NL8002376A

NL8002376A - Laadinrichting voor laadborden.

Info

Publication number: NL8002376A
Application number: NL8002376A
Authority: NL
Original assignee: Sato Masataro
Priority date: 1979-05-01
Filing date: 1980-04-23
Publication date: 1980-11-04
Also published as: CH644823A5; DE3015685A1; FR2455562A1; DK152195C; JPS55161654U; FR2455562B1; AU516129B1; GB2051000B; US4378191A; DK152195B; ES490984A0; SE8002929L; GB2051000A; ES8105227A1; IT8048517A0; CA1135223A; DK191880A; IT1143152B; JPS5728695Y2; DE3015685C2

Description

4 ë "* TO lj-33

Titel: Landinrichting voor laadborden.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het laden van laadhorden hij het behandelen van lading, meer in het bijzonder een verplaatsbare inrichting van eenvoudige constructie en welke gemakkelijk een laadbord voorzien van lading kan transporteren.

5 Verschillende machines voor het behandelen van lading zoals vorkheftrucks, laadbordtransporteurs e.d., worden gebruikt voor het over brengen van op laadborden gezette lading, zo ook bij het laden en lossen van een laadbord. Al deze bekende machines zijn echter uitgevoerd als verplaatsbare voertuigen voorzien van motoren. Afmetingen 10 en gewicht zijn groot zodat deze machines moeilijk met handkracht bewogen of getransporteerd kunnen worden. In vele gevallen zijn zij niet bruikbaar zoals bij het behandelen van lading in goederenwagens of in een nauwe- ruimte in warenhuizen,

De uitvinding beoogt op de eerste plaats een laadinrichting 15 voor laadborden te verschaffen welke eenvoudig en licht van constructie is en welke door een bediener kan worden gelicht en getransporteerd cm te worden gebruikt op de laadvloer van een voertuig of in smalle ruimtes.

Een verder doel van de uitvinding is het verschaffen van een 20 laadinrichting voor laadborden, welke lading op stabiele wijze kan transporteren resp. een laadbord dicht nabij een voorgaand laadbord neer te zetten zonder dat daar ruimte tussen overblijft ongeacht of een enkel- of dubbelvoudig laadbord wordt gebruikt.

Een laadinrichting volgens de uitvinding bestemd voor laad-25 borden omvat een lichaam met een bedieningsframe en een lang opneem-frame voor de lading dat zich vanaf éên uiteinde van dit bedie-ningsframe uitstrekt en in de ruimte van een laadbord kan worden geschoven; ëeü voorwiel ondersteunende arm welke een voorwiel draaibaar ondersteunt en welke t.o.v. het de lading opnemende frame in 30 een verticaal vlak kan draaien; een arm voor het draaibaar ondersteunen van een achterwiel, welke arm op zijn beurt gesteund wordt door het bedieningsframe en verticaal kan draaien; een mechanisme dat de ondersteuningsarmen voor het voor- en achterwiel verbindt, zodat deze zodanig gecommandeerd kunnen worden, dat de voorste en 35 achterste steunarmen kunnen draaien tussen een horizontale stand en 8002376 -2- een opstaande stand teneinde het laadlichaam naar omhoog of naar omlaag te "bewegen.

Bij gebruik van een laadinrichting van het "beschreven type wordt het de lading opnemende frame van een laadlichaam in een laadbord ge-5 schoven en vervolgens wordt het mechanisme voor het bedienen van de ondersteuningsarmen aan de voor- en achterzijde in werking gesteld teneinde dat lichaam, tezamen met het laadbord dat daarop gemonteerd is, naar omhoog te brengen. In deze toestand wordt het laadlichaam gesteund door het voor- en achterwiel van de laadinrichting en kan 10 dan uitsluitend met de hand eenvoudig worden bewogen zonder gebruik te maken van een andere krachtbron. Doordat een krachtbron, zoals een motor, kan vervallen is de inrichting eenvoudig en stevig van constructie met weinig kans op storing, terwijl de werkzaamheden snel en veilig kunnen worden verricht.

15 Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding is de steunarm voor het voorwiel aan het vooreinde van het de lading opnemende frame draaibaar, zodat het voorwiel buiten de voorkant van dat frame uitsteekt. Deze uitvoeringsvorm is meer in het bijzonder geschikt voor dubbelzijdige laadborden elk voorzien van een stel laadbord-opnemende 20 oppervlakken aan de overliggende boven- en onderzijden, in welke oppervlakken geen opening aanwezig is die. groot genoeg is cm het voorwiel naar buiten te laten uitsteken.

Volgens een andere uitvoeringsvorm is de het voorwiel ondersteunende arm draaibaar aan het de lading opnemende frame aangebracht 25 op een plaats op enige afstand binnen de voorzijde, zodat het voorwiel niet buiten de voorzijde van het de lading opnemende frame uit-steekt. Deze constructie is doelmatig bij een enkelzijdig laadbord met een de lading opnemend oppervlak en een met de grond in contact zijnd ondervlak, dat voorzien is van tenminste een opening waardoor-30 heen het voorwiel naar buiten kan uitstéken.

Volgens een ander aspect van de uitvinding is de laadinrichting voorzien van een kantelmechanisme teneinde, wanneer het laadlichaam naar anhoog is bewogen, het laadlichaam zich in een zodanige toestand bevindt, dat dit lichaam naar omlaag helt vanaf het vooreinde 35 van het de lading opnemende frame naar het achtereinde daarvan 8002376 -3- dat dichterbij het bedieningsframe gelegen is. Op deze wijze is een stabiel transport van lading door het voor- en achterwiel mogelijk, waarbij het zwaartepunt van de lading zich nabij het bedieningsframe bevindt wanneer het laadlichaam zich in de opgelichte stand bevindt. Door het 5 verschuiven van het zwaartepunt tot nabij het bedieningsframe wordt het voorwiel ontlast, zodat dit gemakkelijk met betrekking tot het laad-bord kan worden bestuurd met betrekking tot een laadbord dat reeds getransporteerd is en op zijn plaats staat, zodat een volgend laadbord gemakkelijkerwijze dicht nabij een voorgaand geplaatst kan worden zonder 10 dat daarbij een tussenruimte overblijft, d.w.z. een dode ruimte tussen twee op elkaar volgende laadborden.

Verdere bijzonderheden van de uitvinding worden onder verwijzing naar de tekening nader toegelicht. Daarin toont: fig. 1-3 een laadinrichting volgens de uitvinding voor het trans- · 15 port van een enkelvoudig laadbord, waarbij: fig. 1 een langs doorsnede van een gedeelte van de laadinrichting is weergegeven met het laadlichaam in de laagste stand; ‘fig. 2 een langsdoorsnede van de laadinrichting met het laadlichaam in de hoogste stand; en 20 fig. 3 een bovenaanzicht van de laadinrichting volgens fig. 1; fig. k-f uitvoeringsvormen van een laadinrichting volgens de uitvinding, bestemd voor een dubbelzijdig laadbord, waarbij: fig. k een langsdoorsnede van de laadinrichting is met een laadlichaam in de laagste stand; 25 fig. 5 een bovenaanzicht van de laadinrichting volgens fig. U; en fig. 6 en T zijaanzichten van een gedeelte van de laadinrichting wanneer een dubbelzijdig laadbord op de grond staat zeer nabij een voorgaand laadbord.

In fig. 1-3 is een eerste uitvoeringsvorm weergegeven van de 30 inrichting volgens de uitvinding, te gebruiken bij het transport van een enkelzijdig , waarbij de inrichting voorzien is van een laadlichaam 1 met een bedieningsframe 2 en een lang in de vorm van een vinger uitgevoerd frame 3 voor het cpnemen van de lading, dat zich in hoofdzaak horizontaal vanaf een zijde van het bedieningsframe 2 35 uitstrekt. Het de lading opnemende frame 3 heeft een in hoofdzaak 8002376 -k- U-vormige dwarsdoorsnede waarvan de onderzijde open is. Een contactoppervlak 5 met het laadbord is gevormd op een gedeelte tussen het bovenste de lading opnemende vlak ^ van het frame 3 en bedoelde bedienings-frame 2. Het contactvlak. 5 met het laadhord staat haaks op het vlak U.

5 Het frame 3 is zodanig gevormd en bemeten, dat dit geschoven kan worden in de holte of ruimte C welke zich bevindt in het ehkelzijdige laad-bord P.j.

Een bedieningsorgaan 6 wordt inihat midden bij 7 kantelbaar gesteund door het bedieningsframe. Een handlè-opneemopening 8 is gevormd 10 in het bovenste gedeelte van het bedieningsorgaan 6, zodanig dat de handle 9 daaruit getrokken kan worden.

Een opening 10 in de vorm van een langwerpige sleuf strekt zich uit over de boven- en achterwand van het bedieningsframe 2.

Het boveneinde van het bedieningsorgaan 6 steekt naar cmhoog 15 door de opening 10 naar buiten. Een steunarm 13 voor het achterwiel 11, dat een zwenkwiel kan zijn, is bij ik aan het bedieningsorgaan bevestigd en kan in verticale zin worden gedraaid. Een verbindingsorgaan 15 is door middel van twee pennen bevestigd tussen het ondereindgedeelte van de steunarm 13 voor het achterwiel en het tussengedeelte van het be-20 dienings orgaan 6. Voorts is een verbindings stang l6 met een van zijn einden bevestigd aan het ondereinde van het bedieningsorgaan 6 door tussenkomst van een pen. De verbindingsstang 16 loopt naar voren door het de lading opnemende frame 3 in de langsrichting daarvan terwijl het andere einde van de verbindingsstang l6 door een pin verbonden is met 25 het onderste gedeelte van de steunarm l8 voor het voorwiel, welke steunarm bij 19 draaibaar bevestigd is aan het voor einde van het de lading opnemende frame 3 van het laadlichaam 1 en kan in verticale zin draaien. Een voorwiel 1T is draaibaar bevestigd op het einde van de dit ondersteunende arm 18.

30 Wanneer de handle 9 gezwenkt wordt in de richting van de pijl A, zoals weergegeven in fig. 1, wordt de ondersteuningsarm 13 van het achterwiel in de zin van de wijzers van een klok gedraaid via het ver-bindingsorgaan 15 en kcmt dan naar cmhoog terwijl tegelijkertijd de verbindingsstang 16 naar links wordt gedrukt waardoor de steunarm 18 35 van het voorwiel links cmdraait en eveneens rechtop gaat staan.

800 2 3 76 t- « -5-

Een cylindrische houder 20 welke aan het boveneinde open is en zich bevindt aan het basisgedeelte van het laderlichaam 1, dient voor het opnemen van de handle.

De handle 9 welke uit de opening 8 van het bedieningsorgaan 6 5 is getrokken, kan met het ondereinde in de houder 20 worden gezet, zodat deze in een in hoofdzaak verticale stand kan worden gehouden, zoals door streepstippellijnen in fig. 1 is weergegeven.

De besproken eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding werkt als volgt.

10 De landinrichting volgens de uitvinding wordt normaliter per paar gebruikt voor het behandelen van een eenzijdig laadbord , dat van lading is voorzien. Zoals blijkt uit fig. 1 en 3 zijn.de lading opnemende frames 3 van. een paar laadinrichtingen in de ruimte C van een enkelzijdig laadbord geschoven; Vervolgens wordt de handle 9 15 in de richting van de pijl A volgens fig. 1 gezwenkt en vervolgens op de wijze volgens fig. 2 gekanteld. Daardoor worden de steunarmen 18, 13 voor resp. het voor- en achterwiel rechtop gezet en de voorwielen 1T steken naar omlaag door de openingen 21 van het eenzijdige laadbord P^ waardoor dit boven de grond wordt gelicht, tezamen met het 20 de lading opnemende frame 3. In deze toestand wordt het laadbord P^ ondersteund door de voor- en achterwielen 17, 11 en kan dan gemakkelijk en stabiel worden getransporteerd.

Wanneer de handle 9 vervolgens gezwenkt wordt in de richting volgens de pijl B in fig. 2, dan zullen de steunarmen 18, 13 voor 25 resp. het voor- en achterwiel in de horizontale stand komen, zodat het laadbord P^ op de grond gezet kan worden. De slag van de handle 9 wordt beperkt door een voor- en achterrand 10a, 10b van de opening 10 waartegen het bedieningsorgaan 6 aanslaat.

Fig. il· tot 7 tonen een uitvoeringsvorm van de uitvinding, 30 toegepast op het transport van een dubbelzijdig laadbord Pg. In deze figuren zijn dezelfde verwijzingscijfers voor dezelfde onderdelen gebruikt als weergegeven bij de constructie volgens fig. 1-3.

Het dubbelzijdige laadbord heeft geen opening 21, zoals bij de eerste uitvoeringsvorm waardoorheen het voorwiel 17 naar omlaag 35 steekt. De laadinrichting volgens deze tweede uitvoeringsvorm is zodanig 800 2 3 76 -6- geconstrueerd, dit het voorwiel 17 en de steunarm 18', welke dit stemt, verticaal "buiten het voor einde van het laadhord Pg kan zwenken wanneer het de lading opnemende frame 3 in het laadhord Pg is geschoven.

Elke steunarm 18' heeft de vorm van een omgekeerde S en is in 5 het middengedeelte hij 19 draaibaar bevestigd aan het vooreinde van het de lading qpnemende frame 3.

De steunarm l8’ heeft een gedeelte l8’a dat vanaf het draaipunt 19 naar omhoog reikt en een gedeelte l8'h dat vanaf het draaipunt 19 naar voren steekt.

10 Het achterste armgedeelte l8’a is draaibaar verbonden met het vooreinde van de verbindingsstang 16 terwijl het voorste armgedeelte l8’b het voorwiel 17 draaibaar ondersteunt.

Een versmald gedeelte l8'c bevindt zich in het midden van de S-vormige ondersteuningsarm 18'. Dit versmalde gedeelte maakt het, wanneer 15 een aantal laadborden dicht tegen elkaar aangezet moeten worden, mogelijk het voorwiel 17 van een laadbord gemakkelijk in een ander laad-bord te brengen dat reeds getransporteerd en op de grond is gezet waardoor de tegenover elkaar gelegen einden van de laadborden direct tegen elkaar aankomen. De andere onderdelen van deze uitvoeringsvorm 20 zijn gelijk aan die van de uitvoeringsvorm volgens fig. 1 tot 3.

Zoals weergegeven in fig. U-7 is de afstand d^ tussen de draai -ingsas 17a van het voorwiel 17 en het draaipunt 19 gelijk aan de afstand dg tussen de draailngsas 11a van het achterwiel 11 en het draaipunt 1^·. Het is echter ook mogelijk de eerste afstand groter te kiezen 25 dan de tweede. In een dergelijk geval kan het laderlichaam 1 zodanig schuin worden gezet, dat het vooreinde van het de lading opnemende frame 3 hoger ligt dan het achtereinde nabij het bedieningsframe 2 wanneer de steunarmen 18' en 13 rechtop staan.

Voor het oplichten van een dubbelzijdig laadbord Pg1 wordt het ' 30 frame 3 van elk paar laadinrichtingen in de ruimte C' van het laadbord Pg gebracht. Vervolgens wordt de handle 9 gezwenkt in de richting van de pijl A waardoor het bedieningsorgaan 6 in de zin van de wijzers van een klok wordt gedraaid naar de stand, zoals deze door streep-stippellijnen in fig. U is aangeduid, zodat de steunarm 13 van het 35 achterwiel rechtop gaat staan onder invloed van het verbindingsorgaan 15, 8002376 *· » -7- terwijl de verbindingsstang ΐβ naar voren wordt gedrukt en de steunarm 18' van het voorwiel tegen de klok in opwaarts draait. Wanneer de afstand d^ tussen dé draaixngsas 17a van het voorwiel en het draaipunt 19 groter is dan de afstand dg tussen de draaiïngsas Ha van het achterwiel 5 en het.ldraaipunt lU, dan zal het vooreinde van het de lading opnemende frame 3 van het laderliehaam 1 op een hoger niveau liggen dan het achtereinde daarvan, zodat het tweezijdige laadbord Pg tegelijk met het de lading opnemende frame 3 wordt opgelicht en de last L stabiel door de voor-, resp. achterwielen 17 en 11 getransporteerd kan worden waarbij 10 het zwaartepunt dichter "bij het bedieningsframe 6 dan het vooreinde van het opneemframe 3 gelegen is.

Om het mogelijk te maken het laadbord Pg dichtbij een ander laadbord Pg' te zetten dat reeds getransporteerd op de grond gezet is, wordt het voorwiel 17 van elke laadinrichting in de ruimte C” van. het 15 stationaire laadbord Pg? gebracht. Wanneer het laderliehaam 1 zich in de opgerichte stand bevindt, dan ligt het versmalde gedeelte l8'c van de steunarm l8'b nabij het vooreinde van het de lading opnemende frame 3. Het voorste armgedeelte 18’a kan dan niet in contact kernen met de bovenrand van een reeds geplaatst laadbord Pg *. Daardoor is het mogelijk 20 het voorwiel 17 van de laadinrichting een geheel in de ruimte C

van een stationair laadbord Pg' te brengen zodat het vooreinde van een getransporteerd laadbord Pg in direct contact kan worden gebracht met het naburige eindvlak van het laadbord Pg1.

Wanneer de handle 9 volgens fig. U in de richting van de pijl B 25 wordt, gezwenkt, worden de steunarmen 18' en 13 in de horizontale stand teruggezwenkt waarbij het dubbelzijdige laadbord Pg in direct contact met het laadbord Pg' op de grond wordt gezet.

Het mechanisme cm de laadinrichting 1 naar voren of naar achteren te doen hellen kan worden gevormd door een hydraulische cylinder, een 30 schroef, een hefboom of dergelijke in plaats van de keuze van de grotere lengte van de steunarm 18' voor het voorwiel t.o.v. de steunarm 13 van het achterwiel.

Hoewel de nieuwe inrichting beschreven is als werkzaam in een stel is dit niet noodzakelijk omdat ook een laadinrichting voldoende 35 doelmatig kan werken wanneer het gewicht van de last klein is.

800 2 3 76

- V

-8- ïïet is ook mogelijk drie of meer laadinrichtingen tegelijkertijd te gebruiken voor ladingen met een groot gewicht.

Het mechanisme voor het bedienen van de steunarmen 18, 18' en 13 voor respectievelijk het voor- en achterwiel kan worden ver-5 vangen door andere middelen, b.v. hydraulische, pneumatische, of electrisch bedienbare middelen.

s 800 2 3 76

Claims

1. Laadinri'chting voor laadborden bestaande uit een lader lichaam met een hedieningsframe en ëen lang de lading ontnemend frame dat vanaf één einde van het hedieningsframe uitsteekt en gebracht kan worden in de ruimte van een laadbord, een ondersteuningsarm voor een draagbaar 5 voorwiel, welke gemonteerd is in het de lading opnemende frame en in een verticaal vlak kan draaien, een ondersteuningsarm voor het draaibaar ondersteunen van het achterwiel, welke gemonteerd is in hebbe-dieningsframe en daarin volgens een verticaal vlak kan draaien, en een mechanisme dat de steunarmen van het voor- en achterwiel onderling 10 verbindt zodat deze om hun draaipunt kunnen draaien tussen een horizontale stand en een verticale stand voor het naar omhoog en naar omlaag brengen van het laderlichaam.

2. Landinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het mechanisme voor het bedienen van de steunarmen bestaat uit een bedienings- 15 orgaan dat zwenkbaar in het hedieningsframe ganonteerd is en verbonden met de steunarmen voor het voor- en achterwiel via daartoe geschikte middelen, en een handle welke aan het bedieningsorgaan is bevestigd en buiten het hedieningsframe uitsteekt, waarbij bedoeld bedieningsorgaan door middel van de handle t.o.v. het hedieningsframe kan worden 20 gezwenkt waardoor de steunarmen voor het voor- en achterwiel gedraaid kunnen worden tussen een horizontale en een verticale stand.

3. Landinrichting volgens conclusies 1-2 met het kenmerk, dat de steunarm voor het voorwiel aan het vooreinde van het de lading opnemende frame draaibaar is, zodat dit wiel buiten het vooreinde van dat 25 frame uitsteekt. k. Landinrichting volgms conclusie 2, met het kenmerk, dat de steunarm vaarhet voorwiel draaibaar gemonteerd is op het de lading opnemende frame op enige afstand van het vooreinde daarvan, zodat het voorwiel niet buiten het vooreinde van het de lading opnemende 30 frame uitsteekt.

5. Landinrichting vólgens conclusie 1, met het kenmerk, dat dit voorzien is van een kantelmechanisme om het laderlichaam zodanig schuin te zetten dat het vooreinde van het de lading opnemende frame op een hogpr niveau ligt dan het achtereinde daarvan, wanneer het laderlichaam 35 in de opgelichte stand staat. 8002376 -10-

6. Laadinrichting volgens conclusie 5» met het kenmerk, dat de afstand tussen de draaiïngsas'van het voorwiel en de as waarop de steun-arm in het de lading opnemende frame kan draaien groter is gekozen dan de afstand tussen de draaiïngsas van het achterwiel en het draaipunt waar 5 de steunarm draaibaar gemonteerd is in het bedieningsframe. 7. ' Laadinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de handle losneembaar verbonden is met het bedieningsorgaan.

8. Landinrichting volgras conclusie 7, met het kenmerk, dat het bedieningsframe een houder heeft voor het opnemen van de handle wanneer 10 deze van het bedieningsorgaan afgencmen is.

9. Landinrichting volgens conclusie 7» met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan aan de bovenzijde voorzien is van een opening voor het opnemen van de handle waardoor deze losgenomen kan worden.

10. Laadinri chting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het 15 de lading· opnemende frame een kanaalprofiel is in de vorm van een omgekeerde U waarvan de open zijde naar onderen is gekeerd terwijl het lading op het platte bovenvlak gezet kan worden.

11. Laadinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het bedieningsframe een contactvlak voor het laadbord heeft dat haaks op 20 het de lading opnemende frame staat.

12. Laadinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het bedieningsframe voorzien is van een opening waardoorheenhet bovenste gedeelte van het bedieningsorgaan reikt welke opening cmtreksranden heeft waartegen het bedieningsorgaan kan aanslaan, zodat de zwenkslag 25 van het bedieningsorgaan wordt beperkt en derhalve de horizontale en verticale stand van de steunaimen voor resp. het voor- en achterwiel.

13. Laadinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de verbindingsmiddelen bestaan uit een stang, welke aan een einde draaibaar bevestigd is aan de steunarm voor het achterwiel en het 30 andere einde met het bedieningsorgaan op een plaats onder de draaibare bevestiging van het bedieningsorgaan met het bedieningsframe en een verbindingsorgaan draaibaar aan het ene einde is cm de steunarm voor het voorwiel en met het andere einde met het bedieningsorgaan op een plaats boven de draaibare verbinding van het bedienings-35 orgaan met het bedieningsframe. 8002376 -11- lU. Laadinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de steunarm voor het voorwiel de vorm heeft van een omgekeerde S t « terwijl het middengedeelte versmald is uxtgevoerd. 800 2 3 76