NL9100003A - Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan. - Google Patents

Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan. Download PDF

Info

Publication number
NL9100003A
NL9100003A NL9100003A NL9100003A NL9100003A NL 9100003 A NL9100003 A NL 9100003A NL 9100003 A NL9100003 A NL 9100003A NL 9100003 A NL9100003 A NL 9100003A NL 9100003 A NL9100003 A NL 9100003A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
vehicle
loading
conveyor
track
vehicle according
Prior art date
Application number
NL9100003A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Jan Van Huet Transport B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Family has litigation
First worldwide family litigation filed litigation Critical https://patents.darts-ip.com/?family=19858694&utm_source=google_patent&utm_medium=platform_link&utm_campaign=public_patent_search&patent=NL9100003(A) "Global patent litigation dataset” by Darts-ip is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.
Application filed by Jan Van Huet Transport B V filed Critical Jan Van Huet Transport B V
Priority to NL9100003A priority Critical patent/NL9100003A/nl
Priority to AT92903098T priority patent/ATE109084T1/de
Priority to BE9200003A priority patent/BE1004903A6/nl
Priority to CS931354A priority patent/CZ135493A3/cs
Priority to DE69200281T priority patent/DE69200281T2/de
Priority to EP92903098A priority patent/EP0564557B1/en
Priority to PCT/NL1992/000001 priority patent/WO1992012025A1/en
Publication of NL9100003A publication Critical patent/NL9100003A/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60PVEHICLES ADAPTED FOR LOAD TRANSPORTATION OR TO TRANSPORT, TO CARRY, OR TO COMPRISE SPECIAL LOADS OR OBJECTS
    • B60P1/00Vehicles predominantly for transporting loads and modified to facilitate loading, consolidating the load, or unloading
    • B60P1/54Vehicles predominantly for transporting loads and modified to facilitate loading, consolidating the load, or unloading using cranes for self-loading or self-unloading
    • B60P1/5438Vehicles predominantly for transporting loads and modified to facilitate loading, consolidating the load, or unloading using cranes for self-loading or self-unloading with a moveable base
    • B60P1/5442Vehicles predominantly for transporting loads and modified to facilitate loading, consolidating the load, or unloading using cranes for self-loading or self-unloading with a moveable base attached to the roof of the vehicle

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Loading Or Unloading Of Vehicles (AREA)
  • Intermediate Stations On Conveyors (AREA)
  • Organic Low-Molecular-Weight Compounds And Preparation Thereof (AREA)
  • Automobile Manufacture Line, Endless Track Vehicle, Trailer (AREA)

Description

Titel: Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan.
De uitvinding heeft betrekking op een voertuig met een laadruimte voor het transporteren van voorwerpen, welk voertuig is voorzien van een boven in de laadruimte gemonteerde, in de lengterichting van het voertuig verlopende transportbaan, een langs de transportbaan beweegbaar verplaatsingsorgaan, en met het verplaatsingsorgaan gekoppelde grijporganen voor het vastgrijpen van een voorwerp.
Een dergelijk voertuig is in het bijzonder voor het transport van zware en breekbare plaatvormige voorwerpen zoals glasplaten bekend.
In het algemeen treedt bij het laden respectievelijk lossen van een transportvoertuig het probleem op, hoe de te transporteren voorwerpen van buiten in het voertuig op hun plaats aan te brengen, respectievelijk hoe de getransporteerde voorwerpen vanuit het voertuig naar buiten te brengen. Een mogelijke oplossing is natuurlijk de voorwerpen met de hand op hun plaats te tillen, maar zeker wanneer het zware voorwerpen betreft, is dat ongewenst vanwege het daartoe benodigde aantal mensen en de benodigde tijd.
Een andere algemene oplossing is gebruik te maken van een speciaal laad/losvoertuig, zoals bijvoorbeeld een steekwagen, waarbij het echter noodzakelijk is gebruik te maken van een laadperron of een optilbare laadklep van het transportvoertuig. Een eerste nadeel daarbij is, dat het transportvoertuig slechts gebruikt kan worden bij laad/losplaatsen waar dergelijke voorzieningen aanwezig zijn, danwel dat het transportvoertuig zelf steeds een laad/losvoertuig mee moet nemen. Een algemeen bezwaar van het gebruik van een optilbare laadklep is, dat het daarmee nauwelijks of in het geheel niet mogelijk is voorwerpen met aanzienlijke afmetingen te hanteren, tenzij de laadklep in de lengterichting van het transportvoertuig bijzonder groot wordt uitgevoerd. Een algemeen bezwaar van het gebruik van een laad/losvoertuig is, dat het daarmee niet goed mogelijk is langwerpige voorwerpen in de lengterichting van het transportvoertuig te plaatsen, omdat eenmaal geplaatste voorwerpen in het transportvoertuig de doorrijbreedte voor het laad/losvoertuig verminderen. Wanneer de voorwerpen slechts in de breedterichting van het transportvoertuig geplaatst kunnen worden, betekent dit een onaanvaardbare beperking van de maximaal transporteerbare lengte van de voorwerpen.
Om de bovengenoemde problemen te overwinnen, heeft het reeds bekende transportvoertuig een aan het plafond van de laadruimte bevestigde, in de lengterichting van het transportvoertuig verlopende transportbaan, waaraan een katrol is opgehangen die langs de transportbaan kan worden bewogen. Aan de katrol hangt een grijporgaan, bijvoorbeeld een haak, waarmee een voorwerp, al dan niet door tussenkomst van bijvoorbeeld touwen, kan worden gegrepen. Bij het laden van het bekende transportvoertuig wordt een zich buiten het transportvoertuig bevindend voorwerp gegrepen, opgetild tot het zich boven het niveau van de laadvloer bevindt, langs de transportbaan in de lengterichting van het transportvoertuig door de laadruimte getransporteerd naar een gewenste positie, en daar neergezet en gezekerd ten opzichte van het transportvoertuig.
Een bezwaar van het bekende transportvoertuig is echter, dat de afmetingen van de daarmee transporteerbare voorwerpen beperkt zijn.
Een eerste beperking betreft de horizontale afmetingen van het voorwerp. In de achterste positie van de katrol bevindt deze zich binnen de laadruimte nabij het achtereinde van het transportvoertuig, terwijl het gewenst is dat het zwaartepunt van het te laden/lossen voorwerp zich onder de katrol bevindt. Het voorwerp mag dus in een eerste horizontale richting, in het vervolg de breedte genaamd, slechts een geringe afmeting hebben opdat het zwaartepunt zo dicht mogelijk tot het achtereinde van het transportvoertuig kan worden gebracht; en in een tweede horizontale richting, in het vervolg de lengte genaamd, een afmeting hebben die maximaal slechts weinig groter mag zijn dan de breedte van het trans portvoertuig. Daarbij moet bedacht worden, dat de breedte van een transportvoertuig in veel landen is gebonden aan een wettelijk voorgeschreven maximum, in Nederland 2,5 meter.
Een tweede beperking betreft de verticale afmeting van het voorwerp. Tijdens de verplaatsing in de laadruimte hangt het voorwerp aan de katrol waarbij de onderkant van het voorwerp vrij moet zijn van de laadvloer. Tussen de onderkant van het voorwerp en de laadvloer moet dus een zekere minimale onderruimte aanwezig zijn, terwijl tussen de bovenkant van het voorwerp en het plafond van de laadruimte een zekere bovenruimte aanwezig moet zijn. In de verticale richting, in het vervolg de hoogte genaamd, mag het voorwerp dus een afmeting hebben die maximaal gelijk mag zijn aan de hoogte van de laadruimte minus genoemde onderruimte minus genoemde bovenruimte. Daarbij moet bedacht worden, dat de hoogte van de laadvloer in praktische zin mede wordt bepaald door de noodzakelijke aanwezigheid van wielen onder het voertuig, en dat de maximale hoogte van een transportvoertuig in veel landen in gebonden aan een wettelijk voorgeschreven maximum, in Nederland 4 meter.
Het is derhalve een doel van de onderhavige uitvinding het bekende voertuig te verbeteren.
In het bijzonder beoogt de uitvinding een transportvoertuig te verschaffen waarmee het mogelijk is om grotere voorwerpen dan thans mogelijk is, te vervoeren, te laden en te lossen, zonder de noodzaak dat bij een toeleverend respectievelijk ontvangend station speciale hulpmiddelen aanwezig zijn.
Volgens een eerste aspect van de uitvinding is daartoe de transportbaan verlengbaar uitgevoerd. Dit kan bijvoorbeeld uitschuifbaar, maar bij voorkeur heeft de transportbaan een stationair transportbaangedeelte en een scharnierbaar daarmee gekoppeld transportbaanverlengingsgedeelte.
Volgens een verder aspect van de uitvinding is de transportbaan dwars op zijn lengterichting horizontaal verplaatsbaar.
Volgens weer een verder aspect van de uitvinding is de transportbaan verticaal verplaatsbaar.
De uitvinding betreft ook een werkwijze voor het laden/lossen van een dergelijk voertuig. Een dergelijke werkwijze is volgens de uivinding gekenmerkt door het, voorafgaand aan het eigenlijke laden/lossen, verlengen van de transportbaan zodat deze tot buiten de laadruimte reikt, en het verticaal omhoog verplaatsen van de transportbaan, en door het, na afloop van het eigenlijke laden/lossen, terugbrengen van de transportbaan naar de onverlengde toestand, en het terugbrengen van de transportbaan naar de verticale uitgangspositie.
In het hiernavolgende zal de uitvinding nader worden verduidelijkt door beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van het voertuig volgens de uitvinding, onder verwijzing naar de tekening. Hierin toont: figuur IA een schematisch zijaanzicht, gedeeltelijk weggebroken, van een bekend transportvoertuig met een zich in de laadruimte bevindend voorwerp; figuur 1B een schematisch achteraanzicht van het in figuur IA getoonde transportvoertuig; figuur 2A een met figuur IA vergelijkbaar zijaanzicht van het bekende transportvoertuig tijdens een andere fase van een laad/los-handeling; figuur 2B een schematisch bovenaanzicht van het bekende transportvoertuig tijdens de in figuur 2A getoonde fase van een laad/los-handeling; figuur 3A een schematisch zijaanzicht, gedeeltelijk weggebroken, van een voorkeursuitvoeringsvorm van het transportvoertuig volgens de uitvinding, met een zich in een transport-stand bevindend transportbaanverlengingsgedeelte; figuur 3B een schematisch bovenaanzicht van het in figuur 3A getoonde transportvoertuig, waarbij het transportbaan-verlengingsgedeelte zich in een laad/los-stand bevindt; figuur 4A een met figuur 3B vergelijkbaar bovenaanzicht, waarbij de transportbaan is verplaatst naar de zijkant van het transportvoertuig; figuur 4B een schematisch achteraanzicht van het in figuur 4A getoonde transportvoertuig, waarbij de transportbaan een voorwerp draagt; figuur 5A een met figuur 4B vergelijkbaar achteraanzicht, waarbij de transportbaan verticaal omhoog is verplaatst, en waarbij het gedragen voorwerp hoger is dan het in figuur 4B gedragen voorwerp; figuur 5B een met figuur 5A vergelijkbaar achteraanzicht, waarbij de transportbaan verticaal omlaag is verplaatst; figuur 6A schematisch een gedeeltelijke dwarsdoorsnede toont volgens de lijn VI-VI in figuur 3A; figuur 6B schematisch een langsdoorsnede toont volgens de lijn B-B in figuur 6A; figuur 7A schematisch een perspectiefaanzicht toont van een gedeelte van een voorkeursuitvoeringsvorm van een verlengde transportbaan in de laad/los-toestand; figuur 7B schematisch een perspectiefaanzicht toont van de transportbaan van figuur 7A in de transport- toestand; figuur 8 schematisch een zijaanzicht toont van de in figuur 7A getoonde transportbaan; en figuur 9 schematisch een aanzicht toont van een voorbeeld van een constructie voor het zekeren van de in figuur 7A getoonde transportbaan.
In de figuren zijn gelijke of vergelijkbare onderdelen aangeduid met gelijke verwijzingscijfers.
Figuur IA toont een bekend transportvoertuig 1 met een laadruimte 2 voorzien van een plafond 3, een laadvloer 4 en zijwanden 5 en 6. Het voertuig 1 is voorzien van een boven in de laadruimte 2 aan het plafond 3 bevestigde, in de lengterichting van het voertuig 1 verlopende transportbaan 7, waarlangs een katrol 8 beweegbaar is. De katrol 8 is voorzien van grijporganen 9 zoals een haak voor het vastgrijpen van een voorwerp 10, welke grijporganen 9 ter wille van de eenvoud schematisch zijn weergegeven als een cirkel.
Zoals duidelijk blijkt uit figuur 1B, bevindt de transportbaan 7 zich centraal in de laadruimte 2.
In figuur 1B zijn tevens enkele verticale afmetingen aangegeven. De hoogte van de bodem 4 van de laadruimte 2 ten opzichte van het wegdek is aangegeven met F, en heeft een zekere minimale waarde die mede wordt bepaald door de aanwezigheid van wielen 20. De hoogte van het plafond 3 van de laadruimte 2 ten opzichte van het wegdek is aangegeven met C, en heeft een zekere door wettelijke voorschriften bepaalde maximale waarde, in Nederland 4 meter. Tijdens het verplaatsen van het voorwerp 10 in de laadruimte 2 moet tussen de onderkant 11 van het voorwerp 10 en de bodem 4 van de laadruimte 2 een minimale speling A aanwezig zijn, terwijl tussen de bovenkant 12 van het voorwerp 10 en het plafond 3 van de laadruimte 2 een minimale speling D aanwezig moet zijn die in hoofdzaak is bepaald door de aanwezigheid van de transportbaan 7 en de katrol 8. De maximaal toegestane verticale afmeting H van het voorwerp 10, zijnde het verschil tussen de maximaal bereikbare hoogtepositie T en de minimaal bereikbare hoogtepositie B, wordt dus gegeven door H=T-B=C-F-A-D, terwijl de in de laadruimte 2 in principe beschikbare laadhoogte Hmay wordt gegeven door Hmax = C - F.
Figuur 2A illustreert een fase van een laad/loshandeling waarin het voorwerp 10 zich buiten de laadruimte 2 bevindt. In de weergegeven situatie staat het voorwerp 10 op de grond, bevindt de katrol 8 zich in de achterste positie, en is het grijporgaan 9 vastgekoppeld met het voorwerp 10. Opdat het zwaartepunt van het voorwerp 10 zich zo goed mogelijk onder de katrol 8 bevindt, is het voorwerp 10 dwars geplaatst ten opzichte van het transportvoertuig 1, dat wil zeggen de kleinste afmeting (de breedte W) van het voorwerp 10 is gericht volgens de lichaamsas van het transportvoertuig 1, zoals vooral blijkt uit het bovenaanzicht van figuur 2B. Toch zal de verbindingslijn 13 tussen de grijporganen 9 en de katrol 8 een naar voren gerichte component hebben, zodat bij het laden/lossen de door de katrol 8 op het voorwerp 10 uitgeoefende kracht een naar voren gerichte component heeft waardoor het voorwerp 10 tegen de achterzijde van het transportvoertuig 1 wordt getrokken. Om schade te voorkomen moet derhalve een bedienend persoon het voorwerp 10 handmatig op afstand houden van de achterzijde van het transportvoertuig 1, danwel moet zijn voorzien in geleideorganen. Het zal duidelijk zijn, dat het gewenst is de naar voren gerichte kracht zo klein mogelijk te laten zijn, hetgeen betekent dat de breedte W van het voorwerp 10 zo klein mogelijk dient te zijn.
Voorts zal het duidelijk zijn, dat de lengte L van het voorwerp 10 kleiner dient te zijn dan de breedte van het transportvoertuig 1, omdat ander het voorwerp 10 niet in de laadruimte 2 kan worden gebracht. Dit betekent in de praktijk niet alleen een relatief maximum voor de lengte L, gerelateerd aan de breedte van het betreffende voertuig, maar tevens een absoluut maximum, omdat de breedte van een transportvoertuig in veel landen is gebonden aan een wettelijk voorgeschreven maximum, dat in Nederland 2,5 meter bedraagt.
Het transportvoertuig volgens de uitvinding, in de figuren 3 en verder in zijn algemeenheid aangeduid door het verwijzingscijfer 30, heeft de genoemde beperkingen niet, althans in sterk verminderde mate.
Volgens een belangrijk aspect van de uitvinding heeft het transportvoertuig 30 een verlengbaar uitgevoerde transportbaan 7, 37. In figuur 3 is een voorkeursuitvoeringsvorm van het transportvoertuig 30 volgens de uitvinding weergegeven, waarbij een stationair transportbaangedeelte 7 binnen de ruimte 2 is opgesteld, en een transportbaanverlengingsgedeelte 37 bij het achterste uiteinde 31 van het transportbaangedeelte 7 scharnierbaar daarmee is verbonden, zoals in het hiernavolgende nader zal worden verduidelijkt. Opgemerkt wordt hierbij, dat met de term "stationair transportbaangedeelte" wordt bedoeld dat dit transportbaangedeelte met betrekking tot de scharnierbeweging stationair is opgesteld ten opzichte van het voertuig 30.
Het stationaire transportbaangedeelte 7 strekt zich uit over in hoofdzaak de gehele lengte van de laadruimte 2, zodat het achterste uiteinde 31 van het transportbaangedeelte 7 zich nabij de achterkant van de laadruimte 2 bevindt. De scharnier-as kan verticaal verlopen, maar bij voorkeur, en zoals weergegeven in figuur 3A, verloopt de scharnieras horizontaal. In een transportstand, die in figuur 3A in zijaanzicht is geïllustreerd, is het transportbaanverlengingsgedeelte 37 omlaag gezwenkt en neemt het een vrijwel verticale positie in, waarbij het zich geheel binnen de laadruimte 2 bevindt zodat de ter wille van de duidelijkheid niet weergegeven deuren van de laadruimte 2 dicht kunnen. In een laad/los-stand, die in figuur 3B in bovenaanzicht is geïllustreerd, reikt het transportbaanverlengingsgedeelte 37 over een afstand ü tot buiten de laadruimte 2 en vormt met het stationair opgestelde transportbaangedeelte 7 een verlengde transportbaan 7, 37, waarbij de katrol 8 tot nabij het achteruiteinde van het transportbaanverlengingsgedeelte 37 gebracht kan worden.
Het voordeel van een dergelijke verlengde transportbaan 7, 37 betreft een groter bereik van de toegestane horizontale afmetingen van een te transporteren voorwerp 40. Zo kan de breedte W van het voorwerp 40 zonder bezwaar veel groter zijn dan de breedte van het in relatie met het bekende transportvoertuig besproken voorwerp 10, omdat het steeds mogelijk blijft de katrol 8 tot direct boven het zwaartepunt van het voorwerp 40 te brengen. Daarbij is praktisch geen gevaar aanwezig dat het voorwerp 40 bij het tillen tegen het voertuig 30 wordt getrokken. Hoewel dit op praktische bezwaren stuit, kan thans theoretisch de breedte van het voorwerp 40 maximaal gelijk zijn aan de inwendige breedte w van de laadruimte 2.
Ook kan de lengte L van het voorwerp 40 zonder bezwaar veel groter zijn dan de lengte van het in relatie met het bekende transportvoertuig besproken voorwerp 10, dat wil zeggen groter dan de inwendige breedte van de laadruimte 2. Wanneer de lengte L kleiner is dan twee maal de afstand U, kan bij het laden/lossen de lengterichting van het voorwerp 40 gericht zijn volgens de lengteas van het transportvoertuig 30 onder behoud van het bovenbeschreven voordeel, dat de katrol 8 tot direct boven het zwaartepunt van het voorwerp 40 gebracht kan worden. Wanneer de lengte L groter is dan twee maal de afstand U, kan bij het laden/lossen het voorwerp 40 dwars achter het transportvoertuig 30 geplaatst worden, zoals weergegeven in figuur 3B. Uiteraard zal het voorwerp 40 tijdens het transport daarvan, dat wil zeggen binnen de ruimte 2, met de lengterichting daarvan gericht moeten zijn volgens de lengteas van het transportvoertuig 30. Het overgaan van deze transport-oriëntatie naar de bovenbeschreven dwars-gerichte oriëntatie en vice versa kan plaatsvinden door het voorwerp 40 hangend aan de katrol 8 te draaien om een verticale as, zoals is aangeduid door het cirkelsegment 41. Daarbij geldt slechts als vereiste, dat het voorwerp 40 bij deze draaibeweging vrij blijft van de zijkant van de ruimte 2. Voor een rechthoekig voorwerp geldt dan als vereiste, dat (L/2)2 + (W/2)2 < U2 + (w/2)2
Bij een relatief kleine breedte Wis de maximale lengte Lmax derhalve ongeveer gelijk aan
Figure NL9100003AD00101
. Bij een uitsteek- afstand U van ongeveer 3 meter en een inwendige breedte van de laadruimte 2 van ongeveer 2,5 meter, is derhalve de maximale lengte Lmax van het voorwerp 40 ongeveer gelijk aan 6,5 meter.
Bij voorkeur is de transportbaan 7, 37 in zijn geheel zijdelings verplaatsbaar bevestigd binnen de ruimte 2. Hiermee wordt het voordeel bereikt, dat de maximale lengte Lmay van het voorwerp 40 nog verder is vergroot, zoals duidelijk blijkt uit figuur 4A. In de in figuur 4A geïllustreerde toestand is de transportbaan 7, 37 zijdelings verplaatst tot tegen de zijwand 5 van de laadruimte 2. Bij behoud van al de onder verwijzing naar figuur 3 beschreven voordelen, geldt thans als vereiste voor een rechthoekig voorwerp, dat (L/2)2 + (W/2)2 < U2 + w2 zodat bij een relatief kleine breedte W de maximale lengte Lrnav ongeveer gelijk is aan
Figure NL9100003AD00102
. Bij een uitsteek- afstand ü van ongeveer 3 meter en een inwendige breedte van de laadruimte 2 van ongeveer 2,5 meter, is dan de maximale lengte Lmax van het voorwerp 40 ongeveer gelijk aan 7,8 meter.
Verder wordt het voordeel bereikt, zoals geïllustreerd in figuur 4B, dat bij het plaatsen van het voorwerp 40 in de ruimte 2 het voorwerp eenvoudiger tegen een zijwand van de ruimte 2 geplaatst kan worden.
In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is de transportbaan 7, 37 tezamen met het plafond 3 van de laadruimte 2 verticaal verplaatsbaar, bij voorkeur over een afstand die ten minste gelijk is aan de som van de in het voorgaande reeds besproken afstanden A en D. Hierdoor is het mogelijk om hogere voorwerpen te transporteren dan met het bekende voertuig 1 mogelijk is.
Wanneer het transportvoertuig 30 deelneemt aan het verkeer, bevinden het plafond 3 en de transportbaan 7, 37 zich in de laagste uiterste positie, zoals geïllustreerd in figuur 5B, in welke positie de hoogte C van het plafond 3 voldoet aan de wettelijk voorgeschreven maximale afmeting, zodat in de transportstand van het plafond 3 en de transportbaan 7, 37 de afmetingen van de laadruimte 2 overeenkomen met die van het in figuur 1B geïllustreerde bekende voertuig 1.
Wanneer het transportvoertuig 30 wordt geladen of gelost, kunnen het plafond 3 en de transportbaan 7, 37 ten opzichte van de transportstand in een hogere positie worden gebracht. Figuur 5A illustreert de hoogste uiterste positie, waarbij het verschil tussen de hoogste uiterste positie en de laagste uiterste positie is aangeduid met AC. In deze uiterste positie, in het hiernavolgende aangeduid als laad/los-stand, kan een voorwerp 40 met een maximaal toegestane hoogte H worden geladen/gelost, waarvoor geldt: H = C+AC-F-A-D, terwijl de in de laadruimte 2 in principe in de transportstand beschikbare laadhoogte Hmav wordt gegeven door Hmav = C - F.
Het zal duidelijk zijn dat, wanneer AC ten minste even groot is als A + D, voorwerpen getransporteerd kunnen worden waarvan de hoogte correspondeert met de maximaal beschikbare laadhoogte in de laadruimte 2.
Thans zal een voorkeursuitvoeringsvorm van het transportvoertuig 30 waarbij de transportbaan 7, 37 zowel verticaal als zijdelings verplaatsbaar is, worden besproken onder verwijzing naar de figuren 6A en 6B. Op het chassis van het voertuig 30 is een steungestel bevestigd, dat een aantal langs de zijkant van het voertuig 30 verticaal geplaatste holle buizen 101 omvat. In elke buis 101 is verschuifbaar een balk 102 aangebracht, die met het oog op gewichtsbesparing eveneens een holle buis kan zijn. De buisstelsels 101, 102 kunnen op onderling gelijke afstand langs elke zijkant van het voertuig 30 zijn geplaatst, welke onderling gelijke afstand bij voorbeeld ongeveer gelijk is aan 2 meter, terwijl met elk aan de ene zijkant van het voertuig 30 opgesteld buisstelsel 101, 102 een (niet weergegeven) aan de andere zijkant van het voertuig 30 opgesteld buisstelsel 101', 102* correspondeert, bij in de lengterichting van het voertuig 30 gerekend dezelfde positie.
Bij het bovenuiteinde daarvan is elke buis 102 middels een horizontale, loodrecht op de lengterichting van het voertuig 30 georiënteerde I-balk 103 verbonden met het bovenuiteinde van de corresponderende buis 102'. Met hun bovenzijden dragen de I-balken 103 het eigenlijke plafond 3 van de laadruimte 2.
Met elke I-balk 103 is een U-vormig draagorgaan 104 voor het stationair transportbaangedeelte 7 gekoppeld. Vanuit de opstaande wanden 105 van het U-vormig draagorgaan 104 reiken wielassen 106 naar het lijf 107 van de betreffende I-balk 103, aan welke wielassen 106 wielen 108 zijn gemonteerd die kunnen rijden over de onderflens 109 van de I-balk 103. Aldus is elk U-vormig draagorgaan 104 verplaatsbaar langs de betreffende I-balk 103, dat wil zeggen loodrecht op de lengterichting van het voertuig 30. Aangezien de U-vormige draagorganen 104 met hun onderzijde de transportbaan 7 dragen, is derhalve het stationair transportbaangedeelte 7, en daarmee de transportbaan 7, 37, in zijn geheel zijdelings verplaatsbaar in de ruimte 2.
Het zal duidelijk zijn dat, in een uitvoering waarbij er geen behoefte bestaat aan een zijdelingse verplaatsing van de transportbaan 7, 37, de U-vormige draagorganen 104 weggelaten kunnen worden zodat het stationair transportbaangedeelte 7 rechtsreeks bevestigd kan worden aan de I-balken 103.
De zijdelingse verplaatsing van de U-vormige draagorganen 104 met de transportbaan 7, 37 kan tot stand worden gebracht met willekeurige daartoe geschikte middelen, die bij voorbeeld een elektromotor kunnen omvatten welke geschikt is om bedreven te worden met de bedrijfsspanning van een aan boord van het voertuig aanwezige accu (24 V). Om te verzekeren dat de transportbaan 7, 37 bij de zijdelingse verplaatsing evenwijdig blijft aan de lengteas van het voertuig, dat wil zeggen om wringing te voorkomen, kunnen de genoemde middelen bij voorbeeld aangrijpen bij twee zich op afstand van elkaar bevindende posities van het transportbaangedeelte 7, zoals voor een deskundige duidelijk zal zijn.
Opgemerkt wordt dat, indien het gewenst is om nog langere voorwerpen te vervoeren, het mogelijk is dat bij de zijdelingse verplaatsing van de transportbaan 7, 37 deze onder een hoek wordt geplaatst ten opzichte van de lengteas van het voertuig. Dit kan worden bereikt door de transportbaan 7 met de draagorganen 104 te koppelen middels een om een verticale as draaibaar koppelorgaan, en door de bovengenoemde middelen zodanig aan te sturen, dat de genoemde twee zich op afstand van elkaar bevindende posities van het transportbaangedeelte 7 in tegengestelde richtingen worden bewogen. Indien de transportbaan 7 zodanig wordt verplaatst dat deze diagonaal door de laadruimte 2 reikt, is de maximale lengte Lmav van het voorwerp 40 ongeveer gelijk aan 9,2 meter.
In de figuur is nog weergegeven, dat in de transportbaan 7, 37 een op zich bekende wagen 110 middels wielen 111 kan rijden, aan welke wagen aan de onderzijde de katrol 8 gemonteerd is, zoals op zich bekend. De verplaatsing van de wagen 110 wordt in dit voorbeeld tot stand gebracht door een transportketting 112 die is opgespannen over twee ketting-wielen 113 en 114, waarbij het kettingwiel 113 zich bevindt bij het voorste uiteinde van het stationair transportbaangedeelte 7 en wordt aangedreven door een op zich bekende motor, terwijl het kettingwiel 114 zich bevindt bij het achterste uiteinde van het transportbaanverlengingsgedeelte 37.
Zoals in figuur 6A is weergegeven, is het voertuig voorzien van een hoogteverstelorgaan 120, in het weergegeven voorbeeld een in de buis 101 opgestelde hydraulische cylinder/zuiger-combinatie 121, 122. Bij voorkeur is elk buisstelsel 101, 102 en 101', 102' voorzien van een dergelijke cylinder/zuiger-combinatie 121, 122. Wanneer, via op zich bekende middelen, fluïdum wordt toegevoerd naar de cylinder 121, zal de zuiger 122 uit de cylinder 121 naar buiten worden gedrukt, waardoor de buis 102 verticaal wordt verplaatst in de buis 101. Aldus is het mogelijk de horizontale I-balken 103, en daardoor het plafond 3 en de transportbaan 7, 37, verticaal te verplaatsen, zoals in het voorgaande is beschreven. Daarbij is de maximale verticale verplaatsing in principe slechts beperkt door de maximale slag van de cylinder/zuiger-combinatie 121, 122. Om een goed gedefinieerde onderste uiterste stand van het plafond 3 en de transportbaan 7 te verzekeren, kan bijvoorbeeld de buis 102 uitwendig zijn voorzien van een aanslagorgaan 123 dat in de genoemde onderste uiterste stand aanligt tegen de bovenkant van de buis 101.
Het zal duidelijk zijn dat, in een uitvoering waarbij er geen behoefte bestaat aan een verticale verplaatsing van de transportbaan 7, 37, de I-balken 103 bevestigd kunnen zijn aan gefixeerd bevestigde verticale balken.
Thans zal onder verwijzing naar figuur 7A en verder een voorkeursuitvoeringsvorm van een verlengbare transportbaan volgens de uitvinding nader worden beschreven.
Nabij het achterste uiteinde 31 is het stationair trans-portbaangedeelte 7 aan de bovenzijde daarvan voorzien van twee omhoog reikende uitsteeksels 130 en 131, en is het stationair transportbaangedeelte 7 aan de onderzijde daarvan voorzien van twee omlaag reikende uitsteeksels 132 en 133 (waarvan het uitsteeksel 132 door de perspectiefwerking niet is weergegeven) . Het transportbaanverlengingsgedeelte 37 is bij het voorste uiteinde daarvan aan weerszijden voorzien van flensplaten 140 en 141 die reiken tot voorbij het transportbaan-verlengingsgedeelte 37. De uitsteeksels 130, 131, 132, 133 en de flensplaten 140, 141 zijn gefixeerd bevestigd aan respectievelijk het stationair transportbaangedeelte 7 en het transportbaanverlengingsgedeelte 37, bijvoorbeeld door lassen.
De flensplaten 140 en 141 zijn nabij de voorzijden daarvan scharnierbaar gekoppeld met de onderste uitsteeksels 132 en 133 van het stationair transportbaangedeelte 7, bijvoorbeeld middels door respectieve boringen 134, 135 in de onderste uitsteeksels 132, 133 en respectieve boringen 142, 143 in de flensplaten 140, 141 reikende scharnierpennen 144.
In de transportstand (figuur 7B) is het transportbaan-verlengingsgedeelte 37 omlaag gescharnierd. In de laad/los-stand (figuur 7A) is het transportbaanverlengingsgedeelte 37 omhoog gescharnierd zodat het zich in het verlengde bevindt van het stationair transportbaangedeelte 7. Het overgaan van de transportstand naar de laad/los-stand kan tot stand worden gebracht door willekeurige daartoe geschikte middelen, bij voorkeur, en zoals weergegeven in figuur 7A, door een tussen het transportbaanverlengingsgedeelte 37 en het stationair transportbaangedeelte 7 gekoppelde hydraulische cylinder/zuiger-combinatie 150 en een ketting 151.
Teneinde het transportbaanverlengingsgedeelte 37 te zekeren in de laad/los-stand, zijn de bovenste uitsteeksels 130 en 131 en de flensplaten 140 en 141 voorzien van respectieve boringen 136, 137 en 145, 146 die in de laad/los-stand met elkaar zijn uitgelijnd. Het zekeren wordt tot stand gebracht door in de uitgelijnde boringen 136, 145 respectievelijk 137, 146 een respectieve zekeringspen 160 te introduceren, die ter wille van de duidelijkheid in figuur 7A,B niet is weergegeven.
Bij voorkeur, en zoals weergegeven in figuur 8, zijn de flensplaten 140 en 141 aan de boven-achterzijde daarvan, dat wil zeggen op relatief grote afstand van het scharnier 144, eveneens voorzien van boringen 147 en 148. Aan de uiterste achterzijde is het voertuig voorzien van een combinatie van holle buitenbuizen 201 en 201', binnenbuizen 202 en 202', een I-balk 203 en een U-vormig orgaan 204, vergelijkbaar met de onder verwijzing naar figuur 6A en 6B reeds besproken combinatie van holle buitenhuizen 101 en 101*, binnenhuizen 102 en 102', I-balk 103 en ü-vormig orgaan 104, maar alleen dienend voor het dragen van het transportbaanverlengings-gedeelte 37 in de laad/los-stand. Het U-vormig orgaan 204 is voorzien van boringen die in de laad/los-stand van het transportbaanverlengingsgedeelte 37 zijn uitgelijnd met de boringen 147 en 148 in de boven-achterzijde van de flensplaten 140 en 141. Ook in deze uitgelijnde boringen kunnen pennen worden ingebracht, waardoor het transportbaanverlengings-gedeelte 37 direct wordt gedragen door de I-balk 203. Hierdoor wordt het scharnier 144 minder belast, zodat het achteruiteinde van het transportbaanverlengingsgedeelte 37 mag worden belast met een zwaarder voorwerp.
Het inbrengen/uithalen van een pen 160 in/uit de uitgelijnde boringen kan in de praktijk lastig zijn, aangezien de boringen zich nabij het plafond van de laadruimte bevinden, dat wil zeggen op een aanzienlijke hoogte en derhalve slecht bereikbaar. Figuur 9 toont een voorbeeld van een hulpconstructie om het inbrengen/uithalen van een pen 160 in/uit de uitgelijnde boringen te vergemakkelijken. Ter wille van de duidelijkheid illustreert figuur 9 slechts de bediening van de met de boring 146 van de flensplaat 141 geassocieerde zekeringspen 160. Aan de flensplaat 141 is onder de boring 146 een steun 161 gefixeerd bevestigd, aan welke steun 161 een hefboom 162 scharnierbaar is bevestigd middels een scharnieras 163. De hefboom 162 is met zijn ene arm 164 nagenoeg verticaal omlaag gericht, en is met zijn andere arm 165 omhoog gericht. In de boring 146 is een uiteinde 166 van de zekeringspen 160 aangebracht. Nabij het andere uiteinde 167 is de zekeringspen 160 voorzien van een horizontaal gerichte scharnierpen 168 die verschuifbaar is gemonteerd in een sleuf 169 in de omhooggerichte arm 165 van de hefboom 162. Het vrije uiteinde 170 van de ene arm 164 van de hefboom 162 is geschikt voor samenwerking met een langwerpig orgaan 171, bijvoorbeeld een holle buis, waarvan in figuur 9 een uiteinde in doorsnede is weergegeven in een over het uiteinde 170 van de ene arm 164 van de hefboom 162 geschoven toestand.
De werking van de hulpconstructie is als volgt. Na het omhoog scharnieren van hét transportbaanverlengingsgedeelte 37 tot in de laad/los-stand neemt een bedienend persoon de holle buis 171 en schuift het uiteinde daarvan over het uiteinde 170 van de ene arm 164 van de hefboom 162, om de in figuur 9 weergegeven toestand te bereiken. Dan beweegt hij de holle buis 171 in de door de pijl PI aangegeven richting, waarbij de zekeringspen 160 door de scharnierbeweging van de hefboom 162 om de scharnieras 163 beweegt in de door de pijl P2 aangegeven richting om verder in de boring 146 binnen te dringen en uiteindelijk in de met de boring 146 uitgelijnde boring 137 binnen te dringen en aldus de zekering tot stand te brengen. Deze handeling wordt herhaald bij al de overige aanwezige zekeringspennen, waarna de holle buis 171 kan worden weggezet.
Voor het losmaken van de zekeringspen 160 uit de boringen wordt de holle buis 171 weer gekoppeld met het uiteinde 170 van de ene arm 164 van de hefboom 162, en wordt de holle buis 171 bewogen tegen de door de pijl PI aangegeven richting in. Daarbij kan voorzien zijn in een aan de flensplaat 141 bevestigde aanslag 172 om een uiterste stand voor de ene arm 164 van de hefboom 162 te definiëren, teneinde te voorkomen dat het uiteinde 166 van de zekeringspen 160 uit de boring 146 van de flensplaat 141 raakt.
Wanneer de transportbaan 7, 37 naar de zijkant van de laadruimte wordt bewogen, zoals besproken onder verwijzing naar de figuren 4A,B en 6A,B, kan een met de boringen 147 of 148 geassocieerde hulpconstructie in aanraking komen met een binnenbuis 202, 202', hetgeen een beperking betekent van de zijdelingse bewegingsvrijheid van de transportbaan 7, 37. Om deze beperking op te heffen, kunnen de binnenbuizen 202 en 202’ aan de bovenzijde zijn voorzien van een opening 180 (figuur 8) voor het opnemen van de genoemde hulpconstructie in de uiterste zijdelings verplaatste positie van de transportbaan 7, 37.
Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat het . mogelijk is de weergegeven uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te veranderen of te modificeren, zonder de uitvindingsgedachte of de beschermingsomvang te verlaten.
Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de flensplaten zijn bevestigd aan de transportbaan en dat de uitsteeksels zijn bevestigd aan het transportbaanverlengingsgedeelte. Ook is het mogelijk dat andere organen worden toegepast voor het tot stand brengen van de horizontale en/of verticale verplaatsing van de transportbaan.

Claims (17)

1. Voertuig met een laadruimte voor het transporteren van voorwerpen, welk voertuig is voorzien van een boven in de laadruimte gemonteerde, in de lengterichting van het voertuig verlopende transportbaan, een langs de transportbaan beweegbaar verplaatsingsorgaan, en met het verplaatsingsorgaan gekoppelde grijporganen voor het vastgrijpen van een voorwerp; met het kenmerk, dat de transportbaan verlengbaar uitgevoerd is.
2. Voertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de transportbaan een stationair transportbaangedeelte heeft en een daarmee scharnierbaar gekoppeld transportbaanverlengings-gedeelte.
3. Voertuig volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het transportbaanverlengingsgedeelte aan de voorzijde daarvan is voorzien van zijdelings geplaatste flensplaten die reiken tot naast het stationair transportbaangedeelte, welke flensplaten aan de onderzijde zijn voorzien van boringen die zijn uitgelijnd met boringen in het stationair transportbaangedeelte, door welke uitgelijnde boringen een scharnierpen reikt.
4. Voertuig volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de genoemde boringen in het stationair transportbaangedeelte zijn aangebracht in aan de onderzijde van het stationair transportbaangedeelte bevestigde uitsteeksels.
5. Voertuig volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de flensplaten zijn voorzien van verdere boringen die corresponderen met verdere boringen in het stationair transportbaangedeelte voor het daardoorheen voeren van een zekeringspen in de laad/los-stand van het transportbaan-verlengingsgedeelte.
6. Voertuig volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de genoemde verdere boringen in het stationair transportbaan-gedeelte zijn aangebracht in aan de bovenzijde van het stationair transportbaangedeelte bevestigde uitsteeksels.
7. Voertuig volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het transportbaanverlengings-gedeelte is voorzien van koppelorganen om het transportbaan-verlengingsgedeelte in de laad/los-stand daarvan te koppelen met een draagstelsel van het voertuig.
8. Voertuig volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de koppelorganen weer verdere boringen in de flensplaten omvatten, die corresponderen met boringen in het genoemde draagstelsel voor het daardoorheen voeren van een zekeringspen in de laad/los-stand van het transportbaanverlengingsgedeelte.
9. Voertuig volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat met elke zekeringspen een in hoofdzaak omhoog gericht uiteinde van een bedieningshefboom is gekoppeld, waarbij een ander uiteinde van de bedieningshefboom omlaag is gericht, welke bedieningshefboom bij een tussen de beide uiteinden gelegen gedeelte scharnierbaar is gekoppeld met een flensplaat.
10. Voertuig volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de transportbaan dwars op zijn lengterichting horizontaal verplaatsbaar is.
11. Voertuig volgens conclusie 10, gekenmerkt door een aantal nabij het plafond van de laadruimte, horizontaal en dwars op de lengterichting van het voertuig aangebrachte I-balken die elk aan de onderzijde zijn voorzien van een in hoofdzaak U-vormig orgaan, waarbij de benen van elk U-vormig orgaan aan de binnenzijde zijn voorzien van wielen die gericht zijn naar het lijf van de bijbehorende I-balk, en waarbij elk U-vormig orgaan aan zijn onderzijde is bevestigd aan de transportbaan.
12. Voertuig volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de transportbaan tezamen met het plafond van de laadruimte verticaal verplaatsbaar is.
13. Voertuig volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de transportbaan is gekoppeld aan een aantal nabij het plafond van de laadruimte, horizontaal en dwars op de lengterichting van het voertuig aangebrachte I-balken die met hun uiteinden zijn bevestigd aan verticaal opgestelde balken, waarbij elke verticale balk aan zijn onderzijde verticaal verplaatsbaar is opgesteld in gefixeerd gemonteerde buizen.
14. Voertuig volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat tussen tenminste enkele van de genoemde gefixeerd gemonteerde buizen en de bijbehorende verticale balken een hoogteverstel-orgaan is opgesteld voor het bedienen van de verticale verplaatsing van de transportbaan.
15. Voertuig volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan een hydraulische cylinder/zuiger-combinatie omvat.
16. Voertuig volgens ten minste één der conclusies 12-15, met het kenmerk, dat tenminste enkele van de genoemde verticale balken uitwendig zijn voorzien van een aanslagorgaan dat in een onderste uiterste stand aanligt tegen de bovenkant van de bijbehorende gefixeerd gemonteerde buis.
17. Werkwijze voor het laden/lossen van een voertuig volgens ten minste'één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door het, voorafgaand aan het eigenlijke laden/lossen, verlengen van de transportbaan zodat deze tot buiten de laadruimte reikt, en het verticaal omhoog verplaatsen van de transportbaan, en door het, na afloop van het eigenlijke laden/lossen, terugbrengen van de transportbaan naar de onverlengde toestand, en het terugbrengen van de transportbaan naar de verticale uitgangspositie.
NL9100003A 1991-01-03 1991-01-03 Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan. NL9100003A (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9100003A NL9100003A (nl) 1991-01-03 1991-01-03 Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan.
AT92903098T ATE109084T1 (de) 1991-01-03 1992-01-03 Fahrzeug, und verfahren zum laden und entladen solchen fahrzeugs.
BE9200003A BE1004903A6 (nl) 1991-01-03 1992-01-03 Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan.
CS931354A CZ135493A3 (en) 1991-01-03 1992-01-03 Vehicle and process of loading and discharging thereof
DE69200281T DE69200281T2 (de) 1991-01-03 1992-01-03 Fahrzeug, und verfahren zum laden und entladen solchen fahrzeugs.
EP92903098A EP0564557B1 (en) 1991-01-03 1992-01-03 Vehicle, and method for loading/unloading such vehicle
PCT/NL1992/000001 WO1992012025A1 (en) 1991-01-03 1992-01-03 Vehicle, and method for loading/unloading such vehicle

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9100003A NL9100003A (nl) 1991-01-03 1991-01-03 Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan.
NL9100003 1991-01-03

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9100003A true NL9100003A (nl) 1992-08-03

Family

ID=19858694

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9100003A NL9100003A (nl) 1991-01-03 1991-01-03 Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan.

Country Status (7)

Country Link
EP (1) EP0564557B1 (nl)
AT (1) ATE109084T1 (nl)
BE (1) BE1004903A6 (nl)
CZ (1) CZ135493A3 (nl)
DE (1) DE69200281T2 (nl)
NL (1) NL9100003A (nl)
WO (1) WO1992012025A1 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL9500058A (nl) * 1995-01-11 1996-08-01 Jan Van Huet Transport B V Voertuig.

Families Citing this family (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL9201388A (nl) * 1992-07-31 1994-02-16 Jan Van Huet Transport B V Lorrie.
BE1006126A4 (nl) * 1992-08-06 1994-05-17 Jan Van Huet Transport B V Lorrie.
NL1001088C2 (nl) * 1995-08-29 1997-03-04 Den Born Carrosserie Van Werkwijze, transportmiddel en transportframe voor het transporteren van plaatmateriaal.
DE102008064314A1 (de) 2008-12-20 2010-07-01 Johannes Albrecht Vorrichtung zur Ladehilfe für einen Kleintransporter
EP3418118A1 (de) * 2017-06-20 2018-12-26 Siemens Aktiengesellschaft Werkstatttrailer für ausziehbaren teleskopförderer
DE102019104051A1 (de) * 2019-02-18 2020-08-20 A&A Logistik-Equipment GmbH & Co. KG Fahrerloses Transportfahrzeug
CN115139721B (zh) * 2022-09-06 2022-12-06 万向钱潮股份公司 装载车车厢高度调节方法、装置、电子设备及装载车

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2821428A (en) * 1955-04-07 1958-01-28 Forest R Wincentsen Vertically telescoping truck body
DE1555874A1 (de) * 1967-03-17 1971-02-18 Vanb Huet Aloysius Theodorus Transportwagen
GB2105294B (en) * 1981-06-13 1984-08-01 Jonathan James Pratt Extensible and retractable gantry for mounting in a vehicle
DE3307640A1 (de) * 1983-03-04 1984-09-06 Dornier Gmbh, 7990 Friedrichshafen Hebevorrichtung

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL9500058A (nl) * 1995-01-11 1996-08-01 Jan Van Huet Transport B V Voertuig.

Also Published As

Publication number Publication date
DE69200281T2 (de) 1995-03-23
CZ135493A3 (en) 1994-02-16
ATE109084T1 (de) 1994-08-15
EP0564557A1 (en) 1993-10-13
DE69200281D1 (de) 1994-09-01
EP0564557B1 (en) 1994-07-27
WO1992012025A1 (en) 1992-07-23
BE1004903A6 (nl) 1993-02-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
RU2676908C2 (ru) Прицеп трейлерного поезда с несущей рамой для тележки для транспортировки материалов
RU2393967C9 (ru) Система перевалки грузов и пригодный для этого железнодорожный вагон
US3084970A (en) Vehicle carrying tractor-trailer
KR100940889B1 (ko) 스토리지 컨테이너의 로딩과 언로딩 및 운송장치
US3467268A (en) Apparatus for handling and transport of heavy bulky containers
US4755097A (en) Device for the handling and transfer of a load on a vehicle such as a container or a tray
NL8002376A (nl) Laadinrichting voor laadborden.
NL8601358A (nl) Vorkheftruck en voertuig voor het vervoer daarvan.
NL9100003A (nl) Voertuig, en werkwijze voor het laden/lossen daarvan.
NL8700250A (nl) Voor twee afzonderlijke ladingen geschikt wegtransportvoertuig.
WO2015011685A2 (en) Container discharge system, container and method of discharging such container
NL8402470A (nl) Inrichting voor het op- en afladen van houders voor voertuigen met een chassis, dat is uitgevoerd als laadplatform.
US4400130A (en) Method and apparatus for handling and transporting a load
CZ284212B6 (cs) Nákladní vůz pro vytváření kolejového nákladního vlaku pro kombinovanou nákladní dopravu na kolejnicích a na silnici
US3894644A (en) Truck-mounted loader
NL8006121A (nl) Inrichting voor het naar keuze afzetten van te transporteren houders, machines of werktuigen op de laadbak van een vrachtwagen of op de grond.
NL8403496A (nl) Werkwijze voor het transporteren van een container.
NL9400615A (nl) Inrichting voor het slopen van automobielen.
NL8005192A (nl) Meeneembare vorkhefinrichting.
FR2704814A1 (fr) Matériel permettant la manutention de charges lourdes.
NL8200766A (nl) Inrichting voor het opnemen en afgeven van laadbakken.
JP2594050Y2 (ja) 長尺重量物保管倉庫
NL1014127C1 (nl) Opvouwbaar hef- en transportmiddel.
NL8801783A (nl) Transportwagen voor het op een laadvlak daarvan opnemen en daarvan afzetten van laadbakken en dergelijke.
NL2020597B1 (nl) Inklapbaar werkplatform en werkwijze voor het in- of uitklappen daarvan

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed