NL9200021A - Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest. - Google Patents

Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest. Download PDF

Info

Publication number
NL9200021A
NL9200021A NL9200021A NL9200021A NL9200021A NL 9200021 A NL9200021 A NL 9200021A NL 9200021 A NL9200021 A NL 9200021A NL 9200021 A NL9200021 A NL 9200021A NL 9200021 A NL9200021 A NL 9200021A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
manure
frame
disc
discs
injection means
Prior art date
Application number
NL9200021A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Schuitemaker Mach Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Schuitemaker Mach Bv filed Critical Schuitemaker Mach Bv
Priority to NL9200021A priority Critical patent/NL9200021A/nl
Priority to DE59306069T priority patent/DE59306069D1/de
Priority to EP93200048A priority patent/EP0551161B1/de
Publication of NL9200021A publication Critical patent/NL9200021A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C23/00Distributing devices specially adapted for liquid manure or other fertilising liquid, including ammonia, e.g. transport tanks or sprinkling wagons
    • A01C23/02Special arrangements for delivering the liquid directly into the soil
    • A01C23/021Sludge injectors, i.e. liquid manure injectors
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C23/00Distributing devices specially adapted for liquid manure or other fertilising liquid, including ammonia, e.g. transport tanks or sprinkling wagons
    • A01C23/02Special arrangements for delivering the liquid directly into the soil

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Water Supply & Treatment (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Fertilizing (AREA)

Description

Titel: Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest, omvattend een gestel dat een aantal in hoofdzaak evenwijdig opgestelde schijven omvat, die in bedrijf sleuven in de bodem vormen, alsmede achter elke schijf gemonteerde mestinjectiemiddelen, die in bedrijf vloeibare mest in de door de schijven gevormde sleuven brengen.
Dergelijke inrichtingen zijn reeds uit de praktijk bekend en worden in het bijzonder gebruikt voor zodebemesting. De bekende inrichtingen omvatten een gestel, dat vast aan een van een wielstel voorziene voorraadtank gemonteerd is. De voorraadt ank kan weer achter een trekker worden gekoppeld. Het gestel draagt een verdeler, die via een toevoerleiding met de voorraadtank is verbonden en die voorts is voorzien van naar de mestinjectiemiddelen leidende slangen, die in bedrijf de te injecteren mest toevoeren aan de afzonderlijke mestinjectiemiddelen, die met de afzonderlijke schijven samenwerken.
Het gestel omvat een zich dwars op de voortbewegingsrich-ting uitstrekkende hoofdbalk, die van opklapbare eindsecties kan zijn voorzien, en die een aantal achterwaarts reikende subframes draagt, die elk ten minste één schijf dragen.
Meestal draagt elk subframe twee aan weerszijden van het sub-frame gemonteerde schijven, alsmede de bijbehorende mestinjectiemiddelen en diepte-instelorganen. De subframes zijn om een vertikale as scharnierbaar aan de hoofdbalk bevestigd, en omvatten voorts een parallellogramconstructie, die het mogelijk maakt, dat de subframes en dus de schijven, oneffenheden in het te bemesten terrein volgen.
In bedrijf wordt de mestvoorraadtank, voorzien van een mestinjectie-inrichting over het te bemesten terrein, dat b.v. grasland kan zijn, voortgetrokken door een trekker. De schijven vormen daarbij sleuven in de bodem met een door de diepte-instelorganen bepaalde diepte. Achter de schijven wordt middels de mestinjectiemiddelen vloeibare mest in de gevormde sleuven geïnjecteerd. De mestinjectiemiddelen omvatten veelal een mestkouter met een hol achtereinde. Het voorste einde van de mestkouter houdt de door een schijf gevormde sleuf open en/of verwijdt de sleuf. De mest wordt via het holle achtereinde, dat is aangesloten op een mesttoevoerslang, in de sleuf gebracht.
Achter de mestinjectiemiddelen kunnen nog wieltjes of rollen o.d. zijn gemonteerd, die de sleuven weer dicht drukken.
Een bezwaar van de bekende inrichtingen voor het injecteren van vloeibare mest in de bodem is, dat deze bekende inrichtingen tamelijk gecompliceerd en daardoor relatief duur zijn. Ook zijn de bekende inrichtingen slechts voor gebruik in een beperkt aantal grondsoorten en/of weersomstandigheden geschikt. De uitvinding beoogt een verbeterde mestinjectie-inrichting ter beschikking te stellen waarvoor de bovengenoemde bezwaren niet of tenminste in verminderde mate gelden. Meer in het algemeen beoogt de uitvinding een doeltreffende, relatief eenvoudige en universeel inzetbare inrichting voor het injecteren van vloeibare mest in de bodem ter beschikking te stellen. Hiertoe wordt volgens een eerste aspect van de uitvinding een inrichting van de bovenbeschreven soort daardoor gekenmerkt dat het gestel is voorzien van een trekboom, die met een trekvoertuig koppelbaar is, en die met een zich dwars op de voortbewegingsrichting uitstrekkende hoofdbalk van het gestel is verbonden en dat de hoofdbalk een aantal althans t.o.v. een vertikale as rotatievast met de hoofdbalk verbonden, zich in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar achterwaarts uitstrekkende subframes draagt, die elk ten minste één schijf dragen en die elk een staartstuk hebben waaraan in bedrijf de mestinjectiemiddelen zijn gemonteerd.
Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt een inrichting van de bovenbeschreven soort daardoor gekenmerkt, dat de schijven zodanig zijn gemonteerd, dat deze makkelijk verwisselbaar zijn voor schijven van een ander type en dat de staartstukken van de subframes zijn voorzien van bevestigingsmiddelen die kunnen dienen voor montage van aan elk gemonteerd type schijf aangepaste mestinjectiemiddelen.
In het volgende zal de uitvinding nader worden beschreven met verwijzing naar de bijgevoegde tekening van enkele uit-voeringsvoorbeelden.
Fig. 1 toont schematisch in zij-aanzicht een deel van een bekende mestinjectie-inrichting; fign. 2, 3 en 4 tonen schematisch respectievelijk in zijaanzicht, achteraanzicht en onderaanzicht een voorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding; fig. 5 toont schematisch een variant van een deel van de in fig. 2 getoonde constructie; fig. 6 illustreert schematisch een ombouwmogelijkheid voor de inrichting van de fign. 2 t/m 4; fign. 7 en 8 tonen schematisch in zijaanzicht een uit-voeringsvoorbeeld van een mestinjectie-inrichting volgens de uitvinding voorzien van een omkeerbaar staartstuk; fig. 9 toont twee verschillende schijven, die bij een inrichting volgens de uitvinding toepasbaar zijn; en fig. 10 toont schematisch een variant van fig. 5.
Fig. 1 toont schematisch in zijaanzicht een deel van een bekende inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare of vloeibaar gemaakte mest. Thans wordt reeds opgemerkt dat zowel een bekende inrichting als een inrichting volgens de uitvinding desgewenst ook toegepast zou kunnen worden om andere stoffen dan mest in de bodem te injecteren. Bijvoorbeeld kan gedacht worden aan gewasbeschermingsmiddelen. De in fig. 1 getoonde inrichting omvat een hoofdbalk 1, die zich dwars op de met een pijl P aangegeven voortbewegingsinrichting uitstrekt. De hoofdbalk 1 is vast bevestigd aan een niet nader getoonde voorraadtank en/of aan het chassis van de voorraad-tank. Het chassis van de voorraadtank is van wielen voorzien en is voorts aan de voorzijde voorzien van gebruikelijke middelen om het chassis aan een trekker te koppelen.
De hoofdbalk 1 draagt een aantal naast elkaar gemonteerde, zich achterwaarts uitstrekkende subframes 2, waarvan er slechts één in de figuur zichtbaar is.
De subframes dragen weer elk ten minste een schijf 3, die dwars t.o.v. de hoofdbalk 1 georiënteerd is. Normaliter draagt elk subframe twee schijven, d.w.z. aan elk der langszijden één schijf, doch noodzakelijk is dit niet. De hoofdbalk 1 kan nog opklapbare eindsecties hebben (niet getoond), die eveneens voorzien zijn van een aantal subframes met schijven.
De schijven 3 vormen in bedrijf sleuven in de bodem 4 tot een door diepte-instelorganen 5,6 instelbare diepte.
Elk subframe 2 is om een vertikale as 7 scharnierbaar aan een op de hoofdbalk 1 gelaste steun 8 bevestigd. Elk subframe omvat hiertoe een koppelstuk 9 met aan de boven- en aan de onderzijde een naar voren reikende flens 10 resp. 11. De flenzen 10 en 11 grijpen om de steun 8 en zijn daarmee scharnierbaar om de in hoofdzaak vertikale as 7 verbonden.
Het koppelstuk 9 draagt voorts twee zich in hoofdzaak evenwijdig achterwaarts uitstrekkende (dubbele) armen 12,13, die elk om een in hoofdzaak horizontale as 14,15 scharnierbaar met het koppelstuk zijn verbonden. De armen 12,13 zijn elk met de van het koppelstuk af gekeerde einden om een in hoofdzaak horizontale as 16,17 scharnierbaar met een schijfdrager 18 verbonden. De armen 12,13 vormen een parallellogramconstruc-tie, die het mogelijk maakt, dat de schijfdrager vertikaal op en neer beweegt tussen de met onderbroken lijnen 19 en 20 aangegeven uiterste standen, zonder dat voor het overige de stand van de schijfdrager verandert. De schijfdrager kan geheven of neergelaten worden met behulp van een hydraulische cilinder 21, die in dit voorbeeld verbonden is tussen een voorste neerwaarts reikend uitsteeksel 22 van de bovenste arm 12 en een achterste, bovenwaarts reikend uitsteeksel 23 van de onderste arm.
De schijfdrager is voorzien van ten minste één as 24, waarop de schijf 3 is gemonteerd middels een naaf 25. De schijfdrager heeft voorts een in fig. 1 niet getoond staart stuk dat de mestinjectiemiddelen draagt, die de via een slang vanaf een verdeler toegevoerde mest in de door een schijf in de bodem gevormde sleuf brengen. Het staartstuk is voorts al of niet voorzien van wieltjes of rollen, die de van mest voorziene sleuven weer dicht drukken.
De fign. 2 t/m 4 tonen in zij-, achter- en onderaanzicht een uitvoeringsvoorbeeld van een mestinjectie-inrichting volgens de uitvinding. De getoonde inrichting omvat evenals de in fig. 1 getoonde bekende inrichting een zich dwars op de voort-bewegingsinrichting uitstrekkende hoofdbalk 30, die een aantal zich achterwaarts uitstrekkende en in hoofdzaak onderling evenwijdige subframes 31 draagt, die elk weer ten minste één schijf 32 dragen. Fig. 3 toont middels hartlijnen schematisch bij 41 zes subframes met elk twee schijven 32.
Voorts zijn weer diepte-instelorganen 33,34 aanwezig, die op soortgelijke wijze kunnen zijn uitgevoerd als de in fig. 1 getoonde organen 5,6. De hoofdbalk 30 is voorzien van een opwaarts reikende framesectie 35, die een op zichzelf bekende verdeler 36 draagt. De verdeler is via een mesttoevoerslang 38 verbonden met een mestvoorraadtank 37 en via een aantal slangen, waarvan er in fig. 2 slechts twee zijn getoond bij 39, met de mestinjectiemiddelen, die in bedrijf de mest aan de door de schijven 32 gevormde sleuven toevoeren. Voor de toevoer van de mest aan de verdeler kan een pomp zijn voorzien. De mestinjectiemiddelen zullen in het volgende nog meer gedetailleerd worden beschreven. Geschikte mestinjectiemiddelen zij in fig. 2 met 40 aangegeven.
De tank 37 is op gebruikelijke wijze gemonteerd op een van ten minste één wielas 42 en wielen 43 voorzien onderstel 44, dat aan de voorzijde op niet getoonde, gebruikelijke wijze met een trekker kan worden gekoppeld. De hoofdbalk 30 van de mestinjectie-inrichting is echter niet vast aan het onderstel 44 gemonteerd, doch is volgens de uitvinding via een trekboom 45, welke is voorzien van een trekoog 46 losneembaar gekoppeld met het onderstel 44 van de tank 37. In het getoonde voorbeeld is hiertoe de wielas 42 van een door het trekoog 46 reikende pen 47 voorzien.
De hoofdbalk 30 strekt zich in beginsel in hoofdzaak evenwijdig aan de wielas 42 uit, doch het trekoog biedt voldoende mogelijkheid om een van de evenwijdige stand afwijkende stand in te nemen indien over oneffen terrein rechtuit wordt gereden. Voorts maakt het trekoog het natuurlijk mogelijk om bochten te nemen zonder dat de mestinjectie-inrichting geheven wordt. De bij de bekende inrichting toegepaste, om de in fig.
1 aangegeven vertikale as 7 scharnierende bevestiging van de subframes aan de hoofdbalk, is, door toepassing van het trekoog 46 niet meer noodzakelijk. De subframes 31 zijn dan ook in de in de fign. 2 t/m 4 getoonde inrichting rotatievast aan de hoofdbalk 30 bevestigd.
Fig. 4 toont schematisch het samenstel van de mestvoor-raadtank en de mestinjectie-inrichting in de situatie bij rechtuit rijden en met onderbroken lijnen in de situatie bij het nemen van een bocht. De bij deze laatste situatie behorende verwijzingscijfers zijn van accenten voorzien doch zijn overigens dezelfde verwijzingscijfers als gebruikt in fig. 2.
Ook de in fig. 1 getoonde parallellogramconstructie met instelcilinder voor elk subframe is in het uitvoeringsvoor-beeld van de fign. 2 t/m 4 achterwege gelaten. In plaats daarvan is de hoofdbalk 30 via een aantal zich in opwaartse richting uitstrekkende, dubbelwerkende hydraulische cilinders gekoppeld met de bovenzijde van het achterschild 48 van de tank 37. In het getoonde voorbeeld zijn twee cilinders 50,51 toegepast, die met de boveneinden zijn bevestigd aan twee steunen 52,53, die op afstand links en rechts van het midden-langsvlak 54 van de tank aan het achterschild 48 van de tank zijn aangebracht. De bevestiging is zodanig, dat de cilinders naar links en rechts en achterwaarts en voorwaarts kunnen zwenken. De bevestiging kan hiertoe b.v. een kogelscharnier bevatten.
Fig. 3 toont met vol getrokken lijnen bij 50 resp. 51 de stand van de cilinders bij rechtuit bewegen van de tank en de mestinjectie-inrichting, terwijl met onderbroken lijnen bij 50* en 51’ de stand bij een linkerbocht is aangegeven. Met hartlijnen 50" en 51" is volledigheidshalve nog de stand bij een rechterbocht aangegeven.
De cilinders zijn elk met het ondereinde aan op de hoofdbalk 30 aangebrachte steunen 55,56 bevestigd. Ook die bevestiging is zodanig dat de bovenbeschreven zwenkingen mogelijk zijn.
De cilinders dienen om de mestinjectie-inrichting te heffen of neer te laten en dienen tevens om de schijven van de mestinjectie-inrichting tijdens bedrijf onder een voorafbepaalde voorspanning in de bodem te drukken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een drukaccumulator 57. Bij voorkeur wordt, zoals getoond in fig. 3 voor beide cilinders 50,51 één enkele gemeenschappelijke drukaccumulator toegepast. Hierdoor is torsie van het samenstel van tank en mestinjectie-inrichting mogelijk zonder dat de voorspanning waarmee de schijven in de bodem gedrukt worden aan het ene uiteinde van de hoofdbalk veel groter wordt dan aan het andere uiteinde.
De trekboom 45 is bij voorkeur om een horizontale as scharnierend aan de hoofdbalk bevestigd, zoals bij 58 schematisch aangegeven. Voorts is bij voorkeur tussen ten minste één op afstand van het bevestigingspunt vóór de hoofdbalk gelegen punt 59 van de trekboom 45 en ten minste één boven de draaias 58 gelegen punt van ten minste één steun een in lengte instelbare topstang 60 aangebracht. De topstang 60 is in fig. 2 met volgetrokken lijnen getekend, terwijl in het onderaanzicht van fig. 4 de positie van de topstangen met hartlijnen bij 60 en 60' is aangegeven. In fig. 4 is voorts te zien dat in dit voorbeeld de topstangen aan de uiteinden van een dwarsstang 61 van de trekboom zijn bevestigd, en dat de steunen waaraan de topstangen zijn bevestigd de bevestigingssteunen 55,56 van de cilinders zijn.
Met behulp van de topstang(en) kan de kantelstand van de mestinjectie-inrichting t.o.v. de assen van de schijven worden ingesteld en daarmee de hoogte en de stand van de mestinjec-tiemiddelen t.o.v. de door de schijven gevormde sleuven.
De in fig. 2 getoonde mestinjectiemiddelen 40 omvatten een kouter 65 met een hol achterste gedeelte 66 waarop één der mesttoevoerslangen 39 van de verdeler 36 is aangesloten. In bedrijf houdt de kouter 65 de door de schijf 32 gevormde sleuf open zodat de mest op doelmatige wijze via het achterste holle deel 66 in de sleuf gebracht kan worden.
Een dergelijke kouter is in het bijzonder geschikt voor toepassing samen met relatief dunne schijven, zoals in fig. 9 bij 70 getoond. Bij bepaalde grondsoorten en/of weersomstandigheden verdient echter de toepassing van dikkere schijven de voorkeur. Een voorbeeld van een dikke schijf is schematisch bij 71 getoond in fig.9. Behoefte bestaat derhalve aan een mestinjectie-inrichting die zodanig is geconstrueerd, dat de schijven eenvoudig en snel verwisselbaar zijn. Dit is in het bijzonder van belang voor loonwerkbedrijven, landbouwcoöperaties e.d. waarvan de activiteiten zich over een groot gebied met verschillende grondsoorten uitstrekken.
Volgens de uitvinding zijn de schijven van het ene type eenvoudig verwisselbaar voor schijven van het andere type. In het voorbeeld van fig. 9 is dit bewerkstelligd door zowel de dunne als de dikke schijven te voorzien van naven 72 resp. 73, waarvan althans de centrale boringen dezelfde afmetingen hebben, zodat alle naven op één en dezelfde as 74 gemonteerd kunnen worden. Van de in fig. 9 getoonde as is slechts één uiteinde zichtbaar. Het andere uiteinde kan op dezelfde wijze zijn uitgevoerd om ook een schijf te dragen. De getoonde as heeft een centraal gedeelte 75, een verjongd gedeelte 76, waarop een naaf van een schijf kan worden geschoven, en een van schroefdraad voorzien eindgedeelte 77 voor het met behulp van een moer 78 vastzetten van een naaf van een schijf. Het centrale gedeelte wordt gedragen door een assteun 79, die deel uitmaakt van het subframe 31.
Bij toepassing van een dikke schijf 71 is het niet nodig om een kouter 65 toe te passen. De door een schijf gevormde sleuf is breed genoeg om de mest via een geschikt mondstuk direkt in de sleuf te doen stromen. Bij voorkeur dient dit mondstuk zich dan echter zo dicht mogelijk bij de schijf te bevinden, waar de sleuf ook bij zeer losse grond, nog het meest de oorspronkelijke breedte en diepte heeft.
Bij een mestinjectie-inrichting die, zoals in het voorgaande beschreven, is ingericht om naar keuze te worden uitgerust met dunne of dikke schijven, dienen derhalve de subframes te zijn voorzien van een staartstuk, dat zowel de montage van een kouter met een relatief ver achter de schijf gelegen aansluiting voor een mesttoevoerslang, als de montage van een mondstuk voor een mesttoevoerslang dicht achter de schijf mogelijk maakt.
In het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 2 is het staartstuk 80 van het subframe 31 voorzien van een aantal op enige afstand achter de schijf 32 aangebrachte dwarsboringen 81. Een zich boven het voorste deel van de kouter 65 uitstrekkend bevestigingsdeel 82 is van corresponderende boringen of sleuf-gaten of dergelijke voorzien zodat de kouter met behulp van door de boringen 81 reikende bouten bevestigd kan worden. Het achterste holle deel 66 van de kouter is voorzien van een in fig. 2 niet nader getoond buisvormig aansluitdeel voor een mesttoevoerslang 39.
Ter vergelijking toont fig. 6 de situatie waarin een dikke schijf 71 is gemonteerd. In die situatie kan gebruik worden gemaakt van een bevestigingsbeugel 83, met een achterste gedeelte, dat voorzien is van met de boringen 81 corresponderende boringen of sleufgaten of dergelijke en een in gemonteerde toestand naar voren reikend gedeelte 84, dat de van een mondstuk 85 voorziene slang of leiding 39 ter hoogte van of nabij de overgang tussen slang en mondstuk vasthoudt. Het gedeelte 84 kan op diverse wijzen worden uitgevoerd. Met voordeel kan het gedeelte 84 een zich in gemonteerde toestand in hoofdzaak vertikaal uitstrekkend buisvormig orgaan zijn, waarop aan de bovenzijde de slang of leiding 39 is bevestigd, b.v. met behulp van een slangklem. Het mondstuk 85 kan op soortgelijke wijze aan de onderzijde van het buisvormige deel zijn bevestigd of zelfs één geheel daarmee vormen. Doordat het deel 84 zich vóór de boringen 81 bevindt, bevindt het mondstuk 85 zich in gemonteerde toestand direkt achter de schijf, zoals in fig. 6 is te zien.
Fig. 5 toont een variant van de in fig. 2 getoonde inrichting, waarbij het subframe in hoofdzaak wordt gevormd door ten minste één aan de hoofdbalk 30 bevestigde en zich vanaf de hoofdbalk achterwaarts uitstrekkende bladveer 86. Op de bladveer(-veren) zijn weer middelen gemonteerd, die de as van ten minste één schijf dragen en middelen voor het bevestigen van de mestinjectiemiddelen.
Door de werking van de bladveren wordt de sleufdiepte ook bij zeer plaatselijke variaties van het terreinniveau zoveel mogelijk constant gehouden.
Opgemerkt wordt, dat de staartstukken van de subframes van de fign. 2 t/m 6 nog kunnen zijn voorzien van bevestigingsmiddelen voor wieltjes of rollen of dergelijke die de door de schijven gevormde sleuven kunnen dicht drukken.
De fign. 7 en 8 tonen schematisch bij wijze van voorbeeld een variant van de hierboven beschreven inrichting, waarbij losneembare staartstukken zijn voorzien, die afhankelijk van het toegepaste type schijf in een eerste of een tweede stand aan het subframe gemonteerd kunnen worden. Om de universele toepasbaarheid van de constructie met verwisselbare schijven en daaraan aangepaste mestinjectiemiddelen te illustreren is in het uitvoeringsvoorbeeld van de fign. 7 en 8 uitgegaan van een subframe van het bekende type met een parallellogram-constructie. In de fign. 7 en 8 zijn voor overeenkomstige delen dezelfde verwijzingscijfers gebruikt als in de andere figuren.
De fign. 7 en 8 tonen schematisch in zijaanzicht een sub-frame 2 met een schijfdrager 18. In de situatie van fig. 7 is een dunne schijf 70 gemonteerd, terwijl in de situatie van fig. 8 een dikke schijf 71 is gemonteerd. Het achtereinde van de schijfdrager 18 is voorzien van bevestigingsmiddelen voor een losneembaar staartstuk 90. De bevestigingsmiddelen kunnen op eenvoudige wijze bestaan uit boringen in de schijfdrager 18, welke boringen in lijn gebracht kunnen worden met corresponderende openingen in één of meer zich langs de schijfdrager uitstrekkende delen van het staartstuk.
In het getoonde voorbeeld is de schijfdrager 18 voorzien van een zich dwars op de langsrichting daarvan uitstrekkende flens 91. De flens kan zich buitenwaarts en/of binnenwaarts uitstrekken en kan b.v. een verbindingsplaat tussen twee evenwijdige platen vormen, die samen een drager voor één of meer schijven vormen.
De flens 91 is voorzien van boringen 92, die corresponderen met openingen in een overeenkomstige flens 93 van het staartstuk. Het staartstuk 90 is aan het van de flens 93 afgekeerde uiteinde voorzien van een tweede flens 94, die eveneens is voorzien van openingen, die met de boringen 92 corresponderen. Het staartstuk is derhalve in twee standen monteerbaar, t.w. met de flens 93 tegen de flens 91 liggend of met de flens 94 tegen de flens 91 liggend. De tweede stand is getoond in fig. 8.
In de fign. 7 en 8 is te zien dat het staartstuk zodanig is uitgevoerd, dat in beide standen van het staartstuk aan de achterzijde daarvan een wieldrager 95 kan worden gemonteerd.
In het getoonde voorbeeld heeft de wieldrager een in gemonteerde toestand tegen de achterste flens van het staartstuk liggende flens 96, die weer van openingen is voorzien, die corresponderen met openingen in de desbetreffende flens van het staartstuk. De wieldrager draagt één of meer wielen of rollen 97 of dergelijke, die in het getoonde voorbeeld aan een wieldraagarm 98 zijn gelagerd en die de van mest voorziene sleuf dicht kunnen drukken. De wieldraagarm is bij voorkeur scharnierend om een in hoofdzaak horizontale dwarsas 99 aan de wieldrager bevestigd en wordt door veerspanning van een verstelbare veer 100 tegen de bodem gedrukt.
Het getoonde staartstuk is voorzien van een in hoofdzaak vertikale strip 101, die nabij het ondereinde is voorzien van de boringen 81. In een eerste stand (fig. 7) van het staartstuk ligt de strip relatief dicht bij de schijf en is het bevestigingsdeel 82 van een kouter 65 met door de boringen 81 reikende bouten bevestigd. Op het achterste holle deel 66 van de kouter is in dit voorbeeld middels een slangklem 102 een omhoog reikende soepele buis- of slangsectie 103 bevestigd, welke nabij het boveneinde van het staartstuk weer middels een slangklem 104 is bevestigd aan een aansluitstuk 105 voor een in fig. 7 niet getoonde mesttoevoerslang 39.
De soepele buis- of slangsectie 103 kan met behulp van een klembek 106, waarvan slechts één deel te zien is, en die door een hydraulische cilinder 107 bedienbaar is, worden samengeknepen. Hierdoor wordt lekken van mest voorkomen als de inrichting niet (meer) in bedrijf is, en b.v. over de openbare weg wordt vervoerd. De klembek 106 is samen met de cilinder 107 tegen de vertikale strip bevestigd en reikt in fig. 7 achterwaarts.
In de tweede stand van het staartstuk (fig. 8) ligt de vertikale strip 101 relatief ver achter de (dikke) schijf 71. Middels door de boringen 81 reikende bouten is nu een bevesti-gingsbeugel 83 gemonteerd met een naar voren reikende arm 108, die is voorzien van een buisvormig deel 84 waarop weer met behulp van een slangklem 102 de soepele buis- of slangsectie 103 is bevestigd. Aan de onderzijde van het buisvormige deel is het in de bewegingsrichting gezien uitlopende en in breed-terichting toelopende mondstuk 85 bevestigd, dat in bedrijf bij voorkeur vrij blijft van de bodem 4.
Op de reeds beschreven wijze kan de soepele buis- of slangsectie 103 weer met de nu naar voren reikende klembek 106 worden samengeknepen.
Daar het samenknijpen van de soepele slang- of buissectie deze tevens doet verkorten is het aansluitstuk 105 enigszins op en neer beweegbaar gemonteerd. In het getoonde voorbeeld is het aansluitstuk 105 bevestigd aan het.ene uiteinde van een om een as 109 scharnierbaar gemonteerde arm 110, waarvan het andere uiteinde door een trekveer 111 naar beneden wordt getrokken. Bij het samenknijpen van de soepele slang- of buis-sectie kan het aansluitstuk derhalve tegen de veerspanning van de veer 111 iets naar beneden bewegen.
Als gevolg van de beschreven constructie kan een mest-injectie-inrichting volgens de uitvinding relatief eenvoudig en snel voor een andere grondsoort geschikt worden gemaakt. Hiertoe worden de schijven verwisseld voor andere schijven door de moer 78 los te draaien of de schijf van de naaf los te nemen, een andere schijf te plaatsen en de moer weer vast te zetten. Vervolgens worden de staartstukken 90 losgenomen en achterstevoren weer vastgezet. Tevens worden de door de ope-ningen 81 reikende bouten losgenomen, alsmede de slangklem 102 en wordt ofwel de steun 83 met het mondstuk 85 ofwel de kouter 65 gemonteerd.
Opgemerkt wordt, dat een subframe met voordeel kan zijn ingericht om twee schijven te dragen. Het staartstuk draagt dan bij voorkeur ook twee aansluitstukken 105 en de bijbehorende soepele slang- of buissecties, alsmede een tweetal gezamenlijk bedienbare klembekken. Bij het omkeren van een dergelijk staartstuk behoeven de mesttoevoerslangen niet te worden losgenomen, evenmin als de hydraulische slang voor de voeding van de bedieningscilinder van de klembek(ken).
Opgemerkt wordt, dat na het voorgaande diverse modificaties voor de deskundige voor de hand liggen. Zo zou b.v. een meer dan één schijf dragend subframe, dan wel een staartstuk daarvoor, kunnen zijn voorzien van een gemeenschappelijke aansluiting voor een mesttoevoerslang 39 en van een verdeelstuk voor het verdelen van de toegevoerde mest over de door de schijven van het subframe gevormde sleuven. Ook zou dan een gemeenschappelijke samenknijpbare leidingsectie 103 kunnen worden toegepast.
Ook zou de mestinjectie-inrichting direkt aan een trekker gekoppeld kunnen zijn, die tevens de mestvoorraadtank draagt. Als alternatief zou de mestvoorraadtank achter de mestinjec-tie-inrichting gekoppeld kunnen zijn.
Voorts zou een mestinjectie-inrichting volgens de uitvinding desgewenst met een eigen loopwielstel kunnen zijn uitgerust. Ook kunnen desgewenst de één of meer bladveren omvattende subframes nog zijn voorzien van een individuele voorspancilinders, die de schijven in de bodem drukken. Bij de niet van bladveren voorziene subframes kan hetzelfde effect worden bereikt door deze van voorspancilinders te voorzien en scharnierbaar om een in hoofdzaak horizontale as te monteren.
Fig. 10 toont schematisch een nadere uitwerking van de in fig. 5 getoonde uitvoeringsvorm met één of meer bladveren. In het voorbeeld van fig.· 10 is aan de onderzijde van de hoofdbalk 30 een naar achter reikende bladveer of bladverenpakket 120 getoond, dat in dit voorbeeld aan een steun 121 is bevestigd. Voorts is een tweede bladveer of bladverenpakket 122 toegepast dat zich aan de bovenzijde van de hoofdbalk bevindt en zich eveneens achterwaarts uitstrekt. De bladveren 120 en 122 zijn in hoofdzaak even lang en dragen met de vrije uiteinden een schijfdrager 123, waarvan het achtereinde weer op één der hiervoor beschreven wijzen kan zijn uitgevoerd. Opgemerkt wordt, dat de bladveerconstructie desgewenst ook als vervanging van de parallellogramconstructie van de bekende techniek kan dienen, al of niet met behoud van de draaiingsmogelijkheid t.o.v. de as 7 van fig. 1 en al of niet in combinatie met verwisselbare schijven en mestinjectiemiddelen.
De beide bladveren of bladveerpakketten 120,122 hebben twee bevestigingspunten 124,125 op het gestel en twee bevestigingspunten 126,127 op de schijfdrager 123. Ten minste één van die bevestigingspunten, die de hoekpunten van een parallellogram vormen, vormt een vaste bevestiging. Bij voorkeur is dit een bevestigingspunt op het gestel. In het getoonde voorbeeld vormt het bevestigingspunt 125 waar de onderste bladveer aan het gestel is bevestigd, een vaste bevestiging. In het getoonde voorbeeld vormt ook het diagonaalwaarts tegenover het punt 125 liggende bevestigingspunt 126 een vaste bevestiging, en staan de beide andere bevestigingspunten 124 en 127 rotatie om een horizontale as toe. Desgewenst kan één der bladve- ren(pakketten) vervangen worden door een stang of dergelijke, die dan aan beide uiteinden scharnierbaar is bevestigd.
Deze en soortgelijke modificaties worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.

Claims (18)

1. Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest, omvattend een gestel, dat een aantal in hoofdzaak evenwijdig opgestelde schijven omvat, die in bedrijf sleuven in de bodem vormen, alsmede achter elke schijf gemonteerde mestinjectiemiddelen, die in bedrijf vloeibare mest in de door de schijven gevormde sleuven brengen, met het kenmerk, dat het gestel is voorzien van een trekboom, die met een trek-voertuig koppelbaar is, en die met een zich dwars op de voort-bewegingsrichting uitstrekkende hoofdbalk van het gestel is verbonden; en dat de hoofdbalk een aantal althans ten opzichte van een vertikale as rotatievast met de hoofdbalk verbonden, zich in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar achterwaarts uitstrekkende subframes draagt, die elk ten minste één schijf dragen en die elk een staartstuk hebben waaraan in bedrijf de mestinjectiemiddelen zijn gemonteerd.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de trekboom om een horizontale as scharnierend met het gestel is verbonden en dat tussen een op afstand van het gestel gelegen deel van de trekboom en ten minste één op het gestel aangebrachte steun ten minste één in lengte instelbare topstang is gemonteerd.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het gestel is voorzien van ten minste één steun waaraan scharnierbaar in de voortbewegingsrichting en zijdelings zwenkbaar een zich in hoofdzaak opwaarts uitstrekkende hydraulische cilinder is bevestigd, waarvan het andere uiteinde in bedrijf eveneens scharnierbaar en zwenkbaar met een hoger gelegen steun van het trekvoertuig is verbonden.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat met het gestel twee zich langs de hoofdbalk gezien op afstand van elkaar bevindende en zich opwaarts uitstrekkende hydraulische cilinders zijn verbonden, die van een gemeenschappelijke drukaccumulator zijn voorzien.
5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de subframes in hoofdzaak bestaan uit één of meer zich vanaf de hoofdbalk achterwaarts uitstrekkende blad-veren, waarop middelen voor het bevestigen van één of meer schijven en mestinjectiemiddelen zijn gemonteerd.
6. Inrichting volgens conclusie 5, gekenmerkt door twee stellen van elk ten minste één bladveer, die in hoofdzaak even lang zijn en die op vertikale afstand van elkaar aan het gestel zijn bevestigd, waarbij de achterste einden van de beide stellen op vertikale afstand van elkaar met een schijf-drager zijn verbonden.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat één der stellen van ten minste één bladveer is vervangen door een niet verend verbindingselement, waarvan de beide uiteinden scharnierend t.o.v. een horizontale as zijn bevestigd aan het gestel, resp. de schijfdrager.
8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het trekvoertuig een van ten minste één wiel-stel voorziene mestvoorraadtank is met een van een koppelings-orgaan voor de trekboom voorzien onderstel, welk onderstel weer is voorzien van met een trekker koppelbare organen.
9. Samenstel van een van ten minste een wielstel voorziene mestvoorraadtank en een inrichting volgens een der voorgaande conclusies 1 t/m 5, met het kenmerk, dat de mestvoorraadtank een onderstel heeft, dat van een koppelingsorgaan is voorzien waarmee in bedrijf de trekboom van de inrichting voor het injecteren van mest is gekoppeld; en dat de mestvoorraadtank aan de achterzijde nabij de bovenzijde van de tank is voorzien van steunen voor het zwenkbaar bevestigen van tussen de genoemde steunen en corresponderende steunen op het gestel van de inrichting voor het injecteren van mest gemonteerde hydraulische cilinders.
10. Inrichting of samenstel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de schijven zodanig zijn gemonteerd, dat deze makkelijk verwisselbaar zijn voor schijven van een ander type en dat de staartstukken van de sub- 18 frames zijn voorzien van bevestigingsmiddelen die kunnen dienen voor montage van aan elk gemonteerd type schijf aangepaste mestinjectiemiddelen.
11. Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest, omvattend een gestel, dat een aantal in hoofdzaak evenwijdig opgestelde subframes omvat, welke sub-frames elk ten minste één schijf dragen, waarbij de schijven in bedrijf sleuven in de bodem vormen, alsmede achter elke schijf gemonteerde mestinjectiemiddelen, die in bedrijf vloeibare mest in de door de schijven gevormde sleuven brengen, met het kenmerk, dat de schijven zodanig zijn gemonteerd, dat deze makkelijk verwisselbaar zijn voor schijven van een ander type en dat de staartstukken van de subframes zijn voorzien van bevestigingsmiddelen die kunnen dienen voor montage van aan elk gemonteerd type schijf aangepaste mestinjectiemiddelen .
12. Inrichting of samenstel volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen van de staartstukken zijn ingericht om naar keuze samen te werken met een bevestigingsdeel van een kouter met een hol achterste deel, waarop in bedrijf een mesttoevoerleiding is aangesloten of met een bevestigingsbeugel met een naar voren reikend deel, dat in bedrijf het uiteinde van een mesttoevoerslang vasthoudt en aansluit op een naar de door de corresponderende schijf gevormde sleuf gericht, zich dicht achter de schijf bevindend, mondstuk.
13. Inrichting of samenstel volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het naar voren reikende deel van de bevestigingsbeugel een zich in hoofdzaak vertikaal uitstrekkende buissec-tie is, die in bedrijf aan de bovenzijde verbonden is met een mesttoevoerleiding en aan de onderzijde met het mondstuk.
14. Inrichting of samenstel volgens één of meer der conclusies 10 t/m 13 met het kenmerk, dat de staartstukken afzonderlijke losneembaar bevestigde delen van de subframes zijn, die in twee verschillende standen aan de subframes gemonteerd kunnen worden, waarbij in de ene stand de bevesti- 9200021 gingsmiddelen voor de mestinjectiemiddelen zich in de juiste positie bevinden om een eerste type mestinjectiemiddelen, waarvoor een relatief ver achter de schijven gelegen mest-toevoer nodig is, te bevestigen, terwijl in de tweede stand de bevestigingsmiddelen zich in de juiste positie bevinden om een tweede type mestinjectiemiddelen, waarvoor een relatief dicht achter de schijven gelegen mesttoevoer nodig is, te bevesti-gen.
15. Inrichting of samenstel volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat uitgaande van de ene stand de andere stand van een staartstuk verkregen wordt door het staartstuk achterstevoren te monteren.
16. Inrichting of samenstel volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk, dat elk staartstuk is voorzien van ten minste één aansluitstuk voor een mesttoevoerleiding, welk aansluit-stuk samen met het staartstuk een losneembare en in een andere stand weer monteerbare eenheid vormt.
17. Inrichting of samenstel volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de door het staartstuk en het ten minste ene aansluit stuk gevormde eenheid voorts nog ten minste één flexibele leidingsectie omvat, die op het ten minste ene aansluitstuk aansluit, alsmede ten minste één klembek, die de flexibele leidingsectie kan dichtknijpen.
18. Inrichting of samenstel volgens één of meer der conclusies 15 t/m 17 met het kenmerk, dat het staartstuk aan beide uiteinden flenzen heeft, die tegen corresponderende delen van het subframe gemonteerd kunnen worden en die voorts geschikt zijn voor montage aan de achterzijde van het staartstuk van een drager voor wielen of rollen, die in bedrijf de door een schijf gevormde en van mest voorziene sleuf kunnen dichtdrukken.
NL9200021A 1992-01-08 1992-01-08 Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest. NL9200021A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9200021A NL9200021A (nl) 1992-01-08 1992-01-08 Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest.
DE59306069T DE59306069D1 (de) 1992-01-08 1993-01-08 Vorrichtung zum Einbringen von Flüssigdünger in den Boden
EP93200048A EP0551161B1 (de) 1992-01-08 1993-01-08 Vorrichtung zum Einbringen von Flüssigdünger in den Boden

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9200021 1992-01-08
NL9200021A NL9200021A (nl) 1992-01-08 1992-01-08 Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9200021A true NL9200021A (nl) 1993-08-02

Family

ID=19860263

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9200021A NL9200021A (nl) 1992-01-08 1992-01-08 Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0551161B1 (nl)
DE (1) DE59306069D1 (nl)
NL (1) NL9200021A (nl)

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1028269C2 (nl) 2005-02-14 2006-08-15 Schuitemaker Mach Bv Inrichting voor het bemesten van grasland.
CN105379466A (zh) * 2015-12-10 2016-03-09 中国农业大学 一种退化草地改良方法及改良机具

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL9301201A (nl) * 1993-07-09 1995-02-01 Veenhuis Machines Inrichting voor het met vloeibare mest bemesten van een bodem.
EP0898868A1 (de) * 1997-08-23 1999-03-03 Sebastian Zunhammer Vorrichtung zur Bodenbearbeitung
NL1016130C2 (nl) 2000-09-08 2002-03-11 Schuitemaker Mach Bv Bemestingsschijf.
DK1916128T3 (da) 2006-10-23 2010-11-15 Soerensen Harry H Fluidtype trækkobling og fremgangsmåde til ved hjælp af fluidtype trækkobling at sammenkoble et mobilt fluiddistributionssystem med en mobil fluidbeholder
DE102013214633B4 (de) * 2013-07-26 2017-09-14 Röhren- Und Pumpenwerk Bauer Ges.M.B.H. Vorrichtung zum Einbringen von Gülle in den Boden

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1246969A (en) * 1967-12-01 1971-09-22 Marshall Fowler Ltd Formerly M Improved tractor
GB1500179A (en) * 1976-06-24 1978-02-08 Westlode Eng Ltd Three-point linkages
NL8702901A (nl) * 1987-12-02 1989-07-03 Vredo Dodewaard Bv Gierinjecteur.
NL188446C (nl) * 1989-06-28 1995-03-16 Veenhuis Machines Inrichting voor het sluiten van de bovenzijde van een in de bodem gevormde sleuf.
NL8902175A (nl) * 1989-07-06 1991-02-01 Veenhuis Machines Inrichting voor het afsluiten van een in de bodem, in het bijzonder grasland, gevormde sleuf.
NL189542C (nl) * 1990-01-19 1993-05-17 Bernardus Johannes Josephus Bo Inrichting voor het in de grond brengen van mest.

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1028269C2 (nl) 2005-02-14 2006-08-15 Schuitemaker Mach Bv Inrichting voor het bemesten van grasland.
EP1690441A1 (en) 2005-02-14 2006-08-16 Schuitemaker Machines B.V. Apparatus for manuring grassland
CN105379466A (zh) * 2015-12-10 2016-03-09 中国农业大学 一种退化草地改良方法及改良机具

Also Published As

Publication number Publication date
EP0551161B1 (de) 1997-04-09
EP0551161A2 (de) 1993-07-14
DE59306069D1 (de) 1997-05-15
EP0551161A3 (en) 1993-12-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6125775A (en) System for gauge wheel load adjustment
US20100025056A1 (en) Boom stabilization method for narrow transport implement
US5595397A (en) Method and apparatus for spreading a liquid slurry
US4206815A (en) Tool bar arrangement
NL9200021A (nl) Inrichting voor het in de bodem injecteren van vloeibare mest.
US2719498A (en) Adjustable transplanter elements
US2767538A (en) Leveling mechanism for rigid frame disk harrows
US4036306A (en) Multi-unit adjustable plow pulled by vehicle and having steering wheel turnable only on adjustment of plow
EP0501585A1 (en) Agricultural vehicle
US5343958A (en) Agricultural fertilizer applicator including self-leveling wagon hitch
US5809914A (en) Agricultural implement with pivoting carrier frame
US4162796A (en) Tank mounting apparatus for tractors
CA2498677C (en) Tillage apparatus having flexible frame and weight distribution system
US3576214A (en) Collapsible trail leveler
US4020991A (en) Machine for the pneumatic spreading of granular material
US6386792B1 (en) Implement for filling wheel tracks
NL8300732A (nl) Trekker, in het bijzonder een trekker voor landbouwdoeleinden.
US3331341A (en) Fertilizer distributor
DE19709065A1 (de) Gülleausbring-Fahrzeug
US20220377966A1 (en) Ground Working Apparatus Including Coulter and Shovel for Use with Liquid Fertilizer Injector
FR2584260A1 (fr) Dispositif de tracage de pre-levee et semoir en ligne equipe d'un tel dispositif
US2074419A (en) Planter machine hitch to tractors
GB2084441A (en) Soil working implement
US1497781A (en) Flexible planter frame
NL1028269C2 (nl) Inrichting voor het bemesten van grasland.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
A1Y An additional search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable