NL9202269A - Steigerconstructie, in het bijzonder middelen voor het in verticale stand met elkaar verbinden van twee of meer staanders daarvan. - Google Patents

Description

Steigerconstructie, in het bijzonder middelen voor het in verticale stand met elkaar verbinden van twee of meer staanders daarvan.

De uitvinding heeft betrekking op een steigerconstructie en in het bijzonder op de middelen die het mogelijk maken twee of meer staanders daarvan in verticale stand met elkaar te verbinden.

Bij de bekende constructies worden de genoemde middelen bijvoorbeeld gevormd doordat het ondereinde van een staander is voorzien van een deel dat kan worden opgenomen in het boveneinde van de er zich onder bevindende staander.

Dit wil zeggen dat een staander eerst in de verticale stand boven een voorgaande staander moet worden gebracht. Daar hiervoor in de meeste gevallen geen hijsmiddelen ter beschikking staan vormt dit voor degenen die de steiger opbouwen een zware fysieke belasting. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de steigerelementen vanwege kostprijs en sterkte meestal in staal zijn uitgevoerd en dus zwaar zijn.

Verder zal bij de bekende constructie in de meeste gevallen de plaats waar de staanders met elkaar worden verbonden, zich bevinden op het niveau van een bordes daar anders de volgende staander niet of moeilijk in de verticale stand boven de voorgaande staander kan worden gebracht. Dit wil zeggen dat, zolang een opvolgende staander niet op de voorgaande is geplaatst, het bordes niet van leuningen kan worden voorzien. Dit maakt de montage van de steiger onveiliger.

De uitvinding beoogt nu deze bezwaren op te heffen en voor ziet er daartoe in, dat een staander aan het ene einde, welk einde in de samengestelde constructie het boveneinde van de staander vormt, is voorzien van een bus, waarvan de binnendiameter groter is dan de buitendiameter van een staander en waarvan een deel buiten het einde van de staander uitsteekt, welk uitstekende deel is voorzien van een naar boven toe open uitsparing, die zich over een deel van de omtrek van de bus uitstrekt, en van een sleuf in het tegenover de uitsparing liggende wanddeel van de bus, zodanig dat de sleuf, gezien in lengte richting van de staander, versprongen staat ten opzichte van de uitsparing en het meest buiten liggende einde zich tussen de einden van de er tegenover liggende uitsparing bevindt, terwijl het ondereinde van een staander is voorzien van een pen die passend kan worden opgenomen in de sleuf en in een deel van het boveneinde van een staander, waarbij de sleuf in de bus zich zo ver naar het einde van de staander toe voortzet, dat de in de sleuf aangebrachte pen, van een zich in de horizontale stand bevindende door de uitsparing ondersteunde staander, tijdens een deel van de hoekverdraaiing die de staander uitvoert bij het naar de verticale stand zwenken ervan door de verticale wanden van de sleuf wordt geleid terwijl een deel van de staander door de onderrand van de uitsparing wordt ondersteund.

Bij de montage van een staander wordt deze in de horizontale stand gebracht en in deze richting verplaatst, zodanig dat de pen ervan in de sleuf komt te vallen en in de uitsparing kan komen te rusten. Hierna kan de staander naar de verticale stand worden gezwenkt. Door het gewicht van de staander zal de pen ervan automatisch naar beneden toe zakken en door de sleuf heen naar het boveneinde van de er zich onder bevindende staander bewegen en ten slotte daarin worden opgenomen.

Er wordt dus een soort scharnier gevormd tussen de beide staanders maar zonder dat een vaste verbinding tussen de staanders aanwezig is. Doordat de te monteren staander eerst in de horizontale stand in de bus van de voorafgaande staander kan worden gebracht kan de bus zich op enige afstand boven een bordes bevinden. Het is daardoor mogelijk het bordes direct te voorzien van leuningen zodat het aanbrengen van de volgende staander veiliger kan worden uitgevoerd.

Ter beperking van de breedte van de sleuf kan er in worden voorzien, dat de met het einde van een staander verbonden pen een vierkante dwarsdoorsnede bezit. De breedte van de sleuf behoeft dan slechts iets groter te zijn dan de afmeting van een zijde van het vierkant. De wanddikte van de bus en dus ook de produktiekosten daarvan kunnen hierdoor zo laag mogelijk worden gehouden.

Bij gebruik van een pen met vierkante dwarsdoorsnede zal deze gemakkelijker in een voorafgaande staander met ronde dwarsdoorsnede kunnen worden opgenomen dan wanneer de pen een ronde dwarsdoorsnede bezit.

Voor een optimale geleiding van een staander, tijdens het vanuit de horizontale naar de verticale stand zwenken daarvan, kan er in worden voorzien, dat de binnendiameter van de bus groter is dan de buitendiameter van de staander en dat de uitsparing zich over minder dan de helft van de omtrek uitstrekt en de breedte van de uitsparing voldoende is voor het laten passeren van een staander.

De omhoog zwenkende staander ondervindt hierdoor een betere ondersteuning in de richting haaks op het vlak waarin de staander wordt verplaatst.

Verder wordt bereikt dat, daar waar de uitsparing en de sleuf tegenover elkaar liggen, de bus zo min mogelijk wordt verzwakt. Ook hierdoor kan de wanddikte van de bus beperkt worden gehouden.

De vervaardiging van de bus kan worden vereenvoudigd doordat de sleuf zich uitstrekt tot het andere einde van de bus. Daar de onderrand van de bus aan de staander wordt vastgelast, dan wel op andere wijze daarmee wordt verbonden, zal geen vervorming van de bus op kunnen treden.

Om te voorkomen dat een staander in verticale richting uit de er zich onder bevindende staander zal worden getrokken kan gebruik worden gemaakt van een borgpen, die kan worden gestoken in, in lijn met elkaar liggende, boringen in de met een staander verbonden pen en het deel van de staander waarin de pen kan worden opgenomen.

Een snelle opbouw van een steiger volgens de uitvinding kan worden bereikt wanneer twee evenwijdig met elkaar lopende en op afstand van elkaar liggende staanders met elkaar zijn verbonden door ten minste één dwars op de staanders lopende dwarsligger, zodanig dat een in hoofdzaak H-vormig raamwerk wordt verkregen. De pennen van de twee staanders van een dergelijk raamwerk kunnen dan gelijktijdig in de sleuven van de bussen van een eerder aangebracht raamwerk worden gestoken, waarna het raamwerk naar de verticale stand kan worden gezwenkt.

Opgemerkt zij dat min of meer H-vormige raamwerken op zich bekend zijn. Een nadeel bij deze bekende raamwerken is echter, dat zij gevoelig zijn voor beschadigingen of vervormingen, waardoor de hart ophart afstand van de staanders niet vast is. Dit levert hinder op bij het monteren van de raamwerken. Bij toepassing van de pen en de bus volgens de onderhavige uitvinding wordt het voordeel bereikt, dat ook bij relatief grote afwijkingen ten opzichte van de nominale hart op hart afstand van de staanders, de beide pennen van een raamwerk toch eenvoudig in horizontale stand in de bussen van een er onder staand raamwerk kunnen worden geschoven. Bij het omhoog zwenken van het bovenste raamwerk zal dit, ten gevolge van de elastische vervormingscapaci-teit, gemakkelijk door zijn eigen gewicht naar beneden toe op het onderste raamwerk zakken.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld, weergegeven in de tekening, waarin:

Fig. 1 een aanzicht toont van een raamwerk volgens de onderhavige uitvinding ?

Fig. 2 een detail toont van het boveneinde van een staander van het raamwerk van fig. l op vergrote schaal;

Fig. 3 een zijaanzicht toont van het detail van fig. 2;

Fig. 4 en 5 doorsneden tonen volgens de lijnen IV - IV, respectievelijk v - v op vergrote schaal, waarbij in fig. 4 met streeplijnen een staander is aangegeven, die zich haaks op de getoonde staander uitstrekt;

Fig. 6 een detail toont van het ondereinde van een staander van het raamwerk van fig. 1 op vergrote schaal; en

Fig. 7 een doorsnede toont volgens de lijn VII - VII van fig. 6.

Fig. 1 toont een raamwerk bestaande uit de staanders 1, die met elkaar zijn verbonden door een dwarsligger 2 en schoren 3. Bij de dwarsligger kunnen niet in detail aangegeven middelen aanwezig zijn voor het met de staanders verbinden van leuningen of andere constructie elementen. Dergelijke middelen kunnen ook op andere plaatsen van de staanders zijn aangebracht zoals voor het monteren van bordessen.

Zoals in het bijzonder aangegeven in de figuren 2 tot 5 is het boveneinde 4 van een staander l voorzien van een bus 5, waarvan het deel 6 buiten het einde van de staander uitsteekt. Dit deel 6 is voorzien van een naar boven toe open uitsparing 7 en van een sleuf 8, die zich tot de onderrand 9 van de bus 5 uitstrekt naar wordt begrensd door de bovenrand 10 van de staander 1. Het bovenste einde 11 van de sleuf 8 ligt tussen de onderrand 12 van de uitsparing 7 en de bovenrand 13 van de bus 5 in.

zoals in het bijzonder blijkt uit de figuren 1, 6 en 7 is het ondereinde van een staander 1 voorzien van een pen 14, met een vierkante dwarsdoorsnede en met een afgeschuind einddeel 15. De pen 14 kan zijn gevormd uit een buisdeel en is door middel van de lassen 16 in de staander bevestigd. Uiteraard kan ook een andere wijze van verbinding van de pen aan de staander worden toegepast.

De binnendiameter DB van de bus 5 is iets groter dan de buitendiameter DS van de staander 1, zoals aangegeven in fig. 5. Hierdoor zal de breedte BU van de uitsparing 7 iets groter kunnen zijn dan de diameter DS van de staander 1, terwijl toch de uitsparing zich over minder dan 180° uitstrekt. Verder zal de breedte BS van de sleuf 8 iets groter zijn dan de afmeting BV, zie fig. 7, van een zijde van de vierkante pen 14.

Bij het monteren van een raamwerk op een reeds verticaal staand raamwerk wordt het te monteren raamwerk in horizontale stand met de pennen 14 van de beide staanders 1 via de uitsparingen 7 in de sleuven 8 gestoken tot de einden van de staanders 1 aanliggen tegen de wanden van de bussen 5.

In de figuren 3 en 4 is met streeplijnen een staander van het te monteren raamwerk in de beschreven stand getoond. Vanuit deze stand wordt het raamwerk naar de verticale stand ver zwenkt, waarbij de pennen 14 door de sleuven 8 heen bewegen zodat het raamwerk tijdens de verzwenking wordt geleid. Wanneer het raamwerk zich bijna in de verticale stand bevindt zullen de staanders 1 terecht komen in de bussen 5. Het raamwerk zal dan door zijn eigen gewicht naar beneden toe zakken em de pennen 14 zullen in de er zich onder bevindende staanders 1 worden opgenomen.

Om te voorkomen dat de staanders uit de er zich onder bevindende staanders worden getrokken kan in het boveneinde 4 van elk der staanders 1 en in de pennen 14 een boring 17 respectievelijk 18 zijn aangebracht waarin een niet nader aangeduide borgpen kan worden gestoken.

Het zal duidelijk zijn, dat slechts een mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding in de tekening is weergegeven en hierboven beschreven en dat vele wijzigingen kunnen worden aangebracht zonder buiten de uitvindingsgedachte te vallen.

Claims (6)

1. Steigerconstructie, in het bijzonder middelen die het mogelijk maken twee of meer staanders daarvan in verticale stand met elkaar te verbinden, met het kenmerk, dat een staander (1) aan het ene einde (4), welk einde in de samengestelde constructie het boveneinde van de staander vormt, is voorzien van een bus (5), waarvan de binnendiameter (DB) groter is dan de buitendiameter (DS) van een staander (1) en waarvan een deel (6) buiten het einde (10) van de staander uitsteekt, welk uitstekende deel is voorzien van een naar boven toe open uitsparing (7), die zich over een deel van de omtrek van de bus (5) uitstrekt, en van een sleuf (8) in het tegenover de uitsparing (7) liggende wanddeel van de bus, zodanig dat de sleuf (8), gezien in lengterichting van de staander, versprongen staat ten opzichte van de uitsparing (7) en het meest buiten liggende einde (11) zich tussen de einden van de er tegenover liggende uitsparing (7) bevindt, terwijl het ondereinde van een staander (1) is voorzien van een pen (14) die passend kan worden opgenomen in de sleuf (8) en in een deel van het boveneinde van een staander (1), waarbij de sleuf (8) in de bus (5) zich zo ver naar het einde (10) van de staander (1) toe voortzet, dat de in de sleuf (8) aangebrachte pen (14), van een zich in de horizontale stand bevindende door de uitsparing (7) ondersteunde staander (1), tijdens een deel van de hoekverdraaiing die de staander (1) uitvoert bij het naar de verticale stand zwenken ervan, door de verticale wanden van de sleuf (8) wordt geleid terwijl een deel van de staander door de onderrand (12) van de uitsparing (7) wordt ondersteund.

2. Steigerconstructie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de met het einde van een staander (1) verbonden pen (14) een vierkante dwarsdoorsnede bezit.

3. Steigerconstructie volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de binnendiameter (DB) van de bus (5) groter is dan de buitendiameter van de staander (1) en dat de uitsparing (7) zich over minder dan de helft van de omtrek uitstrekt en de breedte (BU) van de uitsparing (7) voldoende is voor het laten passeren van een staander (1).

4. Steigerconstructie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de sleuf (8) zich uitstrekt tot het andere einde (9) van de bus (5) en dat de onderrand van de bus (5) aan de staander (1) is vastgelast of op andere wijze daaraan is bevestigd.

5. Steigerconstructie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat gebruik kan worden gemaakt van een borgpen, die kan worden gestoken in, in lijn met elkaar liggende, boringen (17,18) in de met een staander (1) verbonden pen (14) en het deel van de staander (1) waarin de pen (14) kan worden opgenomen.

6. Steigerconstructie volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee evenwijdig aan elkaar lopende en op afstand van elkaar liggende staanders (1) met elkaar zijn verbonden door ten minste één dwars op de staanders lopende dwarsligger (2), zodanig dat een in hoofdzaak H-vormig raamwerk wordt verkregen.