NL8400155A - Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal. - Google Patents

Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL8400155A
NL8400155A NL8400155A NL8400155A NL8400155A NL 8400155 A NL8400155 A NL 8400155A NL 8400155 A NL8400155 A NL 8400155A NL 8400155 A NL8400155 A NL 8400155A NL 8400155 A NL8400155 A NL 8400155A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
frame
spreading
tool
tool according
support
Prior art date
Application number
NL8400155A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8400155A priority Critical patent/NL8400155A/nl
Priority to GB08432648A priority patent/GB2151892B/en
Priority to FR848419894A priority patent/FR2556920B1/fr
Priority to DE19853501160 priority patent/DE3501160A1/de
Publication of NL8400155A publication Critical patent/NL8400155A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C15/00Fertiliser distributors
    • A01C15/005Undercarriages, tanks, hoppers, stirrers specially adapted for seeders or fertiliser distributors
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C17/00Fertilisers or seeders with centrifugal wheels
    • A01C17/001Centrifugal throwing devices with a vertical axis

Description

' ^ , 2 C. van der Lely N.V., Maasland. — "Werktuig voor het over een oppervlak 'verspreiden van materiaal."
De uitvinding heeft betrekking op een werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal, in het bijzonder een kunstmeststrooier voor het verspreiden van kunstmeststoffen, voorzien van ten minste één om een zich in hoog-5 terichting uitstrekkende draaiingsas beweegbaar strooiorgaan, i dat ten opzichte van het te bestrooien oppervlak, dwars op de normale voortbewegingsrichting van het werktuig scheef-gesteld kan worden.
Een werktuig van deze soort is bekend uit het 10 DE-AS 1.180.562. Bij dit bekende werktuig kost het scheef-stellen van de strooi-inrichting veel moeite en is verder alleen toe te passen bij bevestiging van de strooi-inrichting direct aan de trekker.
Een doel van de uitvinding is het gebruik van een 15 werktuig van genoemde soort te verbeteren. Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden doordat het werktuig is voorzien van een van ten minste één loopwiel voorzien draaggestel, waaraan een het strooiorgaan omvattende strooi-inrichting is aangebracht en dat het draaggestel een koppelorgaan omvat 20 waarmede het aan een trekker of ander voertuig koppelbaar is om te worden voortbewogen en dat de bevestigingsconstruc-tie van de strooi-inrichting aan het draaggestel een kantelmechanisme omvat waarmede de strooi-inrichting ten opzichte van het draaggestel in een richting dwars op de normale voort-25 bewegingsrichting van het werktuig scheefgesteld kan worden. Hierdoor is het gewicht van de strooi-inrichting althans gedeeltelijk via ten minste een extra loopwiel op de grond over te brengen, waarbij de strooiorganen gemakkelijk scheef gesteld kunnen worden bij ondersteuning op het draagestel om 30 de verspreiding van het materiaal op gewenste wijze te kunnen uitvoeren.
Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld wordt verkregen wanneer het kantelmechnisme aan de strooi-inrichting is aangebracht en een bevestigingsorgaan omvat dat althans gedeel-35 telijk ten opzichte van het gestel van de strooi-inrichting in hoogterichting naar keuze in een van ten minste twee verschillende standen vastzetbaar is.
8400155 \ \ i ï - 2 -- - - '
Bij een verder uitvoeringsvoprbéeld van het werk- --tuig volgens de uitvinding is de strooi-inrichting op de derde plaats in hoogterichting naar keuze in één van ten minste twee in hoogterichting verschillende standen ten opzichte 5 van het draaggestel daaraan bevestigbaar. Hierbij kan het strooiorgaan ook zodanig scheefgesteld worden dat het bijvoorbeeld schuin omhoog of omlaag naar achteren is gericht gerekend ten opzichte van de normale rijrichting van het werktuig. Hiervoor is het ook van voordeel als volgens een verder uit-10 voeringsvoorbeeld van het werktuig volgens de uitvinding het koppelorgaan tussen twee zich in hoogterichting uitstrekkende bevestigingsplaten is aangebracht en ten opzichte van deze platen naar keuze in een van ten minste twee verschillende standen in hoogterichting vastzetbaar is.
15 Het draaggestel is volgens een verdere uitvindings- gedachte voorzien van ten minste twee op afstand van elkaar gelegen loopwielen die ten opzichte van elkaar in een richting dwars op de normale voortbewegingsrichting van het werktuig verstelbaar en naar keuze in een van ten minste twee standen 20 ten opzichte van elkaar vastzetbaar zijn.
Volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld van het werktuig volgens de uitvinding omvat het werktuig instelmidde-len waarmede het strooiorgaan, gezien in een richting loodrecht op de normale voortbewegingsrichting van het werktuig, 25 scheefgestel kan worden. Dit is in het bijzonder van belang wanneer materiaal uitgestrooid moet worden over landbouwgronden waarop het gewas reeds over een bepaalde hoogte boven de grond is uitgegroeid. Door het scheefstellen zodanig dat de strooiorganen schuin omhoog naar achteren zijn gericht, 30 wordt het materiaal meer omhoog over de planten heen uitgestrooid, waardoor in het bijzonder de breedte waarover het materiaal uitgestrooid wordt tijdens het voortbewegen van het werktuig, niet beïnvloed zal worden door de hoogte waarover de planten boven de grond zijn uitgegroeid.
35 Voor bepaalde gevallen kan het nuttig zijn de instel- middelen zodanig uit te voeren, dat de strooiorganen schuin naar beneden en naar achteren opgesteld kunnen worden· Dit kan van belang zijn om het materiaal op bijzondere wijze te-kunnen uitstrooien.
8400155 * * -3- - ·
Volgens een gunstig uitvoeringsvoorbeeld*zijn de instelmiddelen in de bevestigingsconstructie van de strooi-inrichting aan het draaggestel aangebracht. Hierdoor behoeven aan de strooi-inrichting zelf geen bijzondere voorzienin-5 gen getroffen te worden, zodat deze ook op andere wijze is te gebruiken, zonder gebruikmaking van het draaggestel.
Een eenvoudige constructie kan verkregen worden wanneer de instelmiddelen twee verbindingssteunen omvatten, waaraan bevestigingsorganen, waarmede de strooi-inrichting 10 aan de hefarmen van een hefinrichting van een trekker koppel-baar is, gekoppeld kunnen worden in naar keuze één van twee in hoogterichting verschillende standen ten opzichte van het draaggestel. Hierbij kan de constructie van het draaggestel eenvoudig gehouden worden.
15 De uitvinding zal nader wordèn toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld van een werktuig volgens de uitvinding.
Figuur 1 geeft een zijaanzicht van een werktuig volgens de uitvinding weer.
20 Figuur 2 is een vooraanzicht van het werktuig vol gens fig.1, gezien in de richting volgens de lijn II-II in fig.1.
Figuur 3 is een bovenaanzicht van het draaggestel van het werktuig, waarbij de strooi-inrichting van het draaggestel is afgenomen.
25 Figuur 4 geeft een achteraanzicht van het draagge stel weer, gezien in de richting volgens de pijl VI in fig.1.
Figuur 5 geeft een zijaanzicht van een andere constructie van een gedeelte van het werktuig volgens de uitvinding weer.
30 Figuur 6 geeft in zijaanzicht een ander uitvoerings voorbeeld van een steunorgaan van een draaggestel weer.
Figuur 7 is een ander uitvoeringsvoorbeeld van een achtersteun aan het draaggestel, gezien in zijaanzicht.
Figuur 8 is een dwars op de rijrichting weergegeven 35 doorsnede van een ander uitvoeringsvoorbeeld van een achtersteun aan het draaggestel.
Het werktuig volgens de uitvinding omvat een strooi-inrichting 1, die op een draaggestel 2 is aangebracht. Het 8400155 - 4 - - ·' .
« 9 draaggestel 2 heeft ten opzichte van de normale voortbewe-gingsrichting 8 van de inrichting aan de achterzijde twee aan elkaar gelijke loopwielen 3 en 4. De draaiingsassen van deze wielen zijn in eikaars verlengde gelegen en strekken 5 zich loodrecht op de rijrichting 8 uit. Aan de voorzijde is het draaggestel 2 voorzien van een koppelorgaan 5 waarmede het aan een het werktuig voortbewegend voertuig bijv. de aanbouwbalk 6 van een trekker gekoppeld kan worden.
Het draaggestel 2 heeft twee vanaf de voorzijde ten 10 opzichte van elkaar divergerende gestelbalken 11 en 12, die met hun achtereinden zijn bevestigd aan een dwarsbalk 13, die zich loodrecht op de richting 8 uitstrekt. De vooreinden van de gestelbalken 11 en 12 zijn bevestigd aan twee koppelplaten 14, die vast met elkaar zijn bevestigd en in boven-15 aanzicht gezien V-vormig zijn opgesteld en twee evenwijdig en op afstand van elkaar gelegen einden bezitten.
Tussen deze einden is het koppelorgaan 5 aangebracht dat twee op afstand van elkaar gelegen platen 15 en 16 omvat.
De platen 15 en 16, en daarmede het koppelorgaan 5, zijn 20 door middel van twee bouten 17 aan de zich in hoogterichting uitstrekkende koppelplaten 14 bevestigd. Iedere bout 17 strekt zich door twee in eikaars verlengde gelegen gaten 18 in de platen 14 uit. De platen 14 en 15 hebben ieder meer dan twee gaten zodat het koppelorgaan 5 naar keuze in een van 25 meerdere in hoogterichting verschillende standen aan de platen 14 bevestigd kan worden.
Aan de einden van de gestelbalk 13 zijn hoekvormige steunen 21 en 22 aangebracht waaraan door middel van bouten 23, assen 24 en 25 zijn aangebracht, die onder de gestel-30 balk 13 zijn gelegen. Aan de achterzijde van de in doorsnede rechthoekige dwarsbalk 18 is een koppelplaat 27 aangebracht die in achteraanzicht (fig. 4) de vorm heeft van een omgekeerde V met uitstekende armen 28. De armen 28 zijn ieder voorzien van meerdere gaten 29, waarbij de assen 24 en 25 35 aan de uitstekende armen 28 zijn bevestigd door bouten 30 die door een gat in de as 24 resp. 25 zijn gestoken en een van de gaten 29. Aan de koppelplaat 27 is een koppelpen 31 bevestigd die vanaf de voorzijde van de gestelbalk 13 zich schuin omhoog uitstrekt tot de bovenzijde van de plaat 27.
8400155 -.5- Γ
De pen 31 bezit een steunring 32 die ter hoogte van de bovenzijde van de plaat 27 is gelegen. De pen 31 strekt zich met een einddeel 34 over een afstand 33 boven de steunring 32 uit. Het einddeel 34 vormt met de ring 32 een steunorgaan.
5 Op de bovenzijde van de gestelbalken 11 en 12 is een deze balken met elkaar verbindende steunbrug 36 aangebracht.
Deze steunbrug strekt zich tot aan tegenover elkaar gelegen zijden van de gestelbalken 11 en 12 uit en is voorzien van steunstrippen 37 en 38, die zich vanaf de steunbrug omhoog 10 uitstrekken. In zijaanzicht in fig. 1 gezien, ligt de strip 37 achter de strip 38. Deze strippen zijn parallel aan elkaar gelegen en bezitten ieder een sleufgat 39 dat zich, bij horizontale stand van het werktuig, althans nagenoeg in horizontale richting uitstrekt. Aan de gestelbalk 12 is een buis 40 15 bevestigd, die zich in hoogterichting uitstrekt. De buis 40 is voorzien van een schroefspindelconstructie 41 waaraan een via de constructie 41 in hoogterichting verstelbare grondsteun 42 is aangebracht. -
De strooiinrichting 1 bezit een reservoir 45 dat aan 20 een gestel 46 is aangebracht. Het reservoir 45 bezit twee afvoertuiten 47 en 48 onder elk waarvan een strooiorgaan 49 resp. 50 is aangebracht. De strooiorganen 49 en 50 zijn draaibaar om draaiingsassen 51 en 52, die zich in hoogterichting uitstrekken en bij horizontale stand van de strooiorganen 25 49 en 50 vertikaal zijn gelegen. Het gestel 46 heeft aan de voorzijde van de strooiinrichting zich in hoogterichting uitstrekkende gestelbalken 53 en 54. De gestelbalk 53 is voorzien van twee aan weerszijden van de balk 53 aangebrachte bevestigingsplaten 55 die vast met de balk 53 zijn bevestigd 30 en een bevestigingsorgaan vormen. De koppelplaten 55 'zijn van in eikaarsverlengde gelegen gaten voorzien waardoor een koppelpen 56 gestoken is die door het sleufgat 39 van de steunstrip 37 is gelegen voor koppeling van de platen 55 met de steunstrip 37. De gestelbalk 54 is voorzien van twee 35 aan weerszijden van de balk 54 gelegen een bevestigingsorgaan vormende bevestigingsplaten 57. De platen 57 zijn aan elkaar gelijk en, zoals in het bijzonder in fig. 1 is weergegeven, scharnierbaar om een scharnieras 58 aan het 8400155 4 * - 6 - , gestel 46 bevestigd. De as 58 is aan de achterzijde van de balk 54 bevestigd. Vanaf deze scharnieras 58 strekken de platen 57 zich tot vóór de balk 54 uit en zijn daar voorzien van in eikaars verlengde gelegen gaten waardoor een koppelpen 5 59 gestoken kan worden voor het koppelen van de koppelplaten 57 met de steunstrip 38. Hierbij wordt de koppelpen 59 door het sleufgat 39 van de steunstrip 38 gestoken. De koppelpen 59 en de koppelpen 56 worden op niet nader weergegeven wijze tegen verschuiven in hun lengterichting geborgd 10 bij koppeling van de betreffende platen met de steunstrippen 37 en 38. De pennen 56 en 59 liggen praktisch in eikaars verlengde.
Het gestel 46 van de strooiinrichting 1 heeft aan de achterzijde twee lippen 61 en 62 die zijn voorzien van in 15 eikaars verlengde gelegen gaten 63. Het gat 63 van de lip 62 past om de steunpen 34 voor bevestiging van de strooiinrichting op het draaggestel 2. Om het einddeel 34 zijn meerdere pasringen 64 aangebracht, waarvan er naar keuze een of meer onder de lip. 62 aangebracht kunnen zijn. Boven 20 de lip 62 en eventueel daarboven aangebrachte pasringen is door een gat in de steunpen 34 een grendelpen 65 gestoken.
Met de platen 55, 57 en de lip 62 is de strooiinrichting 1 op drie plaatsen aan het draaggestel 2 te bevestigen.Het gat 63 van de lip 62 ligt hierbij in het 25 langsvlak 66 van de strooiinrichting 1 en het draaggestel 2.
De platen 55 en 57 liggen aan weerszijden van dit langsvlak 66 op aan elkaar gelijke afstanden daarvan. Hierbij liggen de binnenste platen 55 en 57 tegen de van elkaar afgekeerde zijden van de steunstrippen 37 en 38, die op afstanden 30 67 van het vlak 66 zijn gelegen. De strooiinrichting 1 en het draaggestel 2 zijn praktisch symmetrisch ten opzichte van het vlak 66 gevormd.
Tussen vast aan de boveneinden van de gestelbalk 54 aangebrachte lippen 71 en de platen 57 is een verstelmecha-35 nisme 72 aangebracht. Het verstelmechanisme is een mechanisme dat in zijn lengterichting instelbaar is. I n dit uitvoerings-voorbeeld is het mechanisme 72 een hydraulisch mechanisme dat een cilinder 73 en een cilinderstang 74 omvat. De 8 4 0 0 1 5 5 - 7 - cilinderstang 74 is scharnierend om een pen 75 met de lippen 57 verbonden, terwijl de cilinder 73 door middel van een scharnieras 76 scharnierend met de lippen 71 is verbonden.
Het hydraulisch mechanisme is tweezijdig werkend waarbij de 5 cilinder op niet nader weergegeven wijze aan tegenover elkaar gelegen einden met een hydraulisch circuit is verbonden, bijv. het hydraulisch circuit van de trekker 7, zodat naar keuze de stang 74 uit de cilinder gedrukt resp. in de cilinder bewogen kan worden voor het vergroten respectievelijk ver-10 kleinen van de afstand tussen de scharnierassen 75 en 76.
De beide lippen 57 zijn voorzien van gaten 81, 82 en 83.
Hierbij liggen de respectieve gaten in de beide platen in eikaars verlengde. Naar keuze kan door de gaten 81, 82 of 83 een een aanslag vormende pen 84 worden gestoken.In 15 de in figuur 1 weergegeven normale horizontale stand van de strooiorganen 49 en 50 is de pen 84 door het middelste gat 82 gestoken. Het gewicht van de strooiinrichting zal trachten de platen 57 om de as 58 rechtsom te doen verdraaien. Deze verdraaiing wordt begrensd door de pen 84 die tegen de 20 'balk 54 komt te liggen.
Aan een zijde van de gestelbalk 54 is een waterpasmeter aangebracht in de vorm van een om een horizontale as vrij scharnierbaar hangende wijzer77, waarvan het ondereinde langs de schaalverdeling 78 beweegbaar is.
25 Het draaggestel 2 is aan het achtereinde voorzien van twee lippen 79 waarvan de een boven de ander is gelegen en die van in eikaars verlengde gelegen gaten zijn voorzien waardoor een pen 80 gestoken kan worden.
Bij gebruik van het werktuig wordt dit met het koppel-30 orgaan 5 aan een de inrichting voortbev/egend voertuig gekoppeld, bijv. de trekker 7 in het weergegeven uitvoerings-voorbeeld. Tijdens het voortbewegen kan de inrichting materiaal verspreiden waarvoor de beide strooiorganen 49 en 50 in draaiing worden gebracht. Hiervoor zijn de beide strooiorganen 35 door middel van overbrengingsorganen 85, die niet nader zijn weergegeven, met elkaar gekoppeld. De overbrengingsorganen 85 omvatten een aankoppelas 86 die met de aftakas van de trekker 7, of een ander voertuig waarmede de inrichting is gekoppeld, 8400155 - 8 - · ’ .
4 * koppelbaar is.De verspreidorganen 49 eri 5Ö zijn zodanig met elkaar gekoppeld dat zij volledig synchroon om hun respectieve draaiingsassen 51 en 52 verdraaien waarbij de naar elkaar toegekeerde zijden van de verspreidorganen bewegen in een 5 richting gelijk aan de voortbewegingsrichting 8. Het te verspreiden materiaal wordt vanuit het reservoir 45 aan de strooiorganen zodanig toegevoerd en de verspreidorganen zijn verder zodanig uitgevoerd en worden met zodanige snelheid aangedreven dat ieder van de strooiorganen 49 en 50 het 10 materiaal tijdens bedrijf over de gehele breedte van de te bestrooien strook verspreidt. Het materiaal wordt hierbij in hoofdzaak ten opzichte van de voortbewegingsrichting 8 naar achteren uitgestrooid.
Om tijdens normaal bedrijf een gewenste uitstrooting 15 te verkrijgen zullen de strooiorganen 49 en 50 gewoonlijk evenwijdig aan het te bestrooien oppervlak zijn gelegen. Hierbij liggen de assen 51 en' 52 verticaal oftwel loodrecht op het te bestrooien oppervlak. Om de strooiorganen 49 en 50 evenwijdig aan het te bestrooien oppervlak te kunnen instellen 20 is het koppelorgaan 5 in hoogterichting verstelbaar aan de bevestigingsplaten 14 bevestigd zodat de horizontale stand van de gestelbalken 11, 12 en 13 en daarmede van de strooiorganen 49 en 50 ingesteld kan worden onafhankelijk van de hoogte van de aanbouwbalk 5 of ander aankoppelorgaan aan de 25 trekker of ander voertuig. Naast de hoogteinstelling van het aankoppelorgaan 5 ten opzichte van de platen 14 is een horizontaalstelling van de verspreidorganen nog mogelijk door de pasringen 64. Naar keuze kan een aantal pasringen onder de lip 62 en boven de ring 32 worden aangebracht, zodanig 30 dat de strooier enigszins scharnierend om de pennen 56 en 59 te verstellen is ten opzichte van het draaggestel 2. Met behulp van het koppelorgaan 5 is aldus een verstelling van het gehele werktuig om de zich loodrecht op de rijrichting 8 uitstrekkende draaiingsassen van de loopwielen 3 en 4 mogelijk. 35 Met de ringen 64 is een verstelling van de strooiinrichting 1 om de door de pennen 56 en 59 gevormd zich dwars op de rijrichting 8 uitstrekkende scharnieras mogelijk ten opzichte van het draaggestel 2. Tijdens normaal bedrijf zal het materiaal gewoonlijk aan weerszijden van de inrichting even 8400155 * * -9 - - .-.
ver uitgestrooid worden. Het te verspreiden materiaal stroomt hierbij vanuit het reservoir 45 naar de strooiorganen 49 en 50. De toestroming van het materiaal vanuit het reservoir 45 kan desgewenst instelbaar zijn om de gewenste hoeveelheid 5 per tijdseenheid aan de strooiorganen te kunnen toevoeren.’
In het bijzonder om langs de randstroken van de te bestrooien oppervlakten, zoals bijvoorbeeld bij het strooien van kunstmest op landbouwgronden, kan de randstrook met materiaal worden bestrooid, waarbij dit materiaal over de 10 gehele breedte van de randstrook met gelijke dichtheid per oppervlakteeenheid verspreid wordt. Hiervoor worden de strooiorganen 49 en 50 ten opzichte van het te bestrooien oppervlak scheef gesteld, waarbij zij schuin naar beneden gericht zijn in de richting van de buitenrand van de 15 randstrook van het te bestrooien oppervlak. Deze scheef- stelling van de strooiorganen kan worden bewerkstelligd door de strooiinrichting 1 ten opzichte van het draaggestel 2 scheef te stellen. Hiervoor kunnen de platen 57 om de pen 58 ten opzichte van het gestel 46 verdraaid worden. Deze verdraai-20 ing is te bewerkstelligen door het verstelmechanisme 72.
Wanneer het verstelmechanisme vanuit de middenstand die in fig. 1 is weergegeven en waarbij de strooiorganen 49 en 50 evenwijdig aan het te bestrooien oppervlak zijn gelegen, in zijn lengte wordt vergroot, zodat de afstand tussen de 25 scharnierassen 75 en 76 wordt vergroot, zullen de platen 57 tegen de wijzers van de klok in om de scharnieras 58 verdraaien gezien in fig. 1. Hierdoor wordt de inrichting opgetild ten opzichte van de steun 38. De strooiinrichting 1 zal hierdoor enigszins kantelen in de bevestiging van de 30 platen 55 d.m.v. de pen 56aan de steun 37. Deze kanteling kan gevolgd worden door de ruimte van de pen 56 in het gat van de steun 37 en/of de platen 55 en door de speling van het gat 63 in de lip 62 om de steunpen 34. De inrichting 1 wordt hierbij zodanig ten opzichte van het draaggestel 2 scheef-35 gesteld dat, gezien in de rijrichting 3, beide strooiorganen 49 en 50 naar rechts schuin neerwaarts zullen hellen ongeveer evenwijdig aan de in fig· 2 weergegeven lijn 95. Deze scheefgestelde stand kan worden gehandhaafd door de grendelpen 84 in de gaten 81 aan te brengen. Wanneer de verstelling van de platen 57 om de 8400155 •Λ -· - io .
as 58 is uitgevoerd kan de druk in de ci-linder weggenomen worden, waarbij de pen 84 gestoken in de gaten 81 een aanslag vormt die onder een deel van het gewicht van de strooi-inrichting tegen de voorzijde van de gestelbalk 54 komt te 5 rusten zodat verdraaiing van de platen 57 om de as 58 in richting rechtsom, gezien in fig. 1, is vergrendeld.
De inrichting kan naar de andere zijde scheefgesteld worden door de pen 84 uit de gaten 81. te nemen en in de gaten 83 aan te brengen. Hiervoor kunnen met behulp van het 10 verstelmechanisme 72 de platen 57 enigszins linksom om de as 58 verdraaid worden, zodat de pen 84 uit het gat 81 is te nemen en inde gaten 83 is aan te brengen.
Hierna kan de druk in de cilinder 73 weggenomen worden, waarna onder het gewicht van de strooiinrichting de platen 57 15 om de as 58 rechtsom zullen verdraaien tot de pen 84, gestoken in de gaten 83, tegen de voorzijde van de balk 54 komt te rusten en een verder zakken van de strooiinrichting t.o.v. de steunstrip 38 wordt voorkomen. Hierna zijn de strooi-organen 49 en 50, gezien in de rijrichting 8 volgens de lijn 20 96 naar links scheef neerwaarts gesteld voor het bestrooien van een aan de linkerzijde van het werktuig gelegen randstrook van een te bestrooien oppervlak. Hierbij wordt het werktuig op een afstand van de uiterste rand van het te bestrooien oppervlak evenwijdig aan deze rand voortbewogen. Door deze 25 scheefstelling is de randstrook over de breedte vanaf de inrichting tot de uiterste rand met gelijke dichtheid van materiaal per oppervlakteeenheid te bestrooien. Het verstelmechanisme 72 en de, om de scharnieras 58 verstelbare platen 57 vormen aldus een kantelmechanisme voor het scheef-30 stellen van de strooiinrichting t.o.v. het draaggestel en het te bestrooien oppervlak. De mate van scheefstellen is te kiezen door de verstelmogelijkheid van de platen 57 om de as 58, en de ligging van de gaten 81, 82 en 83, waarbij de afstand 67 eveneens van belang is. Deze scheef-35 stelling van de strooiinrichting is in het bijzonder goed toe te passen bij een strooiinrichting met twee strooi-organen die ieder het materiaal over de gehele breedte van de tijdens het voortbewegen bestrooide strook verspreiden. De verdeling van het materiaal over de gehele breedte zal dan zeer goed zijn.
8400155 ---; * « % - 11 - ·
Voor het uitstrooien van het materiaal, in het bijzonder wanneer reeds gewas op een bepaalde hoogte boven de grond is uitgegroeid, kan de inrichting zodanig ten opzichte van het gestel 2 aangebracht worden, dat de strooi-5 organen 49 en 50 schuin naar achteren omhoog gericht zijn t.o.v. het te bestrooien oppervlak. Hierdoor kan het materiaal schuinomhoog gericht uitgestrooid worden. Deze instelling kan worden bereikt door bijvoorbeeld het verstellen van het koppelorgaan 5 ten opzichte van de steunplaten 14 en het j_0 aanbrengen van de lippen 62 op een grotere afstand boven de ring 32 door meer ringen 64 onder de lip 62 aan te brengen.
De graad van scheefstelling in deze richting is af te lezen met de wijzer 77 bij horizontale stand van het werktuig.
De inrichting kan onafhankelijk van het draaggestel 2 15 aan de hefinrichting van een trekker worden gekoppeld. Hierbij worden de platen 55 en 57 door middel van de pennen 56 en 59 aan de onderste hefarmen van de hefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld. De aan het gestel 46 van de strooiinrichting 1 aangebrachte lippen 94 kunnen daarbij 20 topstang van de driepuntshefinrichting van de trekker worden gekoppeld. De strooiinrichting kan aldus naar keuze direct gekoppeld aan de hefinrichting van een trekker gebruikt worden of op het draaggestel 2. De platen 55 en 57 liggen hierom op afstanden van elkaar die geschikt is om deze aan 25 de hefinrichting te kunnen koppelen.
Het draaggestel 2 met de daaraan bevestigde strooiinrichting 1 kan in het bijzonder gebruikt worden wanneer de gebruiker van de strooiinrichting niet over een trekker beschikt die zwaar genoeg is om de inrichting 1 met gevuld 30 reservoir 45 te kunnen dragen. Wanneer de gebruiker van de strooiinrichting' wil voorkomen dat de wielen van de trekker of ander voertuig waaraan de strooiinrichting gekoppeld kan worden te veel insporen op het oppervlak van het te bestrooien oppervlak kan de strooiinrichting op het draag-35 gestel 2 worden aangebracht. Hierdoor wordt dan althans een deel van het gewicht van de strooiinrichting via de wielen 3 en 4 op de grond overgebracht en minder insporing zal ontstaan dan wanneer de strooiinrichting alleen door de trekker wordt gedragen.
8400155 - 12 - ' . ’ .
V
¥ *
In het bijzonder wanneer de inrichting wordt gebruikt op gronden die gevoelig zijn voor insporing doordat de grond bij voorbeeld wat zachter is, is het werktuig volgens de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden te gebruiken.
5 Wanneer de strooiinrichting direct aan de hefinrichting van een trekker, is gekoppeld kunnen de lippen 61 en 62 gebruikt worden om daarmee een verder voertuig of bewerkings-orgaan met de trekker te koppelen via de strooiinrichting 1.
Wanneer de strooiinrichting 1 op het draaggestel 2 is aan - , *·> 10 gebracht, kunnen met de trekker verdere voort te bewegen werktuigen of wagens worden gekoppeld met de lippen 79 door middel van de pen 80.
Om de wielen 3 en 4 in hetzelfde spoor te kunnen brengen van de wielen van de trekker waaraan het werktuig is gekoppeld 15 of op andere wijze op gewenste afstand van elkaar te kunnen instellen zijn de wielen 3 en 4 met behulp van de assen 24 en 25 ten opzichte van het door de gestelbalken 11, 12.en 13 gevormde gestel van het draaggestel 2 dwars op de rijrichting 8 te verstellen. Hiervoor kunnen de bouten 231osgenomen worden 20 terwijl verder de bouten 30 worden weggenomen uit de betreffende gaten 29 van de armen 28. De assen 24 en 25 zijn dan in hun lengterichting verschuifbaar tot een stand waarbij het gat in deze assen waardoor de pen 30 gesto-k en kan worden, met een ander gat 29 van de armen 28 25 correspondeert. De assen 24 en 25 zijn dan in een andere stand ten opzichte van de balk 13 en de armen 28 vast te zetten. Hierdoor is de afstand 87 van de wielen 3 en 4 in te stellen. In de nieuw ingestelde stand'zullen de assen 24, 25 door middel van de bouten 23 weer vastgeklemd worden tegen 30 de hoeksteunen 21 en 22.
Indien dit gewenst is om insporing zoveel mogelijk tegen te gaan kunnen de wielen 3 en 4 van brede banden zijn voorzien, zodat de gronddruk per cm2 teruggebracht wordt tot de gewenste waarde. Hiervoor kunnen ook eventueel lage drukbanden worden 35 gebruikt, zodat de oppervlakte waarmede de banden op de grond steunen wordt vergroot.
In fig. 5 is een ander uitvoeringsvoorbeeld weergegeven, waarbij de strooiinrichting ten opzichte van het draaggestel 2 scheefgesteld kan worden. In plaats van de verdraaibaar aan 8400155 -13--- ·'" het gestel 46 aangebrachte platen 57 zijn vast aan de balk 54 bevestigingsplaten 88 aangebracht, op gelijke wijze als de platen 55 vast met de balk 53 zijn verbonden. Bij deze constructie is de strip 38 vervangen door een strip 89 die in 5 hoogterichting instelbaar is ten opzichte van de gestelbalken 11, 12 en 13 van het draaggestel 2. De strip 89 is hiervoor in hoogerichting verschuifbaar aangebracht tussen twee aan de balk 12 bevestigde geleidingsstrippen 90 en 91. De strip 89 is hierbij voorzien van een van schroefdraad voorziene 10 pen 92 die door middel van moeren 93 in hoogterichting ten opzichte van de balk 12 instelbaar is. Hierdoor kan de strip 89 in hoogterichting langs de geleidingen 90 en 91 worden verschoven, zodat de pen 59 waarmede de platen 88 aan de strip 89 zijn bevestigd, in hoogterichting verstelbaar is.
15 Op deze wijze kan de strooi-inrichting ten opzichte van het draaggestel 2 dwars op de rijrichting 8 scheefgesteld worden om de gewenste scheefstelling van de strooiorganen 49 en 50 te kunnen bereiken, zoals in verband met het voorgaande uit-voeringsvoorbeeld is weergegeven. ïn dit uitvoeringsvoor-20 beeld vormt dus de in hoogterichting beweegbare steun 89 een aan het draaggestel 2 aangebracht kantelmechanisme. De steun 89 kan ook met een hydraulisch mechanisme verbonden zijn om de steun in hoogterichting te kunnen instellen. Hierbij kan een verstelbare aanslag, evenals de aanslag 84 in het voor-25 gaande uitvoeringsvoorbeeld, aangebracht zijn om de gewenste mate van scheefstelling snel te kunnen instellen. Ook bij het gebruik van de schroefdraadpen 92 kan bijvoorbeeld een aanslag aangebracht worden om de graad van scheefstelling snel te kunnen bereiken. Om de scheefstelling te kunnen af-30 lezen kan ook een wijzer aangebracht worden op de voorzijde van de balk 53 of 54. Deze wijzer zal dan vrij scharnierbaar moeten zijn om een scharnieras die zich in de rijrichting uitstrekt. Een en ander overeenkomstig de wijzer 77, die echter om een scharnieras verdraaibaar is die zich horizontaal 35 en loodrecht op de rijrichting uitstrekt.
Hoewel in de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden naar keuze de zijde van de inrichting nabij de balk 54 omhoog of omlaag gebracht kan worden ten opzichte van het draaggestel 2 vanuit een middenstand, is het ook mogelijk nabij zowel 8400155 ψ i - 14 ·- · de balk' 53 als de balk 54 een kan telmechanisme aan te brengen'.
Deze kantelmechanismen kunnen dan bijvoorbeeld ieder een en-kelwerkende hefcylinder 72 bevatten, zodat de inrichting aan de gewenste zijde over de gewenste afstand omhoog gebracht 5 kan worden ten opzichte van het draaggestel 2 vanuit de middenstand om.de inrichting naar de ene of de andere zijde scheef te kunnen stellen. De kantelmechanismen kunnen ook enkelwerkend zijn zodanig dat de betreffende zijde ten opzichte van het draaggestel 2 enigszins kan zakken vanuit de 10 middenstand om de gewenste scheefstelling te kunnen verkrijgen. Het op genoemde wijze bestrooien van een randstrook is bijzonder succesvol toe te passen als de strooiorganen zodanig scheefgesteld worden ten opzichte van het te bestrooien oppervlak dat zij het te verspreiden materiaal in de rich-15 ting waarin zij zijwaarts neerwaarts zijn gericht over een afstand uitstrooien die ongeveer de helft is van de afstand waarover zij het materiaal in die richting uitstrooien bij een stand evenwijdig aan het oppervlak. Voor het op genoemde wijze bestrooien van de randstrook behoeven geen andere ver-20 stellingen aan de inrichting doorgevoerd te worden dan het scheefstellen van de strooiorganen ten opzichte van het te bestrooien oppervlak.
Het draaggestel 2 kan losgekoppeld van de trekker met de grondsteun 42 op de grond rusten. De steun 42 is hier-25 voor met de schroefspindel 41 omhoog of omlaag te bewegen ten opzichte van de balk 12.
In figuur 6 is een andere uitvoering van de steun-strippen weergegeven waaraan de strooi-inrichting met de platen 55 en 57 gekoppeld kan worden. In dit uitvoeringsvoor-30 beeld zijn de steunstrippen 37 en 38 aan de steunbrug 36 vervangen door steunstrippen 100. Deze steunstrippen 100 zijn aan elkaar gelijk en ieder voorzien van drie sleufvormige gaten 101, 102 en 103. Deze gaten zijn op gelijke afstanden 104 en 105 van elkaar gelegen, waarbij de overeenkomstige 35 gaten in de beide strippen in eikaars verlengde liggen. De gaten zijn evenwijdig aan de normale voortbewegingsrichting 8 van de inrichting langwerpig met een lengte 106. In hoogte-richting hebben de sleufgaten 101, 102 en 103 een grootte 107 die weinig groter is dan de doorsnede van de koppelpennen 56 en 59.
8400155 • e ....... --------------------—==-= * * -1.5 -- · " '
Voor gebruik van het werktuig waarbij destrooi-inrichting 1 op het draaggestel 2 is aangebracht, worden de koppelplaten 55 en 57 door middel van de koppelpennen 56 en 59 met de strippen 100 verbonden.
5 Tijdens bedrijf waarbij de strooiorganen 49 en 50 evenwijdig aan het te bestrooien oppervlak moeten zijn gelegen, worden de platen 55 en 57 zodanig aan de strippen 100 bevestigd dat de koppelpennen 56 en 59 door de gaten 101 worden gestoken, zoals in fig. 6 is weergegeven.
10 In bepaalde gevallen kan het gewenst zijn de strooi organen 49 en 50 tijdens het uitstrooien van het materiaal niet evenwijdig aan het te bestrooien oppervlak op te stellen, doch in zijaanzicht op het werktuig gezien, dit is gezien in een richting volgens fig. 1, schuin te stellen. Hierdoor 15 is bijvoorbeeld de breedte waarover de uitstrooiing plaatsvindt enigszins te regelen. Dit kan van belang zijn als planten reeds over een bepaalde afstand boven de grond zijn gegroeid waarover bijvoorbeeld kunstmest uitgestrooid moet worden. Hierom kunnen de verspreidorganen 49 en 50 scheefge-20 steld worden evenwijdig aan een vlak dat onder een bepaalde hoek schuin naar achteren omhoog verloopt. Hiervoor kunnen de koppelpennen 56 en 59 bijvoorbeeld in de gaten 102 van de strippen 100 aangebracht worden. De strooi-inrichting 1 zal hierdoor ten opzichte van het draaggestel 2 aan de voor-25' zijde iets zakken zodat de verspreidorganen 49 en 50, in zijaanzicht op het werktuig gezien, scheef komen te liggen.
De afstand 104 is zodanig gekozen dat bij aanbrengen van de pennen 56 en 59 in de gaten 102 de verspreidorganen 49 en 50 onder een hoek van ongeveer 5° schuin naar ach-30 teren omhoog zijn gericht ten opzichte van het te bestrooien oppervlak als de balken 11, 12 en 13 evenwijdig aan dit oppervlak liggen. Door de koppelpennen 56 en 59 in de gaten 103 aan te brengen, kunnen de verspreidorganen zodanig scheef-gesteld worden dat zij onder een hoek van ongeveer 10° schuin 35 omhoog naar achteren zijn gericht bij horizontale stand van het draaggestel. Het zal duidelijk zijn dat de afstanden 104 en 105 ook anders gekozen kunnen worden om de verspreidorganen onder andere hoeken ten opzichte van het te bestrooien oppervlak scheef te kunnen stellen gezien in zijaanzicht op 8400155 u - 3.6 — - ·-·" " ' het werktuig. De afstanden 104 en 105 behoeven ook-niet aan --elkaar gelijk te zijn. Indien gewenst kunnen in de strip 100 ook een ander aantal gaten aangebracht worden dan de drie gaten 101, 102 en 103. De gaten 101, 102 en 103 hebben een 5 lengte 106, die groter is dan de diameter van de pennen 56 en 59. De gaten zijn evenwijdig aan de rijrichting 8 sleufvormig om de bevestiging van de strooi-inrichting aan het , draaggestel te kunnen vergemakkelijken. Hierdoor zal de afstand tussen het boveneinde 34 van de draagpen 31, gerekend 10 evenwijdig aan de voortbewegingsrichting 8, ten opzichte van de pennen 56 en 59 niet exact gelijk behoeven te zijn aan de afstand van het midden van de gaten 101 - 103 tot het einde 34. Hierdoor is de bevestiging van de inrichting aan het draaggestel te vergemakkelijken. De afstand tussen het boven-15 einde 34 van de pen 31 en de pennen 56 en 59,' gezien in zijaanzicht van de inrichting volgens fig. 1, kan veranderen door bijvoorbeeld verdraaiing van de koppelplaten 57 om hun scharnierassen 58 bij het scheefstellen van de inrichting dwars op de normale voortbewegingsrichting ten opzichte van 20 het draaggestel 2. Door de sleufvormige gaten zullen hierdoor de pennen 56 en 59 niet vastlopen in deze gaten 101, 102 of het gat 39 in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de fig.1 - 4.
De mate waarin de verspreidorganen 49 en 50 scheef-gesteld staan gezien in zijaanzicht, kan op eenvoudige wijze 25 aangegeven worden door de wijzer 77 ten opzichte van de schaalverdeling 108, wanneer het draaggestel in een horizontale stand staat.
Hoewel in het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig.
6 twee steunstrippen 100 zijn aangebracht in plaats van de 30 steunstrippen 37 en 38 is het ook mogelijk de steunstrippen 37 en 38 te vervangen door aan weerszijden van de inrichting in hoogte instelbare steunstrippen zoals de steunstrip 89.
Door aan weerszijden van de inrichting in hoogterichting verstelbare steunstrippen 89 aan te brengen, kan de inrichting 35 ten opzichte van het draaggestel 2 scheefgesteld worden, zodanig dat de verspreidorganen 49 en 50 schuin naar achteren omhoog gericht kunnen zijn. Voor het scheefstellen van de inrichting 1 ten opzichte van het draaggestel 2 dwars op de normale voortbewegingsrichting 8 zal dan de ene steun 8400155 . *.
"* , * - 17 - · ···' meer of minder omhoog gebracht moeten zijn ten opzichte van ' het draaggestel. In het bijzonder in dit laatste uitvoerings-voorbeeld kan een waterpaswijzer aan de voorzijde van de gestelbalk 54 van nut zijn.
5 De ondersteuning van de achterzijde van de strooi- inrichting aan het draaggestel 2 kan in plaats van zoals in fig. 1 is weergegeven ook uitgevoerd worden zoals in fig. 7 is weergegeven. Hierbij is de ring 32 vervangen door een omgebogen boveneinde 109 van een verstevigingsstrip 110.
10 Het einde 109 heeft een lengte 99, die althans ongeveer gelijk is aan de lengte van de lip 62. Deze lip is aldus beter afgesteund. Het gat in de lip 62 om het boveneinde 34 is zo ruim dat bij scheefstelling van de strooi-inrichting ten opzichte van het draaggestel de lip 62 voldoende om het 15 einde 34 kan kantelen.
Hoewel in fig. 6 en het weergegeven alternatief voor in hoogterichting instelbare steunorganen volgens fig.
5 aan beide zijden van de inrichting voor koppeling met de platen 55 en 57 is het ook mogelijk de schuinstelling 20 van de verspreidorganen, zodanig dat zij gezien in zijaanzicht scheef gesteld zijn, te bereiken door de achterzijde van de strooi-inrichting ten opzichte van het draaggestel in hoogterichting ten opzichte van het draaggestel te verstellen. Hiervoor kan bijvoorbeeld zoals in fig. 8 is weergegeven, 25 de steunpen 31 vervangen worden door twee steunstrippen 111 en 112. Deze steunstrippen zijn dwars op de normale voort-bewegingsrichting 8 op afstand van elkaar aan de gestelbalk 13 aangebracht. De steunstrippen 111 en 112 kunnen dan ieder zijn voorzien van gaten 113, 114 en 115 die op afstanden 30 116 resp. 117 van elkaar zijn gelegen. Deze gaten kunnen bijvoorbeeld gelijk zijn aan de gaten 101, 102 en 103, waarbij de afstanden 116 en 117 gelijk zijn aan de afstanden 104 en 105. Naar keuze kan in één paar van de in eikaars verlengde gelegen gaten 113, 114 en lis van steunstrippen 111 en 35 112 een steunplaat 118 aangebracht worden die van een ope ning 119 is voorzien. De lip 62 kan dan op de steunplaat 118 aangebracht worden en met deze plaat worden bevestigd door een pen 120 die door een pen 121 geborgd kan worden.
De steunstrippen 111 en 112 zijn op een afstand 122 van 8400155 - 18 - ' ·' - ‘ elkaar aangebracht, die slechts weinig groter is dan de breedte 123 van de lippen 61 en 62»
Wanneer de inrichting 1 aan het draaggestel 2 zodanig aangebracht moet worden dat bij horizontale stand van 5 het draaggestel 2 de. verspreidorganen 49 en 50 eveneens horizontaal moeten zijn gelegen, dan kan de steunplaat 118 in de gaten 115 aangebracht worden van .de achtersteunen 111 en 112 zoals in fig. 8 is weergegeven. Wanneer de verspreidorganen 49 en 50 onder een hoek ten opzichte van het te be-10 strooien oppervlak scheef gesteld moeten worden, schuin naar boven naar achteren, dan kan de plaat 118 naar keuze in de gaten 114 of 113 aangebracht worden. Bij het aanbrengen van de plaat in de gaten 114 liggen de verspreidorganen dan onder een hoek van 5° schuin omhoog gericht naar achteren ten 15 opzichte van het te bestrooien oppervlak. Voor een scheef-stelling onder een hoek van·10° schuin omhoog naar achteren kan de plaat 118 in de gaten 113 aangebracht worden.
Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 8 kunnen de afstanden 116 en 117 ook weer anders gekozen worden wan-20 neer de verspreidorganen 49 en 50 onder een andere hoek scheef gesteld moeten kunnen worden ten opzichte van het te bestrooien oppervlak. De opening 124 in de lip 62 die om de pen 12Ö past, is zodanig ruim dat de lip enigszins ten opzichte van de pen 120 kan bewegen voor het scheef stellen 25 van de strooi-inrichting 1 ten opzichte van het draaggestel 2 dwars op de normale voortbewegingsrichting 8 van de inrichting of in de voortbewegingsrichting 8. De pen 120 kan ook vast bevestigd zijn aan de plaat 118, waarbij dan de gaten 113, 114 en 115 in ten minste één van de strippen 30 111 of 112 een uitsparing moet bezitten om de pen 120 daar door te kunnen bewegen bij het uitnemen resp. aanbrengen van de steun 118 in de steunstrippen 111 en 112.
De borgpen 121 kan bijvoorbeeld een verende clip zijn welke weggenomen kan worden wanneer de strooi-inrichting 35 van het draaggestel 2 moet worden afgenomen, of wanneer dé plaat 118 in. hoogterichting versteld moet worden.
Het zal duidelijk zijn dat de scheefstelling van de strooi-inrichting 1 ten opzichte van het draaggestel 2 dwars op de rijrichting 8 door de kantelmechanismen ook toe- 8400155 * . * - 19 - - ·-·' " .
gepast kan worden als de inrichting 1^zodanig ten opzichte van het draaggestel 2 is aangebracht dat de verspreidorganen 49 en 50 schuin omhoog naar achteren zijn gericht.
Hoewel hiervoor is aangegeven dat de verspreidorga-5 nen 49 en 50 zodanig scheef opgesteld kunnen worden dat zij schuin omhoog naar achteren zijn gericht, zijn de weergegeven constructies ook zodanig uit te voeren, dat de verspreidorganen in een richting schuin omlaag naar achteren scheef-gesteld kunnen worden.
10 De genoemde scheefgestelde posities van de strooi- inrichting kunnen gebruikt worden voor een werkwijze waarbij tijdens bedrijf van het werktuig deze wordt voortbewogen over het te bestrooien oppervlak en de verspreidorganen het materiaal over een breedte uitstrooien die zich aan weers-15 zijden van de inrichting uitstrekt. Hierbij wordt tijdens voortbewegen van het werktuig het materiaal over een strook van het te bestrooien oppervlak verspreid. Bij scheefstelling van de strooi-inrichting dwars op de rijrichting zal het materiaal naar die zijde waarheen de verspreidorganen schuin 20 neerwaarts zijn gericht over een minder grote afstand in zijwaartse richting uitgestrooid worden dan bij een stand van de strooiorganen evenwijdig aan het te bestrooien oppervlak.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat hier-25 voor is beschreven, doch strekt zich ook uit tot datgene wat in de tekeningen is weergegeven en daaruit volgt.
-Conclusies- 8400155

Claims (28)

  1. 2. Y/erktuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het kantelmechanisme aan de strooiinrichting is aangebracht. 20 en een bevestigingsorgaan omvat dat althans gedeeltelijk ten opzichte van het gestel van de strooiinrichting in hoogterichting naar keuze in een van ten minste twee verschillende standen vastzetbaar is,
  2. 3. Y/erktuig volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat 25 het bevestigingsorgaan om een schamieras beweegbaar aan het gestel van de strooiinrichting is aangebracht, waarbij het kantelmechanisme een tussen het bevestigingsorgaan en het gestel van de inrichting aangebracht verstelmechanisme omvat voor het bewegen en naar keuze in één van ten minste tv/ee 30 standen vastzetbaar houden van het- bevestigingsorgaan ten opzichte van het gestel.
  3. 4. Werktuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het kantelmechanisme op afstand is aangebracht van het middenvlak dat zich in de normale voort- 35 bewegingsrichting van het werktuig uitstrekt en bij horizontale stand van de inrichting vertikaal is gelegen, p. Werktuig volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat aan slechts één zijde van het middenvlak een kantelmechanisme is aangebracht. 84 0.0 1 55 !s m - 21 -
  4. 6. Werktuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het kantelmechanisme aan het draaggestel is aangebracht en een steun omvat die naar keuze in een van ten ten minste twee standen ten opzichte van het draaggestel vastzetbaar is* 5 7· Werktuig volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de steun in hoogterichting ten opzichte van het draaggestel verstelbaar is.
  5. 8. Werktuig volgens conclusie 6 of 7» met het kenmerk, dat de steun verschuifbaar is aangebracht in een vast aan 10 het draaggestel bevestigde geleiding.
  6. 9· Werktuig volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de steun is verbonden met een van schroefdraad voorziene stang waarop een aanslag verstelbaar is aangebracht, die tegen een gestelbalk van het draaggestel aanligt.
  7. 10. Werktuig volgens een der conclusies 1-8, met het kenmerk, dat het kantelmechanisme een hydraulisch bedienbaar mechanisme omvat.
  8. 11. Werktuig volgens een der conclusies 1 - 8 of conclusie 10, met het kenmerk, dat het kantelmechanisme in zijn lengte- 20 richting instelbaar is en met een einde is verbonden met het gestel van de inrichting of met het draaggestel en met het andere einde is gekoppeld met het bevestigingsorgaaa of de steun.
  9. 12. Werktuig volgens een der voorgaande conclusies, met 25 k®"*' kenmerk, dat de strooiinrichting op twee in een richting dwars op de normale voortbewegingsrichting van het werktuig op afstand van elkaar gelegen plaatsen met het draaggestel is verbonden, waarbij de strooiinrichting ten opzichte van het draaggestel althans nabij een plaats naar keuze in een 30 van ten minste twee in hoogterichting verschillende standen vastzetbaar is.
  10. 13· Werktuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de strooiinrichting op een derde plaats met het draaggestel is verbonden, welke plaats althans nabij 35 het middenvlak is gelegen dat zich in de rijrichting uitstrekt en het midden van het werktuig bevat en vertikaal is gelegen in de horizontale stand van het werktuig.
  11. 14. Werktuig volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de strooiinrichting op de derde plaats in hoogterichting 8400155 o V * -t - 22 - . ... naar keuze in een van ten minste twee in hoogterichting verschillende standen ten opzichte van·· het draagges'tel ' ' daaraan bevestigbaar is.
  12. 15. Werktuig volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, 5 dat de derde plaats in zijaanzicht gezien achter de eerste twee plaatsen is gelegen. T6. Werktuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het koppelorgaan in hoogterichting verstelbaar is ten opzichte van het draaggestel en naar keuze TO in een van ten minste twee verschillende standen ten opzichte van het draaggestel vastzetbaar is. 17* Werktuig volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat het koppelorgaan tussen twee zich in hoogterichting uitstrekkende bevestigingsplaten is aangebracht en ten opzichte 15 van deze platen naar keuze in een van ten minste twee verschillende standen in hoogterichting vastzetbaar is.
  13. 18 Werktuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het draaggestel is voorzien van ten minste twee op afstand van elkaar gelegen loopwielen die ten opzich-20 te van elkaar in een richting dwars op de normale voort- bewegingsrichting van het werktuig verstelbaar en naar keuze in een van ten minste twee standen ten opzichte van elkaar vastzetbaar zijn.
  14. 19. Werktuig volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat 25 de loopwielen ieder aan een as zijn bevestigd en deze assen verstelbaar aan een gestelbalk aangebracht zijn.
  15. 20. Werktuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan het gestel van de strooiinrichting ten minste een wijzer is aangebracht die vrij scharnierbaar is 30 om een zich in horizontale richting uit strekkende schamieras.
  16. 21. Werktuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het werktuig instelmiddelen omvat waarmede het strooiorgaan, gezien in een richting loodrecht op de normale voortbewegingsrichting van het werktuig, 35 scheef gesteld kan worden.
  17. 22. Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal, in het bijzonder een kunstmeststrooier voor het verspreiden van kunstmeststoffen, voorzien van ten minste één om een zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsas beweegbaar strooiorgaan, dat ten opzichte van 8400155 0 * - 23 - · -···" " . het te bestrooien oppervlak scheefgesteld kan worden, met het"' kenmerk, dat het werktuig een van ten minste één loopwiel voorzien draaggestel omvat waaraan een het strooiorgaan omvattende strooiinrichting is aangebracht en dat het draag-5 gestel een koppelorgaan omvat waarmede het aan een trekker of ander voertuig koppelbaar is oin te worden voortbewogen en dat het werktuig instelmiddelen omvat waarmede het strooiorgaan gezien loodrecht op de normale voortbewegings-richting van het werktuig scheef gesteld kan worden.
  18. 23. Werktuig volgens conclusie 21. of 22, met het ken merk, dat de instelmiddelen in de bevestigingsconstructie van de strooiinrichting aan het draaggestel zijn aangebracht. 1
  19. 24. Werktuig volgens conclusie 21, 22 of 23, met het kenmerk, dat de instelmiddelen zodanig zijn uitgevoerd dat de 15 strooiinrichting ten opzichte van het draaggestel scheefgesteld kan worden, waarbij het strooiorgaan tijdens bedrijf om zijn draaiingsas beweegbaar is evenwijdig aan een vlak dat zich naar achteren toe schuin omhoog uitstrekt gerekend ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting van de 20 inrichting.
  20. 25. Werktuig volgens een der conclusies 21 - 24, met het kenmerk, dat de instelmiddelen ten minste één orgaan omvatten waarmede de inrichting aan voor- en/of achterzijde naar keuze in een van ten minste twee in hoogterichting 25 verschillende standen aan het draaggestel vastzetbaar is.
  21. 26. Werktuig volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de instelmiddelen twee verbindingssteunen omvat waaraan bevestigingsorganen, waarmede de strooiinrichting aan de hefarmen van de hefinrichting van een trekker koppelbaar 30 is, gekoppeld kunnen worden in naar keuze een van twee in hoogterichting verschillende standen ten opzichte van het draaggestel.
  22. 27. Werktuig volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat de twee verbindingssteunen ieder bestaan uit ten minste 35 één strip waarin ten minste twee gaten zijn aangebracht waarvan de een hoger is gelegen dan de ander en daarmede de bevestigingsorganen van de strooiinrichting door middel van een koppelpen koppelbaar zijn.
  23. 28. Werktuig volgens conclusie 26 of 27, met het kenmerk, 84 0 015-5. ι> V * _ - 24 ·- * ·-·' dat de strippen ieder drie gaten omvatten, welke gaten * op zodanige afstand in hoogterichting van elkaar zijn gelegen dat het strooiorgaan hij bevestiging van de strooiinrichting in op elkaar volgende gaten opvolgend onder een grotere of 5 kleinere hoek van 5° ten opzichte van het draaggestel scheef gezet kan worden.
  24. 29· Werktuig volgens een der conclusies 21 - 28, Biet het kenmerk, dat de ins talmiddel en een achtersteun omvatten waarmede de achterzijde van de strooiinrichting naar keuze 10 in een van ten minste twee in hoogterichting verschillende standen ten opzichte van het draaggestel daaraan aangebracht kan worden.
  25. 30. Werktuig volgens conclusie 29, met het kenmerk,, dat de achtersteun twee dwars op de normale voortbewegings-15 richting op afstand van elkaar gelegen strippen omvat die ieder van ten minste twee in eikaars verlengde gelegen in hoogterichting op afstand van elkaar gelegen gaten omvat, waarin naar keuze een steun aanbrengbaar is waaraan de achterzijde van een strooiinrichting bevestigbaar is. 20 31· Werktuig volgens eèn der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het draaggestel twee naar voren toe convergerende gestelbalken omvat aan de voorzijde waarvan een koppelorgaan in hoogterichting verstelbaar is aangebracht, terwijl de achtereinden van deze gestelbalken met 25 elkaar zijn gekoppeld door een dwars op de rijrichting gelegen gestelbalk waaraan een achtersteun voor de strooiinrichting is aangebracht.
  26. 32. Werkwijze voor het verspreiden van materiaal, in het bijzonder voor het verspreiden van meststoffen, met een 30 strooiinrichting, met het kenmerk, dat de strooiinrichting gekoppeld aan een draaggestel wordt voortbewogen, waarbij de strooiinrichting, scheefgesteld t.o.v. het draaggestel is aangebracht en het materiaal onder een hoek schuin naar achteren omhoog en/of schuin neerwaarts naar een zijde van 35 de inrichting wordt uitgestrooid.
  27. 33· Werktuig zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven.
  28. 34· Werkwijze zoals hiervoor is beschreven en uit de tekeningen volgt. 84 0 0 1 5 5 ·'—·'·
NL8400155A 1983-12-27 1984-01-18 Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal. NL8400155A (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8400155A NL8400155A (nl) 1983-12-27 1984-01-18 Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
GB08432648A GB2151892B (en) 1983-12-27 1984-12-27 Equipment for spreading material
FR848419894A FR2556920B1 (fr) 1983-12-27 1984-12-27 Machine pour repandre une matiere sur une surface
DE19853501160 DE3501160A1 (de) 1984-01-18 1985-01-16 Streugeraet, insbesondere mineraldungstreuer

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8304445 1983-12-27
NL8304445 1983-12-27
NL8400155A NL8400155A (nl) 1983-12-27 1984-01-18 Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL8400155 1984-01-18

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8400155A true NL8400155A (nl) 1985-07-16

Family

ID=26645911

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8400155A NL8400155A (nl) 1983-12-27 1984-01-18 Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.

Country Status (3)

Country Link
FR (1) FR2556920B1 (nl)
GB (1) GB2151892B (nl)
NL (1) NL8400155A (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB8703483D0 (en) * 1987-02-14 1987-03-18 Rutherford W D Wheeled chassis structure
DE3924330A1 (de) * 1989-07-22 1991-01-31 Rauch Landmaschfab Gmbh Schleuderstreuer fuer rieselfaehiges streugut, insbesondere duenger
EP0779778B1 (de) * 1994-09-06 1998-07-01 Horsch Maschinen GmbH Landwirtschaftliche maschine

Family Cites Families (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB687890A (en) * 1950-12-06 1953-02-25 Luton Motor Company Dunstable Improvements relating to vehicles for the distribution of powdered and other discrete materials
GB779130A (en) * 1954-05-24 1957-07-17 Massey Harris Ferguson Ltd Improvements in or relating to machines for distributing fertiliser or the like
FR1273146A (fr) * 1960-11-08 1961-10-06 Dispositif pour épandre de la matière sur un champ
BE675712A (nl) * 1961-08-17 1966-06-16
DK98274C (da) * 1962-09-11 1964-03-16 Laursen As A P Vogn til spredning af pulver- eller kornformede, faste stoffer.
NL6804406A (nl) * 1968-03-29 1969-10-01
DE2652914A1 (de) * 1976-11-20 1977-12-01 Kuxmann Geb Hubvorrichtung fuer anbaugeraete, insbesondere mineralduengerstreuer
DE2719405B2 (de) * 1977-04-30 1979-11-15 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co Kg, 4507 Hasbergen Maschine zum Ausbringen von Düngemitteln
NL190220C (nl) * 1978-01-19 1993-12-16 Lely Nv C Van Der Verrijdbare inrichting voor het ondersteunen van een kunstmeststrooier of dergelijke landbouwmachine.
DE3128561A1 (de) * 1981-07-18 1983-01-27 Fa. Heinrich Wilhelm Dreyer, 4515 Bad Essen Landwirtschaftliche maschine
WO1984004868A1 (en) * 1983-06-03 1984-12-20 Lely Nv C Van Der Spreading material on a surface

Also Published As

Publication number Publication date
FR2556920A1 (fr) 1985-06-28
GB8432648D0 (en) 1985-02-06
GB2151892A (en) 1985-07-31
FR2556920B1 (fr) 1990-06-29
GB2151892B (en) 1987-11-11

Similar Documents

Publication Publication Date Title
DE2830195C2 (de) Drillmaschine
NL8500396A (nl) Grondbewerkingsinrichting.
EP0218585A1 (en) Apparatus in dispensing machines for agriculture
US11317554B2 (en) Implement support apparatus
NL9200298A (nl) Landbouwvoertuig.
DE2921183B2 (de) Furchenöffner für Sä- oder Pflanzmaschinen
NL192558C (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8400155A (nl) Werktuig voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
US7216596B2 (en) Agricultural apparatus
NL8000248A (nl) Rijenzaaimachine.
NL8302688A (nl) Landbouwinrichting, in het bijzonder een inrichting voor het verspreiden van verspreidbaar materiaal.
NL8301973A (nl) Inrichting en werkwijze voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL8503156A (nl) Maaiinrichting.
NL8304183A (nl) Inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL9200021A (nl) Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest.
NL1007092C2 (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8401700A (nl) Inrichting voor het verspreiden van verspreidbaar materiaal en werkwijze voor het gebruik van de inrichting.
EP0804869A1 (de) Anhänge- oder Aufsattelpflug
US10159173B2 (en) Anti wobbling castor wheel configuration
NL8500759A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrelen/of poedervormig materiaal.
NL1009310C1 (nl) Verrijdbare veldspuit.
NL8403460A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8500557A (nl) Werktuig voor het verspreiden van materiaal.
US4838360A (en) Minimum tillage implement
USRE28207E (en) Wigham potato planter

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BI The patent application has been withdrawn