NL9101988A - Werkwijze en inrichting voor het slopen van automobielen. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het slopen van automobielen.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het slopen van automobielen.

Bij het slopen van automobielen wordt momenteel in veel gevallen de te slopen auto op een bepaalde plaats neergezet waarna de nog bruikbare delen er van worden verwijderd. Eventueel wordt daarbij ook nog gebruik gemaakt van een hijswerktuig om de auto op te kunnen tillen zodat onderdelen van de onderzijde ervan kunnen worden verwijderd.

Dergelijk sloopwerk is bijzonder arbeidsintensief en vuil werk, in het bijzonder wel wanneer onderdelen van de onderzijde van de auto moeten worden verwijderd. Verder moet voor het verwijderen van zware onderdelen, zoals bijvoor-; beeld de motor met aandrijfassen, gebruik worden gemaakt van hijswerktuigen en dergelijke. Voor deze hijswerktuigen en voor de af voer van losgemaakte onderdelen moet rondom de te slopen auto voldoende ruimte ter beschikking staan. Er zullen dan ook in het algemeen slechts enkele auto's tegelijkertijd kunnen worden gesloopt.

Verder leert de ervaring, dat bij het slopen diverse soorten vloeistoffen uit onderdelen weg kunnen stromen, zoals bijvoorbeeld remvloeistof, smeerolie, brandstof en dergelijke. Het opvangen hiervan is niet altijd eenvoudig mogelijk zodat de bodem van vele terreinen waar auto's worden gesloopt, verontreinigd is.

De uitvinding beoogt nu deze bezwaren, althans in hoofdzaak, op te heffen en verschaft daartoe een werkwijze die daardoor is gekenmerkt, dat een te slopen auto op transportmiddelen wordt geplaatst die verplaatsbaar zijn over rails om de auto langs enkele stations te voeren om bij een station tot stilstand te worden gebracht voor het bij dit station uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, waarbij ten minste één der stations is voorzien van een omkeerinrichting om de auto over een zekere afstand omhoog te brengen en om i één van zijn assen te verdraaien waardoor de onderzijde van de auto van boven af bereikbaar is, waarbij na het omhoog brengen van de auto maar voor het verdraaien daarvan één of meer opvangbakken onder de auto worden gebracht voor het opvangen van uit de auto weglopende vloeistof en ten minste ter plaatse van de omkeerinrichting werkbordessen aanwezig zijn ten opzichte waarvan de auto op de gewenste hoogte kan worden gebracht.

In het bijzonder zal er in worden voorzien, dat de langsas van de auto evenwijdig loopt met de lengterichting van de rails waarlangs de transportmiddelen verplaatsbaar zijn en dat bij de omkeerinrichting de auto om zijn langsas wordt verdraaid.

Daar de meeste werkzaamheden vanaf de zijkanten van de auto zullen kunnen worden uitgevoerd behoeft tussen twee opeenvolgende auto's niet veel ruimte vrij gehouden te worden. De af voer van onderdelen, die van of uit een auto zijn verwijderd kan dan ook op gemakkelijke wijze plaats vinden.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een inrichting voor toepassing van de boven beschreven werkwijze, welke inrichting daardoor is gekenmerkt, dat hij transportmiddelen omvat, die over rails verplaatsbaar zijn en dienen voor het in vier punten ondersteunen van een te slopen auto, waarbij is voorzien in middelen om de transportmiddelen aan het einde van het slooptraject naar het begin daarvan terug te brengen en een omkeeerinrichting aanwezig is waarmee een auto van de transportmiddelen kan worden af getild, om zijn as gedraaid en na terugdraaien weer op de transportmiddelen kan worden geplaatst, welke omkeerinrichting opvangbekken omvat, die na het van de transportmiddelen optillen van een auto onder de auto kunnen worden gebracht voordat deze om zijn as wordt gedraaid.

Daar de afmetingen van de te slopen auto's kunnen variëren kan er in worden voorzien, dat de transportmiddelen worden gevormd doof wielen paren waarbij de wielen van een paar met elkaar zijn verbonden door in hoofdzaak haaks op de lengte van de rails lopende verbindingsbalken welke balken steunorganen bezitten, die op variabele afstand van elkaar kunnen worden geplaatst in aanpassing op de breedte van een te slopen auto en waarbij twee wielen-paren op afstand van elkaar kunnen worden geplaatst in afhankelijkheid van de lengte van de betreffende auto.

Een eenvoudige constructie kan worden verkregen wanneer de verbindingsbalken worden gevormd door kokerbalken die elk vanaf een wielondersteuning schuin naar boven toe en langs elkaar heen lopen en ter plaatse waar 2ij elkaar kruisen met elkaar zijn verbonden, waarbij in elke kokerbalk een secundaire balk verschuifbaar en op de gewenste plaats vastzet-baar is, welke balk aan zijn vrije einde een steunorgaan draagt.

Om een auto zodanig te kunnen ondersteunen dat deze een stabiel stand inneemt, zullen de steunorganen zich in de werkzame stand schuin naar boven toe uitstrekken vanaf het bovenvlak van de betreffende balk.

Voor het vanaf het einde van het transport-traject naar het begin daarvan térugbrengen van de transportmiddelen kan worden voorzien in terugvoer-rails, die zijn aangebracht onder de rails waarover de transportmiddelen worden verplaatst wanneer zich daarop een auto bevindt, welke terugvoer-rails iets afhellen naar het begin van het transporttraject toe, terwijl middelen zijn aangebracht om de transportmiddelen vanaf de terugvoer-rails omhoog te brengen naar de gebruiksstand en om de transportmiddelen aan het einde van het transport-traject op de terugvoer-rails te brengen.

Hierdoor zal het vloeroppervlak dat de totale inrichting inneemt kunnen worden beperkt daar slechts aan het begin en het einde van het transport-traject middelen noodzakelijk zijn om de transportmiddelen, die slechts een beperkte afmeting iri lengterichting van het traject bezitten, omhoog dan wel omlaag te kunnen brengen.

Om de afstand tussen de boven elkaar aangebrachte rails in verticale richting zoveel mogelijk te beperken, kan er in worden voorzien, dat de steunorganen verzwenkbaar met de secundaire balken zijn verbonden, zodanig dat zij op het bovenvlak van de balken kunnen komen te liggen wanneer de wielen-paren over de terugvoer-rails worden verplaatst.

Een eenvoudige constructie van de omkeerinrichting kan worden verkregen doordat deze vier kolommen omvat die twee aan twee ter weerszijden van de rails zijn geplaatst met tussen elk paar kolommen een horizontale, dwars op de richting van de rails lopende, verbindingsbalk waarvan de beide einden elk door een kolom worden ondersteund, zodanig dat de verbindingsbalken in verticale richting verplaatsbaar zijn, waarbij in het midden van elke verbindingsbalk een draaipunt is aangebracht voor een om een horizontale, evenwijdig aan de lengterichting van de rails lopende, as verzwenkbaar heten omkeerframe, bestaande uit twee evenwijdig aan elkaar lopende, elk nabij het midden in één der genoemde draaipunten ondersteunde, dwarsbalken die met elkaar zijn verbonden door ten minste één U-vormige verbindingsbalk voor het binnen deze balk en de dwarsbalken opnemen van een auto, waarbij tussen de tegenover elkaar liggende einden van de twee dwarsbalken van klemorganen voorziene klembalken zijn aangebracht, die evenwijdig aan de rails lopen en waarvan de einden langs de dwarsbalken verplaatsbaar zijn, zodanig dat de klembalken dwars op hun lengterichting worden verplaatst voor het er tussen in klemmen van een auto.

Het hef- en omkeerframe kan daarbij van boven af over een auto heen worden gebracht zodat na het omkeren van het frame de onderzijde van de auto goed toegankelijk is.

Daarbij kunnen de klemorganen losneembaar aan de klembalken zijn bevestigd, zodat zij kunnen worden aangepast op de afmetingen van de auto die in het hef- omkeerframe moet worden opgenomen.

Voor het geleiden van de einden van de klembalken kunnen deze bij elk einde zijn verbonden met een geleidings-plaat, die is voorzien van wielen, die worden geleid door de bijbehorende dwarsbalk.

Verder kan voor het naar elkaar toe en van elkaar af bewegen van de klembalken gebruik worden gemaakt van twee drukmedium bediende cilinders, die zich nabij de dwarsbalken bevinden, terwijl met elk einde van een klembalk een arm verzwenkbaar is verbonden, welke arm steeds een scherpe hoek maakt met de dwarsbalk terwijl de armen van tegenover elkaar liggende einden van de twee klembalken elk aan hun andere einde scharnierend zijn vêrbonden met een gemeenschappelijk schuifblok dat verplaatsbaar is langs een geleidingskolom, die is verbonden met het midden van de daar aanwezige dwarsbalk en haaks staat op het vlak waarin de dwarsbalken liggen.

Op deze wijze wordt bereikt, dart de klerabalken bij het naar elkaar toe brengen ervan met behulp van de drukmedium cilinders, over gelijke afstanden naar het midden van de dwarsbalken toe bewegen. Het middenlangsvlak van een vastgeklemde auto zal dan dus ook nagenoeg samenvallen met het middenlangsvlak van het hef- en omkeerframe.

Hoewel steeds gesproken wordt over een auto zal duidelijk zijn dat, in het bijzonder in het laatst genoemde geval, nauwelijks meer van een auto kan worden gesproken, daar reeds vele onderdelen er van zijn verwijderd.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld, weergegeven in de tekening.

In de tekening toont:

Fig. l schematisch een bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding opgesteld in een bedrijfsgebouw, met op de inrichting een aantal te slopen en gedeeltelijk gesloopte auto's?

Fig. 2 schematisch een zijaanzicht van een deel van de inrichting van fig. 1?

Fig. 3 een doorsnede volgens de lijn IÏI-III van fig. 2 en wel in het bijzonder van de transportmiddelen en de daarbij behorende rails;

Fig. 4 een bovenaanzicht van de in fig. 3 getoonde delen?

Fig. 5 een zijaanzicht van de middelen voor het terugbrengen van de transportmiddelen naar hun uitgangspositie?

Fig. 6 een eindaanzicht van de middelen van fig. 5?

Fig. 7 schematisch een eindaanzicht van de omkeerin-richting waarin een auto is opgenomen die met streeplijnen is aangegeven en zich nog op de transportmiddelen bevindt?

Fig. 8 het eindaanzicht overeenkomstig fig. 7 maar met de auto in de omhoog gebrachte en omgekeerde stand?

Fig. 9 een zijaanzicht van de omkeerinrichting?

Fig. 10 een bovenaanzicht van de omkeerinrichting?

Fig. 11 een bovenaanzicht van een dwarsbalk van het hef- en omkeerframe met de uiteinden van de klembalken? en

Fig. 12 een zijaanzicht vart een op een klembalk aangebracht klemorgaan.

Fig. 1 toont een bedrijfsgebouw 1 waarin een inrichting 2 volgens de onderhavige uitvinding is opgesteld en waarin zich diverse niet nader aangeduide opslagplaatsen bevinden, waarin van de auto's 3 verwijderde materialen kunnen worden opgeslagen.

Zoals blijkt uit de fig. 2-8 omvat de inrichting 2 een paar rails 4, gevormd door U-balken, voor het ondersteunen van transportmiddelen 5 gevormd door wielen-paren 6, die met elkaar zijn verbonden door verbindingsbalken 7. De balken 7 zijn elk aan een uiteinde voorzien van een wielondersteuning i 8, die is verbonden met de as 9, waarop een wiel 6 draaibaar is. Zoals blijkt uit de fig. 3 en 4 lopen de balken 7 vanaf het bijbehorende wiel 6 schuin naar boven toe langs elkaar heen en zijn zij bij het punt waar zij elkaar kruisen met elkaar verbonden. De draaiïngsassen van de wielen 6 staan dus versprongen ten opzichte van elkaar.

De balken 7 zijn kokerbalken en in elke balk is een secundaire balk 10 verschuifbaar opgenomen. De secundaire balk 10 kan op de gewenste plaats worden vastgezet doordat in deze balk een aantal boringen 11 is aangebracht. In één der boringen kan een pen 12 worden gebracht, die door een boring 13 in de balk 7 heen steekt. Om verlies van de pen 12 te voorkomen kah deze zijn verbonden met een strip 14, die op zijn beurt scharnierend is verbonden met de balk 7.

Het naar buiten toe uit de balk 7 stekende einde van de secundaire balk 10 is voorzien van een steunorgaan 15. In het bovenste deel van fig. 3 is dit steunorgaan 15 weergege-ven in de stand waarbij het een auto 3 kan ondersteunen. Zoals duidelijk zal zijn kunnen de steunorganen 15 van een wielen-paar 6 op de gewenste afstand van elkaar worden gebracht door het meer of minder ver naar buiten toe schuiven van de balken 10 en het in de betreffende stand blokkeren er van. Een willekeurige auto 3 kan dan op de gunstigste wijze worden ondersteund doordat twee van dergelijke wielen-paren 6 in lengterichting van de rails 4 op de juiste afstand van elkaar worden geplaatst.

Wanneer een auto 3 het einde van de sloop-inrichting heeft bereikt wordt hij van de twee wielen-paren 6 verwijderd en worden de wielen-paren gebracht op een rail-gedeelte 16, zie fig. 5 en 6, dat omlaag kan worden gebracht, doordat het wordt ondersteund door schaarconstructies 17, die be-dienbaar zijn door drukmedium-cilinders 18. op deze wijze kunnen de wielen-paren op de hoogte van lager liggende rails 19 worden gebracht voor het terugbrengen van de wielen-paren naar het beginpunt van de sloopinrichting. Daartoe zullen echter eerst de secundaire balken 10 geheel in de balken 7 worden geschoven en de steunorganen 15 zullen naar de onder in fig. 3 aangegeven stand worden gedraaid, waarbij zij op de balken 10 liggen. Hierdoor zal een niet in gebruik zijnd wielen-paar 6 weinig ruimte innemen en kan de afstand tussen twee rails 4 en tussen twee rails 19 zo klein mogelijk worden gehouden en kunnen de rails 4 en 19 in verticale richting gezien dicht bij elkaar worden geplaatst.

Bij het beginpunt van de sloopinrichting 2 bevindt zich een inrichting die overeenkomt met die getoond in de fig. 5 en 6 en waarmee een wielen-paar 6 vanaf de onderste rails 19 weer op dé rails 4 wordt gebracht.

De rails 4 en 19 lopen op een bepaalde plaats onder de omkeerinrichting 20 door zoals in het bijzonder blijkt uit de fig. 7 en 8.

De omkeerinrichting 20 omvat vier steunblokken 21 waarop kolommen 22 zijn gemonteerd, die elk zijn voorzien van een verticaal lopende spindel 23, die wordt aangedreven door middel van een electromotor 24. Op elke spindel 23 bevindt zich een moer 25, die is verbonden met een einde van een verbindingsbalk 26. De twee verbindingsbalken 26 staan haaks op de lengterichting van de rails 4 en zijn in het midden voorzien van een console 27, zie ook fig. 9, die een draaipunt 28 draagt voor het hef- en omkeerframe 29. Bij één der draaipunten 28 is een niet nader aangeduide motorische aandrijving aangebracht, zodanig dat het frame 29 kan worden verzwenkt om de horizontale as 30,

Het frame 29 omvat de dwarsbalken 31 die met elkaar zijn verbonden door twee U-vormige verbindingsbalken 32, zie ook fig. 10* In het midden van elke balk 26 is haaks daarop een geleidingskolom 33 aangebracht, die samenwerkt met het draaipunt 28 zodat het frame 29 om de as 30 kan worden verdraaid, nadat het eerst omhoog is gebracht met behulp van de motoren 24, naar de stand als aangegeven in fig. 8.

Voor het opnemen van een auto 3 in het frame 29 zijn tussen de dwarsbalken 31 twee haaks daarop staande klembal-ken 34 aangebracht. Elk einde van een klembalk 34 is verbon-; den met een geleidingsplaat 35, die rollen 36 draagt welke in de dwarsbalken 31 zijn opgenomen. Voor het naar elkaar! toe brengén van de klembalken 34 dienen twee drukmedium-cilinders 37 die zich bij de dwarsbalken 31 bevinden.

Om de klembalken 34 over gelijke afstanden naar het; midden van het frame 29 toe te verplaatsen, zijn de platen 35 van de tegenover elkaar liggende einden van de twee klembalken 34 in het punt 38 verzwenkbaar verbonden met een arm 39. De andere einden van twee, in een zelfde vlak liggende, armen 39 zijn in het punt 40 verzwenkbaar verbonden met een gemeenschappelijk schuifblok 41, dat verplaatsbaar is langs de geleidingskolom 33.

Door bediening van de cilinders 37 kunnen de klembalken 34 naar elkaar toe worden gebracht voor het er tussen klemmen van een auto 3. De klembalken 34 zijn daartoe voorzien van klemorganen 42, die in het bijzonder zijn weergegeven in de fig. 11 en 12. Elk klemorganen 42 is losneembaar aangebracht op een bus 43, die verschuifbaar is langs de klembalk 34 en daarop kan worden vastgezet. Op deze wijze kunnen klemorganen 42 worden gebruikt waarvan de vorm is aangepast op die van de te behandelen auto. Ook kunnen de klemorganen 42 op de meest gunstige plaats op de klembalken worden aangebracht.

Zoals blijkt uit fig. 9 kunnen aan de verbindingsbalken 32 kabels 44 of dergelijke worden bevestigd voor het vastzetten van bepaalde onderdelen die van een auto 3 worden losgemaakt *

Uit fig. 1 blijkt dat naast de te slopen auto's 3 werkbordessen 45 kunnen zijn geplaatst zodat de personen die werkzaam zijn een zo goed mogelijke toegang tot bepaalde delen van de auto hebben. De werkbordessen 45 kunnen verplaatsbaar zijn. Verder kunnen dergelijke werkbordessen 45 zich ook bevinden naast de omkeerinrichting 20, zoals blijkt uit de fig. 7 en 8. Deze werkbordessen zullen worden ondersteund door poten 46 voorzien van wielen 47, die kunnen lopen over rails 48, die zich uitstrekken in een richting dwars op de rails 4.

Tussen de poten 46 in bevinden zich bakken 49 voorzien van poten 50 met wielen 51, lopend over rails 52. Zoals blijkt uit fig. 8 kunnen na het omhoog brengen van het frame 29 de bakken 49 tot onder het frame 29 worden gereden tot dat zij op elkaar aansluiten. Hierna kan het frame, tezamen met de daarin aanwezige auto 3, worden verdraaid zoals bijvoorbeeld naar de stand weergegeven in fig. 8. De tijdens deze verdraaiing eventueel uit de auto stromende vloeistoffen en uit de auto vallende kleine onderdelen worden in de bakken 49 opgevangen.

Voor de verplaatsing van de werkbordessen 45 en van de bakken 49 kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van druk-medium cilinders 52, die in de fig. 7 en 8 slechts schematisch zijn aangegeven.

Verder bestaat nog de mogelijkheid om direct onder de rails 4 niet weergegeven platen in de vorm van een goot aan te brengen voor het opvangen van vloeistoffen en onderdelen die uit een te slopen auto komen. Dergelijke platen kunnen eventueel met de transportmiddelen 5 zijn verbonden.

Het zal duidelijk zijn, dat slechts een mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding in de tekening is weergegeven en hierboven beschreven en dat vele wijzigingen kunnen worden aangebracht zonder buiten de uitvindingsgedachte te vallen.

Claims (11)

1. 2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de langsas van de auto (3) evenwijdig loopt met de lengterichting van de rails (4, 19) waarlangs de transportmiddelen (5) verplaatsbaar zijn en dat bij de omkeerinrichting (20) de auto om zijn langsas wordt verdraaid.
2. 3. Inrichting voor toepassing van de werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat deze transportmiddelen (5) omvat, die over rails (4) verplaatsbaar zijn en dienen voor het in vier punten ondersteunen van een te slopen auto (3), waarbij is voorzien in middelen (16-19) om de transportmiddelen (5) aan het einde van het slooptraject naar het begin daarvan terug te brengen en een omkeeerin-richting (20) aanwezig is waarmee een auto (3) van de transportmiddelen (5) kan worden afgetild, om zijn as gedraaid en na terugdraaien weer op de transportmiddelen (5) kan worden geplaatst, welke omkeerinrichting (20) opvangbakken (49) omvat, die na het van de transportmiddelen optillen van een auto onder de auto kunnen worden gebracht voordat deze om zijn as wordt gedraaid.
3. 4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de transportmiddelen (5) worden gevormd door wielen-paren (6) waarbij de wielen van een paar met elkaar zijn verbonden door in hoofdzaak haaks op de lengte van de rails (4) lopende verbindingsbalken (7) welke balken steunorganen (15) bezitten, die op variabele afstand van elkaar kunnen worden geplaatst in aanpassing op de breedte van een te slopen auto (3) en waarbij twee wielen-paren (6) op afstand van elkaar kunnen worden geplaatst in afhankelijkheid van de lengte van de betreffende auto.
4. 5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de verbindingsbalken (7) worden gevormd door kokerbalken die elk vanaf een wielondersteuning (8) schuin naar boven toe en langs elkaar heen lopen en ter plaatse waar zij elkaar kruisen met elkaar zijn verbonden, waarbij in elke kokerbalk een secundaire balk (10) verschuifbaar en op de gewenste plaats vastzetbaar is, welke balk (10) aan zijn vrije einde een steunorgaan (15) draagt.
5. 6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de steunorganen (15) zich in de werkzame stand schuin naar boven toe uitstrekken vanaf het bovenvlak van de betreffende balk (10).
6. 7. Inrichting volgens conclusie één der conclusies 3-6, met het kenmerk, dat voor het terugbrengen van de transportmiddelen (5) naar het begin van het transport-traject terug-voer-rails (19) zijn aangebracht onder de rails (4) waarover de transportmiddelen worden verplaatst wanneer zich daarop een auto (3) bevindt, welke terugvoer-rails iets afhellen naar het begin van het transport-traject toe, terwijl middelen (16,17,18) zijn aangebracht om de transportmiddelen (5) vanaf de terugvoer-rails (19) omhoog te brengen naar de gebruiksstand en om de transportmiddelen (5) aan het einde van het transport-traject op de terugvoer-rails (19) te brengen.
7. 8. Inrichting volgens één der conclusies 4-7, met het Kenmerk, dat de steunorganen (15) verzwenkbaar met de secundaire balken (10) zijn verbonden, zodanig dat zij op het bovenvlak van de balken kunnen komen te liggen wanneer de wielen-paren (6) over de terugvoer-rails (19) worden verplaatst.
8. 9. Inrichting volgens één der conclusies 3 - 8, met het kenmerk, dat de omkeer inrichting (20) vier kolommen (22) omvat die twee aan twee ter weerszijden van de rails (4) zijn geplaatst met tussen elk paar kolommen (22) een horizontale, dwars op de richting van de rails (4) lopende, verbindingsbalk (26) waarvan de beide einden elk door een kolom (22) worden ondersteund, zodanig dat de verbindings-balken in verticale richting verplaatsbaar zijn, waarbij in het midden van elke verbindingsbalk (26) een draaipunt (28) is aangebracht voor een om een horizontale, evenwijdig aan de lengterichting van de rails (4) lopende, as (30) verzwenkbaar hef- en omkeerframe (29), bestaande uit twee evenwijdig aan elkaar lopende, elk nabij het midden in één der genoemde draaipunten (28) ondersteunde, dwarsbalken (31) die met elkaar zijn verbonden door ten minste één U-vormige verbindingsbalk (32) voor het binnen deze balk (32) en de dwarsbalken (31) opnemen van een auto (3), waarbij tussen de tegenover elkaar liggende einden van de twee dwarsbalken (31) van klemorganen (42) voorziene klembalken (34) zijn aangebracht, die evenwijdig aan de rails (4) lopen en waarvan de einden langs de dwarsbalken (31) verplaatsbaar zijn, zodanig dat de klembalken (34) dwars op hun lengterichting worden verplaatst voor het er tussen klemmen van een auto.
9. 10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de klemorganen (42) losneembaar aan de klembalken (34) zijn bevestigd.
10. 11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de klembalken (34) bij elk einde zijn verbonden met een geleidingsplaat (35), die is voorzien van wielen (36), die worden geleid door de bijbehorende dwarsbalk (31).
11. 12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat voor het naar elkaar toe en van elkaar af bewegen van de klembalken (34) gebruik worden gemaakt van twee drukmedium bediende cilinders (37), die 2ich nabij de dwarsbalken (31) bevinden, terwijl met elk einde van een klembalk (34) een arm (39) verzwenkbaar is verbonden, welke arm steeds een scherpe hoek maakt met de dwarsbalk (31) terwijl de armen (39) van tegenover elkaar liggende einden van de twee klembalken (34) elk aan hun andere einde scharnierend zijn verbonden met een gemeenschappelijk schuifblok (41) dat verplaatsbaar is langs een geleidingskolom (33), die is verbonden met het midden van de daar aanwezige dwarsbalk (31) en haaks staat op het vlak waarin de twee dwarsbalken liggen. 13. onderdelen voor de inrichting als beschreven in één of meer der conclusies 3-12.