NL9200298A

NL9200298A - Landbouwvoertuig.

Info

Publication number: NL9200298A
Application number: NL9200298A
Authority: NL
Original assignee: Cebeco Agrifac Bv
Priority date: 1991-03-01
Filing date: 1992-02-18
Publication date: 1992-10-01
Also published as: EP0501585A1; EP0501585B1; DE69201250T2; DE69201250D1; BE1004662A5

Description

LANDBOUWVOERTUIG

De uitvinding betreft een landbouwvoertuig, waarbij de spoorbreedte ter aanpassing aan verschillende plant-afstanden verstelbaar is. Bij het bekende landbouwvoertuig worden de wielen van het gestel losgemaakt en op andere plaatsen weer aan het gestel bevestigd. Deze bezigheden vergen veel tijd, hetgeen bezwaarlijk is, indien hetzelfde landbouwvoertuig successievelijk gebruikt wordt voor het bewerken van velden met verschillende plantafstanden.

Teneinde het landbouwvoertuig gemakkelijk inzetbaar te maken op velden met verschillende plantafstanden is het landbouwvoertuig volgens de uitvinding gekenmerkt door motormiddelen voor het verstellen van de spoorbreedte.

De uitvinding is vooral toepasbaar bij een als spreidinrichting uitgevoerd landbouwvoertuig volgens conclusie 5.

De uitvinding verschaft tevens een werkwijze voor het verstellen van de spoorbreedte van een landbouwvoertuig volgens de uitvinding, zoals aangeduid in conclusie 7.

De uitvinding zal in de hierna volgende beschrijving aan de hand van een tekening worden verduidelijkt. In de tekening stellen schematisch voor;

Fig. 1 een zijaanzicht van een te prefereren zelfrijdende spreidinrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 een perspectivisch, schematisch weggebroken aanzicht van de spreidinrichting van figuur 1;

Fig. 3 een gedeeltelijk weggebroken kopaanzicht van de spreidinrichting van figuur 1 in een overdreven getekende positie;

Fig. 4a, 4b en 4c de spreidinrichting van figuur 1 in drie schematische aanzichten in twee verschillende posities;

Fig. 5 een geëxplodeerd aanzicht van een deel van de spreidinrichting van figuur 1;

Fig. 5a op grotere schaal detail V van figuur 2; Fig. 6 op kleinere schaal de spreidinrichting van figuur 1 tijdens het verspreiden;

Fig. 7 details van figuur 6 op grotere schaal?

Fig. 8A-8C schematische bovenaanzichten van de spreidinrichting van figuur 1 volgens de uitvinding tijdens spoorbreedteverstelling, en

Fig. 9 een schematisch perspectivisch aanzicht van een in hoofdzaak uit het Britse octrooischrift 2046563 bekende spreidinrichting.

De spreidinrichting 1 van figuren 1-8 die een landbouwvoertuig volgens de uitvinding is, heeft een zelf-rijdend gestel 2, dat draagt: een tank 3 voor het opnemen van te verspreiden vloeistof, bijvoorbeeld water, al dan niet voorzien van kunstmeststoffen, grondontsmettingsmiddel of ziekte- of insectenverdelgingsmiddel; een aandrij fmotor 4 die de voorwielen 5 en de achterwielen 6 aandrijft middels hydraulische motoren 64; een chauffeurscabine 7; niet getekende, door de motor 4 aangedreven pompen voor een hydraulisch aandrijfsysteem en voor het verpompen van de te verspreiden vloeistof; en een spreidboomdrager 8 die op zijn beurt via een balanceerinrichting 9 een spreidboom 10 draagt, die dwars op de rijrichting 11 en horizontaal is gericht. De spreidboom 10 is door middel van scharnieren 14 samenvouwbaar, maar is tijdens bedrijf een langgerekte boom met een veelvoud van over zijn lengte verdeelde sproeimondstukken 15 (zie figuur 7), die via een leidingstelsel 16 zijn aangesloten op een pomp. De spreidboom 10 wordt op de spreidboomdrager 8 zodanig geleid, dat hij niet om een vertikale aslijn ten opzichte van drager 8 kan zwenken, maar wel in het vertikale vlak ten opzichte van de drager 8 beweegbaar is.

De spreidboom 10 ligt op een leidboog 17, die door middel van een stélmotor 18 ten opzichte van de drager 8 verstelbaar is, dat wil zeggen zwenkbaar is om een horizontale langsas 19. Verder is de spreidboom 10 ten opzichte van de drager 8 vastgehouden door middel van een scharnier-stang 20. Deze balanceerinrichting 9 houdt de spreidboom 10 voortdurend horizontaal.

Het voorwiel 5 en het aan dezelfde zijde van het gestel 2 opgestelde achterwiel 6 zijn draaibaar gelegerd aan een langsbalk 21, die in het midden zwenkbaar om een horizontale dwarsas 22 aan het gestel 2 is bevestigd. Verder zijn alle wielen 5, 6 op hierna beschreven wijze tegelijkertijd bestuurbaar met stuurmiddelen, doordat zij om vertikale fusépennen 24 aan de langsbalken 21 zwenkbaar zijn bevestigd. De wielen 5, 6 worden bijvoorbeeld met hydraulische motoren 26 aangedreven vanaf de motor 4.

Indien bij een bekende spreidinrichting 30 van figuur 9 met vier wielen 31, 32, 33 en 34 het ene wiel 33 bij het rijden over een bult wordt opgeheven tot in de met streeplijnen getekende stand 33', verplaatst een voorpunt 35 van het gestel 29 zich enigszins zijwaarts naar het punt 35', terwijl het achterpunt 36 van het gestel 2 praktisch op zijn plaats blijft. Hierdoor zwenkt de langsas 37 over een hoek f tot in de positie van langsas 37', met het gevolg, dat de daarmee gekoppelde spreidboom 38 tot in de positie 38' zwenkt. Deze voortdurende zwenking bij het rijden over oneffen landbouwgrond resulteert in een ongelijkmatige verdeling van het materiaal (vloeistof) over de grond tijdens het rijden in rijrichting 11.

Teneinde de ongelijkmatige spreiding te vermijden is de spreidinrichting 1 volgens de uitvinding voorzien van preventiemiddelen 40, die in figuren 1-8 uit de langsbalken 21 bestaan. Teneinde het gestel 2 op bepaalde wijze op de langsbalken 21 te steunen, zijn de langsbalken 21 door middel van een om een horizontale langsas 43 ten opzichte van het gestel 2 zwenkbare evenaar 41 onderling gekoppeld. De evenaar 41 is een dwarshefboom, die door middel van neerwaarts gerichte scharnierstangen 50 en kogelscharnieren 44 (of rubberen blokken) met de langsbalken 21 is verbonden en die in een centrale steun 51 van het gestel 2 is gelegerd.

In figuren 4a, 4b en 4c is de verplaatsing van de diverse elementen van de spreidinrichting 1 vanuit de met volle lijnen getekende stand tot in de met streeplijnen getekende stand, waarin het rechterachterwiel 6 over een bult 46 rijdt, te zien.

In figuur 4a is te zien, dat de spreidboom 10 evenwijdig aan zichzelf blijft.

In figuren 2 en 3 is het rechterachterwiel 6 over een grote afstand a opgeheven, bijvoorbeeld bij het rijden over een bult 46. De beide linkerwielen 5 en 6 blijven exact in lijn, waardoor het gestel 2 evenwijdig aan zijn eigen langslijn blijft, met het gevolg dat de spreidboom 10 dan evenmin als het gestel 2 ten opzichte van zijn eigen richting zwenkt, ondanks het feit dat het gestel 2 in het vertikale dwarsvlak van figuur 3 over een flinke hoek g kantelt.

Figuur 5 toont het raamvormige gestel 2, dat middels legers 52 zwenkbaar steunt op de einden van de as 22, dat een plateau 53 voor het dragen van een cabine heeft, alsmede motorsteunen 54 en steunen 55 voor de spreidboomdrager 8, die middels prallellogramscharnierarmen 47 en hydraulische cilinders 48 niveauverstelbaar aan het gestel 2 bevestigd zijn.

De langsbalken 21 zijn behalve zwenkbaar ook in dwarsrichting verschuifbaar op de as 22 aangebracht. Daartoe dient een hydraulische vijzel 56 die met bolscharnieren 57 op de langsbalken 21 aangrijpt. Aan het linkereinde van de as 22 is een zwenkhefboom 59 gelegerd, waarvan armen 59a en 59b gelijke lengte hebben. De zwenkhefboom 59 is verbonden via scharnierstangen 60 en 61 en bolscharnieren 62 met de langsbalken 21. De scharnierstang 61 passeert een ruim gat 63 van de linkerdwarsbalk 21. Door deze onderlinge verbinding van de langsbalken 21 worden de langsbalken 21 op symmetrische wijze ten opzichte van het middenlangsvlak van de spreidinrichting l verplaatst, wanneer de spoor- breedte t gewijzigd wordt door middel van de vijzel 56.

De spreidinrichting 1 wordt bestuurd middels hydraulische cilinders 66 die aangrijpen op aan het gestel 2 zwenkbaar gelegerde stuurhefbomen 67 en 68. Fusé-armen 88 van voorwielen 5 zijn via stuurstangen 69 en bolscharnieren 70 verbonden met stuurhefboom 67. Fusé-armen 88 van achterwielen 6 zijn gekoppeld aan stuurhefboom 68 middels stuurstangen 71, middels aan langsbalken 21 om lijnscharnieren 74 scharnierend aangebrachte, V-vormige hefbomen 72 en middels stuurstangen 73, waarbij de nodige bolscharnieren 75 zijn toegepast.

Figuren 8A-8C tonen, dat tijdens het vergroten van de spoorbreedte t de vijzel 56 wordt bekrachtigd om de langsbalken 21 uit elkaar te drukken volgens pijlen 76 en dat de verspreidinrichting 1 vanuit de stand van figuur 8A volgens pijl 77 achteruit tot in de stand van figuur 8B wordt gereden daar bij vastgehouden stuurhefbomen 67 en 68 de fusé-armen 88 buitenwaarts worden verplaatst met als gevolg dat de wielen 5, 6 dan de in figuur 8B getoonde, een enigszins schuine stand innemen. Door het achteruitrijden van de verspreidinrichting 1 zijn de benodigde krachten van de vijzel 56 matig. Bij verdere vergroting van de afstand t komen de wielen 5, 6 in rijrichting te staan volgens figuur 8C. De wielstanden van figuur 8B zijn overdreven schuin getekend. In de praktijk zijn de enigszins schuine wielstanden niet bezwaarlijk.

Opgemerkt zij, dat de spoorbreedte t ook veranderlijk te maken is bij andere landbouwvoertuigen, waarbij bijvoorbeeld niet om een as 22 zwenkbare langsbalken 21 zijn toegepast. Er kan gebruik gemaakt worden van mechanische, electrische, pneumatische of hydraulische motormidde-len om de spoorbreedte te verstellen. De verspreidinrichting 1 kan worden gebruikt bij het bewerken van velden met diverse spoorbreedten t van bijvoorbeeld t » 150 (2 X 75 of 3 X 50)? t = 180 (2 X 90); t = 200 (4 X 50); of t = 225 (3 X 75) en ook bij het bespuiten van zonnebloemen die al een flinke groeihoogte hebben.

Dankzij de vier-wielbesturing kan de verspreidin-richting 1 ook op hellend terrein goed worden gebruikt.

Het landbouwvoertuig kan bijvoorbeeld ook een schoffelmachine zijn.

Bij voorkeur omvat de spreidinrichting 1 een opnemer voor het meten van de spoorbreedte t. Bij voorbeeld is een opnemer 92 aanwezig aan de vijzel 56, die de vijzel-slag en daarmede de spoorbreedte t opneemt. Deze opnemer is dan verbonden met een aanwijzer die in de cabine is opgesteld of vanuit de cabine 7 zichtbaar is.

Claims

1. Landbouwvoertuig, waarbij de spoorbreedte ter aanpassing aan verschillende plantafstanden verstelbaar is, gekenmerkt door motormiddelen (56) voor het verstellen van de spoorbreedte (t).

2. Landbouwvoertuig volgens conclusie l, gekenmerkt door verstelmiddelen (56, 54, 60, 61) die de linker-wielen (5, 6) in hoofdzaak evenveel buitenwaarts of binnenwaarts verplaatsen als de rechterwielen (5, 6).

3. Landbouwvoertuig volgens conclusie 2, met het kenmerk dat armen (59a, 59b) van een ten opzichte van het voertuigchassis zwenkbare hefboom (59), die een gelijke lengte hebben, gekoppeld zijn met door de wielen (5, 6) ondersteunde, in dwarsrichting verstelbare subfreems (21).

4. Landbouwvoertuig volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat ten minste één stuurhefboom (67, 68) via zich in hoofdzaak in langsrichting van het voertuig (1) uitstrekkende stuurstangen (69, 71, 73) gekoppeld is met fusé-armen (88) van wielen (5, 6).

5. Landbouwvoertuig volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het landbouwvoertuig een spreidinrichting (1) is, die ten minste één door het gestel (2) gedragen, dwars op de rijrichting (11) gerichte spreidboom (10) en preventiemiddelen voor het - tijdens het rijden over bodemoneffenheden (46) - georiënteerd houden van het gestel (2) omvat; dat preventiemiddelen voor het evenwijdig aan de momentane rijrichting (11) houden van het gestel (2) ten minste omvatten aan elke zijde van het gestel (2) een subfreem (21), waaraan het aan de betreffende zijde opgestelde voorwiel (5) en achterwiel (6) draaibaar zijn gelegerd, welk subfreem (21) om een horizontale dwarsas (22) zwenkbaar aan het gestel (2) is gelegerd en dat de subfreems (21) onderling zijn gekoppeld door middel van een dwars gerichte zwenkevenaar (41), waarvan het mid- denstuk om een in hoofdzaak zich in de horizontale rijrichting uitstrekkende aslijn (43) zwenkbaar aan het gestel (2) is bevestigd, waarbij de evenaar (41) zwenkbaar verbonden is met elk van de beide subfreems (21) en waarbij de sub-freems (21) ten opzichte van de horizontale dwarsas (22) in langsrichting daarvan verschuifbaar zijn.

6. Landbouwvoertuig volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de evenaar (41) via neerwaarts gerichte schar-nierstangen (50) met de subfreems (21) gekoppeld is.

7. Werkwijze voor het verstellen van de spoorbreedte van een landbouwvoertuig volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat al rijdende met het voertuig de spoorbreedte wordt versteld door middel van motormiddelen (56) voor het verstellen van de spoorbreedte.