<Desc/Clms Page number 1>
Luchtweefmachine, met een verbeterde voeding voor de
EMI1.1
inslagdraden inslagdraden.
Deze uitvinding heeft betrekking op een luchtweefmachine met een verbeterde voeding voor de inslagdraden.
Het is bekend dat de voeding voor inslagdraden bij een luchtweefmachine doorgaans bestaat uit meerdere draadvoorbereidingsinrichtingen die elk samengesteld zijn uit minstens een draadvoorraad, een draadopslaginrichting zoals bijvoorbeeld een voorafwikkelinrichting, een draadblokkeerinrichting om Gepaste lengten inslagdraad van de voorafwikkelinrichting vrij te laten en een hoofdblazer.
Het is duidelijk dat de verscheidene draadvoor- bereidingsinrichtingen met verschillende inslagdraden
<Desc/Clms Page number 2>
kunnen werken, bijvoorbeeld om met meerdere kleuren te weven.
Uit het Belgisch oktrooi nr 901. 969 is het bekend om de draadvoorbereidingsinrichting te ontdubbelen. Voor elke draadvoorbereidingsinrichting wordt een draaddetektor geplaatst die met een stuureenheid is gekoppeld, zodanig dat wanneer een gebroken inslagdraad in een draadvoorbereidingsinrichting wordt waargenomen, automatisch wordt overgeschakeld naar een andere draadvoorbereidingsinrichting, zodat ononderbroken kan verder geweven worden.
De hoofdblazer van de buiten werking gestelde draadvoorbereidingsinrichting blijft echter, doorgaans met een laag debiet, ingeschakeld, zodanig dat het inslagdraadgedeelte tussen de draadblokkeerinrichting en de hoofdblazer gespannen blijft. Zoniet zou dit inslagdraadgedeelte uit de hoofdblazer vallen en verstrengelen met de andere inslagdraden.
Wanneer een draadvoorbereidingsinrichting in wachttoestand is geplaatst dient de wever in te grijpen om het defekte bevoorradingskanaal te herstellen. Het kan echter gebeuren dat het voornoemd
<Desc/Clms Page number 3>
inslagdraadgedeelte te lang moet wachten in een hoofdblazer. De hoofdblazer is doorgaans op de lade van de weefmachine bevestigd en maakt zodoende een heen-en weergaande beweging, et als gevolg dat het zieh tot in de hoofdblazer uitstrekkende inslagdraadgedeelte zwaar belast wordt en kan breken.
Als het inslagdraadgedeelte dicht bij de in wachtstand geplaatste hoofdblazer breekt, kan het losgekomen draadstuk tesamen met een inslagdraad van een andere hoofdblazer in de gaap worden geblazen, waardoor een weeffout ontstaat, die de kwaliteit van het weefsel sterk vermindert.
Als de voornoemde inslagdraad dicht bij de draadopslaginriohting breekt 10'3 de kans groot dat het afgebroken draadstuk verstrengeld raakt met de andere
EMI3.1
inslagdraden, in de n3-agdraden, C > en hetzij, gelijktijdig hiermedegaap wordt ingeblazen via een andere hoofdblazer, of hetzij, de andere hoofdblazers blokkeert.
In het laatste geval ontstaat een weefmachinestop die relatief lang kan duren vermits de wever doorgaans niet onmiddellijk ter plaatse is.
<Desc/Clms Page number 4>
De uitvinding heeft als doel aan de voornoende nadelen een oplossing te bieden, o. a. door er voor te zorgen dat vooraleer verwacht wordt dat in het zieh tot in de hoofdblazer uitstrekkende inslagdraadgedeelte een draadbreuk zal voordoen een signaal aan de wever wordt gegeven dat na enige tijd gevolgd wordt door ofwel een machinestop, ofwel een alarmsignaal ofwel een gedeeltelijk of volledig automatische draadverwijdering van het voornoemd inslagdraadgedeelte.
Het hierbij aangeHende tijdinterval laat toe dat de wever vlug kan ingrijpen, terwijl in het uiterste geval -aan het einde van het tijdinterval-door de machinestop en/of door het verwijderen van het voornoemd inslagdraadgedeelte vert1eden wordt dat een neeffout zou kunnen ontstaan doordat een los draadstuk in de gaap wordt ingeblazen.
De uitvinding betreft dan ook een luchtweefmachine et als kenmerk dat de voeding ervan hoofdzakelijk bestaat uit minstens twee draadvoorbereidingsinrichtingen die elk zijn samengesteld uit minstens een draadvoorraad, een draadopslaginrichting, een draadblokkeerinrichting en een hoofdblazer ; detektiemiddelen voor het waarnemen van draadbreuken die met minstens een van de
<Desc/Clms Page number 5>
inslagdraden samenwerken en die tussen de betreffende draadvoorraad en de betreffende draadblokkeerinrichting staan opgesteld ;
een stuureenheid die met de detektie-* middelen en met de draadvoorbereidingsinrichtingen is gekoppeld, die in het geval dat de detektiemiddelen een draadbreuk waarnemen de draadvoorbereidingsinrichting waarin de draadbreuk zieh voordoet buiten gebruik stelt en die haar taak doet overnemen door een andere draadvoorbereidingsinrichting ; en met de detektiemiddelen gekoppelde kontrolemiddelen die minstens bestaan uit een tijdvertragingsschakeling die een uitgangssignaal voor verdere verwerking aflevert na een bepaalde tijd vanaf het moment dat de detektiemiddelen een draadbreuk hebben waargenomen.
De luchtweefmachine is bij voorkeur met een alarmsignalisatie uitgerust die ingeschakeld wordt van zodra de voornoemde detektiemiddelen een draadbreuk waarnemen. De tijdvertragingssehakeling is bij voorkeur gekoppeld met de aandrijving van de weefmachine en/of met draadverwijderingsmiddelen zodanig dat het voornoemd uitgangssignaal ofwel in het stopzetten van de aandrijving ofwel in het verwijderen van het in de hoofdblazer aanwezige inslagdraadgedeelte voorziet.
<Desc/Clms Page number 6>
Bij voorkeur worden nabij de hoofdblazers nog draaddetektors geplaatst die de aanwezigheid van de inslagdraden kontroleren.
Wanneer zieh bij een in nachtstand geplaatste hoofdblazer voortijdig toch een breuk in de inslagdraad voordoet waardoor een draadstuk ontsnapt en in de gaap kan terecht komen, levert de betreffende draaddetektor-die dan geen draad meer waarneemt-een signaal af waardoor de aandrijving van de weefmachine onmiddellijk wordt stopgezet.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen wordt hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een luchtweefmachine weergeeft die een voeding voor de inslagdraden volgens de uitvin- ding bezit ; figuur 2 schematisch de voeding voor de inslag- draden volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 3 schematisch een variante van zulke voeding weergeeft ; figuur 4 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 3.
<Desc/Clms Page number 7>
In figuur 1 wordt een luchtweefmachine weergegeven waarin schematisch de voeding 1 volgens de uitvinding is aangeduid.
Zoals is weergegeven in de figuren 2 en 3 bestaat de voeding 1 hoofdzakelijk uit minstens twee draadvoorbereidingsinrichtingen 2 en 3 die elk zijn samengesteld uit minstens één draadvoorraad 4, een draadopslaginrichting zoals bijvoorbeeld een voorafwikkelinrichting 5, een draadblokkeerinrichting 6 en een hoofdblazer 7.
Verder bevat de voeding 1 volgens de uitvinding detektiemiddelen a voor het waarnemen van draadbreuken 9, waarbij deze middelen met minstens één van de inslagdraden 10 en/of 11 van de respektievelijke draadvoorraden 4 samenwerken ; een stuureenheid 12 die met de detektiemiddelen 8 en met de draadvoorbereidingsinrichtingen 2 en 3-neer speciaal met de voorafuikkelinrichtingen 5-is gekoppeld, die in het geval dat de detektiemiddelen 8 een draadbreuk 9 waarnemen de draadvoorbereidingsinrichting uaarin de draadbreuk 9 zieh voordoet, buiten gebruik stelt en die zijn taak doet overnemen door andere draadvoorbereidingsinrichtingen ;
en met de detektiemiddelen 8
<Desc/Clms Page number 8>
gekoppelde kontrolemiddelen 13 die minstens bestaan uit een tijdvertragingsschakeling 14 die een uitgangssignaal 15 voor verdere verwerking aflevert na een bepaalde tijd vanaf dat de detektiemiddelen 8 een draadbreuk 9 hebben waargenomen.
In de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 bestaan de voorafwikkelinrichtingen 5 reapektievelijk uit een vaste wikkeltrommel 16 en een roteerbare wikkelarm 17 om windingen 18 op de wikkeltrommel 16 aan te brengen.
De draadblokkeerinrichtingen 6 bestaan elk, zoals bekend, uit een op-en neer beweegbare pen 19 die met de betreffende wikkeltromael 16 kan samenwerken en die verplaatsbaar is door middel van een elektromagnetische aandrijving 20.
De detektiemiddelen 3 bestaan uit draadbreukdetektors 21 die in de banen van de inslagdraden 10 en 11 staan opgesteld, in het bijzonder tussen de draadvoorraden 4 en de respektievelijke draadblokkeerinrichtingen 6. De meest optimale plaatsing is aan de ingang van de wikkelarmen 17.
<Desc/Clms Page number 9>
De voornoemde hoofdblazers 7 zijn doorgaans op de lade
EMI9.1
22 bevestigd en voeren dan ook een heen-en weergaande beweging uit.
In de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 zijn de kontrolemiddelen 13 via de tijdvertragingsschakeling 14 gekoppeld met de aandrijving 23 van de weefmachine en/of met een alarmsignalisatie 24, die bijvoorbeeld bestaat uit meerdere lampen. Tussen de alarmsignalisatie 24 en de kontrolemiddelen 13 bestaat tevens een rechtstreekse koppeling 25.
Duidelijkheidshalve zijn in figuur 2 tevens het riet 26, de gaap 27, de kettingdraden 28, het weefsel 29 en de weefkaders 30 aangeduid.
Tenslotte kunnen zover mogelijk stroomafwaarts in de draadvoorbereidingsinrichtingen 2 en 3 detektors 31 worden geplaatst. Zij werken bij voorkeur samen met de draadgeleidingskanalen van de hoofdblazers 7 of zijn juist na de uitgangen van de hoofdblazers 7 geplaatst.
Indien deze detektors 31 een van de inslagdraden 10 en/of 11 niet meer waarnemen leveren zij een signaal ar waardoor de aandrijving 23 wordt stopgezet. De detektors 31 kunnen, hetzij rechtstreeks met de aandrijving 23
<Desc/Clms Page number 10>
gekoppeld zijn, zoals weergegeven in figuur 2, of hetzij onrechtstreeks ermee verbonden zijn, bijvoorbeeld via de kontrolemiddelen 13.
De werking van de voeding volgens figuur 2 wordt hierna beschreven voor een draadbreuk 9 die zieh in de inslagdraad 10 heeft voorgedaan. De draadbreukdetektor 21 van de draadvoorbereidingsinrichting 2 neemt deze draadbreuk waar. Tengevolge hiervan wordt de stuureenheid 12 bekrachtigd, zodanig dat de draadvoorbereidingsinrichtins 2 buiten werking wordt gesteid en haar taak wordt overgenomen door de draadvoorbereidingsinrichting 3. Hiertoe uordt de aandrijving van de wikkelarm 17 van de voorafwi-kkelinrichting 5 van de draadvoorbereidingsinrichting 2 stopgezet, terwijl de bijhorend pen 19 in gesloten stand wordt gehouden.
De hoofdblazer 7 van de draadvoorbereidingsinrichting 2 blijft echter aan een laag debiet ingeschakeld zodanig dat het inslagdraadgedeelte 10A tussen deze hoofdblazer 7 en de bijhorend draadblokeerinrichting 6 gestrekt gehouden wordt. Door, enerzijds, de heen-en weergaande beweging van deze hoofdblazer 7, en anderzijds, de trekkracht die permanent op het inslaggaren 10 wordt
<Desc/Clms Page number 11>
uitgeoefend, zal doorgaans het inslagdraadgedeelte 10A na verloop van tijd afbreken met de kans dat dit, hetzij mee ingeweven wordt, hetzij verstrengeld raakt in de andere inslagdraad 11.
Volgens de uitvinding wordt hieraan een oplossing gegeven door via de detektiemiddelen tevens vanaf het moment dat een draadbreuk 9 wordt gedetekteerd, de kontrolemiddelen 13 in te schakelen, zodanig dat na een bepaalde tijd door'de tijdvertragingsschakeling It een uitgangssignaal 15 wordt afgeleverd, waardoor een alarm aan de signalisatie 24 in werking treedt, en/of waardoor de aandrijving 23 van de weefmachine wordt stopgezet.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt op het moment van de detektie van de draadbreuk 9 via de koppeling 25 een knipperlamp van de signalisatie 24 ingeschakeld die traag aan-en uitgaat. Wanneer echter het ingestelde interval van de tijdvertragingssehakeling 14 verlopen is, wordt door middel van het uitgangssignaal 15 de lamp permanent ingeschakeld en wordt de weefmachine stopgezet. De lamp kan bijvoorbeeld progressief sneller gaan knipperen naargelang het interval van de tijdvertraging voortschrijdt.
<Desc/Clms Page number 12>
Voortgaande op de signalisatie kan de wever h'eten hoe dringend een herstelling dient uitgevoerd te worden.
Het is duidelijk dat de tijdvertragingsschakeling 14 terug in wachttoestand kan gestemd warden door de wever vanaf het moment dat deze de betreffende weefmachine bereikt. Op dat moment kan hij een herstelling uitvoeren, waarbij de aandrijving van de weefmachine al dan niet wordt stopgezet.
De tijdvertraging is bij voorkeur instelbaar. Zij wordt zodanig gekozen, dat enerzijds, een geschikte tijd voorhanden is opdat de wever zou kunnen ingrijpen alvorens een automatische weefnachinestop plaatsvindt en, anderzijds, de tijdvertraging niet langer is dan de periode na deuelke de kans op een breuk van het betreffende inslagdraadgedeelte 10A mogelijk is. De tijdvertraging wordt bij voorkeur proefondervindelijk bepaald, door vast te stellen na welke tijd draadbreuken zieh doorgaans voordoen. Vanzelfsprekend is dit afhankelijk van de kwaliteit en het soort van de gebruikte inslagdraden.
<Desc/Clms Page number 13>
Het feit dat hulphoofdblazers 32 en andere elementen in de banen van de inslagdraden 10 en 11 staan opgesteld, doet geen afbreuk aan de voornoemde uitvinding.
Het is duidelijk dat het uitgangssignaal 15 ook andere komponenten dan de aandrijving 23 van de weefmachine en de signalisatie 24 kan bevelen. Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 3 worden deze componenten gevormd door in de banen van de inslagdraden 10 en 11 geplaatste draadverwijderingsmiddelen 33, waarmee de zieh tot in de hoofdblazers 7 uitstrekkende inslagdraadgedeelten, bijvoorbeeld het gedeelte 10B dat zieh bevindt tussen de hoofdblazer 7 en de bijhorend hulphoofdblazer 32, uit de respektievelijke hoofdblazers 7 kunnen worden getrokken en afzonderlijk kunnen worden vastgehouden. Deze draadverwijderingsmiddelen 33 worden door stuurmiddelen 34 bevolen, die op hun beurt gestuurd worden door het uitgangssignaal 15 van de tijdvertragingseenheid 14.
Dergelijke draadverwijde- ringsmiddelen 33 kunnen bijvoorbeeld aan de ingangen van de hulphoofdblazers 32 worden opgesteld.
Zoals meer in detail in figuur 4 wordt weergegeven, bestaan de draadverwijderingsmiddelen 34 bijvoorbeeld uit een lichaam 35 hetwelke voorzien is van een
<Desc/Clms Page number 14>
draadgeleidingskanaal 36, een houder 37 voor het opslaan van een hoeveelheid draad 38 en een door de stuuraiddelen 34 bevolen blazer 39 die het inslagdraadgedeel te 10B in de houder 37 kan blazen. De houder 37 bestaat bijvoorbeeld uit een aan een uiteinde 40 loodrecht op het draadgeleidingskanaal 36 uitmondend kanaal, waarvan het andere uiteinde 41 in de omgeving uitgeeft en wordt afgesloten door een zeefvormig element 42 dat de doorgang van de draad belet, doch ontsnappen van lucht toelaat.
EMI14.1
Het kanaal van de houder 37 vertoont een gekromde vorm zodat het nadat deze in de inslagdraadgedeelte 10B,houder 37 is geblazen, in deze houder blijft vastzitten.
De werking van de voeding volgens figuur 3 wordt hierna beschreven voor een draadbreuk 9 die zieh in de inslagdraad 10 heeft voorgedaan. Analoog als in de uitvoeringsvorm van figuur 2, neemt de draadbreukdetektor 21 van de draadvoorbereidingsinrichting 2 de draadbreuk waar tengevolge waarvan de stuureenheid 12 wordt bekrachtigd, zodanig dat de draadvoorbereidingsinrichting 2 buiten werking wordt gesteld en haar taak wordt overgenomen door de draadvoorbereidingsinrichting 3.
<Desc/Clms Page number 15>
Om te vermijden dat een gedeelte van het door de hoofdblazer 7 gespannen gehouden draadgedeelte 10 zou afbreken en fouten kan veroorzaken, worden vanaf het moment dat de draadbreuk 9 wordt gedetekteerd, de kontrolemiddelen 13 ingeschakeld, zodanig dat na een bepaalde tijd door de tijdvertragingsschakeling 13 een uitgangssignaal 15 wordt afgeleverd.
Door het uitgangssignaal 15 worden de stuurmiddelen 34 ingeschakeld, met het gevolg dat de draadverwijderings- middelen 33 die met de draad 10 sanenwerken, worden bekrachtigd, waardoor deze draad, althans het gedeelte 10B ervan dat zieh tot in de betreffende hoofdblazer 7 uitstrekt, door middel van de blazer 39 in de houder 37 wordt geblazen, een en ander zoals weergegeven in figuur 4. Doordat de draadhoeveelheid 38 zieh vastzet in de gekromde houder 37 is geen verdere trekkracht meer vereist om de inslagdraad voor de draadverwijderingsaiddelen 33 vast te houden en kan het veruijderde draadgedeelte geen hinder meer vormen voor de andere nog in te brengen inslagdraden 11.
Een detektor 43 kan eveneens voorzien worden in de hulphoofdblazer 32 om na te gaan of het betreffende inslagdraadgedeelte 10B tussen de hulphoofdblazer 32 en de hoofdblazer 7 volledig werd verwijderd. Deze detektor
<Desc/Clms Page number 16>
43 kan gekoppeld worden met de stuurmiddelen 34, zodanig dat wanneer hij geen draad meer waarneemt de blazer 39 van da betrerrennp die-aadveriiijderingsmiddelen 33 wordt uitgeschakeld.
De minimale tijdsvertraging die hierbij wordt aangewend, alvorens de dfaadverwijderingsniddelen 33 worden ingeschakeld, is de tijd die nodig is om na een signaal van de detektor 21 over te schakelen van de draadvoorbereidingsinrichting 2 naar de draadvoorbereidingsinrichting 3. Uiteraard mag de tijdvertraging anderzijds, niet langer zijn dan de periode na dewelke de kans op een breuk van het betreffende inslagdraadgedeelte 10A re el wordt.
Bij voorkeur wordt met een tijdinterval gewerkt dat een manuele ingreep van de wever toelaat alvorens de automatische draadverwijderingsmiddelen 33 worden ingeschakeld. Het is immers duidelijk dat in dat geval de betreffende hoofdblazer 7 nog steeds bedraad is en de herbedrading van de hoofdblazer 7 wordt uitgesloten. De wever hoeft dan uitsluitend de draadbreuk 9 te herstellen.
<Desc/Clms Page number 17>
In het geval dat de wever niet tijdig ter plaatse kan zijn en het tijdinterval verstreken is wordt het draadgedeelte tussen de hulphoofdblazer 32 en de hoofdblazer 7 in de houder 37 opgenomen. Opgemerkt wordt dat de hulphoofdblazer eenvoudig terug kan bedraad worden door deze te bekrachtigen waardoor de draad 10B uit de houder 37 wordt getrokken. Het is duidelijk dat hierna wel een herbedrading van de betreffende hoofdblazer 7 noodzakelijk is.
Het is eveneens duidelijk dat de herbedrading van de betreffende hoofdblazer 7 niet noodzakelijk moet gebeuren via de draadvoorbereidingsinrichting 2 waarin de draadbreuk 9 voorkwam, maar eveneens kan gebeuren via een andere draadvoorbereidingsinrichting die inslagdraad van hetzelfde type bevat en eveneens bestaat uit een draadvoorraad, een draadopslaginrichting en een draadblokkeerinrichting.
Bij voorkeur wordt bij het bepalen van de ingestelde tijdvertraging ook rekening gehouden met het ogenblik waarop de andere inslagdraden, bijvoorbeeld de inslagdraad 11, worden ingebracht. Hierbij wordt er o. a. op gelet dat het verwijderen van het inslagdraadgedeelte 10B tussen de hulphoofdblazer 32 en de hoofdblazer 7
<Desc/Clms Page number 18>
gebeurt op een ogenblik wanneer er seen inslagdraad wordt ingebracht. Hierdoor is de kans dat de draad tijdens het verwijderen ervan verstrengeld raakt met een van de andere in te brengen inslagdraden, of gelijktijdig hiermee in de gaap wordt ingeblazen via een andere hoofdblazer of een andere hoofdblazer blokkeert, minimaal.
Hiertoe wordt bijvoorbeeld het signaal dat toegevoegd wordt door de stuureenheid 12 aan de elektromagnetische aandrijving 20 van de pen 19 eveneens toegevoerd aan de kontrolemiddelen 13 zodanig dat het uitgangssignaal 15 slechts afgeleverd kan worden als er geen inslagdraad wordt ingebracht.
Volgens een variante wordt na een eerste tijdvertraging om de draadverwijderingsmiddelen 33 in werking te stellen, de aandrijving 23 van de weefmachine automatisch stilgezet. Vervolgens wordt kort hierna een tt-leede ui tgangssignaal 15 afgeleverd dat de draadverwijderingsniddelen 33 inschakeld. Omdat de draadverwijdering gebeurt tijdens de machinestop kunnen voornoemde problemen tijdens het draadverwijderen niet voorkomen. Nadat de detektor 43 geen draad meer waarneemt worden de draadverwijderingsmiddelen 33 uitgeschakeld en wordt de weefmachine automatisch terug gestart.
<Desc/Clms Page number 19>
Tijdens elk van de voornoemde stappen kan uiteraard een passende lamp van de signalisatie 24 ontstoken worden, zodat de wever over elke stap van de cyclus wordt ingelicht.
Zowel in de uitvoeringsvorm van figuur 2 als deze van figuur 3, wordt om praktische redenen de duurtijd van de tijdvertraging meestal zodanig gekozen dat deze slechts een fraktie is van de tijd waarbij de meest zwakke inslagdraden zouden kunnen breken.
Het kan gebeuren dat in het inslagdraadgedeelte 10A van de wachtende hoofdblazer, tussen de pen 19 en de betreffende hoofdblazer 7, toevallig een zwak draadstuk aanwezig is, zwakker dan de gemiddelde sterkte van de draad. In dit bijzondere geval is de kans groot dat het inslagdraadgedeelte IOA breekt tussen de pen 19 en de hoofdblazer 7, zulks voordat het voorziene ingestelde tijdinterval verlopen is, met het gevolg dat onopgemerkt door de wever een weefselfout ontstaat.
Om bij dergelijke fouten te kunnen ingrijpen wordt bij voorkeur van de voornoemde detektors 31 gebruik gemaakt.
EMI19.1
1 Wanneer dan toch breuk voordoet wordt de aandrijving 23 onmiddellijk
<Desc/Clms Page number 20>
stopgezet. De wever moet de fout herstellen en de weefmachine opnieuw starten. In dit geval kan een afzonderlijk herkenbaar signaal worden ingeschakeld, zodat de wever eerst deze weefmachine herstelt en opstart, met het doel zo weinig mogelijk weefmachines in de weverij te laten stilstaan. Bij het inschakelen van de eventuele draadverwiJderingsmiddelen 33 worden de detektors 31 uitgeschakeld.
Door de uitvinding kunnen een groot aantal weefselfouten vermeden worden, waardoor een merkelijk betere kwaliteit van weefsels wordt verkregen.
Door de ingebouwde tijdvertraging wordt de totale wachttijd van de weefmachine geminimaliseerd, doordat, althans binnen het voornoemd tijdinterval, de wever zeit het moment kan kiezen waarop hij de weefmachine eventueel kortstondig stillegt om een reparatie uit te voeren.
Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de detektiemiddelen 8 ook zouden kunnen gevormd worden door n van de wikkeldetektors 44.
<Desc/Clms Page number 21>
Het feit dat hulphoofdblazers 33 en andere elementen in de banen van de inslagdraden 10 en 11 staan opgesteld, doet geen afbreuk aan de voornoemde uitvinding.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke weefmachine, en meer speciaal de voeding ervan, kan in verschillende vormen worden verwezenlijkt, zonder buiten het kader der uitvinding te treden.