-01
DE69412204T3 (de) 2006-03-30
EP0649730B2 (en) 2005-09-21

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL9301717A (nl) Werkwijze voor het aanpassen van een zijde van een strook flexibel materiaal aan een referentiezijde en gordelstrooktoevoerinrichting voor het toevoeren van een gordelstrook op een ronddraaiende opbouwtrommel.
US5904788A (en) Method for centering belt-shaped material
RU2359829C2 (ru) Режущее устройство, устройство и способ (варианты) для расположения брекерного слоя
US7793775B2 (en) Method and apparatus for determining wear of a continuous chain
JP3625483B2 (ja) ストリップ材の整列スプライス装置及び方法
RU2343073C2 (ru) Установка для наложения протектора на барабан для сборки шин
JP2010520085A (ja) ゴムストリップ材料を製造する装置
US20090126874A1 (en) Supply device for a tire-building drum
KR102559475B1 (ko) 연속 라벨 용지의 타발 스크랩 권취장치
JP7016444B2 (ja) 回転シリンダおよびクランプベルトを備えた搬送装置
NL1022246C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het maken van een gordellaag.
US6834823B2 (en) Supply device for supplying rubber material to a cutting device
US11958693B2 (en) Transport device, applicator and method for transporting a tire component
KR100195600B1 (ko) 회전하는 드럼에 벨트 스트립을 공급하는 방법 및 회전하는 빌딩 드럼에 벨트 스트립을 공급하는 벨트 스트립 공급 장치
WO2014175175A1 (ja) 耳片の突出量測定方法及び耳片の突出量測定装置
EP1282505B1 (en) Splicer for splicing strips of cords embedded in rubber material
JP2000051943A (ja) コイル材巻き癖矯正装置
TWI251576B (en) Method and apparatus for regulating the yarn tension in a textile machine
JPH0584849A (ja) 帯状材料の自動供給貼付け方法
JP2004206818A (ja) 磁気テープのテンション制御装置
EP4306465A1 (en) A converting machine with material strip storage buffer
JP2018159670A (ja) 摩耗量測定装置及び摩耗量測定システム
JP2902257B2 (ja) オートスプライス装置
NL1023029C2 (nl) Printer omvattend een eindloze band als tussenmedium.
NL1012503C2 (nl) Inrichting voor het snijden en lassen van een baan rubbermateriaal.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed