NL9400615A - Inrichting voor het slopen van automobielen. - Google Patents

Description

Inrichting voor het slopen van automobielen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het slopen van automobielen, welke inrichting omvat: transportwagens om de auto langs enkele stations te voeren om bij een station tot stilstand te worden gebracht voor het bij dit station uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, waarbij ten minste één der stations is voorzien van een omkeerinrichting om de auto over een zekere afstand omhoog te brengen en om zijn langsas te verdraaien waardoor de onderzijde van de auto van boven af bereikbaar is.

Bij een dergelijke, uit EP-A-0544342 bekende, inrichting omvat de omkeerinrichting een stel, van klemorganen voorziene, klembalken die met steunorganen zijn verbonden, zodanig dat zij naar elkaar toe en van elkaar af kunnen worden gedrukt voor het opnemen en vrij geven van een auto, welke steunorganen op hun beurt zijn verbonden met middelen voor het in hoogte richting verplaatsen en verdraaien van het stelsel van steunorganen en klembalken.

De steunorganen omvatten hierbij een horizontaal raamwerk dat op zijn vier hoekpunten langs verticale kolommen in hoogte richting kan worden versteld en dat aan zijn, dwars op de bewegings richting van een auto staande, zijden is voorzien van middelen voor het draaibaar ondersteunen van de steunorganen die de klembalken dragen.

Dit brengt met zich mee dat, bij de toevoer van een auto aan de inrichting, het raamwerk in de hoogste stand moet staan. Na het inbrengen van de auto laat men het raamwerk naar beneden toe zakken om de auto heen. Dan kan de auto door de klembalken worden vastgeklemd en het raamwerk omhoog gebracht zodat de auto kan worden verdraaid. Na het uitvoeren van werkzaamheden aan de auto wordt deze naar zijn uitgangsstand teruggedraaid en laat men het raamwerk weer naar beneden toe zakken. Dan wordt de auto door de klembalken vrijgegeven en moet het raamwerk naar boven toe worden gebracht om de auto uit de inrichting te kunnen verwijderen.

Het zal duidelijk zijn dat het omlaag en omhoog brengen van het raamwerk, wanneer een auto in de inrichting is gebracht dan wel daaruit moet worden verwijderd, tijd kost gedurende welke niet aan de auto kan worden gewerkt.

De uitvinding beoogt nu dit bezwaar op te heffen en voorziet er daartoe in, dat de steunorganen, die de klem-balken dragen, worden gevormd door paarsgewijs aangebrachte naar boven toe stekende poten, die nabij hun boveneinden verzwenkbaar zijn ondersteund door een zich in langsrich-ting uitstrekkende brug, die op zijn beurt wordt ondersteund door een raamwerk zodanig dat de brug om zijn langs-as verdraaibaar en in hoogte richting verstelbaar is, waarbij middelen aanwezig zijn voor het verzwenken van de poten, zodanig dat de klembalken naar elkaar toe en van elkaar af kunnen worden bewogen, en middelen voor het in verticale richting verstellen en verdraaien van de brug.

Hierdoor wordt bereikt dat een auto, met behulp van een transportwagen, tussen de klembalken kan worden gereden om daarna door middel van verzwenking van de poten te worden vastgeklemd. Vervolgens kan hij over enige afstand worden opgetild door verplaatsing van het raamwerk zodanig dat de brug omhoog wordt gebracht. Dan kan de brug worden verdraaid zodat de auto om zijn lengteas wordt verdraaid. Na het uitvoeren van de bewerking van de onderzijde van de auto wordt de brug teruggedraaid, omlaag gebracht, de auto op de transportwagen geplaatst, de klembalken gelost en de auto kan tussen de klembalken uit worden gereden.

Daarbij zal er in worden voorzien, dat de poten verzwenkbaar met de brug zijn verbonden in op afstand van elkaar gelegen draaipunten, dat de niet van de klembalken voorziene einden aan de andere zijde van de draaipunten liggen en daar met elkaar zijn verbonden door een drukme-dium-cilinder voor het variëren van de afstand tussen deze einden, terwijl tussen de beide poten koppelmiddelen aanwezig zijn zodanig dat de poten tijdens bediening van de drukmedium-cilinder over nagenoeg dezelfde hoek zullen verzwenken.

Door het op afstand van elkaar aanbrengen van de draaipunten van de poten kunnen de poten in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar en ongeveer verticaal lopen. Hierdoor zullen zij een auto gemakkelijk kunnen omvatten. Verder kunnen door middel van de beschreven constructie de poten met behulp van een enkele drukmedium cilinder worden ver-zwenkt.

De genoemde koppelmiddelen tussen de beide poten kunnen worden gevormd door ten minste één koppelplaat, die scharnierend met de beide poten is verbonden zodanig dat de scharnierpunten aan verschillende zijden van de draaipunten van de poten liggen en het midden van de verbindingslijn tussen de scharnierpunten samenvalt met het midden van de verbindingslijn tussen de draaipunten van de beide poten.

Daar de auto niet over een grote afstand behoeft te worden opgetild, kan er in worden voorzien, dat het raamwerk, dat dient voor het ondersteunen van de brug, aan een langszijde scharnierend is aangebracht aan het frame van de inrichting zodanig dat door verzwenking van het raamwerk om de scharnieras de, op afstand van de scharnieras met het raamwerk verbonden, brug in hoogte richting wordt versteld.

Het verzwenken van de brug kan bijvoorbeeld plaats vinden met behulp van een ketting die is verbonden met een grendelpen, zodanig dat bij het trekken aan de ketting eerst de grendelpen, tegen de kracht van een veer in, uit een in het frame aangebracht gat moet worden getrokken voordat de brug vrij is om te verzwenken.

Over het verplaatsings-traject van de brug zullen in het frame een aantal gaten worden aangebracht. Mocht nu de ketting breken of een storing optreden in het mechanisme waardoor aan de ketting wordt getrokken, dan zal door de werking van de veer de grendelpen in een gat in het frame worden gedrukt zodat de brug slechts een geringe verplaatsing uit kan voeren. De veiligheid van de inrichting wordt hierdoor aanmerkelijk verbeterd.

Volgens de uitvinding kan er verder in worden voorzien, dat de transportwagens, voor het transport van de te slopen auto's langs de verschillende stations, bij elke langsrand zijn voorzien van twee over nagenoeg 180° ver-zwenkbare steunorganen, die in lengterichting van de wagen op de gewenste afstand kunnen worden geplaatst, zodanig dat de steunorganen van een wagen in de naar buiten toe gezwenkte toestand in hoofdzaak horizontaal lopen en kunnen dienen voor het ondersteunen van de wielen, dan wel assen van een auto terwijl de steunorganen in de naar binnen toe gezwenkte stand gedeeltelijk over elkaar heen vallen en binnen de contouren van de wagen liggen.

Hierdoor kannen aan het eind van de transportbaan de wagens gemakkelijk gereed worden gemaakt voor het terug brengen ervan naar het begin van de baan. Bij het begin van de baan behoeven de steunorganen slechts naar buiten toe te worden gezwenkt. Tevens wordt op deze wijze bereikt, dat elke auto goed kan worden ondersteund, ook wanneer een aanmerkelijke beschadiging van wielondersteuningen is opgetreden, zoals dit bij sloopauto's het geval kan zijn.

Evenals bij de reeds bekende inrichting kunnen de transportwagens aan het begin en einde van de transportbaan worden gebracht op baandelen die in verticale richting kunnen worden verplaatst voor het op het hoogste niveau brengen van een transportwagen aan het begin van de baan voor het opnemen van een auto en op het laagste niveau brengen bij het einde van de baan voor het terugvoeren van de lege transportwagen naar het begin van de transportbaan.

Volgens de uitvinding worden nu de transportwagens voorzien van middelen waardoor zij, ten minste bij het begin en einde van de transportbaan, in aangrijping kunnen komen met aan aandrijfbare eindloze kettingen bevestigde meenemers, waarbij het in hoogte verstelbare haandeel is voorzien van twee in tegengestelde richtingen beweegbare kettingen en de direct daarop aansluitende boven en onder liggende delen van de transportbaan elk van een in één richting beweegbare ketting, die aansluit op diegene van de eerst genoemde kettingen die in dezelfde richting beweegt.

Op deze wijze kan een positieve verplaatsing van de transportwagens worden verkregen en is men niet afhankelijk van de zwaartekracht voor het brengen van de transportwagens op de genoemde baandelen. Tevens wordt hierdoor de veiligheid van de inrichting vergroot, daar de transportwagens bij het begin en einde van de baan niet op een ongewenst moment in beweging kunnen komen.

Verder wordt er volgens de onderhavige uitvinding in voorzien, dat nabij het einde van de transportbaan een pers is aangebracht voor het plat persen van het resterende deel van de auto, in het bijzonder de carrosserie, zoals deze van een transportwagen wordt afgenomen.

Daar dit resterende deel nagenoeg geheel uit metaal bestaat, kan gebruik worden gemaakt van een eenvoudig type pers. Er wordt hoogwaardig schroot verkregen dat gemakkelijk kan worden getransporteerd, daar het naar verhouding niet veel ruimte inneemt.

In het bijzonder kan de pers bestaan uit een vaste oplegplaat en twee klembekken, die nabij de langsranden van de oplegplaat daarmee scharnierend zijn verbonden en die door middel van drukmedium-cilinders vanuit een stand waarbij zij de oplegplaat in hoofdzaak vrij laten, voor het daarop plaatsen van een carrosserie, kunnen worden ver-zwenkt naar een stand tot boven de oplegplaat onder het in elkaar persen van de carrosserie, in welke stand de langsranden van de klembekken nagenoeg op elkaar aansluiten.

Om te voorkomen, dat delen van de carrosserie tussen de langsranden van de klembekken komen te vallen kan nabij één der langsranden van de oplegplaat een omhoog gerichte steun zijn aangebracht die op afstand boven de oplegplaat, en boven de betreffende klembek wanneer deze in de omhoog gerichte stand staat, is voorzien van een verzwenkbaar ermee verbonden arm, welke arm naar de oplegplaat toe kan worden gezwenkt voor het in langsrichting indrukken van het dak van een te behandelen carrosserie hetzij voor dan wel tijdens het naar de oplegplaat toe zwenken van de beide klembekken die de carrosserie in elkaar persen.

Ten slotte kan de inrichting nog een glasbak omvatten waarbij in een zijwand van de bak een sleuf aanwezig is waarin een portier van een auto kan worden geschoven in een in hoofdzaak horizontale stand, waarbij is voorzien in een boven de glasbak aangebrachte slaginrichting zodanig dat met een scherpe pen een slag op de ruit van het portier kan worden uitgeoefend voor het versplinteren van de ruit zodat de scherven in de glasbak vallen.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden weergegeven in de tekening, waarin:

Fig. 1 een aanzicht toont van een omkeerinrichting in de stand waarbij zich daarin een auto bevindt, die hetzij behandeld moet worden, dan wel behandeld is;

Fig. 2 een aanzicht toont overeenkomstig fig. 1 in de stand waarbij de auto is vastgeklemd en omgedraaid?

Fig. 3 een aanzicht toont van het frame van de inrichting van de fig. 1 en 2 met het daardoor ondersteunde raamwerk ?

Fig. 4 een aanzicht toont van de, in het raamwerk van fig. 3 op te nemen, brug en van de daarmee verbonden poten met de klembalken?

Fig. 5 een aanzicht toont van twee transportwagens, waarvan er één zich op de bovenste en de andere zich op de onderste baan bevindt;

Fig. 6 een zijaanzicht toont van het einddeel van de transportbaan waar de transportwagens omlaag worden gebracht ;

Fig. 7 een deel van een bovenste en van een onderste transportbaan toont met op elk daarvan een transportwagen;

Fig. 8 en 9 zijaanzichten tonen van de pers in de geopende, respectievelijk de gesloten stand; en

Fig. 10 een zijaanzicht toont van een glasbak voor het verwijderen van een ruit uit een portier.

De in de figuren 1-4 getoonde omkeerinrichting omvat het frame 1, dat in aanzicht is weergegeven in fig. 3 en bestaat uit twee portalen, die op afstand van elkaar staan en op niet nader aangegeven wijze met elkaar zijn verbonden. Het frame 1 ondersteunt het raamwerk 2 in de schar-nierassen 3, terwijl het raamwerk door middel van ten minste één ketting 4, dan wel kabel, verzwenkbaar is. De ketting 4 kan worden gewikkeld op een draaibaar opgestelde rol 5 die bijvoorbeeld door een - niet nader aangeduide -hydraulische motor kan worden aangedreven. Het van de rol 5 afgekeerde einde van de ketting 4 loopt over een gelei-dingsrol 6 en is verbonden met een pen 7 die verschuifbaar wordt ondersteund door het raamwerk 2. De pen 7 wordt door een veer 8 naar de poot van het frame 1 toe gedrukt. Het andere einde van de veer 8 ligt aan tegen een vast met het raamwerk 2 verbonden steun 9. De pen 7 kan door de veer 8 gedrukt worden in één der gaten 10 die zich in de poot van het frame 1 bevinden. Hierdoor kan de bij de pen liggende zijde van het raamwerk 2 vergrendeld worden ten opzichte van het frame 1. Wanneer nu door middel van de ketting 4 het raamwerk 2 moet worden verzwenkt wordt bij het spannen van de ketting eerst de pen 7 uit het gat 10 getrokken om daarna het daarbij liggende einde van het raamwerk naar boven toe te bewegen. Zodra door de een of andere oorzaak de trekkracht van de ketting 4 wegvalt zal de pen 7 in een gat 10 worden gedrukt zodat het raamwerk 2 slechts een beperkte slag kan uitvoeren. Aan het frame 1 zal nog een instelbare aanslag worden aangebracht zodat het verzwenkba-re einde van het raamwerk in de laagste stand daarvan zal worden ondersteund.

Het raamwerk 2 is voorzien van de draaipunten 12 voor het ondersteunen van een brug 13, die in het bijzonder in aanzicht is getoond in fig. 4. Voor het verdraaien van de brug 13 kan deze bijvoorbeeld aan één of beide einden zijn voorzien van een tandwiel 14, dat in aangrijping is met een tandheugel 15, die verschuifbaar is ondersteund in het raamwerk 2. De verschuiving van de tandheugel 15 kan plaats vinden met behulp van een niet nader aangeduide drukmedium-cilinder.

De brug 13 bezit scharnierpunten 16 voor het draaibaar ondersteunen van poten 17, die aan hun ondereinden zijn verbonden met de klembalken 18, waarop klembeugels 19 verschuifbaar zijn. De stand van de klembeugels kan worden aangepast op de te slopen auto. In het algemeen zullen twee op afstand van elkaar gelegen paren poten 17 aanwezig zijn, zodat elke klembalk 18 door twee poten wordt ondersteund.

Het ten opzichte van elkaar verplaatsen van de klembalken 18 vindt plaats door een drukmedium-cilinder 20, die is aangebracht tussen de boven liggende einden 21 van de poten 17. Om te bereiken, dat de poten 17 bij het bedienen van de cilinder 20 over ongeveer dezelfde hoek zullen verdraaien, zijn de poten 17 met elkaar gekoppeld door koppelplaten 22 waarvan er, ter wille van de duidelijkheid, in fig. 3 maar één is getoond. De koppelplaat 22 is in de punten 23 scharnierbaar verbonden met de beide poten 17.

Het middelpunt 24 van de lijn die de punten 23 met elkaar verbindt valt samen met het middelpunt van de lijn die de scharnierpunten 16 met elkaar verbindt.

Zoals blijkt uit de figuren 1 en 2 kan een, zich op een transportwagen 25 bevindende auto 26, tussen de klem-balken 18 worden gereden. Door bediening van de cilinder 20 kunnen de balken 18 naar elkaar toe worden gebracht om de auto vast te klemmen. Vervolgens wordt met behulp van de ketting 4 het raamwerk 2 verzwenkt voor het optillen van de auto 26 van de transportwagen 25. Daarbij kan eventueel de brug 13 ten opzichte van het raamwerk worden verdraaid zodat de auto 26 verticaal omhoog beweegt. Vervolgens wordt de brug 13 verdraaid zodat de auto 26 de stand bereikt als getoond in fig. 2. Hierna zullen niet nader aangegeven werkbordessen en opvangbakken naar de auto toe respectievelijk onder de auto worden geschoven. Na het uitvoeren van de werkzaamheden aan de auto wordt de cyclus in tegen gestelde richting herhaald om de auto weer op de transportwagen 25 te brengen. Na het verrijden van de transportwagen kan direct een volgende wagen in de inrichting worden gereden.

Een transportwagen 25 is in het bijzonder getoond in fig. 5. Deze omvat het rechthoekige raamwerk 27, dat is voorzien van vier wielen 28. Het raamwerk 27 draagt verder vier scharnierassen 29 en wel twee aan elke langszijde. Langs elke as is een steunorgaan 30 verschuifbaar zodat de steunorganen kunnen worden ingesteld op de afstand tussen de voor- en achteras van de te slopen auto. Verder zijn de steunorganen 30 verzwenkbaar vanuit de stand getoond in het bovenste deel van figuur 5 naar de stand getoond in het onderste deel van deze figuur. In de eerst genoemde stand kan een te slopen auto op de transportwagen 25 worden geplaatst en in de tweede stand kan de lege transportwagen worden teruggebracht naar het begin van de baan 31.

Figuur 6 toont een zijaanzicht van het einddeel van de transportbaan 31. Nadat het resterende deel van een gesloopte auto van een transportwagen 25 is verwijderd en de steunorganen 30 daarvan naar binnen toe zijn gezwenkt, wordt de wagen vanaf het hoger gelegen baandeel 32 naar het lager gelegen baandeel 33 gebracht. Daarvoor dient een in verticale richting verplaatsbaar haandeel 34 dat wordt ondersteund door een raamwerk 35 voorzien van vier wielen 36 die lopen door geleiders 37.

Het raamwerk 35 is scharnierend verbonden met het ene einde van een drukmedium-cilinder 38 waarvan het andere einde scharnierend is verbonden met een vast deel van de transportbaan 31. Door het naar buiten toe drukken van de zuigerstang van de cilinder 38 kan het raamwerk 35 vanuit de laagste stand getoond in figuur 6 naar de hoogste stand worden gebracht nadat er een transportwagen op is gereden.

Het baandeel 34 beweegt daarbij eerst in hoogte richting en daarna ook in lengterichting zodat de rails van de haandelen 32 en 34 goed op elkaar aansluiten. De einden van de rails van de beide delen kunnen daartoe ook nog zijn afgeschuind.

De haandelen 32 en 33 zijn elk nabij de einden voorzien van kettingwielen 39. Over elk paar kettingwielen loopt een ketting 40, die zich langs het betreffende baandeel uitstrekt. De kettingen 40 zijn voorzien van meenemers 41, die samen kunnen werken met aan de transportwagens 25 aangebrachte meeneemorganen 42.

De kettingen 40, de meenemers 41 en de meeneemorganen 42 zijn in het bijzonder ook getoond in figuur 7. Het zal duidelijk zijn dat de ketting 40 van een hoog gelegen baandeel 32 versprongen ligt ten opzichte van die van een laag gelegen baandeel 33 en dat aan de transportwagens 25 twee, eveneens versprongen staande, meeneemorganen 42 zijn aangebracht elk voor samenwerking met een aan de betreffende ketting aangebrachte meenemer 41. De kettingen 40 kunnen met behulp van een der kettingwielen 39 slechts in een bepaalde richting worden verplaatst zoals dit met pijlen is aangegeven in fig. 6.

Het in verticale richting verplaatsbare baandeel 33 is voorzien van twee stellen kettingwielen 39 met kettingen 40, elk in lijn liggend met een ketting van één van de haandelen 32 en 33, zodat over het baandeel 34 de transportwagens 25 in beide richtingen kunnen worden verplaatst door verplaatsing van één der beide kettingen, die elk slechts in één bepaalde richting kunnen worden bewogen.

De in figuur 6 getoonde inrichting wordt op overeenkomstige wijze toegepast bij het begin van de transportbaan 31 om een transportwagen 25 vanaf het onderste baandeel 33 op het hoger gelegen baandeel 32 te brengen. Het tussen de einddelen in gelegen deel van de transportbaan 31 kan zijn verdeeld in een aantal secties die elk aan de einden zijn voorzien van kettingwielen 39 waar over heen een ketting 40 loopt, die zich langs de betreffende sectie van de transportbaan uitstrekt. De ketting van elke sectie behoeft dan slechts berekend te zijn op het verplaatsen van één of hooguit enkele transportwagens 25.

De figuren 8 en 9 tonen een pers zoals deze in het bijzonder kan worden toegepast voor het in elkaar persen van de nagenoeg slechts uit metaal bestaande carrosserie van een gesloopte auto.

De pers omvat de oplegplaat 43 met de omhoog stekende randen 44, die zijn voorzien van scharnierassen 45 voor het verzwenkbaar met de oplegplaat 43 verbinden van klembekken 46. Het verzwenken van de klembekken 46 vindt plaats met behulp van de drukmedium-cilinders 47.

Aan de ene zijde van de oplegplaat 43 is een steun 48 bevestigd, waaraan een arm 49 verzwenkbaar is aangebracht. De ver zwenking van de arm 49 vindt plaats met behulp van de hydraulische-cilinder 50. Het vrije einde 51 van de arm 49 strekt zich over een zekere lengte van de pers uit en is voorzien van een rol 52.

Voordat op de oplegplaat 43 de carrosserie van een gesloopte auto kan worden geplaatst moet de arm 49, vanuit de in fig. 8 getoonde stand, naar boven toe naar een ongeveer verticale stand worden gezwenkt zoals aangegeven met de pijl R. Dan kan op de oplegplaat een carrosserie worden geplaatst en zal met behulp van de arm 49 het dak daarvan worden ingedrukt door verzwenking van de arm in een richting tegen gesteld aan de pijl R. Eveneens zullen de klembekken 46 naar de oplegplaat 43 toe worden gezwenkt om de carrosserie tot een klein pakket 53 samen te persen. De eindstand van de beide klembekken 43 met tussen deze en de oplegplaat 43 het pakket 53 is getoond in fig. 9.

Fig. 10 toont een zijaanzicht van een glasbak 54 voor het verwijderen van een ruit uit een portier. De bak 55 ervan is voorzien van een deksel 56 zodanig dat tussen de ene bovenrand 57 van de bak 55 en het deksel 56 een spleet 58 vrij blijft. Door de spleet 58 heen kan een, niet nader aangegeven, portier gedeeltelijk naar binnen toe worden geschoven zodanig dat de er in aanwezige ruit komt te liggen onder een slag-gereedschap 59. Met behulp van dit slaggereedschap kan de ruit worden verbrijzeld en de glasscherven zullen direct in de bak 55 vallen. Door niet nader aangegeven steunplaten zal een deel van het portier worden ondersteund.

Het zal duidelijk zijn, dat slechts enkele mogelijke uitvoeringsvormen van een inrichting volgens de uitvinding in de tekening zijn weergegeven en hierboven beschreven en dat vele wijzigingen kunnen worden aangebracht zonder buiten de uitvindingsgedachte te vallen.

Claims (12)

1. Inrichting voor het slopen van automobielen, welke inrichting omvat: transportwagens (25) om de auto (26) langs enkele stations te voeren om bij een station tot stilstand te worden gebracht voor het bij dit station uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, waarbij ten minste één der stations is voorzien van een omkeerinrichting om de auto over een zekere afstand omhoog te brengen en om zijn langsas te verdraaien waardoor de onderzijde van de auto van boven af bereikbaar is, met het kenmerk, dat de omkeerinrichting omvat: een stel, van klemorganen (19) voorziene, klembalken (18) die zijn verbonden met steunorganen zodanig dat zij naar elkaar toe en van elkaar af kunnen worden gedrukt voor het opnemen en vrij geven van een auto, welke steunorganen worden gevormd door paarsgewijs aangebrachte naar boven toe stekende poten (17), die nabij hun boveneinden verzwenkbaar zijn ondersteund door een zich in langs-richting uitstrekkende brug (13), die op zijn beurt wordt ondersteund door een raamwerk (2) zodanig dat de brug om zijn langsas verdraaibaar en in hoogte richting verstelbaar is, waarbij middelen (20) aanwezig zijn voor het verzwenken van de poten (17) zodanig dat de klembalken (18) naar elkaar toe en van elkaar af kunnen worden bewogen en middelen (4,5,6,14,15) voor het in verticale richting verstellen en verdraaien van de brug (13).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de poten (17) verzwenkbaar met de brug (13) zijn verbonden in op afstand van elkaar gelegen draaipunten (16), dat de niet van de klembalken (18) voorzien einden (21) aan de andere zijde van de draaipunten (16) liggen en daar met elkaar zijn verbonden door een drukmedium cilinder (20) voor het variëren van de afstand tussen deze einden (21), terwijl tussen de beide poten koppelmiddelen (22) aanwezig zijn zodanig dat de poten (17) tijdens bediening van de drukmedium-cilinder (20) over nagenoeg dezelfde hoek zullen verzwenken.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de koppelmiddelen tussen de beide poten (17) worden gevormd door ten minste één koppelplaat (22), die scharnierend met de beide poten (17) is verbonden zodanig dat de scharnierpunten (23) aan verschillende zijden van de draaipunten (16) van de poten (17) liggen en het midden (24) van de verbindingslijn tussen de scharnierpunten (23) samenvalt met het midden (24) van de verbindingslijn tussen de draaipunten (16) van de beide poten (17).

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het raamwerk (2), dat dient voor het ondersteunen van de brug (13), aan een langszijde scharnierend is aangebracht aan het frame (1) van de inrichting zodanig dat door verzwenking van het raamwerk (2) om de scharnieras (3) de, op afstand van de scharnieras (3) met het raamwerk (2) verbonden, brug (13) in hoogte richting kan worden versteld.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het verzwenken van de brug (13) plaats vindt met behulp van een ketting (4) die is verbonden met een grendelpen (7), zodanig dat bij het trekken aan de ketting (4) eerst de grendelpen (7), tegen de kracht van een veer (8) in, uit een in het frame (1) aangebracht gat (10) moet worden getrokken voordat de brug (13) vrij is om te verzwenken.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat over het verplaatsings-traject van het zich verplaatsende einde van het raamwerk (2), bij verzwenking daarvan met behulp van de ketting (4), in het frame (2) een aantal gaten zijn aangebracht waarin de met de ketting (4) verbonden grendelpen (7) kan worden opgenomen.

7. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de transportwagens (25), voor het transport van de te slopen auto's (26) langs de verschillende stations, bij elke langsrand zijn voorzien van twee over nagenoeg 180° verzwenkbare steunorganen (30), die in lengterichting van de transportwagen (25) op de gewenste afstand van elkaar kunnen worden geplaatst, zodanig dat de steunorganen (30) van een transportwagen, in de naar buiten toe gezwenkte stand ervan, in hoofdzaak horizontaal lopen en kunnen dienen voor het ondersteunen van de wielen, dan wel assen van een auto (26) terwijl de steunorganen (30) in de naar binnen toe gezwenkte stand gedeeltelijk over elkaar heen vallen en binnen de contouren van de transportwagen (25) liggen.

8. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de transportwagens (25) zijn voorzien van middelen (42) waardoor zij, ten minste bij het begin en einde van de transportbaan (31), in aangrijping komen met aan aandrijfbare eindloze kettingen (40) bevestigde meenemers (41), waarbij het in hoogte verstelbare haandeel (34) is voorzien van twee in tegengestelde richtingen beweegbare kettingen (40) en de direct daarop aansluitende boven en onder liggende delen (32,33) van de transportbaan (31) elk van een in één richting beweegbare ketting (40), die aansluit op diegene van de eerst genoemde kettingen die in dezelfde richting beweegt.

9. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nabij het einde van de transportbaan (31) een pers is aangebracht voor het plat persen van het resterende deel van de auto, in het bijzonder de carrosserie, zoals deze van een transportwagen (25) wordt afgenomen.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de pers bestaat uit een vaste oplegplaat (43) en twee klembekken (46), die nabij de langsranden (44) van de oplegplaat (43) daarmee scharnierend zijn verbonden en die door middel van drukmedium-cilinders (47), vanuit een stand waarbij zij de oplegplaat (43) in hoofdzaak vrij laten voor het daarop plaatsen van een carrosserie, kunnen worden verzwenkt naar een stand tot boven de oplegplaat (43) onder het in elkaar persen van de carrosserie, in welke stand de langsranden van de klembekken (46) nagenoeg op elkaar aansluiten.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat nabij één der langsranden van de oplegplaat (43) een omhoog gerichte steun (48) is aangebracht die op afstand boven de oplegplaat (43), en boven de betreffende klembek (46) wanneer deze in de omhoog gerichte stand staat, is voorzien van een verzwenkbaar ermee verbonden arm (49), welke arm naar de oplegplaat (43) toe kan worden gezwenkt voor het in langsrichting indrukken van het dak van een te behandelen carrosserie hetzij voor dan wel tijdens het naar de oplegplaat (43) toe zwenken van de beide klembekken (46) die de carrosserie in elkaar persen.

12. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat is voorzien in een glasbak (54), waarbij in een zijwand van de bak (55) een sleuf aanwezig is waarin een portier van een auto kan worden geschoven in een in hoofdzaak horizontale stand, waarbij is voorzien in een boven de glasbak aangebrachte slaginrichting (59) zodanig dat met een scherpe pen een slag op de ruit van het portier kan worden uitgeoefend voor het versplinteren van de ruit zodat de scherven in de glaébak vallen- (54).