NL193438C

NL193438C - Stoel met een naar achteren, respectievelijk naar voren verstelbare rugleuning met één centrale stoelpoot.

Info

Publication number: NL193438C
Application number: NL8802614A
Authority: NL
Original assignee: Kokuyo Co; Takano Co
Priority date: 1987-10-24
Filing date: 1988-10-24
Publication date: 1999-11-02
Also published as: EP0339089B1; US4966411A; WO1989003649A1; EP0339089A1; EP0339089A4; NL193438B; DE3781282T2; NL8802614A; DE3781282D1

Description

1 193438

Stoel met een naar achteren respectievelijk naar voren verstelbare rugleuning met één centrale stoelpoot

De uitvinding heeft betrekking op een stoel met een naar achteren respectievelijk naar voren verstelbare 5 rugleuning, met één centrale stoelpoot, waarbij de stoelpoot aan de bovenzijde is voorzien van een ondersteuningsbasis, met een zitting waarvan het voorstel einde door de ondersteuningsbasis wordt ondersteund, en met een balanceerorgaan dat zodanig onder de zitting is opgesteld dat de respectieve lengterichtingen van beide in dezelfde richting verlopen en dat zwenkbaar om een horizontale, dwars op de lengterichting van het balanceerorgaan en van de zitting verlopende as met de ondersteuningsbasis is 10 verbonden, waarbij het achterste einde van het balanceerorgaan is verbonden met het ondereinde van de rugleuning, waarbij het balanceerorgaan is uitgerust met een voorste en een achterste werkpunt, waarbij het achterste werkpunt met het achterste einde van de zitting is verbonden door middel van een opwaarts verlopend koppelorgaan, dat aan de onderzijde draaibaar om een as met het balanceerorgaan en dat aan het boveneinde draaibaar om een as met de zitting is verbonden, welke draaiassen evenwijdig van de 15 zwenkas verlopen, een en ander zodanig dat bij het naar achteren bewegen van de rugleuning het achterste einde van het balanceerorgaan om de zwenkas naar beneden beweegt, waardoor het achterste einde van de zitting via het koppelorgaan mee naar beneden beweegt.

Een dergelijke stoel is bekend uit de Nederlandse terinzagelegging 7903291. Deze bekende stoel had tot doel om, zonder beperking van de zogenaamde dynamiek van het zitten, d.w.z. zonder beperking tot 20 bepaalde zithoudingen, een oprichting van het bekken en een actieve lordosering te verkrijgen, dus een vooroverbuigen van de wervelkolom. Dat doel is bereikt door de zitplaats in een voorste en achterste deel te verdelen, elk met een eigen ondersteuning ten opzichte van het balanceerorgaan.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel een stoel te verschaffen waarin de zitting naar voren schuift bij het naar achteren schuinzetten van de rugleuning, om daardoor achterovervallen te voorkomen, en waarbij 25 de rugleuning schuin naar achteren gezet kan worden door elk deel van de rugleuning naar achteren te drukken zonder dat dit een oncomfortabel gevoel veroorzaakt voor de gebruiker die tegen de rugleuning drukt.

De stoel volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat de ondersteuningsbasis met het voorste einde van de zitting is verbonden door middel van een opwaarts verlopend tweede koppelorgaan, dat aan 30 de onderzijde draaibaar om een as met de ondersteuningsbasis en dat aan de bovenzijde draaibaar om een as met de zitting is verbonden, welke draaiassen evenwijdig aan de zwenkas verlopen, waarbij de verbindingslijn tussen de twee draaiassen van beide koppelorganen in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar verlopen, waarbij de zwenkas van het balanceerorgaan zich bevindt tussen het voorste en achterste werkpunt op het balanceerorgaan waarbij het voorste werkpunt van een verbinding samenwerkt met het 35 tweede koppelorgaan, een en ander zodanig dat het via de rugleuning naar beneden bewegen van het achterste einde van het balanceerorgaan, via de zwenkas een opwaartse beweging van het voorste einde van het balanceerorgaan met het voorste werkpunt veroorzaakt, waarbij dit voorste werkpunt via de verbinding met het tweede koppelorgaan, dit tweede koppelorgaan om de draaias met de ondersteuningsbasis naar voren draait, en daarmee via de draaias met de zitting deze zitting naar voren beweegt.

40 Met deze uitvoering drukt de gebruiker de rugleuning van zijn stoel naar achteren vanuit een referentie-stand waarin de rugleuning rechtop staat en de zitting wordt vastgehouden in zijn meest teruggetrokken stand, terwijl het achterste einde van het balanceerorgaan om het draaipunt ervan naar beneden beweegt als de rugleuning naar achteren zwenkt. Als gevolg daarvan wordt het voorste einde met het voorste werkpunt van het balanceerorgaan naar boven bewogen, en deze bovenwaartse beweging wordt door 45 samenwerking met het tweede koppelorgaan overgebracht op de zitting, zodat de zitting naar voren wordt verplaatst, terwijl het achtereinde ervan daalt. Op dat moment wordt, doordat de rugleuning naar achteren zwenkt om het draaipunt van het balanceerorgaan dat onder de zitting geplaatst is, de hele rugleuning schuin naar achteren gezet en tegelijk naar achteren verschoven. De op de eigenlijke rugleuning werkzame beweging van de rug van de gebruiker valt samen met de beweging van de rugleuning, zodat de gebruiker 50 zich nooit ongemakkelijk voelt. Terwijl de rugleuning zowel schuin gezet wordt als naar achteren verplaatst, beweegt de zitting naar voren en het zwaartepunt wordt dan niet sterk naar achteren verplaatst. Hierdoor kan het bezwaar worden ondervangen dat, wanneer een ruststand wordt ingenomen, de stoel het gevaar loopt achterover te vallen.

Als de stoel zo geconstrueerd is dat het achtereinde van de zitting kan dalen ten opzichte van het 55 voorste einde ervan bij voorwaartse verplaatsing van de zitting als gevolg van het naar achteren schuin stellen van de rugleuning en de bovenwaartse beweging van het voorste einde van het balanceerorgaan, is het mogelijk het gevoel van naar voren glijden van de gebruiker te voorkomen dat anders ontstaat wanneer 193438 2 hij de ruststand inneemt.

Een verdere voorkeursuitvoering bezit het kenmerk dat in de normale werkstand van de stoel met een naar voren opgestelde stand van de rugleuning de bovenste draaiassen van de beide opwaarts verlopende koppelorganen achter de onderste draaiassen daarvan zijn opgesteld, een en ander zodanig dat een op de 5 zitting werkzame naar beneden gerichte kracht ten eerste via de koppelorganen een naar achteren gerichte kracht op de zitting veroorzaakt en ten tweede via het tweede koppelorgaan de verbinding en het voorste werkpunt op het balanceerorgaan een naar voren gerichte kracht op de rugleuning veroorzaakt.

Met deze uitvoering worden met een eenvoudige constructie en een klein aantal onderdelen, de volgende werkingen en effecten aan de stoel toegevoegd. Met de aldus geconstrueerde middelen voor het 10 opnemen van de zitting is een achterwaartse trekkracht overeenkomend met het gewicht van de in de stoel zittende gebruiker op de zitting werkzaam. De trekkracht werkt via de verbinding met het tweede koppelorgaan op het voorste werkpunt van het balanceerorgaan als een naar beneden gerichte kracht. Anderzijds is een met het gewicht van de gebruiker overeenkomende naar beneden gerichte kracht werkzaam op het achterste werkpunt van het balanceerorgaan. Daardoor zal alleen als de plaats van het zwenkpunt van het 15 balanceerorgaan en de afmeting van alle onderdelen zo zijn gekozen dat een met het gewicht van de gebruiker veranderende, naar beneden gerichte kracht blijft op het voorste werkpunt, zelfs nadat de naar beneden gerichte kracht die werkzaam is op het voorste werkpunt gecompenseerd is door de naar beneden gerichte kracht, die werkzaam is op het achterste werkpunt het achterste einde van het balanceerorgaan naar boven zwenken door een met het gewicht overeenkomende kracht. Een gebruiker met groot gewicht 20 moet dan ook een grote kracht uitoefenen om de rugleuning schuin naar achteren te zetten, terwijl een kleinere kracht voldoende is voor een gebruiker van gering gewicht. De rugleuning wordt schuin naar achteren gezet door er met de rug rechtstreeks tegen te drukken. Omdat iemand van groot gewicht gewoonlijk met zijn rug een grotere werkzame kracht op de rugleuning uitoefent dan iemand van gering gewicht, verdient het de voorkeur dat de kracht voor het verplaatsen van de rugleuning op de boven-25 vermelde manier veranderlijk is.

Uit JP octrooiaanvrage 47-17567 is bij een ander stoeltype, namelijk een fauteuil, een constructie bekend die ervoor zorgt dat bij het naar achteren bewegen van de rugleuning als gevolg daarvan de zitting naar voren beweegt.

30 De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de tekening van een reeks uitvoeringsvormen. Figuur 1 is een zijaanzicht van een uitvoering van de uitvinding, met een gedeelte daarvan weggelaten; figuur 2 is een zijaanzicht van dezelfde uitvoering met de rugleuning in schuine stand; figuur 3 is een zijaanzicht van het hoofdgedeelte van dezelfde uitvoering; figuur 4 is een aanzicht volgens de pijl A in figuur 3; 35 figuur 5 is een zijaanzicht op grotere schaal van het hoofdgedeelte van dezelfde uitvoering; figuur 6 toont perspectivisch met uiteengenomen onderdelen een deel van de verende aandrukmiddelen; figuur 7 toont perspectivisch met uiteengenomen onderdelen het hoofdgedeelte; figuren 8 en 9 zijn zijaanzichten van dezelfde uitvoering, overeenkomend met figuur 3, ter toelichting van de werking van diezelfde uitvoering; 40 figuren 10 en 11 zijn schematische zijaanzichten van andere uitvoeringsvormen, waarin het balanceerorgaan verschillende draagconstructies heeft; figuren 12,13 en 14 zijn schematische zijaanzichten van andere uitvoeringsvormen, met andere vormen voor de middelen voor het omzetten van de beweging; figuren 15,16 en 17 zijn schematische zijaanzichten van andere uitvoeringsvormen, met andere vormen 45 van de middelen voor het opnemen van de zitting; figuur 18 is een schematisch zijaanzicht van een andere uitvoering, waarin het balanceerorgaan op een andere plaats wordt ondersteund; figuur 19 is een schematisch zijaanzicht van een andere uitvoering, met een eraan toegevoegd grendelmechanisme; 50 figuur 20 is een doorsnede op grotere schaal, genomen volgens de lijn B-B in figuur 19, en figuur 21 is een schematisch zijaanzicht van een andere uitvoering met een gewijzigd grendelmechanisme.

Aan de hand van figuren 1 t/m 9 zal een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding worden beschreven.

55 Zoals getoond in figuren 1 en 2 bestaat de stoel met rugleuning uit een op één poot 1 aangebrachte ondersteuningsbasis 2, een zitting 3 met een voorste einde 31, dat wordt gedragen op de ondersteunings-basis 2 zodat het naar voren en naar achteren beweegbaar is, een onder de zitting 3 geplaatst balanceer- 3 193438 orgaan 4, dat zich in lengterichting daarvan uitstrekt en met een scharnierpunt 43 dat wordt gedragen op de basis 2 tussen een achterste werkpunt 41 en een voorste werkpunt 42, een rugleuning 5, die aan het achtereinde 44 van het balanceerorgaan 4 is aangebracht, middelen 6 voor het opnemen van de zitting om het achtereinde 32 van die zitting 3 te verbinden met het achterste werkpunt 41 van het balanceerorgaan 4, 5 zodat hij naar voren en naar achteren kan worden bewogen, en middelen 7 voor het omzetten van de beweging, om een bovenwaartse beweging van het voorste werkpunt 42 van het balanceerorgaan 4 om te zetten in een voorwaartse beweging van het voorste einde 31 van de zitting 3.

Zoals getekend in figuren 3 t/m 5 heeft de basis 2 een profiel met een onderplaat 21, die bevestigd is aan het boveneinde van de poot 1 en een paar zijplaten 22, die als één geheel staan langs de beide 10 zijkanten van de onderplaat 21. Het voorste einde 31 van de zitting 3 wordt op de zijplaten 22 dicht bij de voorste einden daarvan gedragen door een paar voorste koppelorganen 8. Een deksel 23 voor het afsluiten van het mechanisme is aangebracht aan de onderzijde van de basis 2.

Zoals getekend in figuur 1, is de zitting 3 samengesteld uit een niet getekende binnenste schaal, die bevestigd is op een opneemframe 33, een niet getekend kussen dat aangebracht is op de binnenste schaal, 15 en een afwerkingsmateriaal 34 dat de buitenzijde van het kussen bedekt. De onderzijde van de binnenste schaal is bedekt door een buitenste schaal 35. Het middelste deel van de buitenste schaal 35 heeft een opening om interferentie met het deksel 23 te voorkomen. Zoals getekend in figuren 3, 5 en 7 is het opneemframe 33 voorzien van een bovenplaat 36 om de binnenste schaal te dragen, en een paar zijplaten 37, die als één geheel naar beneden gericht zijn vanaf de zijkanten van de bovenplaat 36. De bovenste 20 scharniereinden 81 van de voorste koppelorganen 8 zijn met een as 82 schamierbaar ten opzichte van de zijplaten 37 dicht bij de voorste einden daarvan. De onderste scharniereinden 83 van de koppelorganen 8 scharnieren met een as 84 ten opzichte van de zijplaat 22 van de ondersteuningsbasis 2. In de referentie-stand waarin de zitting 3 wordt gehouden in de stand die in figuren 1 en 3 met getrokken lijnen is getekend, bevinden de bovenste scharniereinden 81 van de koppelorganen 8 zich achter de onderste scharniereinden 25 83 ervan.

Zoals getekend in figuren 3, 4 en 7 bestaat het balanceerorgaan 4 uit een paar evenwijdige platen 45 in de lengterichting en een verbindingsplaat 46 die één geheel vormt met de achterste eindgedeelten van de evenwijdige platen 45. Het draaipunt 43 dat aangebracht is in het midden van de evenwijdige platen 45 wordt door een as 47 schamierbaar gedragen op naven 24 die aangebracht zijn aan de zijplaten 22 van de 30 ondersteuningsbasis 2. De rugleuning 5 is verbonden met het achterste einde 44 van het balanceerorgaan 4.

Zoals getekend in figuur 1 bestaat de rugleuning 5 uit een frame 51, dat bevestigd is aan het achtereinde van het balanceerorgaan 4, een niet getekende binnenschaal, die aan het frame bevestigd is door een profieldeel 52, een niet getekend kussen, dat aan de voorzijde van de binnenschaal bevestigd is en een 35 afwerkingsmateriaal 53, dat de buitenzijde van het kussen bedekt. Een buitenste schaal 54 bedekt de binnenste schaal, en het frame 51 en het profieldeel 52 aan de achterzijden. De binnenste schaal, het kussen, het afwerkingsmateriaal 53 en de buitenste schaal 54 van de rugleuning 5 zijn in deze uitvoering als één geheel uitgevoerd met de binnenste schaal, het kussen, het afwerkingsmateriaal 34 resp. de buitenste schaal 35 van de zitting 3. Ze kunnen echter ook afzonderlijk van elkaar worden gemaakt.

40 Het middel 6 voor het opnemen van de zitting is zo geconstrueerd dat in de met getrokken lijnen getekende stand de op de zitting werkzame, naar beneden gerichte kracht wordt benut om een kracht te produceren, die de zitting 3 naar achteren trekt, in het bijzonder is, zoals getekend in figuren 3 t/m 5, het middel 6 voor het opnemen van de zitting voorzien van een paar achterste koppelorganen 65, elk met een bovenste scharniereinde 61, dat door een as 62 scharniert ten opzichte van het frame 33 en een onderste 45 scharniereinde 63 dat door een as 64 scharniert ten opzichte van het balanceerorgaan 4. In de referentie-stand waarin de zitting 3 weer in de met getrokken lijnen getekende stand wordt gehouden, bevinden de bovenste scharniereinden 61 van de koppelorganen 65 zich achter de onderste scharniereinden 63 ervan.

Zoals getekend in figuren 3 t/m 5 en 7 wordt het middel 7 voor het omzetten van de beweging gevormd door een sleuf 71, die gevormd is in het balanceerorgaan 4 dicht bij elk van de voorste werkpunten 42 50 ervan, die zich in de lengterichting van het balanceerorgaan 42 uitstrekt, een arm 72, die één geheel vormt met en uitsteekt vanaf elk van de voorste koppelorganen 8, en een verbindingspen 73, die uitsteekt vanaf elke arm 72 zodat hij kan schuiven in de sleuf 71. De lijn, die loopt van de as van het onderste schamier-einde 83 van elk van de voorste koppelorganen 8 naar de as van het bovenste scharniereinde 81 ervan, snijdt de lijn, die loopt van de as van het onderste scharnierpunt 83 naar de as van de verbindingspen 73 55 onder een bij benadering rechte hoek.

In de stoel zijn ook verende aandrukmiddelen 9 aangebracht tussen de ondersteuningsbasis 2 en de zitting 3. De verende aandrukmiddelen 9 worden gevormd door een hoofdveer 91 en een paar hulpveren 193438 4 92. De hoofdveer 91 is een schroefveer die zich uitstrekt tussen de as 82, die wordt gedragen door het frame 33 van de zitting 3 en een dwarsstang 93, die wordt gedragen door het achterste gedeelte van de ondersteuningsbasis 2. Elk van de hulpveren 92 wordt gevormd door een schroefveer, die gewikkeld is om de as 84, die wordt gedragen op de basis 2. Het voorste einde 94 van elk van de hulpveren 92 wordt door 5 de ondersteuningsbasis 2 gegrepen door middel van een mechanisme 10, dat de veerkracht regelt, terwijl het achtereinde 95 ervan verend gegrepen wordt door de as 82. Zoals getekend in figuren 5 en 6 wordt het mechanisme 10 voor het regelen van de veerkracht gevormd door een van flenzen voorziene legerbus 101, die past in een gat 25, dat gevormd is in het voorste eindgedeelte van de onderplaat 21 van de ondersteuningsbasis 2, een bedieningsgreep 103 met een stang 102, die draaibaar door de legerbus 101 is 10 gestoken, een schroef 104, die één geheel vormt met de stang 102 van de bedieningsgreep 103, en een vasthoudorgaan 105, dat aangebracht is op de schroef 104. Het vasthoudorgaan 105 kan bijvoorbeeld een asachtig orgaan zijn dat haaks staat op de schroef 104 en dat aan beide uiteinden voorzien is van een stel ringvormige uitsparingen 106, die de voorste einden 94 van de hulpveren 92 grijpen. Een vasthoudring 107 is aangebracht om de stang 102 van de bedieningsgreep 103 zodat hij wordt gedragen tegen de flens van 15 de legerbus 101 via een drukleger 108.

Nu zal de werking van de stoel worden beschreven.

In de met getrokken lijnen in figuren 1 en 3 weergegeven referentiestand staat de rugleuning 5 rechtop en wordt de zitting 3 in de meest teruggetrokken stand gehouden. Deze referentiestand wordt ingesteld zodat hij het meest geschikt is voor kantoorwerk. Wanneer de gebruiker met zijn rug de rugleuning 5 vanaf 20 de referentiestand naar achteren drukt, scharniert het achtereinde van het balanceerorgaan 4 om het draaipunt 43 naar beneden en scharniert de rugleuning 5 om het draaipunt 43 naar achteren en naar beneden. Als gevolg daarvan wordt het voorste werkpunt 42 van het balanceerorgaan 4 naar boven bewogen en de bovenwaartse beweging wordt overgebracht op de zitting 3, die naar voren beweegt met het achtereinde 32 ervan omlaag gaand. In het bijzonder zal, wanneer het voorste werkpunt 42 van het 25 balanceerorgaan 4 naar boven beweegt, elk voorste koppelorgaan 8, dat met het voorste werkpunt 42 verbonden is door de verbindingspen 73 van de arm 72 naar voren zwenken om het onderste schamier-einde 83, zodat het bovenste schamiereinde 81 de zitting 3 naar voren schuift. Tegelijk wordt ook elk van de achterste koppelorganen 65 naar voren gezwenkt om het onderste schamiereinde 63, dat gedragen wordt op het achterste werkpunt 41 van het balanceerorgaan 4. Daarom wordt er, mits de dimensies van de 30 onderdelen tevoren zo zijn bepaald, als in de onderhavige uitvoering, dat de mate van benedenwaartse beweging van elk van de achterste koppelorganen 65 als geheel, veroorzaakt door de schamierbeweging van het balanceerorgaan 4, groter is dan die van de bovenwaartse beweging van het bovenste scharnier-einde 61 van elk van de achterste koppelorganen 5 als gevolg van de schamierbeweging van het achterste koppelorgaan 65, voor gezorgd dat de zitting 3 naar voren beweegt terwijl hij aan het achtereinde 32 daalt. 35 Als gevolg daarvan kan de stoel worden verschoven naar een ruststand (zoals in figuren 2 en 3 met streep-stippellijnen getekend) zonder de gebruiker het gevoel te geven naar voren te glijden. Bovendien is het met deze uitvoering, door het beste gebruik te maken van de neerwaartse zwenkbeweging van het balanceerorgaan 4, mogelijk om het achtereinde 32 van de zitting 3 naar beneden te laten gaan zonder de noodzaak van het gebruik van een ingewikkeld mechanisme voor de dalende beweging.

40 Zoals bovenvermeld zwenkt de rugleuning 5, wanneer de zitting 3 naar voren gaat, naar achteren en naar beneden om het draaipunt 43 van het balanceerorgaan 4, dat onder de zitting 3 is geplaatst, zodat de hele rugleuning 5 naar achteren wordt verschoven terwijl hij naar achteren schuin komt te staan. De op de rugleuning 5 werkzame beweging van de rug van de gebruiker valt geschikt samen met de beweging van de stoelleuning 5, zodat de gebruiker zich niet ongemakkelijk voelt. Wanneer de rugleuning 5 naar achteren 45 wordt verschoven terwijl hij naar achteren schuin gezet wordt, gaat de zitting 3 naar voren, zodat het mogelijk is het optreden te voorkomen van een hinderlijke toestand waarin het zwaartepunt van de gebruiker naar achteren wordt verschoven, met als gevolg dat de stoel naar achteren valt.

De stoel is voorzien van verende aandrukmiddelen 9 om de zitting 3 verend naar achteren te drukken. Met deze uitvoering werkt, wanneer de rugleuning 5 vanuit de referentiestand schuin naar achteren is 50 komen te staan om daardoor de zitting 3 naar voren te brengen, de drukkracht van de middelen 9 de beweging ervan tegen. De gebruiker drukt dan ook de leuning 5 naar achteren tegen de veerkracht om een ruststand in te nemen. Wanneer de gebruiker dan de bovenste helft van zijn lichaam op de stoel opheft of de stoel verlaat, keert de zitting 3 terug naar zijn meest teruggetrokken stand door de veerkracht van de middelen 9 en verschuift het achtereinde van het balanceerorgaan 4 naar boven en staat de leuning 5 55 rechtop, zodat de hele stoel vanzelf teruggekeerd is in zijn referentiepositie. In deze referentiepositie zwenkt de rugleuning 5 niet verder naar voren omdat het frame 51 van de leuning 5 stuit tegen en tegengehouden wordt door een niet weergegeven aanslag.

5 193438

Bovendien is, met de beschreven uitvoering van de middelen 6 voor het opnemen van de zitting, in de bij referentiepositie van de stoel een achterwaartse trekkracht werkzaam op de zitting 3, overeenkomend met het gewicht van de in de stoel zittende gebruiker. In het bijzonder staan, wanneer de stoel in de referentiepositie staat of dicht erbij, de achterste koppelorganen 65, die de middelen 6 voor het opnemen van de 5 zitting vormen, schuin naar achteren. Onder deze omstandigheid worden, als er een met het gewicht van de gebruiker overeenkomende benedenwaartse kracht werkt op de bovenste scharniereinden 61 van de achterste koppelorganen 65 via de zitting 3, de achterste koppelorganen 65 naar achteren verschoven. Als gevolg daarvan wordt een achterwaartse trekkracht uitgeoefend op het opneemframe 33 van de zitting 3, dat met de bovenste scharniereinden 61 van de achterste koppelorganen 65 verbonden is. Deze trekkende 10 kracht werkt als benedenwaartse kracht op het voorste werkpunt 42 van het balanceerorgaan 4 via de middelen 7 voor het omzetten van beweging. In het bijzonder wordt, wanneer het opneemframe 33 naar achteren getrokken wordt, een kracht, die op de voorste koppelorganen 8 werkzaam is om ze naar achteren te laten zwenken, uitgeoefend op de voorste koppelorganen 8 waarvan de bovenste scharniereinden 81 met het opneemframe 33 verbonden zijn. Als gevolg daarvan zwenkt de aan elk van de voorste koppelorganen 15 8 aangebrachte arm 72 naar beneden en drukt de vanuit elke arm 72 uitstekende verbindingspen 73 het voorste werkpunt 42 van het balanceerorgaan 4 naar beneden. Er is een extra benedenwaartse kracht, veroorzaakt door het gewicht van de gebruiker, werkzaam op de bovenste scharniereinden 81 van de voorste koppelorganen 8 via de zitting 3. Deze benedenwaartse kracht werkt ook als kracht om de voorste koppelorganen 8 naar achteren te laten zwenken en functioneert als kracht om het voorste werkpunt 42 van 20 het balanceerorgaan 4 naar beneden te drukken via de verbindingspennen 73. Zo wordt een benedenwaartse kracht, die groter of kleiner wordt afhankelijk van het gewicht van de gebruiker (welke kracht hierna kortheidshalve zal worden aangeduid ais ”de gewichtsafhankelijke voorste kracht”) uitgeoefend op het voorste werkpunt 42 van het balanceerorgaan 4. Anderzijds wordt een benedenwaartse kracht, die groter of kleiner wordt afhankelijk van het gewicht van de gebruiker (en welke kracht hierna kortheidshalve zal 25 worden aangeduid als ”de van het gewicht afhankelijke achterste kracht”) uitgeoefend op het achterste werkpunt 41 van het balanceerorgaan 4 via de achterste koppelorganen 65. In deze uitvoering is de opstelling zodanig dat de van het gewicht afhankelijke achterste kracht, die op het werkpunt 41 werkt de op het voorste werkpunt 42 werkzame, van het gewicht afhankelijke voorste kracht niet uitbalanceren. Met andere woorden: de plaats van het draaipunt 43 en de dimensies van de onderdelen worden zo gekozen 30 dat de met het gewicht van de gebruiker toe- of afnemende benedenwaartse kracht op het voorste werkpunt 42 blijft werken. Als gevolg daarvan zwenken het balanceerorgaan 4 en de rugleuning 5 naar voren door een met het gewicht corresponderende kracht. Een gebruiker met groot gewicht moet dus een grote kracht uitoefenen om de rugleuning naar achteren schuin te zetten, terwijl een gebruiker met een gering gewicht slechts een kleinere kracht nodig heeft.

35 De rugleuning 5 wordt schuin naar achteren gezet door een gebruiker, die er direct met zijn rug tegenaan drukt. Gewoonlijk heeft iemand van groot gewicht een grotere kracht dan iemand van licht gewicht om met zijn rug tegen de leuning te drukken. Het verdient dan ook de voorkeur dat de kracht voor het bedienen van de rugleuning op de bovengenoemde manier verandert. Wanneer stoelen voor gebruik in vergaderkamers, of bij kantoorautomatiseringsuitrusting, d.w.z. stoelen, die gewoonlijk worden gebruikt door mensen met een 40 verschillend fysiek, functies hebben zoals boven vermeld, behoeft de aanvankelijke terugdrukkende kracht van de rugleuning 5 niet aan verschillende gebruikers te worden aangepast, zodat de stoel gemakkelijk kan worden gebruikt.

De bovengenoemde operatie wordt uitgevoerd in het aanvankelijke stadium waarin de rugleuning 5 begint om, vanuit de referentiestand, naar achteren te hellen. In het bijzonder zal, wanneer de achter-45 waartse helling van de rugleuning 5 toeneemt zodat de voorste koppelorganen rechtop komen te staan, de op het voorste werkpunt 42 van het balanceerorgaan 4 werkzame, van het gewicht afhankelijke voorste kracht geleidelijk afnemen. Anderzijds zal de op het achterste werkpunt 41 van het balanceerorgaan 4 werkzame, van het gewicht afhankelijke achterste kracht niet sterk veranderen ondanks de verandering in hellingshoek van de voorste koppelorganen 8. De prioriteit van de van het gewicht afhankelijke voorste 50 kracht verdwijnt duidelijk voordat de koppelorganen 8 en 65 rechtop staan, zoals getekend in figuur 8, zodat de terugdrukkende kracht van de leuning 5 niet langer toe- of afneemt afhankelijk van het gewicht van de gebruiker.

Zoals hierboven beschreven, wordt de zitting 3 verend naar achteren gedrukt door de hoofdveer 91 en de hulpveren 92. Deze verende drukkracht fungeert dan ook als benedenwaartse kracht (hierna kortheids-55 halve aangeduid als ”de van de veer afhankelijke kracht”) op het voorste werkpunt 42 van het balanceerorgaan 4 via de voorste koppelorganen 8. De van de veer afhankelijke kracht neemt toe wanneer de zitting 3 naar voren gaat, om de hoeveelheid verende vervorming van de veren 91 en 92 te vergroten. Nadat de 193438 6 rugleuning 5 sterk schuin gezet is naar achteren, zodat de van het gewicht afhankelijke kracht om de rugleuning terug naar voren te drukken zijn effect heeft verloren, drukt alleen de van de veer afhankelijke kracht de rugleuning 5 naar voren. De van de veer afhankelijke kracht wordt geproduceerd door de trekkracht van de hoofdveer 91 en de drukkracht van de drukveren 92. Door instelling van de veerkracht 5 van de hulpveren 92 is het dan ook mogelijk de van de veer afhankelijke kracht te veranderen om daardoor de grootte te veranderen van de kracht om de rugleuning 5 naar voren te drukken. Als een met de hoofdveer 91 overeenkomende enkele veer was aangebracht om de zitting 3 naar achteren te drukken, zou er een ingewikkeld mechanisme nodig zijn om de veerkracht van buitenaf in te stellen. Omdat daarentegen de stoel volgens de uitvinding zo is uitgevoerd dat de zitting 3 door de hoofdveer 91 en de hulpveren 92 10 naar achteren wordt gedrukt en de hulpveren 92 aangebracht zijn aan het voorste einde van de ondersteuningsbasis 2, is het mogelijk de veerkracht van de veren van buitenaf in te stellen door het eenvoudige veerinstelmechanisme 10 te gebruiken. Met deze uitvoering is het mogelijk ervoor te zorgen dat de hulpveren 92 in het aanvankelijke stadium van de helling van de leuning 5 niet werken, en dat de hulpveren 92 werkzaam worden wanneer de van het gewicht afhankelijke kracht stopt met het naar voren 15 drukken van de rugleuning 5.

In de bovenbeschreven uitvoering is de hoofdveer van een zodanig type dat de veerkracht bij expansie lineair toeneemt. De veer kan ook van een type zijn waarbij, wanneer de veer uitzet, de veerkracht volgens een gebogen lijn toeneemt, met toenemende mate van verandering. Als voorbeeld van een veer met zo’n karakteristiek is er een schroefveer beschikbaar die een hoge wikkeldichtheid heeft aan de beide uiteinden 20 en een lage wikkeldichtheid in het midden.

Voorbeelden van de wijze van ondersteuning van het balanceerorgaan zijn getekend in figuren 10 en 11.

Het in figuur 10 getekende balanceerorgaan 204 heeft een paar sleuven 248 in zijn draaipunt 243. Het balanceerorgaan 204 wordt zwaaibaar gedragen door een as 247 die bevestigd is aan de ondersteuningsbasis 202 en ingrijpt in de sleuf 248. In dit geval kan een zwenkmechanisme aangebracht zijn niet alleen in 25 de verbinding tussen het achterste koppelorgaan 265 en het balanceerorgaan 204, maar ook in de verbinding tussen elk van de voorste koppelorganen 208 en het balanceerorgaan 204. In figuur 10 is een poot 201, een zitting 203 en een rugleuning 205 weergegeven.

Het in figuur 11 getekende balanceerorgaan 304 heeft zijn draaipunt 343 op het ondereinde van een paar centrale koppelorganen 348. Het boveneinde van elk van de centrale koppelorganen 348 is schamier-30 baar ten opzichte van de ondersteuningsbasis 302. Met deze uitvoering is het mogelijk een zwenkmechanisme te krijgen in het draaipunt 343 van het balanceerorgaan 304, in de verbinding tussen elk van de achterste koppelorganen 365 en het achterste werkpunt 341, en in de verbinding tussen elk van de voorste koppelorganen 308 en het voorste werkpunt 342. Omdat het scharniermechanisme het steeds mogelijk maakt dat de buitenzijde van de schamieras in contact is met of ligt dicht bij de binnenzijde van het 35 gat voor het opnemen van de as, kan effectief worden voorkomen dat vreemde lichamen tussen die vlakken binnenkomen, zodat daardoor toename van de glijweerstand tussen de delen en het ontstaan van krassende geluiden gedurende lange tijd wordt voorkomen. Omdat stoelen gewoonlijk langdurig worden gebruikt zonder speciale onderhoudswerkzaamheden, is het van voordeel dat alle verbindingsdelen van beweegbare onderdelen een scharniermechanisme bezitten. In figuur 11 is een poot 301, en een zitting 303 40 en een rugleuning 305 weergegeven.

Behalve de hierboven beschreven middelen voor het omzetten van beweging kunnen ook die worden gebruikt welke bijvoorbeeld in figuren 12 t/m 14 zijn getekend.

Bij de in figuur 12 getekende middelen 407 voor het omzetten van beweging is een pen 473 bevestigd aan het voorste werkpunt 442 van het balanceerorgaan 404 en is de pen 473 in glijdend contact met de 45 onderkant van de arm 472 van elk van de voorste koppelorganen 408. In figuur 12 is een poot 401, een ondersteuningsbasis 402, een zitting 403, een rugleuning 405 en een draaipunt 443 weergegeven.

In de in figuur 13 getekende middelen 507 voor het omzetten van beweging is een pen 573 bevestigd aan het voorste werkpunt 542 van het balanceerorgaan 504 en is de pen 573 in glijdend contact met de achterkant van elk van de naar achteren schuin staande voorste koppelorganen 508. In figuur 13 is een 50 poot 501, een zitting 503, een rugleuning 505 en een draaipunt 543 weergegeven.

In de in figuur 14 getekende middelen 607 voor het omzetten van beweging zijn de tanden 674 en 675, die deel uitmaken van een tandwieloverbrenging gevormd aan het voorste werkpunt 642 van het balanceerorgaan 604 resp. het voorste einde van de arm 672 van elk van de voorste koppelorganen 608 en zijn die tanden 674 en 675 met elkaar in ingrijping. In figuur 14 is een poot 601, een ondersteuningsbasis 602, een 55 zitting 603, een rugleuning 605 en een draaipunt 643 weergegeven.

Behalve de hierboven beschreven middelen voor het opnemen van de zitting kunnen bijvoorbeeld die worden gebruikt welke in figuren 15, 16 en 17 zijn getekend.

7 193438

In de in figuur 15 getekende middelen 706 voor het opnemen van de zitting is een paar uitsteeksels 748 aangebracht aan het achterste werkpunt 741 van een balanceerorgaan 704 en is een vanaf elk van de uitsteeksels 748 uitstekende pen 749 glijdend opgenomen in elk van de sleuven 738, gevormd in het opneemframe 733 van de zitting 703. In figuur 15 is een poot 701, een ondersteuningsbasis 702, een 5 rugleuning 705 en een draaipunt 743 weergegeven.

Bij de in figuur 16 getekende middelen 806 voor het opnemen van de zitting is een schamierbaar frame 861 aangebracht onder het opneemframe 833 van de zitting 803, waarbij het voorste einde ervan schamierbaar wordt gedragen op de ondersteuningsbasis 802 en het achterste einde van het scharnierende frame 861 wordt gedragen op het achterste werkpunt 841 van het balanceerorgaan 804 door elk van de koppel-10 organen 865, met een pen 862, die bij het achtereinde van het frame 861 staat en glijdend grijpt in elk van de sleuven 838, die gevormd zijn in het opneemframe 833. In deze uitvoering is ook een paar sleuven 839 aangebracht nabij het voorste einde van het opneemframe 833 en grijpt een pen 863, die uitsteekt vanaf het voorste einde van de ondersteuningsbasis 802 glijdend in elk van de sleuven 839 om daardoor het voorste einde van de zitting 803 op de ondersteuningsbasis 802 te dragen. Er is een verticaal verlopende, naar 15 achteren schuin staande sleuf 871a aangebracht in elk van de zijplaten van het opneemframe 833, en een vanaf het boveneinde van elk van de voorste koppelorganen 808 uitstekende pen 881 grijpt glijdend in de sleuf 871a. Een verbindingspen 873 steekt uit vanaf de arm 872 van elk van de voorste koppelorganen 808 en steekt glijdend in elk van de sleuven 871, die gevormd zijn aan het voorste werkpunt 842 in het balanceerorgaan 804. Met deze uitvoering wordt, wanneer het voorste werkpunt 842 van het balanceer-20 orgaan 804 naar boven wordt verschoven bij achterwaartse helling van de rugleuning 805, elk van de voorste koppelorganen 808 naar voren gezwenkt, zodat het opneemframe 833 naar voren schuift. Wanneer het opneemframe 833 naar voren gaat, stijgt het frame 833 geleidelijk door de pennen 862, 863 die geleid worden door de sleuven 838, 839. Omdat echter het achtereinde van het scharnierende frame 861 verbonden is met het achterste werkpunt 841 van het balanceerorgaan 804, daalt de achterste pen 862 met 25 voorwaartse beweging van het opneemframe 833. Wanneer dus de stoel als geheel wordt beschouwd zal, wanneer de rugleuning 805 naar achteren schuin gezet wordt en de zitting 803 naar voren gaat, het achtereinde van de zitting 803 op de juiste wijze omlaag gaan. De sleuven 838 en 839 kunnen horizontaal lopen of enigszins schuin naar voren.

De in figuur 17 getekende middelen 906 voor het opnemen van de zitting zijn voorzien van een paar 30 achterste koppelorganen 965 met een andere lengte dan de voorste koppelorganen 908. In figuur 17 is een poot 901, een ondersteuningsbasis 902, een rugleuning 905 en een draaipunt 943 weergegeven.

Figuur 18 toont een andere uitvoering waarin het draaipunt 1043 voor het balanceerorgaan 1004 wordt ingesteld in een relatief voorwaartse stand. In figuur 18 is een poot 1001, een ondersteuningsbasis 1002, een zitting 1003 en een rugleuning 1005 weergegeven.

35 Figuren 19 en 20 tonen een uitvoering waarin grendelmiddelen 1108 aangebracht zijn tussen de ondersteuningsbasis 1102 en het balanceerorgaan 1104. De grendelmiddelen 1108 zijn geconstrueerd door het afwisselend opstapelen van een aantal frictieplaten 1182, elk met een verticaal verlopende sleuf 1181 en een bladveer 1184 met een verticaal verlopende sleuf 1183, met daartussenin een tussenring 1185, en het vastzetten van de boveneinden van deze frictieplaat 1182, het boveneinde van de bladveer 1184 en de 40 genoemde tussenringen 1185 aan de naaf 1121 van de ondersteuningsbasis 1102 door middel van een bevestigingsas 1186. Een aan het balanceerorgaan 1104 aangebrachte pen 1141 steekt glijdend in de sleuven 1181 en 1183, en een aantal vulstukken 1187, aangebracht op de pen 1141. De vulstukken zijn geplaatst tussen een balanceerorgaan 1104 en een frictieplaat 1182, tussen twee naburige frictieplaten 1182 en tussen een frictieplaat 1182 en de bladveer 1184. Een draad 1188 is verbonden met het onder-45 einde van de bladveer 1184 om deze naar buiten te trekken. Door het hanteren van een niet getekende bedieningshefboom, die aangebracht is onder de zitting 1103, kan aan de draad 1188 worden getrokken. Met deze uitvoering drukt, wanneer er geen trekkracht op de draad 1188 wordt uitgeoefend, de veerkracht van de bladveer 1184 de vulstukken 1187, de frictieplaten 1182 en de bladveer 1184 tegen elkaar. Als gevolg daarvan wordt de beweging van het balanceerorgaan 1104 afgeremd door de wrijvingskracht, die 50 geproduceerd wordt aan de aangedrukte oppervlakken tussen de delen, zodat de zitting 1103 en de rugleuning 1105 vergrendeld zijn. Wanneer door het bedienen van de bedieningshefboom aan de draad 1188 wordt getrokken, wordt de bladveer 1184 naar buiten gebogen om daardoor de samengeperste toestand van de vulstukken 1187 en de frictieplaten 1182 op te heffen. Als gevolg daarvan kan het balanceerorgaan 1104 worden gezwenkt en wordt de vergrendelde toestand van de zitting 1103 en de 55 rugleuning 1105 opgeheven.

Figuur 21 toont een andere uitvoering van de grendelmiddelen. Deze grendelmiddelen 1208 worden gevormd door een gasveer 1281 met een soortgelijke constructie als de gasveer, die wordt gebruikt voor

Claims

193438 8 het instellen van de lengte van de poten van een stoel, en is geplaatst tussen de ondersteuningsbasis 1202 en de zitting 1203. In het bijzonder is de gasveer 1281, die langer wordt onder invloed van de kracht van een zich erin bevindend gas, aangebracht tussen een dwarsorgaan 1221, dat aangebracht is op de bovengenoemde ondersteuningsbasis 1202 en een as 1231, die aangebracht is aan het achtereinde van de 5 zitting 1203. Zoals bekend is, is in de gasveer 1281 een klepmechanisme ingebouwd om de stroom van het inwendige fluïdum te stoppen en de verlenging van de veer te blokkeren, waarbij het mogelijk is het klepmechanisme van buitenaf te openen en te sluiten. In deze uitvoering kan het klepmechanisme worden bestuurd door een bedieningshefboom, die niet getekend is, maar aangebracht is onder de zitting 1203. In figuur 21 is een poot 1201, een balanceerorgaan 1204 en een rugleuning 1205 weergegeven. Met deze 10 uitvoering kan de zitting 1203, als het klepmechanisme van de gasveer 1281 in gesloten stand wordt gehouden om daardoor de vrije verlenging of inkorting van de gasveer 1281 te voorkomen, niet vrij naar voren of naar achteren bewegen, zodat de verstelling van de helling van de rugleuning 1205 niet mogelijk is. Wanneer het klepmechanisme wordt geopend door bediening van de bedieningshefboom, vervult de gasveer 1281 zijn veerfunctie om de zitting 1203 verend naar achteren te drukken. Dan kan de zitting, 15 wanneer de gebruiker de rugleuning 1205 tegen de veerkracht naar achteren drukt, naar de ruststand worden verschoven. Zo fungeert de gasveer 1281 in deze uitvoering als verend aandrukmiddel. De volgens de uitvinding geconstrueerde stoel is geschikt voor gebruik als stoel in een vergaderkamer, voor kantoorwerkzaamheden, enzovoort. 20

1. Stoel met een naar achteren respectievelijk naar voren verstelbare rugleuning, met één centrale stoelpoot, waarbij de stoelpoot aan de bovenzijde is voorzien van een ondersteuningsbasis, met een zitting 25 waarvan het voorste einde door de ondersteuningsbasis wordt ondersteund, en met een balanceerorgaan dat zodanig onder de zitting is opgesteld dat de respectieve lengterichtingen van beide in dezelfde richting verlopen en dat zwenkbaar om een horizontale, dwars op de lengterichting van het balanceerorgaan en van de zitting verlopende as met de ondersteuningsbasis is verbonden, waarbij het achterste einde van het balanceerorgaan is verbonden met het ondereinde van de rugleuning, waarbij het balanceerorgaan is 30 uitgerust met een voorste en een achterste werkpunt, waarbij het achterste werkpunt met het achterste einde van de zitting is verbonden door middel van een opwaarts verlopend koppeiorgaan, dat aan de onderzijde draaibaar om een as met het balanceerorgaan en dat aan het boveneinde draaibaar om een as met de zitting is verbonden, welke draaiassen evenwijdig aan de zwenkas verlopen, een en ander zodanig dat bij het naar achteren bewegen van de rugleuning het achterste einde van het balanceerorgaan om de 35 zwenkas naar beneden beweegt, waardoor het achterste einde van de zitting via het koppeiorgaan mee naar beneden beweegt, met het kenmerk, dat de ondersteuningsbasis (2) met het voorste einde van de zitting (3) is verbonden door middel van een opwaarts verlopend tweede koppeiorgaan (8), dat aan de onderzijde (83) draaibaar om een as (84) met de ondersteuningsbasis (2) en dat aan de bovenzijde (81) draaibaar om een as (82) met de zitting (3) is verbonden, welke draaiassen (81, 82) evenwijdig aan de 40 zwenkas (43) verlopen, waarbij de verbindingslijn tussen de twee draaiassen (82, 84 resp. 62, 64) van beide koppelorganen (8 respectievelijk 6) in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar verlopen, waarbij de zwenkas (43) van het balanceerorgaan (4) zich bevindt tussen het voorste en achterste werkpunt (42, resp. 41) op het balanceerorgaan (4) waarbij het voorste werkpunt (42) van een verbinding (72) samenwerkt met het tweede koppeiorgaan (8), een en ander zodanig dat het via de rugleuning (5) naar beneden bewegen van het 45 achterste einde van het balanceerorgaan (4), via de zwenkas (43) een opwaartse beweging van het voorste einde van het balanceerorgaan (4) met het voorste werkpunt (42) veroorzaakt, waarbij dit voorste werkpunt (42) via de verbinding (72) met het tweede koppeiorgaan (8), dit tweede koppeiorgaan (8) om de draaias (84) met de ondersteuningsbasis (2) naar voren draait, en daarmee via de draaias (82) met de zitting (3) deze zitting (3) naar voren beweegt.

2. Stoel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in de normale werkstand van de stoel met een naar voren opgestelde stand van de rugleuning (5) de bovenste draaiassen (62, 82) van de beide opwaarts verlopende koppelorganen (6, 8) achter de onderste draaiassen (64, 68) daarvan zijn opgesteld, een en ander zodanig dat een op de zitting (3) werkzame naar beneden gerichte kracht ten eerste via de koppel- 9 193438 organen (6, 8) een naar achteren gerichte kracht op de zitting (3) veroorzaakt en ten tweede via het tweede koppelorgaan (8) de verbinding (72) en het voorste werkpunt (42) op het balanceerorgaan (4) een naar voren gerichte kracht op de rugleuning (5) veroorzaakt. Hierbij 12 bladen tekening