NL8200766A - Inrichting voor het opnemen en afgeven van laadbakken. - Google Patents

Description

v 3>·*— -1-

Inrlchtinq voor het opnemen en afgeven van laadbakken

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting om een uitwisselbare laadbak vanaf een lager niveau tot op een voertuig of andere ondersteuning te brengen en daarvan af te zetten, met een over het voertuig verrijdbare wagen, die een hef-5 inrichting met vijzel voor één einde van de laadbak draagt, welke hefinrichting vertikaal neerwaarts beweegbaar is om op een aangrijpdeel van een lager geplaatste laadbak aan te grijpen en opwaarts beweegbaar is om de onderrand van dat einde van de laadbak op het draagniveau van het voertuig of derge-10 lijke te brengen, op een voertuig met zulk een inrichting en op een laadbak ten gebruike daarbij.

Zulke inrichtingen zijn in allerlei uitvoeringen bekend. Meer speciaal is uit de Nederlandse octrooiaanvrage 69.18372 zulk een inrichting bekend, waarbij het voertuig een baai heeft, 15 die men om een einddeel van de laadbak kan doen grijpen, waarbij de wagen na heffen van de laadbak tot met zijn voorrand op enige afstand boven het draagniveau van het voertuig of dergelijke daarover wordt verplaatst totdat de laadbak op een plaats meer nabij het midden van zijn lengte met rollen op het 20 voertuig of dergelijke in aanraking komt, waarna men de hef-inrichting laat dalen om de laadbak te kantelen tot met zijn ondervlak in het draagvlak op het voertuig of dergelijke. Men denkt hierbij aan zijdelings naar en van de laadbak verschuifbare delen aan de hefinrichting om op de laadbak aan te grij-25 pen.

De uitvinding beoogt een dergelijke constructie te verbeteren en een eenvoudige en betrouwbare inrichting te verschaffen, die geschikt is om allerlei typen grote en.kleine laadbakken op een voertuig ook met hooggelegen laadvlak te 30 heffen zonder gevaar voor ongelukken door losgaan van de laadbak, waarbij de laadbak met zijn geheven onderrand niet hoger dan het laadvlak geheven behoeft te worden en het aangrijpdeel van de hefinrichting geen grote horizontale krachten be-· hoeft over te brengen.

35 Hiertoe is een inrichting als in de aanhef bedoeld vol gens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat de hefinrichting een naar boven open haak heeft, die bij het opwaarts bewegen 8200766 Z' \ -2- vanuit een onderste stand op een uitstekend deel aan de laadbak aangrijpt, en dat de wagen een naar beneden open haak of andere grendel heeft, welke zo is geplaatst, dat hij op het of een uitstekend deel aan de.laadbak aangrijpt wanneer deze 5 met zijn onderrand op het draagniveau van het voertuig of dergelijke is gebracht.

Men behoeft aldus de naar boven open haak niet zo te geleiden, dat hij grote horizontale krachten kan opnemen, daar de naar beneden open haak of grendel aan de wagen de horizon-10 tale krachten uitoefent om de laadbak op het voertuig of dergelijke te.^brengen. Verder sluit die naar beneden open haak de laadbak aan die zijde tegen opwaartse bewegingen op, wat ongelukken voorkomt, vooral in het deel van de baan van de laadbak, waarin zijn zwaartepunt nog buiten de ondersteuning 15 daarvoor op het voertuig of dergelijke ligt. De naar boven open haak kan dus gemakkelijk bijv. aan een kabel of ketting worden gehangen, wat het aanhaken gemakkelijk maakt ook als de laadbak en het voertuig niet precies in één bepaalde stand ten opzichte van elkaar staan. Maar ook als de naar boven open haak 20 aan eén deel van een vijzelcilinder wordt bevestigd, heeft die functie-overname door de naar beneden open haak de verderge-noemde voordelen ten aanzien van een in horizontale richting lichte uitvoering van het beweegbare deel daarvan.

De bevestiging van de naar boven open haak aan een flexi-25 bel trekorgaan heeft bovendien het voordeel, dat dat trekor-gaan gebruikt kan worden om bij een kleine slag van een vijzel een grote hefweg voor de laadbak te verkrijgen, zoals nog te beschrijven.

Anderzijds heeft het aanbrengen van de naar boven open 30 haak aan het beweegbare deel van een vijzelcilinder het voordeel, dat gemakkelijk op allerlei verschillende laadbakken aangegrepen kan worden, ook als deze hun aangrijpdeel voor zulk een haak op onderling-verschillende hoogtes hebben. Bovendien is de situatie bij het heffen dan stabieler en in sommige op-35 zichten ten aanzien van bewegingsmogelijkheden van de laadbak bij het heffen veiliger.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van bijgaande tekeningen. Daarin is:

Fig. 1 een enigszins schematisch zijaanzicht van een inrich-40 ting volgens de uitvinding in een eerste uitvoeringsvorm; 8200766 -3 - *

If -¾

Fig. 2 eenzelfde zijaanzicht daarvan in een andere stand?

Fig. 3 een perspectivisch aanzicht van een deel van een laadbak met aanhaakdeel volgens de uitvinding?

Fig. 4 een zijaanzicht van een deel van zulk een inrichting 5 (een wagen) in een andere uitvoering; en

Fig. 5 een doorsnede en aanzicht daarvan volgens de lijn V -V in Fig. 4.

Het voertuig 1 van Fig. 1 en 2 heeft op een chassis 2 een laadbrug 3, die om een horizontale as achteraan bij 4 kan 10 scharnieren en door een vijzeicilinder 5 kan worden bewogen.

Op die laadbrug 3 is een wagen 6 aangebracht, waaraan beide einden van een kabel of ketting 7 zijn bevestigd, die over rollen 8 en 9 aan de laadbrug is gevoerd. De wagen 6 is door hier niet gedetailleerd weergegeven rollen (zie 25 in Fig. 4 15 en 5) of glijstukken in leibanen daarvoor vormende balken van de laadbrug 3 geleid. Door aandrijving van kabel of ketting 7 door rol 8 of 9 kan de wagen van voor tot achter over de laadbrug worden bewogen.

De wagen 6 heeft een opstaande hydraulische dubbelwer-20 kende vijzeicilinder 10, met uitschuifbare zuiger- of plunjer-stang (bus) of daarmee vast verbonden uitschuifbare koker 11, die aan het boveneinde twee rollen 12 draagt. Over elk van die rollen loopt een kabel of ketting 13, bij 14 vast aan het huis van de vijzeicilinder 10 en aan het andere einde voor-25 zien van een naar boven open haak 15 (Fig. 3). Aan de wagen bevinden zich verder twee vaste, naar beneden open haken 16, zeer stevig onderaan het huis van de vijzeicilinder 10 bevestigd en op een horizontale afstand naast elkaar. Een rol 17 geleidt de kabels of kettingen 13 tussen zich en het huis van 30 die cilinder.

Een laadbak 18 is in Fig. 1 op de grond achter het voertuig getekend en in Fig. 2 in gedeeltelijk op het voertuig geheven stand. Deze laadbak heeft aan de zijde waarop door het voertuig moet worden aangegrepen (Fig. 3), een aangelast as-35 stuk 19 aan steunwangen 20 nabij de buiteneinden en 21 meer naar binnen.

De vijzeicilinder 10 staat iets schuin ten opzichte van de laadbrug 3, bijv. onder een hoek van +_ 80° of minder.

Bij de uitvoering van Fig. 4 en 5 is een dubbelwerkende 40 vijzeicilinder 10 met het bewegende deel 11 naar beneden uit- 8200766 -4- stekend uitgevoerd en op de wagen 6 vast aangebracht, ook weer iets schuin ten opzichte van de vertikale stand. De naar boven open haak 15 is onderaan een omkasting 22 aangebracht, die met _ het deel 11 op en neer wordt bewogen en daarbij tussen de ci-5 linder 10 en een vaste omkasting 23 geleid wordt. De haak 15 ligt in de onderste stand lager dan het asstuk 19 aan een . laadbak (Fig. 4·) en kan door inkorting van de vijzelcilinder de laadbak optillen totdat dat asstuk onder tegen de twee op een horizontale afstand naast elkaar gelegen, naar onder open 10 haken 16 ligt, zodat dat asstuk alzijdig goed wordt opgesloten voordat de wagen de laadbak op het voertuig trekt.

Sommige laadbakken hebben een aangrijpdeel zoals een oog, dat veel hoger ligt dan het in Fig. 3 getekende aangrijpdeel. Daarvoor kan een tweede naar boven open haak 15' aan de be-15 weegbare omkasting. 22 zijn aangebracht. Daarvoor wordt dan in de vaste omkasting 23 een langssleuf 26 aangebracht, zodat de haak 15' kan samenwerken met twee bovenaan die omkasting aangebrachte open haken 16' naast elkaar. Deze kunnen zijn aangebracht aan een beugel 24·, die om de vaste omkasting 23 20 op en neer kan verschuiven om op verschillende hoogten daarom te worden vastgezet, afhankelijk van de hoogte, waarop het bevestigingsoog of dergelijke bij een bepaalde laadbak is aangebracht. Eventueel kan ook de haak 15' vertikaal op verschillende plaatsen van de koker 22 worden vastgezet afhan-25 kelijk van de uitvoering van de te behandelen laadbak.

De haken 16 liggen horizontaal zover uit elkaar, dat zij de haak 15' zonder meer tussen zich door naar boven kunnen laten passeren.

De enigszins schuine stand van de vijzelcilinder ten op-30 zichte van de laadbrug heeft het voordeel, dat bij opnemen en afzetten van de laadbak een enigszins "doogeknikte" stand tussen voertuig en laadbak bij ongelijke ondergrond geen gevaar of hinder geeft door stoten van de vaak uitstekende bovenrand van de laadbak tegen delen van de vijzelconstructie, en maakt 35 het ook mogelijk om te beginnen met het schuinstellen van de laadbrug 3 voordat het heffen van de laadbak is voltooid. Het verdient aanbeveling om de laadbrug 3 bij het opnemen van een laadbak eerst zo schuin te plaatsen, dat de vijzelcilinder 10, die in hoékstand vast is ten opzichte van de laadbrug, onge-4-0 veer vertikaal staat. Dan zijn de horizontale krachten het 8200766 r v -5- kleinst. Wanneer dan de laadbak met zijn onderrand ter hoogte van de achterrand van de laadbrug 3 is gekomen, wordt de laad-brug 3 verder schuin gezet tot hij ongeveer even schuin staat als de laadbak. De laadbak kan dan door zijn inklemming tus-5 sen de haken 15 en 16 desgewenst zelfs achteraan niet verder de grond rakend met de wagen 6 op de laadbrug worden getrokken.

Bij de constructie van Fig. .1-3 met kettingen of kabels 13 kan een persoon met de hand of voet de haak 15 iets 10 horizontaal verplaatsen om hem aan de laadbak te haken, terwijl bij Fig. 4 en 5 het voertuig in lengterichting wat nauwkeuriger ten opzichte van de laadbak geplaatst moet worden.

8200766

Claims (15)

1. Inrichting om een uitwisselbare laadbak vanaf een lager niveau tot op een voertuig of andere ondersteuning te brengen en daarvan af te zetten, met een over het voertuig verrijdbare wagen, die een hefinrichting met vijzel voor één 5 einde van de laadbak draagt, welke hefinrichting vertikaal neerwaarts beweegbaar is om op een aangrijpdeel van een lager geplaatste laadbak aan te grijpen en opwaarts beweegbaar is om de onderrand van dat einde van de laadbak op het draag-niveau van het voertuig of dergelijke te brengen, met 10 het kenmerk, dat de hefinrichting een naar boven open haak heeft, die bij het opwaarts bewegen vanuit een onderste stand op een uitstekend deel aan de laadbak aangrijpt, en dat de wagen een naar beneden open haak of andere grendel heeft, welke zo is geplaatst, dat hij op het of een uitstekend 15 deel aan de laadbak aangrijpt wanneer deze met zijn onderrand op het draagniveau van het voertuig of dergelijke is gebracht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een der haken dubbel is uitgevoerd, zodat de ene haak tussen de twee andere kan grijpen om aldus stabiel 20 op verschillende uitsteeksels of delen van een uitsteeksel aan de laadbak aan te grijpen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de uitsteeksels aan de laadbak een horizontaal asstuk omvatten, waarop de ene haak in het midden en de twee 25 andere aan weerszijden daarvan aangrijpen.

4·. Inrichting volgens conclusies 1, 2 of 3, nue t het kenmerk, dat de naar boven open haak zich aan een flexibel trekorgaan bevindt, dat afhangt ten opzichte van het op en neer bewegende deel van de vijzel.

5. Inrichting volgens conclusie 4-, met het ken merk, dat het flexibele trekorgaan vanaf de naar boven open haak opwaarts wordt geleid tot over een omkeergeleiding op het op en neer bewegende deel van de vijzel en met zijn andere einde bevestigd is aan een vast punt op de wagen.

6. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat het beweegbare deel van de vijzel zelf de 8200766 -7- naar boven open haak draagt met zijn op en neer beweegbaar deel onder zijn vaste constructie.

7. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 6, met het kenmerk, dat het beweegbare deel van de vijzel de naar 5 boven open haak draagt op een plaats, die althans in een deel van de slag van de vijzel horizontaal naast de vaste constructie daarvan ligt.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat die haak door een sleuf in die vaste construc- 10 tie van de vijzel op en neer beweegbaar is.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee naar boven open haken op een afstand boven elkaar zijn aangebracht, welke gelijktijdig op en neer beweegbaar zijn door de vijzel, terwijl ook op 15 twee verschillende hoogtes naar beneden open haken aan het vaste deel van de vijzel zijn aangebracht.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een haak in vertikale richting lans de vijzel verplaatsbaar en in verschillende standen 20 daaraan vastzetbaar is.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vijzel naar boven enigszins van de plaats voor de laadbak af hellend is geplaatst.

12. Inrichting volgens conclusie 11 met om een horizon- 25 tale as kantelbare laadbrug, waaraan de wagen wordt geleid.

13. Voertuig voor het dragen van uitwisselbare laadbakken, met het kenmerk, dat dit is voorzien van een inrichting volgens een der voorgaande conclusies. IA·. Voertuig met laadbrug volgens conclusie 13, waarbij 30 de laadbrug om een horizontale as aan het opneemeinde voor de laadbakken scharnierend aan het voertuig is aangebracht.

15. Laadbak, voorzien van een aangrijpdeel ter samenwerking met een haak en een verdere inrichting volgens een der voorgaande conclusies,

16. Laadbak volgens conclusie 15, met het ken merk, dat deze een horizontale pen heeft, uitstekend buiten één einde daarvan, waarop beide haken naast elkaar kunnen aangrijpen. 8 2 0 0 7 6 6 =