NL193279C - Voor-uitschakelinrichting aan een nokkenwielsnelheidsbegrenzer voor liften. - Google Patents

Description

1 193279

Voor-uitschakelinrichting aan een nokkenwielsnelheidsbegrenzer voor liften

De uitvinding heeft betrekking op een voor-uitschakelinrichting aan een nokkenwielsnelheidsbegrenzer voor een lift, welke omvat: 5 - een aan een stijl van een snelheidsbegrenzer bevestigde schakelaar die wanneer hij bedient wordt de liftaandrijving stilzet, alsmede - een aan een slingerhefboom aangebrachte bedieningsinrichting, die de schakelaar bedient bij het overschrijden van de normale liftbewegingssnelheid, bij een onder de activeringssnelheid van de snelheidsbegrenzer liggende vooraf bepaalde liftbewegingssnelheid, 10 waarbij bij de activeringssnelheid een aan een slingerarm van de slingerhefboom aangebrachte slingerneus in de bewegingsbaan van een grendelkrans van een nokkenwiel grijpt en deze blokkeert.

Een dergelijke voor-uitschakelinrichting is bekend uit het Zwitserse Patentschrift 387.902.

Liften moeten voorzien zijn van een opvanginrichting, welke ten minste bij het neerwaartse traject bediend wordt door een snelheidsbegrenzingsinrichting wanneer de normale bewegingssnelheid met een 15 voorafbepaalde waarde overschreden wordt. Indien de opvanginrichting bediend wordt, dan wordt de kooi met een grote negatieve versnelling stilgezet, hetgeen voor de liftpassagiers onaangenaam is en bovendien tot aanzienlijke kosten leidt voor het weer in bedrijfsgereedheid brengen van de lift. Derhalve is het voordelig om bij snelheden van de liftkooi die slechts weinig te hoog zijn de beweging daarvan door het uitschakelen van de aandrijving en het bedienen van de rem te vertragen tot stilstand. Indien de kooi-20 snelheid ondanks het uitschakelen van de aandrijving verder stijgt, dan wordt de snelheidsbegrenzingsinrichting van de opvanginrichting bediend. Daardoor wordt de kooi vastgehouden aan de geleidingsrails. Voor het uitschakelen van de aandrijving bij een te hoge snelheid van de liftkooi en voor het bedienen van de opvanginrichting bij een verdere toename van de snelheid worden zeer vaak snelheidsbegrenzingsinrich-tingen met een wiel met nokken toegepast. De opbouw daarvan is eenvoudig, de vervaardiging is goed-25 koop, en vanwege hun eenvoud vertonen ze weinig storingen.

Dergelijke van een nokkenwiel voorziene snelheidsbegrenzingsinrichtingen werken met een twee-armige slingerhefboom, die draaibaar gelagerd is op een stijl en door een slingerrol in een slingerbeweging wordt gebracht. De zijde van de slingerhefboom die tegenover de slingerrol ligt is als een slingerneus uitgevoerd, welke bij een te hoge snelheid in de baan van de grendelkrans grijpt. Voor het vooraf uitschakelen van de 30 aandrijving is een inrichting op de slingerhefboom aangebracht die een schakelaar bedient.

De uit het eerdergenoemde Zwitserse Patentschrift 387.902 bekende voor-uitschakelinrichting bestaat volgens een eerste uitvoeringsvorm uit een drukveer, een massalichaam en een aan de stijl bevestigde schakelaar. Op het massalichaam werkt een door de beweging van de slingerhefboom opgewekte traagheidskracht met een voortdurend veranderende grootte en richting. De afmetingen van de drukveer en 35 van het massalichaam zijn zo gekozen, dat bij het overschrijden van een bepaalde snelheid van de lift de op het massalichaam werkende traagheidskracht groter is dan de som van het gewicht van het lichaam en de kracht van de drukveer. Door de daaruit voortvloeiende krachtscomponent wordt het massalichaam uit de ruststand naar boven bewogen om via een bout de aan de stijl bevestigde schakelaar te bedienen. Volgens de tweede uitvoeringsvorm bestaat de voor-uitschakelinrichting uit een trekveer, een massalichaam 40 en een contact op de slingerhefboom en volgens een derde uitvoeringsvorm uit een drukveer, een magneet en een contact aan de slingerhefboom. Alle drie de uitvoeringsvormen hebben echter in beginsel dezelfde werkingswijze. Ze werken zoals hierboven beschreven met een beweegbaar massalichaam, waarop een uit een traagheidskracht, het gewicht van het massalichaam en een veerkracht resulterende kracht aangrijpt, die het massalichaam bij een te hoge snelheid van de lift uit zijn ruststand beweegt.

45 Een nadeel van deze uit het Zwitserse Patentschrift bekende inrichting ligt in de ingewikkelde mechanische uitvoering en de daarmee gepaard gaande hoge vervaardigingskosten. Een verder nadeel is de ingewikkeldheid van de instel- en onderhoudswerkzaamheden. Het bedieningspunt voor het elektrische en mechanisch uitschakelen moet apart ingesteld worden en dat is vanwege de wederzijdse beïnvloeding niet erg eenvoudig. Een verandering of een aanpassing van de nominale snelheid van de lift leidt ook steeds tot 50 de noodzaak van een tweevoudige instelling van de bedieningspunten, waarbij de instelling van het elektrisch uitschakelen niet alleen van de nieuw gekozen nominale liftsnelheid, doch ook nog van de instelling van het mechanische uitschakelen afhangt.

Doei van de uitvinding is een inrichting te verschaffen voor het vooraf uitschakelen van de aandrijving van een liftinrichting bij een vooraf bepaalde te hoge snelheid, die een eenvoudige mechanische opbouw en 55 een zeer lage storingsgevoeligheid heeft, en waarmee een eenvoudige instelling mogelijk is.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bij een voor-uitschakelinrichting van de aan het begin aangegeven soort bereikt doordat de bedieningsinrichting een aan de slingerarm van de slingerhefboom gelagerde 193279 2 bedieningshefboom met een schakelaar-bedieningshefboom en een activeringsneus omvat, waarbij de bedieningshefboom door middel van ten minste een tegenhoudinrichting ten opzichte van de slingerhefboom in een ruststand gehouden wordt en waarbij, bij het bereiken van de vooraf bepaalde liftbewegingssnelheid, de bedieningshefboom door middel van de activeringsneus door de grendelkrans in de bedieningsstand 5 uitgezwaaid wordt. De liftkooi drijft via een kabel een kabelschijf met een geïntegreerde vergrendelingskrans aan. Een slingerroi draagt de beweging van de nokken over op een twee-armige slingerhefboom. Het tegenover de slingerroi liggende uiteinde van de slingerhefboom is uitgevoerd als een slingerneus. Op dit uiteinde van de slingerhefboom bevindt zich een bedieningsinrichting met een twee-armige bedieningshefboom, welke draaibaar gelagerd is op de slingerhefboom en door een tegenhoudinrichting gefixeerd is.

10 De door de uitvinding verkregen voordelen liggen in wezen in het feit dat de kracht voor het verkrijgen van het vooraf uitschakelen direct geleverd wordt door de grendelkrans, dat de bedieningsinrichting geen glijdende delen bezit, dat de opbouw van het mechanisme voor het vooraf uitschakelen eenvoudiger is dan bij de tot nu toe bekende, en daardoor een bijdrage levert voor het verminderen van de vervaardigings-kosten, dat het werk voor het instellen van de activeringssnelheid van de elektrische inrichting voor het 15 vooraf uitschakelen geheel weggelaten kan worden en daardoor een bron van fouten wordt opgeheven en overeenkomstig de betrouwbaarheid van de werking verhoogd wordt en dat de door de eenvoudige mechanische opbouw minder delen aan slijtage worden blootgesteld, waardoor de storingsgevoeligheid aanzienlijk wordt verminderd.

Teneinde te verzekeren dat de voor-uitschakelinrichting tijdens gewoon liftbedrijf te allen tijde in een voor 20 voor-uitschakeling gerede toestand verkeert, wordt volgens de uitvinding de bedieningshefboom door middel van een tegenhoudinrichting in een ruststand gehouden. Dit laat zich volgens de uitvinding op eenvoudige wijze realiseren wanneer de tegenhoudinrichting als snapinrichting of als magneet is uitgevoerd.

Teneinde na in werking treden van de voor-uitschakelinrichting te vermijden dat deze handmatig teruggesteld moet worden, is het volgens de uitvinding voordelig wanneer tegenhoudinrichting een 25 U-vormige, via een aanslag voorgespannen op de slingerhefboom aangebrachte terugstelveer bezit die de uitgeweken bedieningsinrichting zelfstandig in de ruststand terugzet.

In de bijgevoegde tekeningen is een voorbeeld van de uitvinding afgebeeld, dat in het volgende verder toegelicht wordt.

30 Figuur 1 toont een verticaal zijaanzicht van een volgens het slinger-nokbeginsel werkende snelheidsbegrenzer met een inrichting voor het vooraf uitschakelen.

Figuur 2 toont een bovenaanzicht van de snelheidsbegrenzer volgens figuur 1.

Figuur 3 toont een vergroot aanzicht in detail van de inrichting voor het vooraf uitschakelen van figuur 1 met een uit een veer en een daarop geplaatste kogel bestaande tegenhoudinrichting.

35 Figuur 4 toont een vergroot aanzicht in detail van de inrichting voor het vooraf uitschakelen van figuur 1 met een uit een voorgespannen terugstelveer bestaande tegenhoudinrichting.

Figuur 5 toont een aanzicht in detail van de tegenhoudinrichting in bovenaanzicht van figuur 4.

In de figuren 1 tot en met 5 is met 1 een stijl aangeduid, waarop aan elkaar bevestigd een van een groef 40 2.1 voor een kabel voorziene kabelschijf 2, een wiel 3 met nokken 3.1 en een grendelkrans 4 met met inkepingen 4.11 uitgeruste grendelkrans-tanden 4.1 op een as 1.1 draaibaar gelagerd zijn. Op een verdere as 1.2 is aan de stijl 1 een twee-armige slingerhefboom 5 zwaaibaar gelagerd, waarvan de ene arm 5.1 een draaibare slingerroi 5.11 draagt en waarvan de andere arm 5.2 een slingerneus 5.21 heeft en een bedieningsinrichting 6 draagt. Met 7 is een met het ene uiteinde aan de stijl 1 en met het andere uiteinde 45 aan de pendelhefboomarm 5.1 bevestigde tegenhoudveer aangeduid, welke tracht de slingerroi 5.11, op het kopvlak van het wiel 3 met de nokken te drukken. De instelling van de veerspanning van de veer 7 geschiedt via een op de stijl 1 aangebrachte verstelinrichting 7.1. De bedieningsinrichting 6 bestaat uit een op een as 6.1 draaibaar gelagerde, tweearmige bedieningshefboom 6.2, die aan het bovenste uiteinde een V-vormige bedieningsbeugel 6.21 en aan het onderste uiteinde een activeringsneus 6.22 bezit. Tussen de 50 bedieningshefboom 6.2 en de pendelhefboom 5 bevindt zich een tegenhoudinrichting 8, die in een eerste uitvoeringsvoorbeeld uit een veer met een daarop geplaatste kogel, in het vervolg snapinrichting genoemd, bestaat. Bij een verder uitvoeringsvoorbeeld bestaat de tegenhoudinrichting 8 uit een door een veer-bevestiging 8.1.1 en een bevestigingsschroef 8.1.2 vastgehouden terugstelveer 8.1, die samen met een aanslag 8.2 zich op de slingerhefboom 5 bevindt. Met 8.3 is een bedieningsstand van de terugstelveer 8.1 55 aangeduid. Een aan de staander 1 bevestigde uitschakelinrichting 9 bezit een schakelaar 9.1 met een schakelaarkop 9.11.

De hiervoor beschreven inrichting werkt als volgt: Een liftkooi drijft op bekende wijze via een kabel de 3 193279 kabelschijf 2 met een geïntegreerde grendelkrans 4 en geïntegreerd nokkenwiel 3 aan. De slingerrol 5.11 volgt de baan van het wiel 3 met nokken. De tegenhoudveer 7 is zo ingesteld, dat de slingerrol 5.11 tot aan de nominale liftsnelheid de nokken 3.1 van het wiel 3 met nokken volgt. De slingerhefboom 5 wordt door de nokken 3.1 via de slingerrol 5.1 in slingerbewegingen gebracht met wisselende richtingen. Indien de 5 liftsnelheid een bepaalde, door de tegenhoudveer 7 vooraf ingestelde bedieningswaarde overschrijdt, dan wordt de slingerrol 5.11 van het wiel 3 met nokken afgetild. Het traagheidsmoment van de slingerhefboom 5 wordt groter dan het tegenhoudmoment van de tegenhoudveer 7. De slingerneus 5.21 blijft in de baan van de grendelkrans 4 gestoken, waardoor de kabelschijf 2 wordt geblokkeerd. Door de wrijving in de richel 2.1 voor de kabel wordt de kracht voor het indrukken van de opvanginrichting verder vergroot.

10 Voor het vooraf uitschakelen van de aandrijving van de lift dient de bedieningsinrichting 6. De tegenhoud-inrichting 8 houdt de bedieningsinrichting ten opzichte van de slingerhefboom 5 in een ruststand. De activeringsneus 6.22 ligt in de ruststand dichter bij de baan respectievelijk steekt dieper in de baan van de grendelkrans 4 dan de slingerneus 5.21. Beide neuzen liggen in dit uitvoeringsvoorbeeld steeds tussen twee tanden 4,1 van de grendelkrans wanneer de slingerrol 5.11 zich op de nok 3.1 bevindt. Wanneer de 15 slingerrol 5.11 zich tussen twee nokken 3.1 bevindt, worden beide neuzen via de slingerhefboom 5 uit de baan van de tanden 4.1 van de grendelkrans getild. Daardoor worden de tanden 4.1 van de grendelkrans zonder invloed uit te oefenen langs de activeringsneus 6.22 en de slingerneus 5.21 bewogen. Bij een te hoge snelheid wordt de slingerrol 5.11 van het wiel met nokken afgetild. De tand 4.1 van de grendelkrans grijpt aan op de activeringsneus 6.22 en brengt de bedieningsinrichting 6 in een bedieningsstand. In de 20 ruststand van de bedieningshefboom 6.2 raakt de bedieningsbeugel 6.21 de kop 9.11 van de schakelaar niet, pas in de bedieningsstand schuift de bedieningsbeugel 6.21 over de kop 9.11 van de schakelaar en verandert daardoor de schakeltoestand van de schakelaar 9.1. Bij het bewegen van de twee-armige slingerhefboom 5 bestaat in de ruststand van de bedieningshefboom 6.2 geen gevaar voor bedienen. In het eerste uitvoeringsvoorbeeld moet na het uitwijken voor het weer in bedrijf brengen de bedieningshefboom 25 6.2 in de stand van de tegenhoudinrichting 8 teruggedraaid worden. In het verdere uitvoeringsvoorbeeld zet de tegenhoudinrichting 8 de uitgeweken bedieningshefboom 6.2 zelfstandig in de ruststand terug. Bij een te hoge snelheid van de liftkooi in de richting naar boven toe grijpt de activeringsneus 6.22 in de inkeping 4.11 van de tanden 4.1 van de grendelkrans. Door de draaiing linksom van de grendelkrans 4 wordt de bedieningshefboom 6.2 samen met de bedieningsbeugel 6.21 in de richting van de wijzers van de klok 30 uitgezwaaid, en daardoor wordt via de kop 9.11 van de schakelaar en de schakelaar 9.1 de aandrijving stilgezet.

In het eerste uitvoeringsvoorbeeld kan de tegenhoudinrichting 8 als een in de handel verkrijgbare snapinrichting uitgevoerd zijn, die als volgt werkt:

Een veergeleiding die in de slingerhefboom 5 aangebracht is bevat een veer welke de zich daarop 35 bevindende kogel tegen de bedieningshefboom 6.2 drukt. De diameter van de kogel is kleiner dan de diameter van de veergeleiding. Aan de zijde waar de hefboom bediend wordt is de veergeleiding afgesloten met een ring. De inwendige diameter van de ring bezit zodanige afmetingen, dat de kogel niet door de opening van de ring kan treden. De kogel kan derhalve ten hoogste over ongeveer de halve diameter van de kogel uit de veergeleiding treden. In de bedieningstand van de bedieningsinrichting 6 drukt de 40 bedieningshefboom 6.2 de kogel in de veergeleiding. Een boring met een diameter die kleiner is dan de diameter van de kogel ligt in de ruststand van de bedieningsinrichting 6 boven de kogel, door de veerkracht wordt de kogel zover in de boring geschoven tot de diameter van het instekende gedeelte van de kogel gelijk is aan de diameter van de boring. De kogel werkt zodoende als een vasthoudorgaan tussen de slingerhefboom 5 en de bedieningshefboom 6.2. Door het uitwijken van de bedieningshefboom 6.2 wordt de 45 boring weggedraaid van de kogel. Daardoor treedt de kogel uit de boring en wordt door de bedieningshefboom 6.2 in de veergeleiding gedrukt.

In plaats van een snapinrichting zou ook een kleine magneet aangebracht kunnen worden op de slingerhefboom 5. In plaats van een boring zou dan op de bedieningshefboom 6.2 een tegenmagneet worden gemonteerd.

50 Zoals in het verdere uitvoeringsvoorbeeld in de figuren 4 en 5 afgebeeld is, kan in plaats van een snapinrichting een tegenhoudinrichting 8 aangebracht worden welke de bedieningshefboom 6.2 zelfstandig terugstelt, en die als volgt werkt: De U-vormige via de aanslag 8.2 voorgespannen terugstelveer 8.1 houdt met zijn beide elk op een zijde van de V-vormige bedieningsbeugel 6.21 aangrijpende uiteinden van de poten de bedieningshefboom 6.2 in de ruststand.

55 Bij een te hoge snelheid van de liftkooi in de richting naar beneden toe wordt de bedieningshefboom 6.2 met de bedieningsbeugel 6.21 tegen de richting van de wijzers van de klok in uitgezwaaid. Daarbij wordt het ene been van de terugstelveer 8.1 meegenomen door de bedieningsbeugel 6.21 en tegen een veerkracht in

Claims (4)

193279 4 de bedieningsstand 8.3 bewogen. Zodra de tanden 4.1 van de grendelkrans niet meer in de activeringsneus 6.22 grijpen, zet de terugstelveer 8.1, die in de bedieningstand 8.3 de veerenergie opslaat, de bedieningsinrichting 6 weer in de ruststand terug. Bij een te hoge snelheid van de liftkooi in de opwaartse richting geschiedt de uitwijking van het andere been van de terugstelveer 8.1 en het terugzetten van de bedienings-5 inrichting 6 op analoge wijze.

1. Voor-uitschakelinrichting aan een nokkenwielsnelheidsbegrenzer voor een lift, welke omvat: - een aan een stijl van een snelheidsbegrenzer bevestigde schakelaar die wanneer hij bedient wordt de liftaandrijving stilzet, alsmede - een aan een slingerhefboom aangebrachte bedieningsinrichting, die de schakelaar bedient bij het overschrijden van de normale liftbewegingssnelheid, bij een onder de activeringssnelheid van de 15 snelheidsbegrenzer liggende vooraf bepaalde liftbewegingssnelheid, waarbij bij de activeringssnelheid een aan een slingerarm van de slingerhefboom aangebrachte slingerneus in de bewegingsbaan van een grendelkrans van een nokkenwiel grijpt en deze blokkeert, met het kenmerk, dat de bedieningsinrichting (6) een aan de slingerarm van de slingerhefboom (5) gelagerde bedieningshefboom (6.2) met een schakelaarbedieningshefboom (6.21) en een activeringsneus (6.22) 20 omvat, waarbij de bedieningshefboom (6.2) door middel van ten minste een tegenhoudinrichting (8) ten opzichte van de slingerhefboom (5) in een ruststand gehouden wordt, en waarbij bij het bereiken van de vooraf bepaalde liftbewegingssnelheid, de bedieningshefboom (6.2) door middel van de activeringsneus (6.22) door de grendelkrans (4) in de bedieningsstand uitgezwaaid wordt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tegenhoudinrichting (8) is uitgevoerd als 25 snapinrichting.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tegenhoudinrichting (8) is uitgevoerd als magneet.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tegenhoudinrichting (8) een U-vormige, via een aanslag (8.2) voorgespannen op de slingerhefboom (5) aangebrachte terugstelveer (8.1) bezit, die de 30 uitgeweken bedieningsinrichting (6) zelfstandig in de ruststand terugzet en deze in de ruststand houdt. Hierbij 2 bladen tekening