NL7908950A - Een geheel vormend meerrijig conisch rollenlager. - Google Patents

Description

P & C L- LW 4221-3 Ned.

Eén geheel vormend meerrijig conisch rollenlager

De uitvinding heeft betrekking op een meerrijig lager.

Walswerktuigen, waarin platen, stroken en andere vormen in dikte worden verminderd, bevatten tegenover elkaar liggende walsrollen, waartussen de stalen vorm passeert, en vaak steunrollen die aanliggen tegen de vlakken 5 van de walsrollen voor het verstijven van deze rollen zodat zij niet noemenswaard uit elkaar bewegen wanneer de stalen vorm tussen de rollen doorbeweegt. De einden van de walsrollen en van de steunrollen hebben een kleinere diameter waardoor de zogenaamde walstappen zijn gevormd en deze walstappen zijn opgenomen in lagers welke op hun beurt zijn gemonteerd in 10 huizen, welke de blokken worden genoemd. Daar de spreidende en andere doorbuigende krachten op de walsrollen groot zijn moeten de steunrollen hoge radiale belastingen kunnen weerstaan en ook verder zeer duurzaam van constructie zijn. Vaak zijn deze steunrollen gelagerd in conische rollen-lagers waarvan de conische rollen zijn opgesteld in vier rijen, waarvan de 15 einden met grote diameter van de rollen in twee van de rijen in de ene axiale richting zijn gekeerd en de einden met grote diameter van de rollen in de beide andere rijen in de tegengestelde axiale richting zijn gekeerd. Verschillende opstellingen van deze rijen zijn mogelijk.

Voor het vergemakkelijken van het verwijderen van de lagers van de 20 walstappen is gewoonlijk gezorgd voor een lopende passing tussen de binnenringen van een lager en de tap waarom dit lager is aangebracht en hierdoor kan vuil langs de tap bewegen en in het inwendige van het lager komen op het aanligpunt tussen de beide dubbele kegels waaruit de binnenring bestaat.

Niet alleen tracht de plaat, strook of andere vorm, die wordt ge-25 walst, de rollen uit elkaar te bewegen, maar ook hebben zij de neiging de walsrollen in de horizontale richting door te buigen ten gevolge van verschilspanningen in de stroken of verschuiving van de walsrollen ten opzichte van elkaar. De blokken van de walsrollen houden echter de lagers stevig op hun plaatsen en daardoor nemen in elk lager de rollen van de beide rijen, 30 die zich het dichtst bij de werkvlakken van de walsrol bevinden, een grotere radiale belasting op dan de rollen van de beide buitenste rijen, hoewel deze grotere belasting niet gelijkmatig over de rollen wordt verdeeld.

Naast het bovenstaande liggen de afdichtingen, die de bekende wals-taplagers beschermen, op een afstand van deze lagers en worden zij vaak 35 beschadigd wanneer de rol wordt verwijderd, teneinde opnieuw te worden geslepen, en daarna weer wordt aangebracht, hetgeen vaak gebeurt met de walsrollen. De binnenste afdichting van bijvoorbeeld tenminste één van de lagers wordt soms omgekeerd wanneer de rol opnieuw wordt geplaatst en de lagers weer om de tappen ervan worden aangebracht. Een omgekeerde afdich- 7908950 τ-

V

-2- ting laat natuurlijk juist vuil toe tot het inwendige van het lager, hetgeen een schadelijk effekt heeft.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een meerrijig lager met een één geheel vormende constructie, dat minder kans loopt te 5 worden beschadigd door vuil.

De uitvinding verschaft daarom een meerrijig lager bestaande uit een binnenring uit één stuk, voorzien van een paar tussenloopringen en een paar tapse eindloopringen, waarbij de tussenloopringen zijn gelegen tussen de eindloopringen en de eindloopringen met hun dikke einden van elkaar en 10 van de tussenloopringen zijn afgekeerd. Het lager heeft een uit delen bestaande buitenring, met een paar tussenloopringen rondom de tussenloopringen van de binnenring, en een paar eindloopringen rondom de eindloopringen van de binnenring, zodat elke loopring van het buitendeel van het lager een andere loopring van het binnendeel van het lager omgeeft en daar-15 bij behoort. Verder zijn rollen aangebracht in rijen tussen bij elkaar behorende loopringen van het binnendeel en het buitendeel, waarbij een verschillende rij rollen aanwezig is tussen elk stel bij elkaar behorende tussenloopringen en eindloopringen. Er zijn organen aangebracht tussen de middenrijen van de rollen, welke aanliggen tegen de aan elkaar grenzende 20 einden van deze rollen en dienen voor het scheiden van de rollen van de beide tussenrijen in de axiale richting. Ringvormige eindruggen zijn aangebracht tegen de einden van het buitendeel en steken naar binnen voorbij de einden met grote diameter van de eindloopringen, waardoor zij aanliggen tegen de buiteneinden van de rollen in de eindrijen en beletten dat deze 25 rollen uit het lager worden gedrukt. Afdichthuizen zijn geplaatst over de ringvormige eindruggen en hebben een .zodanige vorm dat zij de eindruggen vasthouden zodanig dat deze ruggen niet axiaal van het buitendeel af kunnen bewegen, waarbij deze afdichthuizen zijn bevestigd aan het buitendeel .zodat het lager één geheel vormt, tenminste voor het transport. Ten-30 slotte zijn afdichtingen in de afdichthuizen aangebracht, die samenwerken met binnendeel en de einden van het lager afsluiten.

Verder is bij voorkeur volgens de uitvinding een radiale speling aanwezig tussen de rollen van de buitenste rijen en de bijbehorende buitenste loopringen, welke speling groter is dan de speling, indien deze 35 al aanwezig is, tussen de rollen van de tussengelegen rijen en de bijbeho- # rende loopringen.

In een bepaalde uitvoeringsvorm volgens de uitvinding staan de conische rollen van de eindrijen onder een grotere hoek met de as van het lager dan de conische rollen van de tussengelegen rijen. Er kan een ring- ƒ908950 t -3- ψ vormige middenrug zijn aangebracht tussen de tussengelegen rijen van de rollen, welke rug aanligt tegen de dikke einden van deze rollen.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin enige uitvoeringsvoorbeelden van het lager volgens de 5 uitvinding zijn weergegeven.

Fig. 1 toont een doorsnede voor het lager op een afstand van een walsrol waarvan de astap uitsteekt in een aan het walsframe aangebracht blok.

Fig. 2 toont een helft van het lager van fig. 1 op grotere schaal.

10 Fig. 3 is een doorsnede volgens 3-3 van fig. 2 en toont scheidings- elementen voor het op de juiste onderlinge afstand houden van de rollen, terwijl één scheidingselement ook in bovenaanzicht is weergegeven.

Fig. 4 is een gedeeltelijke doorsnede door een montagemal voor het vervormen van de einden van de afdichthuizen in groeven in de buitenring 15 van het lager.

Fig. 5 is een eindaanzicht op de mal volgens 5-5 van fig. 4.

Fig. 6 toont een doorsnede door een andere uitvoeringsvorm van het lager.

Fig. 7 is een doorsnede van een derde uitvoeringsvorm.

20 Het in fig. 1 weergegeven meerrijig conisch rollenlager A is bij zonder geschikt voor het lageren en ondersteunen van de walsrollen en steunrollen 2 van een walswerktuig. Elke rol 2 van het walswerktuig, onverschillig of het een walsrol of een steunrol is, heeft walstappen 4 aan de einden welke niet anders zijn dan einden met kleinere diameter, terwijl 25 elke tap 4 is opgenomen in een lager A. Deze lagers worden op hun beurt vastgeklemd en op andere wijze stevig vastgehouden in blokken 6 welke zijn bevestigd aan het frame van het walswerktuig. De blokken 6 bevatten de gebruikelijke vasthoudinrichtingen en zijn verder voorzien van bekende afdichtingen 8 voor beide einden van de lagers A. De lagers A maken het 30 mogelijk de rol 2 te doen roteren om een hartlijn X.

Elk lager A heeft volgens fig. 2 een binnendeel of binnenring 10 uit één stuk, dat een boring 12 heeft, die door dit deel verloopt en deze boring heeft bij voorkeur een iets grotere diameter dan de walstap 4 zodat een lopende passing bestaat tussen deze delen, waardoor het verwijderen 35 van het lager wordt vergemakkelijkt. Aan de einden heeft het binnendeel 10 eindvlakken 14 welke loodrecht staan op de hartlijn X en tussen de beide eindvlakken 14 zijn vier conische loopbanen of loopringen 16a, b, c, d aangebracht in deze volgorde. De beide tussengelegen looprichtingen 16b en 16c zijn gelegen aan weerszijden van het midden van het lager en verlopen 7908950 f

T

-4- naar omlaag van het midden af. De beide eindloopringen 16a en 16d zijn gelegen voorbij de einden met kleine diameter van de tnssengelegen loopringen 16b en c en verlopen conisch naar buiten naar de eindvlakken 14. De helling of de coniciteit van de tussenloopring 16b is gelijk aan die van de andere 5 tussenloopring 16c en eveneens zijn de hellingen van de beide eindloop-ringen' 16a en 16b aan elkaar gelijk. De eindloopringen 16a en 16d kunnen echter verlopen onder een grotere hoek dan de tussengelegen loopringen 16b en 16c.

Een cilindrisch tussenvlak 18 scheidt de beide tussengelegen loop-10 ringen 16b, 16c, welk tussenvlak overgaat in de einden met grote diameter van de loopringen 16b en 16c. De loopringen 16a en 16b daarentegen zijn gescheiden door tegenhoudruggen 20, evenals de loopringen 16c en 16d, en deze ruggen 20 bevinden zich aan de einden met kleine diameter van de loopringen 16a, b, c, d.' Voorbij de einden met grote diameter van de eindloop-15 ringen 16a en 16d bevinden zich cilindrische verlengstukken 22 welke eindigen op de eindvlakken 14. De dikke einden van de eindloopringen 16a en 16d gaan direkt over in de cilindrische verlengstukken 22 zonder enige tussengelegen drukruggen.

Rondom de beide loopringen 16a en 16b is een dubbele buitenschaal 20 24 aangebracht, en eveneens rondom de beide andere loopringen 16c en 16d een dubbele buitenschaal 26 (fig. 2). De beide schalen 24 en 26 zijn in elk opzicht aan elkaar gelijk, behalve dat zij een omgekeerde stand ten opzichte van elkaar hebben en zij vormen tezamen een uit delen bestaand buitendeel van het lager dat het binnendeel 10 uit één stuk omgeeft. Elke 25 schaal 24, 26 heeft twee eindvlakken 28, 30 welke loodrecht staan op de hartlijn X, en een cilindrisch buitenvlak 31 dat nauw past in het blok 6.'

De eindvlakken 28 van de beide schalen 2-4, 26 liggen tegenover elkaar, terwijl de andere eindvlakken 30 van elkaar af zijn gekeerd. Het buitenvlak 31 verloopt over de gehele afstand naar het eindvlak 28 voor de schaal 24 30 of 26, eindigt kort voor het andere eindvlak 30, terwijl een ringvormige groef 32 en een afgedraaid oppervlak. 34, in die volgorde, aanwezig zijn tussen het einde van het cilindrische vlak 31 en het andere eindvlak 30.

Bovendien heeft elke schaal 24 of 26 een paar loopbanen 36 aan de 35 binnenzijde, welke zijn gelegen tegenover de bijbehorende loopringen 16 van het binnendeel 10. In het bijzonder heeft de schaal 24 loopringen 36a, 36b, gelegen tegenover de loopringen 16a, 16b van het binnendeel 10, die dezelfde coniciteit hebben. Het dikke einde van de loopring 36a loopt uit in een af-schuining aan het eindvlak 30 van de schaal 24, terwijl het dikke einde van 7908950 -5- Λ de loopring 36b uitloopt in een uitdraaiing 33 vóór het eindvlak 28- Daar de bij elkaar behorende loopbanen 16a en 36a deel uitmaken van een conisch rollenlager hebben de kegelvlakken, wanneer zij worden doorgetrokken naar hun toppen, deze toppen liggende in hetzelfde punt op de hartlijn X van het 5 lager. Hetzelfde geldt voor de bij elkaar behorende loopbanen 16b en 36b.

De coniciteit van de beide loopringen 36a en 36b van de schaal 24 kan verschillen en als compensatie daarvoor is een uitdraaiing 38 aangebracht tussen de dunne einden van de beide loopbanen 36a, 36b.

De dubbele schaal 26 heeft conische loopbanen 36c en 36d, welke 10 liggen tegenover de loopbanen 16c en 16d van het binnendeel 10. Daar de schaal 26 identiek is aan de schaal 24, zijn ook de loopbanen 36c en 36d identiek met de loopbanen 36a resp. 36b, behalve dat zij in tegenover gestelde richtingen taps verlopen. Wanneer de loopbanen 16c en 36c tot hun toppen worden doorgetrokken liggende deze in hetzelfde punt op de hartlijn 15 X/ terwijl hetzelfde geldt voor de loopbanen 16d en 36d.

De loopbanen 36a en 36d vormen de eindloopbanen van het buitendeel dat bestaat uit de beide dubbele schalen 24, 26 en behoren bij de eindloopbanen 16a en 16d van het binnendeel 10, terwijl de loopbanen 36b en 36c de tussengelegen loopbanen vormen van het buitendeel en behoren bij de loop-20 banen 16b en 16c.

Tussen de loopbanen 16a en 36a is een enkele rij conische rollen 40a aangebracht. Evenzo tussen de loopbanen 16b en 36b een tweede rij conische rollen 40b. Tussen de loopbanen 16c en 36c is een andere rij rollen 40c aangebracht, evenals tussen de loopbanen 16d en 36d een rij 25 rollen 40d. De rollen 40 van elke rij zijn met hun zijvlakken gelegen tegen de binnenloopbaan 16 en de buitenloopbaan 36 voor die rij en wanneer dus elke rol 40 van de rij wordt doorgetrokken tot de denkbeeldige top, ligt deze top op de hartlijn X in hetzelfde punt als de gemeenschappelijke top> voor de loopbanen 16 en 36, waartussen de rol ligt. Daar de loopbanen 16a, 30 16d en de loopbanen 36a en 36d gelijke coniciteit hebben zijn de rollen 40a en 40d, die daartussen passen identiek. Deze rollen vormen de eindrijen. Hetzelfde geldt voor de rollen 40b en 40c welke passen tussen de loopbanen 16b en 36b en de loopbanen 16c en 36c, welke rollen de tussenrijen vormen.

De coniciteit van de tussenloopbanen verschilt echter van de coniciteit van 35 de eindloopbanen en daardoor hebben de rollen 40a en 40d van de eindrijen een andere vorm dan de rollen 40b en 40c van de tussenrijeh. In dat geval staan de rollen 40a en 40d van de eindrijen onder een grotere hoek met de hartlijn X dan de rollen 40b en 40c van de tussenrijen, zodat de buitenrollen meer conisch verlopen.

7908950 Τ' ί -6-

De juiste afstand tussen de verschillende rollen 40 van elk van de vier rijen wordt in stand gehouden door afstandhouders 42 (fig. 3) ofwel scheidingselementen, waarvan de zijvlakken in hoofdzaak dezelfde vorm hebben als de zijvlakken van de rollen 40. Als gevolg hiervan kunnen de scheidings-5 elementen 42a, d voor de eindrijen van de rollen 40a en 40d anders gevormd zijn dan de scheidingselementen 42b, c voor de tussenrijen van de rollen 40b en 40c. De scheidingselementen 42 voor elke rij rollen 40 zijn los van elkaar en bij voorkeur gevormd van een kunststof welke duurzaam genoeg is om de normale werktemperaturen van het lager A te weerstaan, maar zal smelten 10 wanneer het lager A een extreem hoge temperatuur bereikt als gevolg van verlies van de normale smering. Door het smelten dient dan de kunststof voor het smeren van het lager en wel lang genoeg dat de afwezigheid van normale smering ontdekt zal worden. De scheidingselementen 42 zijn aan de zijkanten zodanig geprofileerd dat zij in hoofdzaak dezelfde vorm hebben als de rollen 15 40, die zij van elkaar scheiden en verder hebben deze elementen een zodanige vorm dat zij grotendeels tegen de rollen 40 aanliggen voorbij de hartlijnen daarvan. Daardoor zijn zij breder, tenminste aan de buitengelegen vlakken, dan de afstand tussen de conische zijvlakken van aangrenzende rollen 40.

De hoogte van elk scheidingselement 42 is slechts iets kleiner dan de af-20 stand tussen de tegenover elkaar liggende loopbanen 14 en 40, waarover de rollen lopen die door het element worden gescheiden. In plaats van de scheidingselementen 42 kunnen ook de bekende uitgestanste stalen kooien worden gebruikt, welke in het midden tegen de rollen 40 aanliggen.

De beide dubbele schalen 24, 26 zijn van elkaar gescheiden (fig. 2) 25 door een afstandsring 44, waartegen de eindvlakken 28 van de schalen 24 en 26 aanliggen. Aan zijn einden steekt de ring 44 niet verder naar binnen dan de einden met grote diameter van de binnenloopbanen 36b, 36c van deze schalen. De afstandsring 44 belet dat de schalen 24, 26 naar elkaar toe bewegen en dient daarvoor ter plaatsbepaling van de schalen 24, 26 ten 30 opzichte van elkaar. De afstandsring kan ook een zogenaamde onderbroken gewalste ring zijn, maar kan ook massief zijn en in het laatste geval kan deze ring zijn voorzien van een smeeropening.

Binnen de afstandsring 44 ligt een middenring of ringvormige middenrug 46 met een plaatsbepalingsrug 48 die van deze rug naar buiten 35 steekt en ruim past binnen de afstandsring 44. De ring 46 heeft eindvlakken 50 die zijn afgeschuind overeenkomstig de hoek waaronder de eindvlakken van de dikke einden van de rollen 40b, 40c van de beide tussenrijen staan. De dikke eindvlakken van deze rollen liggen tegen de afgeschuinde eindvlakken 50 aan zodat de ring 46 belet dat de rollen 40b, 40c naar elkaar toe be- 7908950 *· -7- wegen onder radiale belasting. De rollen 40b, 40c hebben door hun coniciteit en richting de neiging naar het midden van het lager A toe te bewegen wanneer zij worden onderworpen aan radiale belasting, maar de ring 46 dient daarbij als aanslag. De schuine eindvlakken 50 van de ring 46 dienen verder 5 voor het juist richten van de rollen 40b, 40c ten opzichte van hun loopbanen, zodat zij niet scheef lopen. Daar de ring 46 ruim past binnen de afstands-ring 44 is deze vrij om in axiale richting te verschuiven en daardoor kan deze ring de radiale belastingen tussen de beide rijen tussenrollen 40b, 40c aan elkaar gelijkmaken. De ringvormige rug 46 heeft een smeeropening 52.

10 Tegen de eindvlakken 30 van de beide dubbelen schalen 24, 26 zijn ringvormige eindruggen 54 aangebracht welke de cilindrische uitstekende delen 22 van het binnendeel 10 van het lager omgeven. De ringen 54 steken naar binnen voorbij de einden met grote diameter van de eindloopbanen 36a, 36c van de schalen 24, 26 en hebben afgeschuinde aanslagvlakken 56, welke 15 zijn gekeerd naar het midden van het lager. De aanslagvlakken 56 zijn afgeschuind onder een hoek overeenkomende met die van eindvlakken aan de dikke einden van de rollen 40a, 40d van de eindrijen. De dikke vlakken van de rollen 16a, 16d liggen aan tegen de schuine vlakken 56 zodat de ringen 54 beletten dat deze rollen van de buitenrijen uit het lager worden gedrukt 20 als gevolg van de radiale belasting. De buitendiameter van elke ring 54 is gelijk aan de diameter van de afgedraaide vlakken 34 aan de einden van de schalen 24, 26.

Het lager A kan zodanig zijn geconstrueerd dat wanneer de beide eindringen 54, de beide schalen 24, 26 en de afstandsring 44 in de juiste 25 volgorde stevig tegen elkaar worden geklemd, de radiale speling in de eindrijen van de rollen 40a, 40d groter is dan de radiale speling in de tussen-rijen van de rollen 40c, 40d. Als gevolg daarvan zullen de rollen 40b, 40c van de tussenrijen het grootste deel van de radiale belasting dragen, maar de rollen 40a, 40d van de eindrijen, die onder een grotere hoek staan, zijn 30 beter geschikt voor het opnemen van axiale drukbelastingen. Ook zijn bij deze constructie de rollen 40a, 40d van de eindrijen beter geschikt voor het weerstaan van kantelmomenten ten gevolge van hun plaats en richting in het lager.

De eindringen 54 zijn opgenomen in afdichthuizen 60, welke op hun 35 beurt stevig zijn bevestigd aan dubbele schalen 24, 26, zodat de huizen 60 de ringen 54 bevestigen tegen de buitenste eindvlakken 30 van de schalen 24, 26, tenminste voor transportdoeleinden. Elk afdichthuis 60 is een gestanst onderdeel van metaalplaat dat een axiale wand 62 en een radiale wand 64 heeft. De axiale wand 62 heeft zodanige afmetingen dat deze precies 7908950 τ t.

-8- de ring 54 opneemt en past over het afgedraaide vlak 34 van de schaal 24 of 26- De buitendiameter van het huis 60 is niet groter dan de diameter van het cilindrische vlak 31 van de schaal 24 of 26, zodat de axiale wand 62 en het cilindrische vlak 31 glad in elkaar overgaan. Aanvankelijk is het 5 einde van de axiale wand 62 van elk huis 60 recht zodat dit einde gemakkelijk past over het afgedraaide eindvlak 34 van de schaal, maar wanneer eenmaal het huis 60 is vastgedrukt op de schaal, is de axiale wand 62 naar binnen vervormd tot in de ringvormige groef 32, die grenst aan het afgedraaide vlak 34, waardoor het afdichthuis 60 stevig is bevestigd aan de schaal.

10 Een andere mogelijkheid is om de afdichthuizen 60 te hechten aan de bijbehorende schaal 24 of 26, bijvoorbeeld met een hechtmiddel.

De radiale wand 64 van elk afdichthuis 60 steekt naar binnen tot voorbij de ring 54 en aldaar is een elastomeer afdichtelement 66 met dit huis verbonden. Het element 66 heeft lippen 68 welke aanliggen tegen het 15 cilindrische verlengstuk 22 van het binnendeel 10 van het lager. De afdichthuizen 60 en de afdichtelementen 66 vormen afdichteenheden die niet alleen de einden van het lager A afsluiten en beletten dat vreemd materiaal het lager binnengaat en smeermiddel ontsnapt, maar zij houden ook het gehele lager A bijeen, zodat het een eenheid vormt voor het transport. Het gedeel-20 te van het afdichtelement 66 dat is verbonden met de radiale wand van elk afdichthuis 60, kan ontluchtopeningen bevatten voor het ontluchten van het inwendige van het lager A zonder dat vuil kan binnengaan.

Wanneer het lager A wordt aangebracht in een walswerktuig klemt het blok 6 zich vast tegen de radiale wanden 64 van de beide afdichthuizen 25 60, waardoor de vaste eindringen 54, de dubbele schalen 24, 26 en de afstands-ring 44 alle stevig in deze volgorde tegen elkaar worden gedrukt.

Voor het monteren van het lager A worden alle loopringen 16 en 36 eerst goed gesmeerd met een geschikt vet. Daarna worden de rollen 40a en de scheidingselementen 42a van de eerste eindrij aangebracht rondom de 30 loopbaan 16a van het binnendeel 10 en wordt de dubbele schaal 24 daaromheen geplaatst. Vervolgens worden de rollen 40b van de tweede rij gebracht in de ringvormige ruimte tussen de loopbanen 16b en 36b, tegelijk met de scheidingselementen 42b voor die rij. Daarna wordt de afstandsring 44 geplaatst tegen het eindvlak 28 van de schaal 24 en wordt de ringvormige middenrug 46 aan-35 gebracht binnen Se afstandsring zodat het ene afgeschuinde vlak 50 daarvan aanligt tegen de dikke einden van de rollen 40b. Vervolgens worden de conische rollen 40c van de andere binnenrij geplaatst tegen het andere afgeschuinde eindvlak 50 van de middenring 46 en langs de conische loopbaan 16c van het binnendeel 10, terwijl de scheidingselementen 42c worden geplaatst 7908950 ς.

-9- * tussen de rollen 40c. Daarna wordt de andere dubbele schaal 26 aangebracht over het binnendeel 10 totdat het binneneindvlak 28 daarvan aanligt tegen de afstandsring 44. Vervolgens worden de rollen 40b en hun scheidings-elementen 42d aangebracht tussen de loopbanen 16d en 36d. Tenslotte worden 5 de eindringen 54 en de afdichthuizen 60 aangebracht teneinde te beletten dat de rollen 40a en 40b van de eindrijen uit het lager vallen.

De axiale wand 62 van elk afdichthuis 60 kan worden vervormd in zijn ringvormige groef 32 van de schaal 24 of 26 op een aantal verschillende manieren. Misschien de meest geschikte manier maakt gebruik van een 10 montagemal F (fig. 4 en 5) die een hoofdlichaam 70 heeft met een boring 72 die het afdichthuis 60 passend kan opnemen tezamen met de betreffende dubbele schaal 24 of 26, waarover het afdichthuis 60 is aangebracht. De eindring 54 en het afdichthuis 60 worden vooruitgeschoven in de boring 72 totdat de radiale wand 64 van het afdichthuis 60 aanligt tegen een eindwand 15 74 aan het einde van de boring 72. Hierdoor komt de dubbele schaal 24 of 26 met zijn ringvormige groef 32 direkt tegenover een elastomere ring 76 te liggen, waarvan één einde aanligt tegen een schouder 78 aan het lichaam 70 van de mal. Het andere einde van de elastomere ring 76 ligt aan tegen een overbrengring 80 die de axiale wand 62 van het afdichthuis 60 omgeeft. Het 20 buitenvlak van de ring 76 wordt opgesloten door het lichaam 70 van de mal F zelf. De overbrengring 80 is vertand en heeft verhogingen 82 die naar omhoog steken door openingen 84 in de eindwand 74 van het lichaam 70. Wanneer deze verhogingen 82 naar omlaag worden gedreven tot een stand gelijkliggend met het bovenvlak van het lichaam 70 van de mal, wordt de elastomere ring 25 76 voldoende vervormd om het gedeelte van de axiale wand 62 van het afdichthuis 60 te drijven in de ringvormige groef 32 waaromheen dit huis ligt, waardoor de axiale wand 62 wordt vastgelegd zodanig dat het huis 60 niet kan worden verwijderd van de schaal 24 of 26 waaraan dit huis is bevestigd.

30 Bij Tie werking van het lager A beletten de afdichtelementen 66 en de afdichthuizen 60 het binnengaan van vuil in het lager en dienen de huizen 60 verder om het lager A tot één geheel te maken, zodat het als een eenheid kan worden getransporteerd. Hierdoor wordt belet dat de afdichtelementen 66 worden beschadigd of onjuist aangebracht wanneer het lager A 35 wordt verwijderd van de walstap 40 voor vervanging of onderhoud van de rol 2. Op dezelfde wijze belet het binnendeel 10 uit één stuk van het lager dat vuil het lager binnengaat dat beweegt door de boring 12. Hierbij is het gewenst dat de walstap 4 een lopende passing heeft in de boring 12 van het binnendeel 10, waardoor verwijdering van het lager A gemakkelijker wordt.

7908950 « -10- *

De scheidingselementen 42 van kunststof handhaven niet alleen de juiste afstand tussen de'aangrenzende rollen 40 van elke rij, maar dienen verder als extra smeerbron wanneer smering van het lager zou ontbreken. In het bijzonder wanneer het lager warm loopt door gebrek aan smering zullen 5 de scheidingselementen 42 smelten en het lager smeren, tenminste lang genoeg om de bedienende man van het walswerktuig de gelegenheid te geven de moeilijkheid van het lager op te merken. Als gevolg daarvan kan het lager worden verwijderd voordat het geheel vastloopt.

De ontluchtopening 48 in de afstandsring 44 kan worden gebruikt om 10 de slijtage te bepalen zonder het gehele lager te behoeven te demonteren.

Dit wordt verkregen door het waarnemen van de axiale verplaatsing van de zwevende ring 46 door het ontluchtgat in de afstandsring 44 wanneer het lager A van de ene opstaande stand wordt omgekeerd naar de andere.

Hoewel het niet essentieel is dat de speling van de tussenrijen van 15 de rollen 40b en 40c kleiner is dan die van de eindrijen, of dat de rollen 40b, 40c van de tussenrijen een kleinere hoek met de as hebben dan de eindrijen, of dat de ringvormige middenrug 46 zwevend is aangebracht, geven deze eigenschappen bepaalde voordelen waardoor het lager beter in staat is grote krachten op de walsrol 2 te weerstaan. In het bijzonder nemen de 20 tussenrijen van de rollen het grootste deel op van de radiale belasting . daar deze rollen werken met kleinere radiale speling en een kleinere contacthoek hebben dan de rollen 40a, 40b van de eindrijen. De rollen 40a, 40d van de eindrijen nemen echter wel een deel van de radiale belasting op. Daar de ringvormige middenrug 46 in de axiale richting vrij kan bewegen 25 neemt deze een stand in waarin de rollen 40b en 40c van de beide tussenrijen de belasting gelijkelijk opnemen, of met andere woorden de ring zorgt voor een verdeling van de radiale belasting van de rollen 40b, 40c over deze beide rijen. De zwevende ring 46 vergemakkelijkt verder het zetten van het lager en zorgt ervoor dat de belastingsverdeling gehandhaafd blijft ondanks 30 veranderingen in lagerspeling welke kunnen worden veroorzaakt door doorbui-ging, vervorming, warmteuitzetting en slijtage.

Wanneer de eindrijen van de rollen 16a, 16b een grotere hoek hebben met de as dan de tussenrijen 40b, 40c is het lager goed geschikt voor het weerstaan van de momenten welke worden veroorzaakt door verschillen in 35 spanning in de gewalste stroken, welke momenten werken op de rol 2, en van de spreidkrachten die op de rol werken. Met andere woorden de rollen 16d van de eindrij zijn het beste in staat de momenten op het lager op te nemen doordat het lager vast is bevestigd door het blok 6. Daar de radiale speling tussen de rollen 40b en 40c van de beide tussenrijen en hun loopbanen kleiner 7908950 -11- 4 * is dan de radiale speling tussen de eindrollen 40a, 40b en hun loopbanen, nemen de rollen 40b, 40c het grootste deel van de radiale belasting op en hierdoor zijn de rollen 40a en 40b beschikbaar voor het beter opnemen van deze kantelmomenten.

5 In fig. 6 is een andere uitvoeringsvorm weergegeven van het lager, welke uitvoeringsvorm is aangeduid met B en veel gelijkt op lager A, behalve dat de afstandsring 44 en de ringvormige middenrug 46 zijn gecombineerd tot een enkele rugvormige middenrug 90. Ook worden hier de rollen 40 van de vier rijen op afstand gehouden door kooien 92 in plaats van afzonderlijke 10 scheidingselementen 42. Daar de middenrug 90 niet zwevend is aangebracht heeft deze niet de mogelijkheid de belasting te vereffenen tussen de beide tussenrijen van de rollen 40b, 40c. De fabricage wordt er echter goedkoper door. Teneinde de montage te vergemakkelijken moeten de kooien 92 tegen de rollen aanliggen op een straal die gelijk is aan de straal van de middel-15 punten van de rollen 40, die door deze kooien op afstand worden gehouden, wanneer de rollen roteren tussen de loopbanen 16 en 36. De kooien 92 kunnen worden geleid door de middenringen 90 en de eindringen 54, waartegen de einden van deze kooien aanliggen.

In fig. 7 is een andere uitvoeringsvorm C aangegeven, die gelijkt 20 op lager A, behalve dat in plaats van de ringvormige middenrug 46 een drukrug 94 is gevormd uit één stuk met de uit één stuk bestaande binnenring 96, die verder gelijk is aan de binnenring 10. De rollen 40b en 40c van de beide tussenrijen liggen tegen deze rug 94 aan. Rondom de binnenring 96 zijn dubbele schalen 98, 100 aangebracht, die veel gelijken op de schalen 25 24 en 26 behalve dat zij zijn voorzien van axiale verlengstukken 102 die naar elkaar uitsteken en tegen elkaar aanliggen in het midden van het lager C.

In plaats van de conische rollen met kleine coniciteit (40b en 40c) kunnen cilindrische rollen voor de tussenrijen worden gebruikt. Ook zijn de 30 lagers A en B geschikt voor andere doeleinden dan het steunen van walsrollen.

7903950

Claims (10)

1. Meerrijig lager, gekenmerkt door de combinatie van een binnendeel uit één stuk, voorzien van een paar tussengelegen loopbanen en een paar conische eindloopbanen, waarbij de tussengelegen loopbanen zijn gelegen tussen de eindloopbanen en de eindloopbanen met hun dikke einden van elkaar 5 af zijn gekeerd en van de tussenloopbanen af; door een uit delen bestaand buitendeel van het lager, voorzien van een paar tussenloopbanen rondom de tussenloopbanen van het binnendeel, en een paar eindloopbanen rondom de eindloopbanen van het binnendeel, zodanig dat elke loopbaan aan het buitendeel een andere loopbaan van het binnendeel omgeeft en daarbij behoort; 10 door rollen, aangebracht in rijen tussen bij elkaar behorende loopbanen van het binnendeel en het buitendeel, waarbij een andere rij rollen aanwezig is tussen elk stel bij elkaar behorende tussenloopbanen en eindloopbanen; door organen gelegen tussen de tussenrijen van de rollen en aanliggend tegen de aangrenzende einden van deze rollen, voor het scheiden van de 15 rollen van de beide tussenrijen in de axiale richting; door ringvormige eindruggen, gelegen tegen de einden van. het buitendeel en naar binnen uitstekend voorbij de einden met grote diameter van de eindloopbanen, waardoor zij aanliggen tegen de buiteneinden van de rollen in de eindrijen, waardoor deze rollen worden belet uit het lager te worden gedrukt; door 20 afdichthuizen die passend zijn aangebracht over de eindringen en zodanig zijn gevormd dat zij de eindringen daarin vasthouden zodanig dat de eindringen niet axiaal weg kunnen bewegen van het buitendeel van het lager, welke afdichthuizen verder zijn bevestigd aan het buitendeel van het lager, waardoor het lager één geheel vormt, tenminste voor transportdoeleinden; en 25 door afdichtorganen aan de afdichthuizen, die samenwerken met het binnendeel van het lager en de einden van het lager afsluiten.

2. Lager volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de tussenloopbanen conisch zijn en met hun einden met grote diameter naar elkaar toe zijn gekeerd, waarbij de rollen van deze beide tussenrijen en van de beide 30 eindrijen conische rollen zijn.

3. Lager volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de rollen van de eindrijen een grotere tophoek hebben dan de rollen van de tussenrijen.

4. Lager volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat een radiale speling bestaat tussen de rollen van de eindrijen en hun 35 eindloopbanen, welke speling groter’ is dan de speling, indien al aanwezig, tussen de rollen van de tussenrijen en hun loopbanen.

5. Lager volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het buitendeel van het lager bestaat uit twee schalen, die elk een 7908950 -13- Si tussenloopbaan en een eindloopbaan hebben, terwijl de ringvormige eindruggen zijn bevestigd tegen de einden van deze schalen.

6. Lager volgens conclusie 5, met het kenmerk dat elke schaal een naar buiten open groef heeft, die op een axiale afstand van het einde van 5 de schaal is gelegen, terwijl de afdichthuizen zijn vervormd in deze groeven, zodanig dat wordt belet dat de afdichthuizen axiaal van de schalen af bewegen.

7. Lager volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de afdichtelementen aanliggen tegen het binnendeel van het lager voorbij 10 de einden van de eindloopbanen daarop, zodanig dat de afdichthuizen en de afdichtelementen de einden van het lager afsluiten.

8. Lager volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de organen, gelegen tussen de tussenrijen van de rollen, bestaan uit een ringvormige rug die vrij is axiaal te verschuiven ten opzichte van het 15 binnendeel en het buitendeel van het lager, waardoor de belasting van de beide tussenrijen van de rollen kan worden'vereffend.

9. Lager volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat-afzonderlijke scheidingselementen zijn aangebracht tussen de aangrenzende rollen van elke rij, welke scheidingselementen los van elkaar zijn. 20

10. Lager volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de rollen van de eindrijen een grotere tophoek hebben dan de rollen van de tussenrijen. 79 0 3 8 . ö