NL9002530A - Kegelschijvenriemtransmissie met gescheiden circuits voor de koppel- en de overbrengings-afhankelijke druk. - Google Patents

Description

Titel: Kegelschijvenriemtransmissie met gescheiden circuits voor de koppel- en de overbrengings-afhankelijke druk.

De uitvinding heeft betrekking op een traploos regelbare kegelschijvenriemtransmissie met twee ten opzichte van elkaar verstelbare kegelschijvenparen - één aan de aandrijfzijde en één aan de aangedreven zijde - waarbij elk kegelschijvenpaar is voorzien van een, via een koppeltaster met drukmedium belast, regelelement, zoals bijvoorbeeld een zuiger/cilindereenheid, voor het spannen van het transmissie-element, en verder met een drukmedium-gestuurde overbrengingsverandering.

Dergelijke inrichtingen zijn bijvoorbeeld bekend uit het Duitse octrooischrift nr. 28 28 347 en de Duitse ter inzage gelegde aanvrage nr 35 38 884. Daarbij is voor de opwekking van de koppel-afhankelijke spandruk tussen de aandrijving en de kegelaandrijvende schijvenpaar tenminste één koppeltaster geplaatst die is uitgevoerd als een koppel-afhankelijk bestuurde klep. Deze klep wordt door een pomp gevoed en wordt bij koppelstoten tenminste gedeeltelijk gesloten, waardoor een overeenkomstige drukverhoging in de regelelementen - die zijn uitgevoerd als zuigers en cilinders - van de kegelschijvenparen wordt opgewekt en daardoor een met de koppelstoot overeenkomstige verhoging van de spanning van het transmissie-element optreedt. Voor de regeling van de klep omvat de koppeltaster tegenoverelkaar liggende schijven met aandrukcurven met daartussen gelegen rotatielichamen, waarbij de schijven door de in de klepruimte heersende en door de pomp opgewekte druk op elkaar worden gedrukt. Bij koppelstoten van de aandrijfzijde wijken de beide schijven van elkaar waarbij de axiaal beweegbare schijf een uitstroomopening verkleint, respectievelijk afsluit in overeenstemming met de grootte van de koppelstoot. Via de schijven met aandrukcurven wordt bovendien het aandrijfkoppel mechanisch overgedragen en wordt in overstemming met dit overgedragen koppel ook de klep gesloten en de aandrukkracht ingesteld op het transmissie-element, zoals een ketting. In deze klep bestaat dus steeds een stroming - behalve bij zeer grote koppelstoten waarbij de uitstroomopening volledig kan worden afgesloten -, derhalve moet de pomp, behalve voor de druk die benodigd is voor een voldoende spanning van de aandrukcurven voor de koppeloverbrenging, ook nog over voldoende vermogen beschikken voor het onderhouden van de stroming van het onder druk staande medium in de klep, hetgeen dus een permanent verliesvermogen betekent.

Dezelfde pomp dient ook nog voor de verandering van de overbrengingsverhoudingen, doordat - gestuurd door een regelklep zoals een hydraulische schuif - een drukverschil in de drukkamers van de regelelementen wordt gevormd en daardoor in dat regelelement waar de hogere druk wordt opgebouwd, overeenkomstig drukmedium wordt toegevoerd en uit het andere wordt afgevoerd.

De pomp moet nu zodanig zijn uitgevoerd dat enerzijds een aanzienlijk hogere druk kan worden opgewekt - de koppel-afhankeli jke drukbehoef te kan een veelvoud zijn van de voor de verandering van de overbrengingsverhouding benodigde druk - en anderzijds moet de pomp zodanig zijn uitgevoerd, dat deze bovendien nog over een tamelijk groot debiet beschikt teneinde bij deze hoge druk de benodigde veranderingssnelheid van de overbrenging te garanderen. Met de bekende inrichtingen is een hoog permanent verliesvermogen aanwezig en wel evenredig met de bij de overeenkomstig hoge drukken getransporteerde volumina.

De uitvinding heeft tot doel, het hydraulische verliesvermogen van dergelijke transmissies te verminderen. Verder moet een economische fabricage en een optimale functionering worden bereikt.·

Dit wordt volgens de uitvinding bereikt doordat zowel een koppel-afhankelijk circuit en een circuit voor de besturing van de overbrenging elk door eén eigen pomp worden gevoed en bij tenminste één van de kegelschijvenparen het axiaal verplaatsbare schijfdeel met de koppel-afhankelijke en de overbrengings-afhankelijke krachten optellende regelelementen is verbonden. Daardoor kan de pomp voor het opwekken van de koppel-afhankelijke druk zodanig zijn uitgevoerd dat deze slechts zoveel volume transporteert dat in ieder geval de lekverliezen worden gecompenseerd en dat de volumeveranderingen worden gecompenseerd die bij een drukverhoging optreden door het oprekken van de leidingen, respectievelijk van de regelelementen. Er behoeft echter -afgezien van de lekkage -nagenoeg geen hydraulische energie te worden opgewekt voor het koppel-evenredige drukaandeel aangezien bij de met overbrengings-afhankelijke verplaatsing samengaande verandering van de volumina in elk koppel-afhankelijke regelelment deze volumina slechts tussen de regelelementen heen en weer worden gepompt, en dus deze slechts behoeven te worden uitgewisseld. Het voor deze pomp benodigde vermogen voor de opwekking van de - weliswaar hogere - koppel-afhankeli jk druk is echter, dankzij het geringe benodigde debiet, slechts een fractie van het vermogen dat de pomp van de stand van de techniek moet opbrengen en ligt - voor de opwekking van de koppel-afhankelijke aandrukkracht - in de orde van grootte van ongeveer éénzesde van het gezamelijke vermogen van de huidige pomp. De pomp voor de voeding van de of elk regelelement voor de verandering van de overbrengingsverhouding heeft eveneens een beduidend kleinere vermogensbehoefte aangezien het transport van het drukmedium bij een lagere druk plaats vindt, namelijk - voor de opwekking van de overbrengings-afhankelijke druk - in de orde van grootte van een kwart van het voor de huidige uitvoeringen benodigde totale vermogen. De som van de op te brengen vermogens en daardoor de verliezen van de beide pompen is kleiner, terwijl de som van de aandrukkrachten - uitgaande van gelijke overbrengings-verhoudingen - gelijk is aan die van de stand van de techniek, omdat de regelelementen voor de koppel-afhankelijke en de overbregingsafhankelijke druk telkens door een eigen pomp wordt gevoed en via een krachten optellende aaneenschakeling met elkaar zijn verbonden. Dit betekent ook dat er leidingen met kleinere doorsneden kunnen worden gebruikt en kleinere koelers of dat zelfs één van de koelers kan vervallen.

Bij uitvoeringsvormen van de uitvinding kan het gunstig zijn wanneer zowel het axiaal verplaatsbare schijfdeel van het aandrijvende schijvenpaar alsook het axiaal verplaatsbare schijfdeel van het aangedreven schijvenpaar elk zijn verbonden met de momentafhankelijke en overbrengings-afhankelijke krachten optellende regelelementen, waartoe deze doelmatig parallel aan elkaar zijn geschakeld. De parallelschakeling kan zo zijn uitgevoerd dat steeds de axiaal beweegbare delen van de regelelementen, bijvoorbeeld zuiger/ci1indereenheden, vast met elkaar zijn verbonden.

Hiervoor zijn in het bijzonder radiaal in elkaar gelegen zuiger/cilindereenheden geschikt. Daarbij kan het gunstig zijn wanneer de radiaal buiten gelegen zuiger/cilindereenheid de koppel-afhankelijke drukmediumbelaste eenheid is en de radiaal binnen gelegen de overbrengings-afhankelijk drukmediumbelaste eenheid is. Het axiaal verplaatsbare schijfdeel van het aandrijvende schijvenpaar kan met de radiaal buiten gelegen holle cilinder van zuiger/cilindereenheid zijn verbonden of dit schijfdeel kan zelf zijn uitgevoerd als een axiaal verplaatsbare holle cilinder. Het axiaal stationaire contra-element van deze zuiger/cilindereenheid, derhalve de radiaal buiten gelegen zuiger , kan zijn uitgevoerd als een ringzuiger en vast zijn verbonden met het eveneens axiaal stationaire onderdeel - de zuiger - van de radiaal binnen gelegen zuiger/cilindereenheid voor de regeling van de overbrengingsverhouding. De axiaal beweegbare zuiger van deze eenheid is dan verbonden met de axiaal beweegbare schijf.

Op dezelfde wijze kunnen de zuiger/cilindereenheden van het aangedreven schijvenpaar zijn geplaatst, respectievelijk uitgevoerd.

De voeding van zuiger/cilindereenheid die de overbrengingsverhouding regelt, derhalve de radiaal binnen gelegen eenheid, vindt doelmatig plaats via bijvoorbeeld een hydraulische schuif, zodat met een gemeenschappelijke verdere pomp beide (radiaal binnen gelegen) zuiger/cilindereenheden voor de overbrengings-afhankelijke regeling afwisselende kunnen worden belast. Van de zuiger/cilindereenheid met het telkens afnemende volume wordt via een door de hydraulische schuif regelbare klep het overtollige volume teruggevoerd in het drukmediumvoorraadvat of voor smering gebruikt. De plaatsing van het overbrengings-afhankelijk stuurbare regelelement radiaal binnen het koppel-afhankelijk stuurbare biedt het voordeel dat de verdere pomp die dit element voedt Slechts betrekkelijk kleine volumina moet transporteren bij een overeenkomstig lage druk en dus een klein vermogen moet opbrengen waardoor de verliezen overeenkomstig klein zijn.

Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kan het echter gunstig zijn de opstelling zo uit te voeren dat voor de opwekking van de spankracht op het axiaal beweegbare schijvenpaar tenminste één schotelveer wordt gebruikt, terwijl de overbrengings-afhankelijke verstelling kan plaats vinden doordat een overeenkomstige hydraulische tegendruk op het axiaal verplaatsbare schijfdeel van het andere schijvenpaar wordt uitgeoefend. De koppel-afhankelijke verhoging van de aandrukkracht op het transmissie-element kan plaats vinden doordat beide axiaal beweegbare schijven op de boven beschreven wijze met een hogere druk worden belast.

Bij de laatst genoemde uitvoering met de opwekking van de overbrengings-afhankelijke druk door middel van tenminste één schotelveer en van de tegendruk via een door drukmedium gestuurd regelelement kan het bijzonder gunstig zijn wanneer de opstelling zo is uitgevoerd dat het axiaal verplaatsbare schijfdeel van het aangedreven schijvenpaar wordt belast door schotelveren. Daarbij kan het gunstig zijn indien een schotelveer wordt toegepast met een afnemende karakteristiek, en wel zodanig dat de door de schotelveer uitgeoefende axiaalkracht groter is wanneer het transmissie-element op het aandrijvende schijvenpaar aangrijpt op een radiaal binnen gelegen positie en kleiner is wanneer het transmissie-element op het aandrijvende schijvenpaar aangrijpt op een radiaal buiten gelegen positie. De schotelveer kan zijn aangebracht in de vloeistofkamer van het overkomstige regelelement. De uitvoering van het andere schijvenpaar, de plaatsing van de regelelementen en de drukbelasting hiervan, kan in het bovengenoemde geval, dus van het aandrijvende schijvenpaar, op de reeds beschreven wijze plaats vinden.

De uitvinding heeft verder betrekking op een uitvoeringsvorm waarbij in het krachtoverbrengingstraject een schakelbare vloeistofgekoelde wrijvingskoppeling is aangebracht waarbij deze bij de toepassing van de uitvinding in een voertuig doelmatig is aangebracht in het gebied waar het koppel heerst achter het aangedreven schijvenpaar. Daarbij is volgens een verdere uitvoering van de uitvinding de koeling door bijvoorbeeld de aanwezige olie, zodanig uitgevoerd dat slechts olie naar deze koppeling wordt getransporteerd bij het optreden van toerentalverschillen tussen de aandrijvende en de aangedreven delen , en waarbij één onderdeel van de koppeling, bijvoorbeeld het aandrijvende deel, zoals de tegendrukplaat of de drukplaat, met één van twee ten opzichte van elkaar verdraaibare onderdelen van een pomp is verbonden en waarbij het andere onderdeel van de koppeling, het aangedreven deel zoals de van wrijvingslagen voorziene köppelingsschijf, met het andere van de ten opzichte van elkaar verdraaibare onderdelen van de pomp is verbonden. Daarbij is bij voorkeur het huis van de pomp - hier kan bijvoorbeeld een tandradpomp worden toegepast - verbonden met de stationaire aanzuigleiding voor de pomp.

Aan de hand van de fign. 1 en 2 wordt de uitvinding nader verduidelijkt.

Fig. 1 toont schematisch een kegelschijvenriemtransmissie met een schijvenpaar 1 aan de aandrijfzijde dat draaivast is bevestigd op de aandrijfas I en een schijvenpaar 2 dat draaivast is bevestigd op de aangedreven as II. Elk schijvenpaar heeft een axiaal beweegbaar schijfdeel la en 2a en elk een axiaal stationair schijvenpaar 1b en 2b. Tussen de beide schijvenparen is ten behoeve van de koppeloverdracht een transmissie-element aangebracht in de vorm van een ketting 3.

Op het axiaal verplaatsbare schijfdeel 2a aan de aangedreven zijde wordt een overbrengings-afhankelijke kracht overgebracht door een schotelveer 4 die zodanig is ingebouwd en uitgevoerd dat op de ketting 3 een grotere kracht wordt uitgeoefend wanneer deze zich in het radiaal binnen gelegen gebied van het schijvenpaar 1 aan de aandrijfzijde bevindt en een kleinere kracht wanneer deze zich op het schijvenpaar 1 aan de aandrijfzijde in een gebied bevindt met een grotere diameter.

De schotelveer 4 ligt met het radiaal binnen gelegen gebied tegen de axiaal beweegbare schijf 2a en met het radiaal buiten gelegen gebied tegen het axiaal stationaire onderdeel - hier als zuiger 5 aangegeven - van een zuiger/cilindereenheid 6 en is ondergebracht in de vloeistofkamer 6a van deze eenheid. Het axiaal beweegbare en roteerbare cilinderdeel hiervan is met verwijzingscijfer 7 aangegeven en is draaivast verbonden met het axiaal verplaatsbare schijfdeel 2a.

Bij het schijvenpaar 1 aan de aandrijfzijde is de axiaal beweegbare schijf la eveneens verbonden met een rondlopend en axiaal beweegbaar cilinderdeel 8 van een zuiger/cilindereenheid 9 waarvan het meelopende echter axiaal stationaire zuigerdeel hier is uitgevoerd als een ringzuiger 10.

Een radiaal binnen de zuiger/cilindereenheid 9 gelegen zuiger/cilindereenheid 11 is hieraan mechanisch parallel geschakeld en het axiaal stationaire (dat wil zeggen met de as I draaivast verbonden) cilinderdeel 12 van de eenheid 11 is vast verbonden met het zuigerdeel 10 van de buiten gelegen zuiger/cilindereenheid en het axiaal verplaatsbare, echter met de as I draaivast verbonden zuigerdeel 13 hiervan is vast verbonden met het cilinderdeel 8 van de buiten gelegen zuiger/cilindereenheid.

De aandrijfas I drijft een pomp 14 aan die drukmedium kan transporteren via een, afhankelijk van de gewenste, respectievelijk benodigde overbrengingsverhouding, gestuurde hydraulische schuif 15 en via een leiding 16 naar de drukkamer 11a van de binnen gelegen zuiger/cilindereenheid 11. Afhankelijk van de stand van de hydraulische schuif 15 wordt ofwel drukmedium via de leiding 16 in de drukkamer 11a gepompt en wordt daardoor de ketting 3 op het schijvenpaar naar buiten verplaats - tegen de kracht van de schotelveer 4 in - ofwel wordt door de overeenkomstige stand van de schuif 15 drukmedium via de leiding 17 in de oliepan teruggevoerd. In de drukmediumstroom is vóór de pomp 14 een filter 18 geplaatst en tussen de pomp 14 en de schuif 15 bevindt zich een voorgespannen klep 19.

De pomp 14 voor het opwekken van de overbrengings-afhankelijke druk heeft beduidend minder vermogen nodig, waardoor hogere rendementen haalbaar zijn dan bij transmissies volgens de stand van de techniek omdat de pomp 14 als gevolg van de kleine drukkamer 11a slechts ongeveer een kwart van het bij de stand van de techniek benodigde volume behoeft te transporteren en dit bij een lager drukniveau.

Voor het opwekken van de koppel-afhankelijke druk is achter het filter 18 de pomp 20 aangebracht, die via de leiding 21 de drukkamer 6a voedt van zuiger/cilindereenheid 6 van het kegelschijvenpaar 2 aan de aangedreven zijde en via de leiding 22 de drukkamer 9a voedt van radiaal buiten aangebrachte zuigercilindereenheid 9 van het schijvenpaar 1 aan de aandrijfzijde. Vanaf de leiding 22 loopt een verdere leiding 23 in de drukkamer 24a van de koppeltaster 24, die is uitgevoerd als een koppelgestuurde klep en direct het koppel van de aandrijving overdraagt op het schijvenpaar 1 aan de aandrijfzijde. Deze koppeltaster 24 is op bekende wijze uitgerust met een axiaal stationaire curvenschijf 24b en een axiaal verplaatsbare curvenschijf 24c met elk een daarop gevormde oplopende helling waartussen spreidlichamen in de vorm van kogels 24d zijn aangebracht. Op een uitstroomopening 24e is een leiding 25 aangesloten die dient voor de smering van de ketting, respectievelijk de schijven met de door de opening 24e stromende olie. Afhankelijk van het heersende koppel tussen de beide schijven 24b en 24c wordt met de als regelzuiger werkzame schijf 24c die uitstroomopening 24e overeenkomstig gesloten en wordt daarmee een met het heersende koppel overeenstemmende druk opgewekt in de drukkamer 24a, in de leidingen 23, 22 en 21 en ook in de drukkamers 9a en 6a. Daarbij wordt als gevolg van de parallelschakeling van de zuiger/oilindereenheden 11 en 9 de koppel-afhankelijke druk opgeteld bij de overbrengings-afhankelijke druk.

De pomp 20 voor het opwekken van de koppel-afhankelijke druk moet slechts zoveel volume transporteren dat in ieder geval de lekverliezen in de leidingen, de door de opening 24e stromende hoeveelheid en de door het wijder worden van de leidingen en de regellichamen optredende volumevergrotingen worden gecompenseerd. Afgezien van de lekverliezen behoeft echter voor het koppelevenredige drukdeel geen hydraulische energie worden opgewekt aangezien de volumeverandering in de kamer 11a bij de verandering van de overbrengingsverhouding gelijktijdig optreedt in de drukkamer 9a en 6a zodat dit volume slechts heen en weer behoeft te worden gepompt dat wil zeggen te worden uitgewisseld. Het voor deze pomp benodigde vermogen is ongeveer éénzesde van het tot nu toe bij de bekende inrichtingen benodigde totaalvermogen. De som van de door de pompen 14 en 20 benodigde vermogens is daardoor beduidend kleiner.

Volgens een verdere uitvoering van de uitvinding is de transmissie aan de uitgang voorzien van een vloeistofgekoelde wrijvingskoppeling 26. Deze bestaat op de bekende wijze uit een op de aandrijfas II bevestigd aangedreven deel 26a dat is voorzien van een wrijvingsvlak 26b, en uit een in het deel 26a axiaal verplaatsbare echter draaivaste drukplaat 26c met een tegenwrijvingsvlak 26d. Verder bezit de wrijvingskoppeling 26 een koppelingsschijf 26e met tenminste één wrijvingslaag 26f. Vast verbonden met de as II, respectievelijk met het aandrijvende koppelingsdeel 26a is het huis 27a van een pomp 27 waarvan het andere, en relatief ten opzichte van het huis verdraaibare, pompdeel 27b draaivast is verbonden met de koppelingsschijf 26e. De pomp 27 is uitgevoerd als tandradpomp met een, reeds genoemd, voor rotatie geschikt huis 27a waarop een leiding 27c met een vaste plaats is aangesloten. Het andere relatief ten opzichte van het huis verdraaibare pompdeel 27b kan zijn uitgevoerd als een planeettandwielenstelsel. Een dergelijk uitgevoerde pomp die via de toevoerleiding 20d koelolie naar de wrijvingsvlakken 26f, respectievelijk 26b en 26d voert biedt het voordeel dat slechts dan koelolie wordt getransporteerd wanneer er inderdaad wrijvingswarmte in de koppeling wordt opgewekt, namelijk wanneer er een toerentalverschil optreedt tussen de pompdelen 27a en 27b. Bij een vast gesloten koppeling 26 wordt door de koppeling geen warmte opgewekt en is er daarom geen koeling benodigd en wordt geen koelolie getransporteerd doordat er geen toerentalverschil is, en onstaan er dus ook geen vermogensverliezen.

In fig. 2 komt de uitvoering en plaatsing van het schijvenpaar 1 aan de aandrijfzijde met betrekking tot de uitvoering van de zuiger/cilindereenheid 9 en 11 alsook met betrekking tot de plaatsing van de koppeltaster 20 overeen met die in fig. 1. Daarbij zijn de gelijke delen met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid. Slechts is, ter vervanging van de in fig. 1 aangebrachte zuiger/cilindereenheid 6 voor het schijvenpaar 2 een zuiger/cilindereenheden aangebracht van dezelfde soort als de zuigercllindereenheden 9 en 11.

De schijvenparen 1 en 2, de ketting 3 en de parallel geschakelde zuiger/cilindereenheden 9 en 11 in het aandrijvende schijvenpaar zijn weer afgebeeld alsook de pomp 14 voor de overbrengings-afhankelijke druk en de pomp 20 voor het opwekken van de koppel-afhankelijke druk.

Het kegelschijvenpaar 2 is hier echter verbonden met twee, aan de zuiger/cilinderparen 9 en 11 gelijksoortige, zuigercllindereenheden 28, 29. Daarbij is de axiaal beweegbare schijf 2a uitgevoerd met het axiaal beweegbare cilinderdeel 30 van de zuiger/cilindereenheid 28 waarvan het axiaal stationaire zuigerdeel is uitgevoerd als een ringzuiger 31.

Het axiaal stationaire, met de as II verbonden, cilinderdeel 33 van de radiaal binnen gelegen zuiger/cilindereenheid 29, waarvan het axiaal verplaatsbare zuigerdeel 34 vast is verbonden met het axiaal verplaatsbare schijfdeel 2a, is mechanisch verbonden en parallel geschakeld met het zuigerdeel 31.

De pomp 14 voor het opwekken van de overbrengings-afhankeli jk druk is via een leiding 35 verbonden met een hydraulische schuif 36, van waaruit een leiding 16 uitmondt in de drukkamer 11a van de radiaal binnen gelegen zuiger/cilindereenheid 11 van het aandrijvende schijvenpaar. Een tweede leidng 37 verbindt de hydraulische schuif 36 met de drukkamer 29a van de eveneens radiaal binnen gelegen zuiger/cilindreenheid 29 van het aangedreven schijvenpaar.

De hydraulische schuif 36 stuurt, respectievelijk regelt overeenkomstig de gewenste overbrengingsverhouding voor één van de zuiger/cilindereenheden de drukmediumtoevoer en voor de andere de drukmediumafvoer. Aangezien het transport van het drukmedium door de pomp 14 in de drukkamers 11a en 29a bij geringere drukken plaats vindt - de overbrengings-afhankelijke druk is toch al kleiner dan de dan de druk die nodig is voor de koppel-afhankelijke aandrukking van de kegelschijven tegen de ketting - en aangezien de zuiger/cilindereenheden 11 en 29 dienovereenkomstig slechts over kleinere vlakken dienen te beschikken en daardoor een kleiner volume bevatten is het door de pomp op te wekken vermogen overeenkomstig klein.

De pomp 20 is weer via een leiding 22 verbonden met de drukkamer 9a van de zuiger/cilindereenheid 9 voor het opwekken van de koppel-afhankelijke druk en net als in fig. 1 via een leiding 23 met de drukkamer 24a van de koppeltaster 24. Verder voedt de pomp 20 via een leiding 38 de drukkamer 28a van de koppel-afhankelijk drukmedium belaste zuiger/cilindereenheid 28 van het schijvenpaar 2 aan de aangedreven zijde.

De pomp 20 voor het opwekken van de koppel-afhankelijke druk behoeft ook hier slechts zoveel volume transporteren dat in ieder geval de lekverliezen in de leidingen, de door de opening 24e stromende hoeveelheid en de door het wijder worden van de leidingen en de regellichamen optredende volumevergrotingen worden gecompenseerd. Aangezien de met de verandering van de overbrengingsverhouding gepaard gaande volumeveranderingen in de, afhankelijk van de overbrengingsverhouding gevoede, drukkamers 11a en 29a dit volume slechts heen en weer behoeft te worden gepompt tussen de drukkamers 9a en 28a, betekent dit dat door de pomp 20 -afgezien van de lekkage in de leidingen en in de uitstroomopening 24e van de koppeltaster 24 en afgezien van de volumeveranderingen in de zuiger/cilindereenheden - geen hydraulische energie voor dit koppel-afhankelijk drukgedeelte behoeft te worden opgewekt.

Claims (11)

1. Traploos regelbare kegelschijvenriemtransmissie met twee ten opzichte van elkaar verstelbare kegelschijvenparen - één aan de aandrijfzijde en één aan de aangedreven zijde - elk met een door een koppeltaster drukmediumbelast regelelement, zoals een zuiger/cilindereenheid, voor het spannen van een transmissie-element en met een drukmediumgestuurde overbrengingsverandering, met het kenmerk, dat zowel een koppel-afhankelijk circuit en een voor de regeling van de overbrengingsverhouding aangebracht circuit elk door één pomp worden gevoed en tenminste bij één van de kegelschijvenparen het axiaal verplaatsbare schijfdeel is verbonden met de koppel-afhankeli jke en de overbrengings-afhankeli jke krachten optellende regelelementen.

2. Kegelschijvenriemtransmissie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk axiaal verplaatsbaar schijfdeel van de schijvenparen aan de aandrijf- en de aangedreven zijde is verbonden met de koppel- en overbrengings-afhankelijke druk optellende parallel geschakelde regelelementen.

3. Kegelschijvenriemtransmissie volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de telkens axiaal beweegbare delen van de regelelementen vast met elkaar zijn verbonden.

4. Kegelschijvenriemtransmissie volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de regelelementen radiaal in elkaar zijn aangebracht.

5. Kegelschijvenriemtransmissie volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het koppel-afhankelijke drukmedium-gestuurde regelelement het radiaal buiten gelegen element is.

6. Kegelschijvenriemtransmissie volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat het spankracht opwekkende middel bij één van de schijvenparen een schotelveer is.

7. Kegelschijvenriemtransmissie volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het axiaal verplaatsbare schijfdeel van het aangedreven schijvenpaar door een schotelveer wordt belast.

8. Kegelschijvenriemtransmissie volgens één van de conclusies 6-7, met het kenmerk, dat de axiaal beweegbare schijf van één van de schijvenparen wordt belast door tenminste één schotelveer met een afnemende karakteristiek, en wel zodanig dat de uitgeoefende axiale kracht groter is wanneer het transmissie-element op het aandrijvende schijvenpaar op een radiaal binnen gelegen positie aangrijpt en kleiner is wanneer het transmissie-element op het aandrijvende schijvenpaar op een radiaal buiten gelegen positie aangrijpt.

9. Kegelschijvenriemtransmissie volgens één van de conclusies 6-8, met het kenmerk, dat de schotelveer in de vloeistofkamer van het regellichaam is aangebracht.

10. Kegelschijvenriemtransmissie in het bijzonder volgens één van de voorgaande conclusies waarbij in het krachtoverbrengingstraject tussen de aandrijving en het aangedreven deel een wrijvingskoppeling is aangebracht die tenminste is voorzien van twee ten opzichte van elkaar verplaatsbare en draaivast met elkaar verbonden elementen met wrijvings- alsook tegenwrijvingsvlakken voor het door wrijving meenemen van tenminste één daartussen aangebracht wrijvingselement, en waarbij de wrijvingskoppeling is verbonden met een inrichting voor het transporteren van vloeistof in het gebied van het wrijvingselement, met het kenmerk, dat het wrijvingselement en dat het onderdeel dat is voorzien van wrijvingsvlakken of van tegenwrijvingsvlakken elk zijn verbonden met twee relatief ten opzichte van elkaar verdraaibare onderdelen - huis of rotor - van een pomp en dat het voor rotatie geschikte huis is verbonden met een aanzuigleiding.

11. Kegelschijvenriemtransmissie volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het huis van de pomp is verbonden met het ingaande deel van de wrijvingskoppeling - de drukplaat of de tegendrukplaat - en de rotor van de de pomp is verbonden met het uitgaande deel van de wrijvingskoppeling - zoals de koppelingsschijf