NL8601839A - Inrichting voor het vooraf uitschakelen op een snelheidsbegrenzingsinrichting met een wiel met nokken voor liften. - Google Patents

Description

N033865 1

Inrichting voor het vooraf uitschakelen op een snel heidsbegrenzings-inrichting met een wiel met nokken voor liften.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vooraf uitschakelen op een snel heidsbegrenzingsinrichting met een wiel met nokken» die een schakelaar bezit die aan de stijl van de snetheidsbegrenzi ngsinrichting is bevestigd en die bij bediening de aandrijving 5 van de lift stilzet, alsmede een bedieningsinrichting die op een slingerhefboom geplaatst is, welke de schakelaar wanneer de normale be-wegingssnelheid van de lift overschreden wordt, bedient bij een vooraf bepaalde snelheid van de lift die lager ligt dan de snelheid waarbij de snelheidsbegrenzingsinrichting bediend wordt.

10 Liften moeten voorzien zijn van een opvanginrichting, welke ten minste bij het neerwaartse traject bediend wordt door een snelheidsbe-grenzingsinrichting bij het met een vooraf bepaalde waarde overschrijden van de normale bewegingssnelheid. Indien de opvanginrichting bediend wordt, dan wordt de kooi met een grote negatieve versnelling 15 stilgezet, hetgeen voor de liftpassagiers onaangenaam is en bovendien tot aanzienlijke kosten leidt voor het weer in bedrijfsgereedheid brengen van de lift. Derhalve is het voordelig om bij snelheden van de liftkooi die slechts weinig te hoog zijn de beweging daarvan door het uitschakelen van de aandrijving en het bedienen van de rem te vertragen 20 tot stilstand. Indien de kooi snel heid ondanks het uitschakelen van de aandrijving verder stijgt, dan wordt de snel heidsbegrenzingsinrichting van de opvanginrichting bediend. Daardoor wordt de kooi vastgehouden aan de geleidingsrails. Voor het uitschakelen van de aandrijving bij een te hoge snelheid van de liftkooi en voor het bedienen van de op-25 vanginrichting bij een verdere toename van de snelheid worden zeer vaak snelheidsbegrenzingsinrichtingen met een wiel met nokken toegepast. De opbouw daarvan is eenvoudig en de vervaardiging goedkoop, en vanwege hun eenvoud vertonen ze weinig storingen.

Dergelijke snelheidsbegrenzingsinrichtingen met een wiel met nok-30 ken werken met een twee-armige slingerhefboom, welke draaibaar gelagerd is op een stijl en door een slingerrol in een slingerbeweging wordt gebracht. De zijde van de slingerhefboom die tegenover de slingerrol ligt is als een slingerneus uitgevoerd, welke bij een te hoge snelheid in de baan van de grendel krans grijpt. Voor het vooraf uitschakelen van de 35 aandrijving is een inrichting op de slingerhefboom aangebracht die een schakelaar bedient.

3601839 τ ·ΐ 2

Uit CH-A-387.902 is een dergelijke inrichting bekend. De inrichting voor.het vooraf uitschakelen bestaat volgens een eerste uitvoeringsvorm uit een drukveer, een massa!ichaam en een aan de stijl bevestigde schakelaar. Op het massa!ichaam werkt een door de beweging van de 5 slingerhefboom opgewekte traagheidskracht met een voortdurend veranderende grootte en richting. De afmetingen van de drukveer en van het massa!ichaam zijn zo gekozen, dat bij het overschrijden van een bepaalde snelheid van de lift de op de massalichaam werkende traagheidskracht groter is dan de som van het gewicht van het lichaam en de kracht van 10 de drukveer. Door de daaruit voortvloeiende krachtscomponent wordt het massalichaam uit de ruststand naar boven bewogen, dat via een bout de aan de stijl bevestigde schakelaar bedient. Volgens de tweede uitvoeringsvorm bestaat de inrichting voor het vooraf uitschakelen uit een trekveer, een massalichaam en een kontakt op de slingerhefboom en vol-15 gens een derde uitvoeringsvorm uit een drukveer, een magneet en een kontakt aan de slingerhefboom. Alle drie de uitvoeringsvormen bezitten echter in het beginsel dezelfde werkingswijze. Ze werken zoals hierboven beschreven met een beweegbaar massalichaam, waarop een uit een traagheidskracht, het gewicht van het massal ichaam en een veerkracht 20 resulterende kracht aangrijpt en die het massalichaam bij een te hoge snelheid van de lift uit zijn ruststand beweegt.

Een nadeel van deze bekende inrichting ligt in de ingewikkelde mechanische uitvoering en de daarmee gepaarde gaande hoge vervaardigings-kosten. Een verder nadeel is de ingewikkeldheid van de instel- en on-25 derhoudswerkzaamheden. Het bedieningspunt voor het elektrisch en mechanisch uitschakelen moet apart ingesteld worden en dat is vanwege de wederzijdse beïnvloeding niet erg eenvoudig. Een verandering of een aanpassing van de nominale snelheid van de lift leidt ook steeds tot de noodzaak van een tweevoudige instelling van de bedieningspunten, waar-30 bij de instelling van het elektrisch uitschakelen niet alleen van de nieuw gekozen nominale liftsnelheid, doch ook nog van de instelling van het mechanische uitschakelen afhangt.

Een uit DGM 7.238.999.2 bekende inrichting voor het vooraf uitschakelen is mechanisch gescheiden van de slingerhefboom. Daardoor kun-35 nen de bedieningspunten gescheiden en onafhankelijk ingesteld worden.

Afgezien van de vereenvoudigde instelwerkzaamheden bezit deze inrichting voor het uitschakelen echter dezelfde nadelen als die uit CH-A-387.902.

Het belangrijkste nadeel van de beide inrichtingen is de direkte 40 bediening door de traagheidskracht van beweegbare massa's. Wanneer de 850183© 3 wrijvingskrachten van de beweegbare deTen hoger worden, dan is de traagheidskracht voor een betrouwbare bediening niet meer voldoende. Daarbij komt nog de slijtage van de voortdurend bewegende delen. Een grotere mechanische ingewikkeldheid, ingewikkelde instel- en onder-5 houdswerkzaamheden, hogere storingsgevoeligheid en een daaruit voortvloeiende lagere betrouwbaarheid zijn de belangrijkste nadelen van de bekende inrichtingen voor het vooraf uitschakelen.

Doel van de uitvinding is een inrichting te verschaffen voor het vooraf uitschakelen van de aandrijving van een liftinrichting bij een 10 vooraf bepaalde te hoge snelheid, die een eenvoudige mechanische opbouw bezit en een zeer lage storingsgevoeligheid, en waarmee een eenvoudige instelling mogelijk is. Dit doel wordt volgens de in de conclusies gekenmerkte uitvinding bereikt, welke een inrichting bepaalt voor een snelheidsbegrenzingsinrichting gebaseerd op het slinger-nokkenbeginsel. 15 De liftkooi drijft via een kabel een kabelschijf met een geïntegreerde vergrendelingskrans aan. Een slingerrol draagt de beweging van de nokken over op een twee-armige slingerhefboom. Het tegenover de slingerrol liggende uiteinde van de slingerhefboom is uitgevoerd als een slingerneus. Op dit uiteinde van de slingerhefboom bevindt zich een 20 bedieningsinrichting met een een twee-armige bedieningshefboom, welke draaibaar gelagerd is op de slingerhefboom en door een tegenhoudinrich-ting gefixeerd is.

De door de uitvinding verkregen voordelen liggen in wezen in het feit dat de kracht voor het verkrijgen van het vooraf uitschakelen di-25 rekt geleverd wordt door de grendelkrans, dat de bedieningsinrichting geen glijdende delen bezit, dat de opbouw van het mechanisme voor het vooraf uitschakelen eenvoudiger is dan bij de tot nu toe bekende, en daardoor een bijdrage levert voor het verminderen van de vervaard!-gingskosten, dat het werk voor het instellen van de bedieningssnelheid 30 van de elektrische inrichting voor het vooraf uitschakelen geheel weggelaten kan worden en daardoor een bron van fouten wordt opgeheven en overeenkomstig de betrouwbaarheid van de werking verhoogd wordt en dat door de eenvoudige mechanische opbouw minder delen aan slijtage worden blootgesteld, waardoor de storingsgevoeligheid aanzienlijk wordt ver-35 minderd.

In de bijgevoegde tekeningen is een voorbeeld van de uitvinding afgebeeld, dat in het volgende verder toegelicht wordt.

Fig. 1 toont een verticaal zijaanzicht van een volgens het slinger-nokbeginsel werkende snel heidsbegrenzingsinrichting met een in-40 richting voor het vooraf uitschakelen.

3S01839 3* «» 4

Fig. 2 toont een bovenaanzicht van de snel heidsbegrenzingsinrichting volgens fig. 1.

Fig. 3 toont een vergroot aanzicht in detail van de inrichting voor het vooraf uitschakelen van fig. 1 met een uit een veer en een 5 daarop geplaatste kogel bestaande tegenhoud!nrichting.

Fig. 4 toont een vergroot aanzicht in detail van de inrichting voor het vooraf uitschakelen van fig. 1 met een uit een voorgespannen terugstel veer bestaande tegenhoud!nrichting.

Fig. 5 toont een aanzicht in detail van de tegenhoud!nrichting in 10 bovenaanzicht van fig. 4.

In de fig. 1 t/m 5 is met 1 een stijl aangeduid, waarop aan elkaar bevestigd een van een richel 2.1 voor een kabel voorziene kabelschijf 2, een wiel 3 met nokken dat nokken 3.1 bezit en een grendel krans 4 met met inkepingen 4.11 uitgeruste grendelkranstanden 4.1 op een as 1.1 15 draaibaar gelagerd zijn. Op een verdere as 1.2 is aan de stijl 1 een twee-armige slingerhefboom 5 zwaai baar gelagerd, aan de ene arm 5.1 waarvan een draaibare slingerrol 5.11 aangebracht is en de andere arm 5.2 waarvan een slingerneus 5.21 bezit en een bedieningsinrichting 6 draagt. Met 7 is een met het ene uiteinde aan de stijl 1 en met het an-20 dere uiteinde aan de pendel hefboomarm 5.1 bevestigde tegenhoudveer aangeduid, welke tracht de slingerrol 5 op het kopvlak van het wiel 3 met nokken te drukken. De instelling van de veerspanning van de veer 7 geschiedt via een op de stijl 1 aangebrachte verstel inrichting 7.1. De bedieningsinrichting 6 bestaat uit een op een as 6.1 draaibaar gelager-25 de, twee-armige bedieningshefboom 6.2, die aan het bovenste uiteinde een V-vormige bedieningsbeugel 6.21 en aan het onderste uiteinde een bedieningsneus 6.22 bezit. Tussen de bedieningshefboom 6.2 en de pendel hefboom 5 bevindt zich een tegenhoud!nrichting 8, die in een eerste uitvoeringsvoorbeeld uit een veer met een daarop geplaatste kogel, in 30 het vervolg snapinrichting genoemd, bestaat. In een verder uitvoeringsvoorbeeld bestaat de tegenhoudinrichting 8 uit een door een veerbeves-tiging 8.1.1 en een bevestigingsschroef 8.1.2 vastgehouden terugstel-veer 8.1, die samen met een aanslag 8.2 zich op de slingerhefboom 5 bevindt. Met 8.3 is een bedieningsstand van de terugstel veer 8.1 aange-35 duid. Een aan de staander 1 bevestigde uitschakel inrichting 9 bezit een schakelaar 9.1 met een schakelaarkop 9.11.

De hiervoor beschreven inrichting werkt als volgt: Een liftkooi drijft op bekende wijze via een kabel de kabelschijf 2 aan met een geïntegreerde grendel krans 4 en een wiel 3 met nokken. De slingerrol 40 5.11 volgt de baan van het wiel 3 met nokken. De tegenhoudveer 7 is zo 8601839 « -r 5 ingesteld, dat de slingerrol 5.11 tot aan de nominale liftsnelheid de nokken 3.1 van het wiel 3 met nokken volgt. De slingerhefboom 5 wordt door de nokken 3.1 via de slingerrol 5.1 in slingerbewegingen gebracht met wisselende richtingen. Indien de liftsnelheid een bepaalde, door de 5 tegenhoudveer 7 vooraf ingestelde bedieningswaarde overschrijdt, dan wordt de slingerrol 5.11 van het wiel 3 met nokken afgetild. Het traag-heidsmoment van de slingerhefboom 5 wordt groter dan het tegenhoudmo-ment van de tegenhoudveer 7. De slingerneus 5.21 blijft in de baan van de grendelkrans 4 gestoken, waardoor de kabel schijf 2 wordt geblok-10 keerd. Door de wrijving in de richel 2.1 voor de kabel wordt de kracht voor het indrukken van de opvanginrichting verder vergroot.

Voor het vooraf uitschakelen van de aandrijving van de lift dient de bedieningsinrichting 6. De tegenhoud!nrichting 8 houdt de bedieningsinrichting ten opzichte van de slingerhefboom 5 in een ruststand.

15 De bedieningsneus 6.22 ligt in de ruststand dichter bij de baan resp. steekt dieper in de baan van de grendelkrans 4 dan de slingerneus 5.21.

Beide neuzen liggen in dit uitvoeringsvoorbeeld steeds tussen twee tanden 4.1 van de grendelkrans wanneer de slingerrol 5.11 zich op de nok 3.1 bevindt. Wanneer de slingerrol 5.11 zich tussen twee nokken 3.1.

20 bevindt, worden beide neuzen via de slingerhefboom 5 uit de baan van de tanden 4.1. van de grendelkrans getild. Daardoor worden de tanden 4.1 van de grendelkrans zonder invloed uit te oefenen langs de bedieningsneus 6.22 en de slingerneus 5.21 bewogen. Bij een te hoge snelheid wordt de slingerrol 5.11 van het wiel 3 met nokken afgetild. De tand 25 4.1 van de grendelkrans grijpt aan op de bedieningsneus 6.22 en brengt de bedieningsinrichting 6 in een bedieningsstand. In de ruststand van de bedieningshefboom 6.2 raakt de bedieningsbeugel 6.21 de kop 9,11 van de schakelaar niet, pas in de bedieningsstand schuift de bedieningsbeugel 6.21 over de kop 9.11 van de schakelaar en verandert daardoor de 30 schakeltoestand van de schakelaar 9.1. Bij het bewegen van de twee-armige slingerhefboom 5 bestaat in de ruststand van de bedieningshefboom 6.2 geen gevaar voor bedienen. In het eerste uitvoeringsvoorbeeld moet na het uitwijken voor het weer in bedrijf brengen de bedieningshefboom 6.2 in de stand van de tegenhoud!nrichting 8 teruggedraaid wor-35 den. In het verdere uitvoeringsvoorbeeld zet de tegenhoud!nrichting 8 de uitgeweken bedieningshefboom 6.2 zelfstandig in de ruststand terug.

Bij een te hoge snelheid van de liftkooi in de richting naar boven toe grijpt de bedieningsneus 6.22 in de inkeping 4.11 van de tanden 4.1 van de grendelkrans. Door de draaiing linksom van de grendelkrans 4 wordt 40 de bedieningshefboom 6.2 samen met de bedieningsbeugel 6.21 in de rich- 3601839 & Ό 6 ting van de wijzers van de klok uitgezwaaid, en daardoor wordt via de kop 9.11 van de schakelaar en de schakelaar 9.1 de aandrijving stilgezet.

In het eerste uitvoeringsvoorbeeld kan de tegenhoudinrichting 8 5 als een in de handel verkrijgbare snapinrichting uitgevoerd zijn, die als volgt werkt:

Een veergeleiding die in de slingerhefboom 5 aangebracht is bevat een veer welke de zich daarop bevindende kogel tegen de bedieningshef-boom 6.2 drukt. De diameter van de kogel is kleiner dan de diameter van 10 de veergeleiding. Aan de zijde waar de hefboom bediend wordt is de veergeleiding afgesloten met een ring. De inwendige diameter van de ring bezit zodanige afmetingen, dat de kogel niet door de opening van de ring kan treden. De kogel kan derhalve ten hoogste over ongeveer de halve diameter van de kogel uit de veergeleiding treden. In de bedie-15 ningsstand van de bedieningsinrichting 6 drukt de bedieningshefboom 6.2 de kogel in de veergeleiding. Een boring met een diameter die kleiner is dan de diameter van de kogel ligt in de ruststand van de bedieningsinrichting 6 boven de kogel. Door de veerkracht wordt de kogel zover in de boring geschoven tot de diameter van het instekende gedeelte van de 20 kogel gelijk is aan de diameter van de boring. De kogel werkt zodoende als een vasthoudorgaan tussen de slingerhefboom 5 en de bedieningshefboom 6.2. Door het uitwijken van de bedieningshefboom 6.2 wordt de boring weggedraaid van de kogel. Daardoor treedt de kogel uit de boring en wordt door de bedieningshefboom 6.2 in de veergeleiding gedrukt.

25 In plaats van een snapinrichting zou ook een kleine magneet aangebracht kunnen worden op de slingerhefboom 5. In plaats van een boring zou dan op de bedieningshefboom 6.2 een tegenmagneet worden gemonteerd.

Zoals in het verdere uitvoeringsvoorbeeld in de fig. 4 en 5 afge-30 beeld is, kan in plaats van een snapinrichting een tegenhoudinrichting 8 aangebracht worden welke de bedieningshefboom 6.2. zelfstandig terugstelt, en die als volgt werkt: De U-vormige via de aanslag 8.2 voorgespannen terugstel veer 8.1 houdt met zijn beide elk op een zijde van de V-vormige bedieningsbeugel 6.21 aangrijpende uiteinden van de poten de 35 bedieningshefboom 6.2. in de ruststand.

Bij een te hoge snelheid van de liftkooi in de richting naar beneden toe wordt de bedieningshefboom 6.2 met de bedieningsbeugel 6.21 tegen de richting van de wijzers van de klok in uitgezwaaid. Daarbij wordt het ene been van de terugstel veer 8.1 meegenomen door de bedie-40 ningsbeugel 6.21 en tegen een veerkracht in de bedieningsstand 8.3 be- *80 1 8 3 9 è «r 7 wogen. Zodra de tanden 4.1 van de grendel krans niet meer in de bedie-ningsneus 6.22 grijpen, zet de terugstel veer 8.1, die in de bedienings-stand 8.3 de veerenergie opslaat, de bedieningsinrichting 6 weer in de ruststand terug. Bij een te hoge snelheid van de liftkooi in de op-5 waartse richting geschiedt de uitwijking van het andere been van de terugstel veer 8.1 en het terugzetten van de bedieningsinrichting 6 op analoge wijze.

8601839

Claims (4)

1. Inrichting voor het vooraf uitschakelen op een snel heidsbegren-zingsinrichting met een wiel met nokken, welke een schakelaar (9.1) be- 5 zit die aan de stijl (1) van de snelheidsbegrenzer bevestigd*is en wanneer hij bediend wordt de aandrijving van de lift stilzet, alsmede een op de slingerhefboom (5) geplaatste bedieningsinrichting (6), die de schakelaar (9.1) bij het overschrijden van de normale bewegingssnelheid van de lift bij een onder de bedieningssnelheid van de snel heidsbegren-10 zingsinrichting liggende vooraf bepaalde bewegingssnelheid van de lift bedient, met het kenmerk, dat de bedieningsinrichting (6) een bedie-ningshefboom (6.2.) is die op de slingerarm van de sl ingerhefboom (5) gelagerd is welke de slingerneus (5.21) draagt die met de grendel krans (4) van de snelheidsbegrenzingsinrichting samenwerkt, die een bedie-15 ningsbeugel (6.21) voor de schakelaar en een bedieningsneus (6.22) bezit, en welke door middel van ten minste een tussen hem en de slingerhefboom (5) geplaatste, een tegenhoudkracht uitoefende tegenhoud!nrich-ting (8) ten opzichte van de slingerhefboom (5) in een ruststand gehouden wordt, waarin zijn bedieningsneus (6.22) dichterbij de bewegings-20 baan van de grendelkrans (4) ligt dan de slingerneus (5.21) van de slingerhefboom (5) en bij het bereiken van de vooraf bepaalde snelheid van de lift door een van de tanden (4.1) van de grendelkrans tegen de tegenhoudkracht in de bedieningsstand uitgezwaaid wordt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tegen-25 houdinrichting (8) als snapinrichting uitgevoerd is.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tegenhoud! nrichting (8) als magneet uitgevoerd is.

4. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tegen-houdinrichting (8) een U-vormige, via een aanslag (8.2) voorgespannen 30 op de slingerhefboom (5) aangebrachte terugstelveer (8.1) bezit die de uitgeweken bedieningsinrichting (6) zelfstandig in de ruststand terugzet en deze in de ruststand houdt. 8801339