NL1011160C2 - Voertuig voor het horizontaal transporteren van langwerpige houders alsmede een samenstel bestaande uit een laad- en losterminal en een dergelijk voertuig. - Google Patents

Description

Voertuig voor het horizontaal transporteren van langwerpige houders alsmede een samenstel bestaande uit een laad- en losterminal en een dergelijk voertuig

Beschrijving 5 De uitvinding heeft betrekking op een voertuig, zoals een vrachtwagen of oplegger, voor het in wezen horizontaal transporteren van langwerpige wisselhouders die vanuit een verticale stand geladen en/of in een verticale stand afgezet worden, waarbij het voertuig omvat: een bovenbouw die via een veringssysteem op ten minste een wielstel is 10 afgesteund; een houderframe dat draaibaar rond een horizontale, zich dwars op de rijrichting uitstrekkende draaias is bevestigd aan de bovenbouw, waarbij het houderframe draaibaar is tussen een in wezen horizontale transportstand en een laad- en/of losstand van ten minste 60° a 90° ten opzichte van de horizon-15 taal; en takelmiddelen voor het langs het houderframe verplaatsen van de wisselhou-der.

Een dergelijk voertuig, in het bijzonder in de vorm van een oplegger, is vrij 20 algemeen bekend, met uitzondering van het vanuit verticale stand laden en in verticale stand afzetten en de daarbij behorende steile laad- en/of losstand van het houderframe. Verwezen kan worden naar bijvoorbeeld Wo 95/111543.

Het blijkt gewenst te zijn wisselhouders van langwerpige vorm, die ingevolge de langwerpige vorm horizontaal getransporteerd dienen te worden toch in vertica-25 le stand te kunnen afzetten, het liefst direct vanaf het voertuig en/of vanuit een verticale stand direct met het voertuig te kunnen oppakken. Onder langwerpige houders worden hierbij verstaan o.a. zeecontainers en zogenaamde ISO-containers als ook zogenaamde tankcontainers, silovormige houders, en dergelijke. In het bijzonder wanneer de lengte van dergelijke wisselhouders groot is, zoals bijvoorbeeld de veel 30 voorkomende lengtemaat 30 voet [ongeveer 9 meter] en ongeveer 40 voet [ongeveer 12 meter], kan dit tot stabiliteitsproblemen leiden bij het direct met het voertuig laden en lossen, waarbij dan geen aparte hijskraan of andere kraaninstallatie of manipulatie-inrichting wordt gebruikt.

1011160 2

De onderhavige uitvinding heeft tot doel het verschaffen van een voertuig dat in het bijzonder geschikt is voor het geheel zelfstandig, zonder verdere manipula-tie-installaties, laden en lossen van verticaal opgestelde respectievelijk op te stellen wisselhouders die in horizontale toestand vervoerd moet worden met datzelfde voer-5 tuig. De uitvinding heeft daarbij in het bijzonder tot doel het verschaffen van een dergelijk voertuig waarmee de laad- en/of loshandelingen op stabiele wijze zijn uit te voeren.

Voomoemde doelen worden volgens de uitvinding bereikt doordat het voertuig verder aan elke langszijde ten minste een, al dan niet verwijderbaar, draaibaar 10 steunwiel omvat, waarvan de rotatiehartlijn evenwijdig aan de draaias van het houder-frame verloopt en doordat die steunwielen star of verstarbaar aan de bovenbouw zijn opgehangen. Onder star of verstarbaar (d.w.z. star te maken) wordt in dit geval verstaan dat de steunwielen zonder tussenkomst van een vering of schokdempingssys-teem aan de bovenbouw zijn bevestigd/opgehangen. Dit heeft tot voordeel dat in het 15 bijzonder de zijdelingse stabiliteit van het voertuig te verhogen is door de steunwielen op een ondergrond af te steunen en daarover te laten lopen en aldus ten minste het veringssysteem van het ten minste ene wielstel en eventueel ook het wielstel zelf geheel buiten werking te stellen. Aan de verhoging van de zijdelingse stabiliteit van het voertuig draagt verder bij dat de steunwielen aan de langszijde van het voertuig 20 zijn bevestigd, hetgeen betekent dat de spoorbreedte tussen die steunwielen (ten minste) ongeveer gelijk is aan de breedte van het voertuig. Tengevolge van de starre of verstarbare bevestiging aan de bovenbouw zal het daarbij ook deze spoorbreedte van de steunwielen zelf zijn die de stabiliteit bepaalt. Bij het middels een veringssysteem opgehangen wielstel wordt de zijdelingse stabiliteit niet bepaald door de spoorbreedte 25 tussen de wielen van het wielstel maar de tussenafstand in dwarsrichting van het voertuig beschouwd tussen de wielveringen. Door gebruik te maken van zijdelingse steunwielen is het voertuig volgens de uitvinding verder in staat om tijdens het laden of lossen van een verticaal opgesteld respectievelijk verticaal opstelbare wisselhouder in rijrichting te verrijden. Dit biedt bij het lossen de mogelijkheid om de te lossen 30 wisselhouder nadat deze met een onderste dwarsrand op de grond geplaatst is als het ware door verrijden van het voertuig op te duwen tot een verticale stand, waarbij ondertussen het houderframe naar een steile losstand wordt gedraaid. Bij het laden van een verticaal opgestelde wisselhouder biedt het draaibaar zijn van de steunwielen 1011160 i 3 als voordeel dat de wisselhouder als het ware omgetrokken kan worden terwijl ondertussen het houderframe vanuit een steile stand naar een minder steile stand, bijvoorbeeld een tussenstand tussen de transportstand en laad- en/of losstand teruggezwenkt kan worden, in welke tussenstand de takelmiddelen dan de wisselhouder geheel of 5 althans verder het houderframe op kunnen trekken. De takelmiddelen kunnen bij de inrichting volgens de uitvinding relatief licht uitgevoerd worden.

Onder takelmiddelen dienen binnen het kader van deze uitvinding te worden verstaan zowel liermiddelen, omvattende bijvoorbeeld een haak voor aanhaking aan de wisselhouder en een kabel die op- en afgewikkeld kan worden, als ook tandwiel-10 mechanieken die bijvoorbeeld in combinatie met een onder aan de wisselhouder aangebracht tandheugel de wisselhouder langs het houderframe kunnen verplaatsen.

De zijdelingse stabiliteit van het voertuig tijdens het laden en/of lossen laat zich volgens de uitvinding verder verbeteren wanneer de steunwielen in dwarsrichting van het voertuig zijdelings ten opzichte van het voertuig in- en uitschuifbaar zijn, 15 bijvoorbeeld op telescoperende wijze en/of wanneer de spoorbreedte van de steunwielen groter is dan de breedte van het voertuig. Aldus is te bereiken dat tijdens het laden en/of lossen de spoorbreedte van de steunwielen groter is dan de breedte van het voertuig zelf. In geval van in- en uitschuifbare aan het voertuig vast aangebrachte steunwielen, kunnen deze in teruggetrokken stand binnen de breedte van het voertuig 20 komen te liggen en zullen ze dus tijdens het transport over de openbare weg niet ten opzichte van het voertuig uitsteken.

De spoorbreedte van de steunwielen zal volgens de uitvinding bij voorkeur ten minste ongeveer 2,5 meter (de voor standaardvrachtwagens in het algemeen gehanteerde standaardbreedte) zijn en bij voorkeur in het bijzonder in het geval van in-25 en uitschuifbare zijdelingse steunwielen ongeveer 3 meter of meer zijn.

Teneinde tegen te gaan dat de voorkant van het voertuig bij het laden van een wisselhouder omhoog komt, is het volgens de uitvinding voordelig wanneer in langsrichting van het voertuig beschouwd de rotatiehartlijn(en) van de steunwielen op in hoofdzaak gelijke hoogte als de draaias of achter de draaias ligt (liggen).

30 Opdat tijdens het laden en/of lossen op de draaias werkzame krachten naar de steunwielen worden doorgeleid zoveel mogelijk onder vermijding van ongunstige krachten in het houderframe of andere delen van het voertuig, is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de rotatiehartlijn(en) van de steunwielen en de draaias van 1011160 4 het houderframe in hoofdzaak boven elkaar liggen of samenvallen. Wanneer de rota-tiehartlijnen en de draaias in hoofdzaak boven elkaar liggen of samenvallen worden in het houderframe momentbelastingen geheel of nagenoeg geheel vermeden, welke zich zouden voordoen wanneer in langsrichting van het voertuig beschouwd de rota-5 tiehartlijnen en de draaias uit elkaar geplaatst zouden zijn. Wanneer de rotatiehartlij-nen en de draaias in hoofdzaak samenvallen, wordt bovendien tegelijkertijd het bij het laden of lossen omhoogkomen van de voorzijde van het voertuig geheel uitgesloten.

Opdat de steunwielen zoveel mogelijk in de buurt van de draaias zijn ge-10 plaatst, is het volgens de uitvinding voordelig wanneer de steunwielen achter de rijwielen, dat wil zeggen de bij normaal transport werkzame wielen, zijn aangebracht.

Uit constructietechnische en praktische overwegingen is het bij een voertuig volgens de uitvinding in het bijzonder voordelig, wanneer de steunwielen elk zijn aangebracht op een steunas, wanneer de bovenbouw is voorzien van steunas-opneem-15 middelen voor het opnemen van de steunassen, en wanneer de steunas-opneemmid-delen zodanig zijn uitgevoerd, dat de steunassen dwars op de langsrichting van het voertuig in en uit de steunas-opneemmiddelen zijn te schuiven voor het aanbrengen respectievelijk verwijderen van de steunwielen. Aldus wordt het mogelijk vlak voor het laden of lossen van een wisselhouder de steunwielen aan het voertuig aan te bren-20 gen en deze steunwielen direct na het laden en lossen van het voertuig te verwijderen. Een dergelijke uitvoering is bovendien constructief zeer eenvoudig. De steunas-opneemmiddelen kunnen bijvoorbeeld holle buizen zijn waar de de steunwielen dragende steunassen in zijn te steken. De steunwielen met steunassen kunnen dan bij de plaats van het laden en lossen bewaard worden en hoeven niet met het voertuig mee-25 gevoerd te worden. Dit biedt ook de mogelijkheid om steunwielen met steunassen voor verschillende voertuigen te gebruiken.

De uitvinding heeft verder ook betrekking op een laad- en/of lossamenstel voor een in wezen horizontaal te transporteren en vanuit een verticale stand te laden of in een verticale stand af te zetten langwerpige wisselhouder, waarbij het samenstel 30 omvat: een voertuig volgens de uitvinding; en een laad- en/of losterminal voor het laden en/of lossen van de wisselhouder; waarbij de laad- en/of losterminal omvat: 1011160 5 een aan- en afrijdplatform voor het aan- en afrijden van het voertuig; een ten opzichte van het aan- en afrijdplatform verlaagde vloer waarop de wisselhouder verticaal en boven het aan- en afrijdplatform uitstekend kan worden/zijn opgesteld; 5 - twee evenwijdige, langwerpige loopvlakken, zoals rails die: liggen op een niveau boven dat van het aan- en afrijdplatform; en een onderlinge horizontale tussenafstand en met hun naar het aan-en afrijdplatform gekeerde einden een verticale afstand tot dat platform hebben zodanig dat de steunwielen van het voertuig, 10 eventueel na het in zijdelingse richting uitschuiven daarvan, over de loopvlakken kunnen rollen.

Door de wisselhouder verticaal staand op een ten opzichte van het aan- en afrijdplatform voor het voertuig verlaagde vloer op te stellen wordt het zwaartepunt van de wisselhouder ten opzichte van het voertuig verlaagd, hetgeen tijdens het laden en/of 15 lossen van de wisselhouder de zijdelingse stabiliteit van het voertuig zeer ten goede komt. Het zal hierbij duidelijk zijn dat hoe verder de vloer ten opzichte van het aan-en afrijdplatform verlaagd is, des te groter dit voordeel met betrekking tot de zijdelingse stabiliteit van het voertuig wordt. Anderzijds zal al naargelang de vloer verder ten opzichte van het aan- en afrijdplatform verlaagd is de wisselhouder over een 20 grotere afstand langs het houderframe verplaatst moeten worden teneinde de wisselhouder volledig op het voertuig te plaatsen.

Volgens een voordelige uitvoeringsvorm zal de vloer tenminste 1 meter lager dan het aan- en afrijdplatform liggen.

Volgens een verdere voordelige uitvoeringsvorm van het samenstel volgens 25 de uitvinding heeft de vloer een standplaats voor de wisselhouder, welke ligt op een horizontale afstand van het aan- en afrijdplatform, welke horizontale afstand ten minste gelijk is aan 1 meter, en bij voorkeur ten minste gelijk is aan de verticale afstand tussen de vloer en het laad- en/of losplatform en de loopvlakken zich over of langs de vloer in het verlengde van de aan- en afrijdrichting uitstrekken. De horizontale 30 afstand tussen de standplaats en het afrijdplatform bepaalt de hoek tot waarin het houderframe vanuit een steile losstand teruggezwenkt kan worden alvorens de wisselhouder langs dit houderframe opgetrokken moet worden. Deze hoek tot waarin het houderframe teruggezwenkt kan worden, wordt - zoals duidelijk zal zijn - overigens 1011160 6 medebepaald door de verticale afstand tussen de vloer en het laad- en/of losplatform. Teneinde te verzekeren dat het houderframe tot een hoek van 45° of kleiner ten opzichte van de horizontaal kan worden teruggezwenkt heeft het daarbij de voorkeur wanneer de horizontale afstand tussen de standplaats en het aan- en afrijdplatform ten 5 minste gelijk is aan de verticale afstand tussen de vloer, in het bijzonder de standplaats, en het laad- en/of losplatform.

Het gebruik van langwerpige loopvlakken die zich uitstrekken over of langs de verlaagde vloer, in elk geval zich uitstrekken op een hoogte boven de verlaagde vloer, tot aan de standplaats heeft tot voordeel dat het voertuig ten behoeve van het 10 laden en/of lossen tot zeer dichtbij de verticaal opgestelde wisselhouder, tot zelfs daar tegenaan, is te rijden.

Teneinde tijdens het kantelen van de wisselhouder bij laden en/of lossen te voorkomen dat de wisselhouder onvoldoende houvast op de ondergrond heeft en ten opzichte van het voertuig weg kan glijden is het volgens de uitvinding voordelig 15 wanneer de standplaats bij het samenstel volgens de uitvinding aan de naar het laad-en losplatform gekeerde zijde is voorzien van een zich dwars op de aan- en afrijrich-ting uitstrekkende kantelgeul, waarin de wisselhouder met een kantelsteun kan afsteunen. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijke kantelgeul ook met groot voordeel toepasbaar is indien niet gebruikt wordt gemaakt van een laad- en losterminal met een 20 ten opzichte van het aan- en afrijdplatform verlaagde vloer.

De onderhavige uitvinding zal in het nu volgende aan de hand van een in de tekening schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld nader worden toegelicht. Hierin tonen:

Fig. 1-3 enkele fasen bij het laden van een wisselhouder met een voertuig 25 en samenstel volgens de uitvinding;

Fig. 4 schematisch een detailaanzicht van een laad- en/of losterminal volgens de uitvinding;

Fig. 5 een schematisch achteraanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, op een samenstel volgens de uitvinding; en 30 Fig. 6 een achteraanzicht, gedeeltelijk doorsnede, een variant van de in de fig. 1-5 weergegeven uitvoeringsvorm.

In de figuren 1-5 is met 1 aangeduid een trekker, met 2 een oplegger en met 3 een wisselhouder, in dit geval een ISO-container met een lengte van 40 voet (onge-

Tot 1160 l 7 veer 12 meter).

De trekker 1 is op gebruikelijke, ontkoppelbare, naar links en rechts zwenk-bare wijze gekoppeld met de oplegger 2. De oplegger 2 bestaat zoals op zich bekend uit een bovenbouw 6 met drie via een veringssysteem of veringssystemen verend 5 daaraan opgehangen achterwielstellen 4. Op de bovenbouw 6 is verder aangebracht een houderframe 7 dat middels cilinderzuigereenheden 8 en 9 en een schaarmecha-nisme 10 rond een rotatieas 5 draaibaar/zwenkbaar aan die bovenbouw 6 is bevestigd.

Met behulp van de cilinderzuigereenheden 8 en 9 en schaarmechanisme 10 is het houderframe 7 rond rotatieas 5 verzwenkbaar tussen een (niet weergegeven) in 10 wezen horizontale transportstand waarin het houderframe 7 in wezen evenwijdig aan de bovenbouw 6 ligt en anderzijds een steile laad- en/of losstand waarin de hoek α (in Fig. 2 weergegeven) ten minste 60° bedraagt en bij voorkeur ongeveer 90° of althans tussen de 85° en 90° zal liggen. Een dergelijke steile laad- en/of losstand, bij voorkeur dus een nagenoeg verticale laad- en/of losstand van het houderframe, maakt 15 het mogelijk om het houderframe 7 tot nagenoeg aanligging tegen een verticaal staande wisselhouder te brengen, hetgeen wordt gecontroleerd vanuit die verticale stand naar een horizontale, op het voertuig gelegen stand om het vanuit een horizontale of op het voertuig gelegen stand naar een verticale stand te brengen.

Overeenkomstig de uitvinding is het voertuig 2 aan beide langszijden voor-20 zien van een draaibaar steunwiel 11, waarvan de rotatiehartlijn in het in de figuren 1-5 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld samenvalt met de draai/kantelhartlijn van de rotatieas 5 waaromheen het houderframe 7 ten opzichte van de bovenbouw 6 kan kantelen/draaien. Dit samenvallen van deze rotatiehartlijnen is echter geen vereiste. In het bijzonder verwijzend naar Fig. 5 zijn de steunwielen 11 middels een telescoperen-25 de constructie in de richting volgens dubbele pijl 13 ten opzichte van het voertuig 2 in zijdelingse richting in- en uitschuifbaar uitgevoerd. In Fig. 5 zijn de steunwielen 11 weergegeven in een gebruikstoestand. Indien het gewenst is de steunwielen blijvend aan het voertuig te bevestigen, en ze dus ook bij de gewone transportfunctie daarvan met het voertuig mee te voeren, is het van groot voordeel wanneer de steun-30 wielen vanuit de gebruikstoestand zijn in te schuiven totdat ze volledig binnen de breedte van het voertuig liggen. Het is volgens de uitvinding echter in het bijzonder ook zeer voordelig indien de steunwielen volledig van het voertuig verwijderbaar zijn, zodat ze bij de laad- en/of losplaats achtergelaten kunnen worden. De steunwie-1011160 8

Ien 11 zijn verwijderbaar uit te voeren door ze te monteren op steunassen 40 en de bovenbouw te voorzien van steunas-opneemmiddelen 41, bijvoorbeeld in de vorm van buizen waarin de steunassen 40 volgens dubbele pijl 13 gestoken kunnen worden om er daarna weer uitgetrokken te kunnen worden.

5 De steunwielen 11 zijn op hun draaibaarheid en ten opzichte van het voer tuig in zijdelingse richting in- en uitschuifbaarheid na star aan het voertuig, in het bijzonder de oplegger 2 bevestigd. Het zal duidelijk zijn dat dit de zijdelingse stabiliteit van het voertuig, in het bijzonder in het geval het zwaartepunt van het te manipuleren last relatief hoog ligt, verbetert. Dit enerzijds doordat de ligging van het voer-10 tuig door het uitschakelen van de veringssystemen, althans in de nabijheid van het kantelpunt van het houderframe, is uitgeschakeld en anderzijds doordat de weerstand tegen kantelen van het voertuig in zijdelingse richting tengevolge van de grotere spoorbreedte tussen de steunwielen 11 ten opzichte van de werkzame spoorbreedte van de oplegger 2, welke feitelijk door de krachtaangrijpingsplaatsen van de verings-15 systemen bepaald wordt, toeneemt.

De laad- en losterminal volgens de uitvinding bestaat uit een aan- en afrijd-platform 20, een ten opzichte daarvan verlaagde vloer 21, twee door rails gevormde evenwijdige loopvlakken 22 voor de steunwielen 11 van het voertuig en optioneel maar met voorkeur een kantelgeul 23 gevormd in of eventueel op de vloer 22.

20 De ten opzichte van het aan- en afrijdplatform 20 verlaagde vloer 21 kan een bodem van een put zijn maar kan evenzeer ook een platform of het maaiveld zijn waarbij dan het aan- en afrijdplatform ten opzichte van dat platform of maaiveld verhoogd is.

Een gedeelte van de vloer 22 is aan te duiden als standplaats 24, al waar het 25 de bedoeling is dat de wisselhouder verticaal komt te staan. Teneinde bij het kantelen van de wisselhouder op de vloer 22 een aangrijppunt voor de wisselhouder 3 te verschaffen is in de vloer, aan de naar het aan- en afrijdplatform 20 gekeerde zijde van de standplaats 24 een geul, de zogenaamde kantelgeul 23 gevormd. In de kantelgeul 23 kan de, beschouwd vanuit de rijrichting van het voertuig, onder/achterdwarsrand 30 van de wisselhouder of een bij die onder/dwarsrand 26 voorzien kantelorgaan 25 (bijvoorbeeld in de vorm van een in wezen cilindrisch balk of cilindrische balkdelen), aangrijpen zodat aldus tijdens het kantelen van de wisselhouder 3 een aangrijppunt op de vloer 22 wordt gecreëerd waardoor het in achterwaartse richting, d.w.z. tegenover- r 1011160 9 gesteld aan de pijl 12 wegglijden van de wisselhouder 3 tijdens het kantelen wordt voorkomen.

Verwijzend naar achtereenvolgens de figuren 1, 2 en 3 volgt nu een schets van een opeenvolging van handelingen voor het op een voertuig laden van een staand 5 opgestelde langwerpige wisselhouder, in casu een ISO-container van 40 voet.

Verwijzend nog naar Fig. 1 wordt het voertuig, d.w.z. de oplegger 2 met behulp van een trekker 1 in de richting tegenovergesteld aan die van pijl 12 over een aan- en afrijdplatform 20 naar de wisselhouder 3 toe gereden. Hierbij rollen de ach-terwielstellen 4 aanvankelijk over het aan- en afrijdplatform 20, tot dat (zie ook Fig. 10 5) de steunwielen 11, die al middels de telescoperende inrichting in dwarsrichting van het voertuig zijn uitgeschoven, over de rails 22 gaan lopen. Zodra de steunwielen 11 over de rails 22 gaan lopen, wordt in elk geval het veringssysteem van de achterwiel-stellen 4 onwerkzaam. Het voertuig 2 rijdt verder naar achter, tot dat het achtereind van de oplegger 2 tegen de nagenoeg staande wisselhouder 3 aanligt. Alvorens het 15 voertuig 2 met zijn achtereinde tegen de wisselhouder 3 aan komt te liggen of nadat deze hiertegen aan is komen te liggen wordt het houderframe 7 met behulp van de cilinderzuigereenheden 8 en 9 en het schaarmechanisme 10 volgens pijl 27 omhoog gezwenkt tot een verticale, of althans nagenoeg verticale stand. In die verticale of nagenoeg verticale stand wordt de staande wisselhouder 3 aangekoppeld aan het hou-20 derframe 7, waarbij gebruik kan worden gemaakt van niet weergegeven maar op zich uit de stand van de techniek algemeen bekende takelmiddelen.

Vervolgens wordt zoals in Fig. 2 is aangegeven de wisselhouder 3 door het voertuig als het ware omgetrokken, waarbij de wisselhouder 3 tegen wegglijden steun vindt in de kantelgeul 23. De takelmiddelen zullen daarbij iets gevierd worden 25 teneinde de wisselhouder 23 vooralsnog op de vloer 21 te laten afsteunen. Tijdens het omtrekken rijdt de oplegger 2 met trekker 1 in voorwaartse rijrichting, aangegeven door middel van de pijl 12. Dit rijden zal aanvankelijk op motorkracht geschieden, maar zodra de wisselhouder 3 voldoende is omgetrokken kan het gewicht daarvan worden benut om het voertuig voort te duwen, welke voortduwing middels de rem-30 installatie van het voertuig afgeremd kan worden. Tijdens dit omtrekken zal het houderframe 7 volgens pijl 28 worden teruggezwenkt in de richting van de horizontale stand daarvan. Zodra de hoek α voldoende klein is geworden, in het algemeen kleiner dan 55 a 50°, met meer voorkeur in het gebied van ongeveer 40 tot 50° ligt, zal de t011160 10 terugzwenkbeweging (bij pijl 28) onderbroken worden en wordt de wisselhouder 3 middels de takelmiddelen volgens pijl 29 verder uit het houder frame 7 opgetrokken. Het zal duidelijk zijn dat dit onderbreken van de terugzwenkbeweging 28 alvorens de wisselhouder 3 op te trekken niet per se noodzakelijk is. Het terugzwenken volgens 5 pijl 28 kan eventueel ook voortgaan terwijl ondertussen volgens pijl 29 de wisselhouder 3 door het houderframe 7 wordt opgetrokken.

Voorts zal het duidelijk zijn dat in verband met de door de takelmiddelen te leveren inspanning van voordeel kan zijn om de wisselhouder 3 slechts een klein stuk in de richting van pijl 29 op te trekken, vervolgens het houderframe 7 geheel terug te 10 zwenken naar zijn in wezen horizontale stand en pas daarna het volgens pijl 29 ver der langs het houderframe 7 voort trekken van de wisselhouder 3 tot dit geheel op het houderframe 7 is getrokken te voltooien.

Het zal duidelijk zijn dat het lossen van de wisselhouder 3 in een omgekeerde volgorde kan plaatsvinden.

15 Figuur 6 toont een variant op de in de figuren 1-5 weergegeven uitvoerings vorm. Figuur 6 is op een enkel verschil na identiek aan figuur 5. De in figuur 6 gehanteerde verwijzingstekens zijn voor overeenkomende aspecten identiek aan de in figuren 1-5 gehanteerde verwijzingstekens.

Het verschil tussen enerzijds de variant volgens figuur 6 en anderzijds de 20 uitvoeringsvorm volgens de figuren 1-5, is dat bij de variant volgens figuur 6 de draaias 5 van het wisselhouderframe boven de steunwielen 11 is aangebracht, en wel loodrecht boven de (niet weergegeven) rotatiehartlijn van de steunwielen. De afstand tussen de buis 41 voor het opnemen van de steunassen 40 en de draaias 5 bedraagt bij dit voorbeeld ongeveer 30 cm. Het zal echter duidelijk zijn dat deze afstand ook 25 groter of kleiner kan zijn.

1011160

Claims (13)

1. Voertuig, zoals een vrachtwagen of oplegger, voor het in wezen horizontaal transporteren van langwerpige wisselhouders die vanuit een verticale stand gela- 5 den en/of in een verticale stand afgezet worden, waarbij het voertuig omvat: een bovenbouw die via een veringssysteem op ten minste een wielstel is afgesteund; een houderframe dat draaibaar rond een horizontale, zich dwars op de rijrichting uitstrekkende draaias is bevestigd aan de bovenbouw, waarbij het hou-10 derframe draaibaar is tussen een in wezen horizontale transportstand en een laad- en/of losstand van ten minste 60° a 90° ten opzichte van de horizontaal; en takelmiddelen voor het langs het houderframe verplaatsen van de wisselhou-15 der; met het kenmerk, dat het voertuig verder aan elke langszijde ten minste een, al dan niet verwijderbaar, draaibaar steunwiel omvat waarvan de rotatiehartlijn evenwijdig aan de draaias van het houderframe verloopt, en dat die steunwielen star of verstar-baar aan de bovenbouw bevestigd zijn. 20

2. Voertuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat die steunwielen in dwarsrichting van het voertuig zijdelings ten opzichte van het voertuig in- en uitschuifbaar zijn, bijvoorbeeld op telescoperende wijze.

3. Voertuig volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de spoorbreedte van de steunwielen meer dan ongeveer 2,5 meter, bij voorkeur ongeveer 3 meter of meer is.

4. Voertuig volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de spoor-30 breedte van de steunwielen groter is dan de breedte van het voertuig.

5. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in langsrichting van het voertuig beschouwd de rotatiehartlijn(en) van de steunwielen op Tot tl 60 in hoofdzaak gelijke hoogte als de draaias of achter de draaias ligt (liggen).

6. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rotatiehartlijn(en) van de steunwielen en de draaias van het houderframe in hoofdzaak 5 boven elkaar liggen of samenvallen.

7. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de steunwielen achter de rijwielen zijn aangebracht.

8. Voertuig volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de steunwielen elk zijn aangebracht op een steunas, dat de bovenbouw is voorzien van steunas-opneemmiddelen voor het opnemen van de steunassen, en dat de steunas-opneemmiddelen zodanig zijn uitgevoerd, dat de steunassen dwars op de langsrichting van het voertuig in- en uit de steunas-opneemmiddelen zijn te schuiven voor het 15 aanbrengen respectievelijk verwijderen van de steunwielen.

9. Laad- en/of lossamenstel voor een in wezen horizontaal te transporteren en vanuit een verticale stand te laden of in een verticale stand af te zetten langwerpige wisselhouder, waarbij het samenstel omvat: 20. een voertuig volgens een der conclusies 1-8; en een laad- en/of losterminal voor het laden en/of lossen van de wisselhouder; waarbij de laad- en/of losterminal omvat: een aan- en afrijdplatform voor het aan- en afrijden van het voertuig; een ten opzichte van het aan- en afrij dplatform verlaagde vloer waarop de 25 wisselhouder verticaal en boven het aan- en afrijdplatform uitstekend kan worden/zijn opgesteld; twee evenwijdige, langwerpige loopvlakken, zoals rails die: liggen op een niveau boven dat van het aan- en afrij dplatform; en een onderlinge horizontale tussenafstand en met hun naar het aan- en 30 afrijdplatform gekeerde einden een verticale afstand tot dat platform hebben zodanig dat de steunwielen van het voertuig, eventueel na het in zijdelingse richting uitschuiven daarvan, over de loopvlakken kunnen rollen. 1011180 i

10. Samenstel volgens conclusie 9, waarbij de vloer ten minste 1 meter lager dan het aan- en afrijdplatform ligt.

11. Samenstel volgens conclusie 9 of 10, waarbij de vloer een standplaats 5 voor de houder heeft, welke ligt op horizontale afstand van het aan- en afrijdplatform, welke horizontale afstand ten minste gelijk is aan 1 meter, bij voorkeur ten minste gelijk is aan de verticale afstand tussen de vloer en het laad- en losplatform en waarbij de loopvlakken zich uitstrekken over of langs de vloer in het verlengde van de aan- en afrijdrichting. 10

12. Samenstel volgens conclusie 11, waarbij de standplaats aan de naar het laad- en losplatform gekeerde zijde is voorzien van een zich dwars op de aan- en afrijdrichting uitstrekkende kantelgeul, waarin de wisselhouder met een kantelsteun kan afsteunen. 15

13. Laad- en/of losterminal voor een samenstel volgens een der conclusies 9-12. **** 20 1011160