NL194405C - Opvanginrichting voor stellingen. - Google Patents

Description

1 194405

Opganginrichting voor stellingen

De uitvinding heeft betrekking op een opganginrichting voor stellingen met verticale stellingstaanders, dwarsstaven en diagonale staven, met horizontaal verlopende draagregels en daarin ingehangen stelling-5 vloeren en verbindingsmiddelen, met een trap, die uit trapdelen bestaat die in de beide eindgebieden voorzien zijn van inhanginrichtingen voor op het ophangen en steunen van het betreffende trapdeel op telkens over een stellingveldgrootte horizontaal en verticaal verzet aangebrachte steunmiddelen, waarbij de trap zich uitstrekt over meerdere, stellingvelden bezittende verdiepingen, en bij elke verdieping een bordes vormt waar de inhanginrichtingen voorzien zijn, waarbij de trap aangebracht is in een naast, voor het 10 hoofdstellingveld van de stellingvloeren gelegen trapveld en zich in horizontale richting ten minste over één stellingveld uitstrekt, waarbij de doorgang tussen de trap en het hoofdstellingveld ten minste in het bereik van de bordessen vrij is van leuningen, en waarbij aan de buitenzijde van de trap in hoofdzaak evenwijdig aan trapliggers van de trapdelen verlopende leuningen voorzien zijn.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Duitse octrooiaanvrage 25.35.532. Hierbij is aan de buitenzijde 15 van de stelling een trap geplaatst, waarvan het onderste trapdeel zich over één stellingveld uitstrekt en het volgende trapdeel zich in het naastgelegen stellingveld uitstrekt, naar een volgende verdieping en aldus veel ruimte in horizontale zin wordt gebruikt. Ter plaatse van de overgang tussen beide trapdelen vormen de op elkaar aansluitende treden van deze trapdelen een bordes.

Om de overgang tussen verdiepingsvloer en het bordes mogelijk te maken is de verdiepingsvloer in het 20 stellingveld aldaar niet voorzien van een leuning. Dit kan leiden tot gevaarlijke situaties. Indien wel een leuning aanwezig is zal de werkman daarover heen moeten stappen, hetgeen lastig en gevaarlijk is. Indien men kiest voor een onderbroken leuning, dienen daarvoor bij zondere voorzieningen getroffen te worden.

De uitvinding heeft tot doel hierin verbetering te brengen, en voorziet daartoe in een opgangsinrichting volgens de in de aanhef genoemde soort, waarbij de trapdelen in hoofdzaak evenwijdig en recht boven 25 elkaar zijn aangebracht, en elk bovenaan en onderaan voorzien zijn van een bordes zodat de naastliggende stellingvloer een verbindingsweg van het ene trapdeel naar het juist daarboven of juist daaronder liggende trapdeel vormt, waarbij de steunmiddelen gevormd zijn als draagregels en waarbij op de plaats van de bovenste verdieping een consolebordes met zij- en dwarsleuningen aangebracht is om aan te sluiten op het bovenste bordes van het bovenste trapdeel en zich uitstrekt in het naastgelegen stellingveld van de stelling 30 waarbij op deze verdieping, aan de buitenzijde naast het trapveld een gebruikelijke leuning aangebracht is.

In tegenstelling tot hetgeen het geval is bij de stand van de techniek maakt men voor de trap gebruik van de stellingvloer voor overgang van het ene trapdeel naar het daarboven of daaronder gelegen trapdeel. De trapdelen zijn daartoe aan beide einden voorzien van bordessen, waarmee het betreffende trapdeel ingehangen is. Verticaal doorgevoerde stellingstaanders nemen de afsteuning op zich tot aan de allerhoog-35 ste verdieping, waar een consolebordes in de looprichting aansluit op het bovenste trapdeel. De buitenzijden zijn met gemakkelijk in te hangen leuningen beveiligd en tussen het trapveld en de daarbij gelegen stellingvloer kan de leuning vervallen, omdat zijdelingse beveiliging verschaft wordt door de trapligger van het vlak daarboven en daarbuiten aangebrachte trapdeel. Zo kan men zonder gevaar en gemakkelijk de trap bestijgen en de verdiepingen bewandelen.

40 Opgemerkt wordt dat in de Internationale octrooiaanvrage WO 86/03538 een stelling getoond wordt, die voorzien is van boven elkaar, tussen de verdiepingen aangebrachte leuningloze ladders, die elk voorzien zijn van een boven- en een onderbordes. De ladders liggen hierbij binnen de eigenlijke stelling.

Opgemerkt wordt voorts dat uit het Duits octrooischrift 0.725.709 een opganginrichting voor een stelling bekend is, met een aantal ladders, die om en om geplaatst zijn in twee aangrenzende, buiten het 45 hoofdstellingveld van de stellingvloer gelegen trapvelden. De overgang van de ene trap naar de volgende trap vindt plaats binnen de trapvelden, waarbij opeenvolgende trappen in horizontale richting, van het stellingveld af, versprongen van elkaar gelegen zijn.

Opgemerkt wordt voorts dat in het Amerikaans octrooischrift 2.760.707 een opgangsinrichting voor een stelling bekend is, waarbij in een opgangsstelling een aantal boven elkaar gelegen trappen zijn aangebracht, 50 die om en om gericht zijn en waarbij opeenvolgende trappen horizontaal verschoven van elkaar gelegen zijn.

Uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding worden in het hierna volgende aan de hand van de tekeningen nader toegelicht.

55 Hierin tonen: figuur 1 het schuine beeld van een tweeverdiepingstellingveld met daarvoor gezet tweeverdiepingtrap-veld, waarbij het rechts daarnaast liggende stellingveld weggebroken is; 194405 2 figuur 2 een tot figuur 1 behorende rechts boven aansluitende voorstelling van het volgende stellingveld met de boveneinden van de trappen en het consolebordes in het bovenste vlak; figuur 3 het schuine aanzicht van een bovenste trapbordes met inhanghaken voor het U-profiel van een draagregel, waarbij deze weggelaten is; 5

De stelling 10 volgens figuren 1 en 2 heeft ramen 11, die uit loodrecht verlopende stellingstaanders 12 en vast daarmee verbonden dwarsstaven 13 zomede vast daarmee verbonden horizontaal verlopende draagregels 14 gevormd zijn, Deze zijn van hoekverstijvingen 15 voorzien en rusten op in hoogte verstelbare voeten 16. Deze zijn bij de gebruikelijke inrichting naast een niet voorgesteld bouwwerk, bijvoorbeeld 10 op een afstand 17, opgesteld, De afstand 17 correspondeert met de horizontaal gemeten stellingveldlengte. In U-profielen 20 van de draagregels 14 zijn stellingvloeren 18 met gebruikelijke haken 19 ingehangen en daarin op bekende wijze vastgezet, Zoomborden 21 en 22 worden eveneens op gebruikelijke wijze ingestoken. Kopleuningen 23 als dubbele leuningen met beugels 24 worden op hogere etages aan de einden aangebracht. Zo worden de eigenlijke stellingvelden met een diepte 25 in rijen achter elkaar in het 15 stellingveld GF gevormd. Als opgangsinrichting zijn nu verdere stellingramen 11.1 en 11.2 met verbindingsmiddelen 26 in een hier naar voren liggend voorgesteld trapveld TF opgesteld. In de telkens over een stellingveldlengte 17 en een stellingveldhoogte 28 verzette draagregels 14.1 en 14.2 daarvan is een trap 30.1; 30.2 met gebruikelijke haken 31, zoals in het bijzonder in figuur 3 voorgesteld, in de naar boven open U-profielen 20 ingehangen. De vastzettingen zijn wegens de kleinheid van de afbeelding niet voorgesteld. 20 De trappen bestaan uit twee liggers 32.1 en 32.2, waartussen gebruikelijke traptreden 33 aangebracht zijn. Op doelmatige wijze bestaan de liggers uit U-profielen en de treden uit met geribbeld oppervlak gevormde afgesneden extrusieprofielen, waarbij beide op doelmatige wijze uit lichtmetaal bestaan en aaneengelast zijn. In het bereik van de beide einden 34.1 en 34.2 van de beide liggers 32.1 en 32.2 zijn bordesliggers 35.1 t/m 35.4 onder verstek aangezet en horizontaal verlopend vastgelast. Deze reiken tot 25 aan de haken 31. Tussen deze bordesliggers zijn de eigenlijke bordessen 36 gevormd, die hier bijvoorbeeld uit drie treeprofielen 33.4, die aaneengeregen zijn, bestaan. Zo wordt een groot bordesoppervlak verkregen. Dit ligt, zoals gezien wordt, precies ter hoogte van de telkens optredende stellingvloer 18, zodat de gebruiker de traptreden 33 goed begaan en dan ook met een last beladen op het bordesoppervlak 36 staand zich zijwaarts keren en goed daarover lopen kan. Deze wordt ook niet belemmerd, omdat naast de 30 stellingvloer 18.1 van de hier als eerste verdieping voorgestelde verdieping geen leuning voorhanden is, want naast dit stellingveld verloopt de tweede trap 30.2, die boven de onderste trap 30.1 en evenwijdig daaraan verloopt. Zo dient de stellingvloer 18.1 als verbindingsweg van het bordes 36.2 naar het bordes 36.3. Evenwijdig aan de liggers 32 en 35 van de trappen 30 verlopen leuningbuizen 37.1 en 37.2, die door verbindingsstaven 37.3 en 37.4 onderling verbonden zijn en een stabiele dubbele leuning vormen. Zoals 35 gezien wordt is in het onderste ingangsveld EF geen kopleuning aangebracht, terwijl voor het bovenste bordes 36.2 een kopleuning 23.1 ingehangen is. Zo is de gehele trapruimte beveiligd. Aan de kopzijde van het ondereinde van de bovenste trap 30.2 is eveneens een kopleuning 23.2 aangebracht. Ook de bovenste traploop heeft aan de buitenzijde een dubbele leuning.

Zoals nader in figuur 2 te zien is, verloopt naast de stellingvloer 18.3 van de eerste verdieping in het 40 daarop volgende stellingveld een gebruikelijke leuning 39 en aan het einde is een kopleuning 23 aangebracht. Hier is ter hoogte van de eerste etage in het stellingveld niets opgebouwd. In de tweede etage is echter een verdere draagregel met een console 41 gevormd, zodat een consolebordes 40 met een stellingvloer 18.5 gevormd kan worden, die rechtlijnig op het bovenste bordes 36.4 van de bovenste trap 30.2 aansluit. Aan de kopzijde is een kopleuning 23.4 aangebracht, terwijl tussen het buitenliggende 45 trapveld TF in het binnenliggende stellingveld GF geen horizontale leuning aangebracht is. Alleen aan de buitenzijde van het stellingveld is een leuning 39.2 aangebracht. Daarvoor is op de bovenste etage in het eerste veld een horizontale leuning 39.3 op gebruikelijke wijze gevormd, omdat hier geen trap het zijdelings daaraf vallen verhindert.

Zoals voorgesteld zijn de in een extra trapveld buiten het stellingveld aangebrachte trappen eenvoudig op 50 te bouwen onder toepassing van veel gebruikelijke stellingdelen en levert dit veilige en overzichtelijke opgangs- en overgangsgesteldheden op, ongeacht welk stellinggrondtype men toepast.

Samenvattend is hier in het voorgaande een opgangsinrichting voor stellingen 10 met ten minste één trap 30.1, 30.2 voorgesteld, die zo uitgevoerd is, dat aan het boven- en ondereinde telkens een vast met de trap verbonden bordes 36.1, 36.2 aangebracht is. De trap 30.1,30.2 is in een naast de doorlopende stelling 55 liggend trapveld buiten het hoofdstellingveld aangebracht. De doorgang tussen trapveld en stellingveld is ten minste in het bereik van de bordessen 36.2, 36.3 vrij van leuningen.Aan de buitenzijde van het trapveld is een in hoofdzaak evenwijdig aan de trapliggers 32,1, 35.1,35.4 en de afsteuningen daarvan verlopende

Claims (1)

1. 3 194405 leuning 37.1 t/m 37,4 aangebracht. Een aantal trappen 30.1,30,2 zijn in bovenaanzicht beschouwd boven elkaar aangebracht, zodat de naastliggende stellingvloer 18.1 als verbindingsweg naar de vlak daarboven of vlak daaronder liggende trap 30.2, 30.1 dient. In het bovenste veld sluit op het bovenste bordes 36.4 van de trap een consolebordes aan. Dit strekt zich in het volgende langsveld van de stelling uit. In dit vlak is aan de 5 buitenzijde naast het trapveld aan de hoofdstelling een gebruikelijke leuning 39.3 aangebracht, zoals met name in figuur 1 gezien wordt. 10 Opganginrichting voor stellingen met verticale stellingstaanders, dwarsstaven en diagonale staven, met horizontaal verlopende draagregels en daarin ingehangen stellingvloeren en verbindingsmiddelen, met een trap, die uit trapdelen bestaat die in de beide eindgebieden voorzien zijn van inhanginrichtingen voor op het ophangen en steunen van het betreffende trapdeel op telkens over een stellingveldgrootte horizontaal en 15 verticaal verzet aangebrachte steunmiddelen, waarbij de trap zich uitstrekt over meerdere, stellingvelden bezittende verdiepingen, en bij elke verdieping een bordes vormt waar de inhanginrichtingen voorzien zijn, waarbij de trap aangebracht is in een naast, voor het hoofdstellingveld van de stellingvloeren gelegen trapveld en zich in horizontale richting ten minste over één stellingveld uitstrekt, waarbij de doorgang tussen de trap en het hoofdstellingveld ten minste in het bereik van de bordessen vrij is van leuningen, en waarbij 20 aan de buitenzijde van de trap in hoofdzaak evenwijdig aan trapliggers van de trapdelen verlopende leuningen voorzien zijn, met het kenmerk, dat de trapdelen (30.1, 30.2) in hoofdzaak evenwijdig en recht boven elkaar zijn aangebracht en elk bovenaan en onderaan voorzien zijn van een bordes (36), zodat de naastliggende stellingvloer (18.1) een verbindingsweg van het ene trapdeel naar het juist daarboven of juist daaronder liggende trapdeel (30.2, 30.1) vormt, waarbij de steunmiddelen gevormd zijn als draagregels (14) 25 en waarbij op de plaats van de bovenste verdieping een consolebordes (40) met zij- en dwarsleuningen (39.2, 23.4) aangebracht is om aan te sluiten op het bovenste bordes (36.4) van het bovenste trapdeel (30.2) en zich uitstrekt in het naastgelegen stellingveld van de stelling (10), waarbij op deze verdieping, aan de buitenzijde naast het trapveld een gebruikelijke leuning (39.3) aangebracht is. Hierbij 3 bladen tekening