NL9301483A - Vouwinrichting voor het zigzagvouwen van een vel. - Google Patents

Description

Vouwinrichting voor het zigzagvouwen van een vel

De uitvinding heeft betrekking op een vouwinrichting voor het zigzagvouwen van een vel, omvattende vouwwalsen die twee parallelle vouwknepen vormen en elk afwisselend in tegengestelde draairichtingen aandrijfbaarzijn, welke vouwknepen op enige afstand van elkaar in een vouwbaan liggen, alsmede een toevoerorgaan voor het toevoeren van een te vouwen vel in de vouwbaan tussen de vouwknepen en afbuigmiddelen voor het afwisselend afbuigen van een toegevoerd veldeel naar de vouwknepen, waarbij de transportsnelheid van de vouwwalsen groter is dan of gelijk is aan de transportsnelheid van het toevoerorgaan.

Een dergelijke vouwinrichting is bekend uit het Europese octrooischrift EP-B 0 156 326.

Bij de daarin beschreven vouwinrichting is de transportsnelheid van de vouwwalsen tijdens het vouwen steeds groter dan de transportsnelheid van het toevoerorgaan.

Alleen wanneer de voorlopende rand van een te vouwen vel voor de eerste keer in een vouwkneep komt wordt de transportsnelheid van de vouwwalsen voor korte tijd verlaagd tot de transportsnelheid van het toevoerorgaan.

De sneller transporterende vouwwalsen dienen voor het straktrekken van een te vouwen vel in de bochten die dat vel tussen het toevoerorgaan en de vouwknepen moet doorlopen om te zorgen dat het vel precies op vooraf bepaalde plaatsen wordt gevouwen.

Een nadeel van deze bekende vouwinrichting is dat gemakkelijk slip kan optreden tussen op elkaar liggend door een vouwkneep gevoerde parten van het vel omdat de wrijvingscoëfficiënt tussen veloppervlakken doorgaans lager is dan die tussen een kneepvormend oppervlak en een veloppervlak. Een gevolg van een dergelijke slip is dat door een vouw met elkaar verbonden velparten onderling verschuiven en bij het vervolgens terugvoeren in verschoven toestand door de vouwkneep gaan onder het aanbrengen van een ongewenste tweede vouw naast een eerder aangebrachte vouw.

De uitvinding stelt zich tot doel een vouwinrichting te verschaffen die dat nadeel niet heeft. Dit doel wordt bij een vouwinrichting van de in de aanhef bedoelde soort volgens de uitvinding bereikt doordat besturingsmiddelen aanwezig zijn die de vouwwalsen korte tijd nadat een vel in een vouwkneep is gevouwen omschakelen van een eerste transportsnelheid die groter is dan de transportsnelheid van het toevoerorgaan naar een tweede transportsnelheid die gelijk is aan de transportsnelheid van het toevoerorgaan en deze tweede transportsnelheid handhaven tot die eerstvolgende wisseling van de aandrijfrichting van de vouwwalsen.

Hierdoor wordt bereikt dat geen valse vouwen worden aangebracht in de zin van dubbele vouwen op een vouwlijn door het ontbreken van trekkrachten op het vel na het vouwen, terwijl het vel na het aanbrengen van een vouw strak wordt getrokken ter vermijding van plooivorming in het vel en door het strak aanliggen in de bocht bij het knikken van het vel voorafgaande aan het aanbrengen van een volgende vouw op de kniklijn verhinderd wordt dat het vel op de kniklijn de verkeerde kant op knikt Volgens een ander aspect van de uitvinding stellen de besturingsmiddelen de vouwwalsen bij het begin van een vouwcyclus in op een derde transportsnelheid die groter is dan de eerste transportsnelheid, schakelen deze ingestelde transportsnelheid korte tijd nadat de voorlopende rand voor de eerste keer door een vouwkneep is gevoerd om op een vierde transportsnelheid die kleiner is dan de derde maar groter dan de tweede transportsnelheid, en handhaven deze vierde transportnelheid tot de eerstvolgende wisseling van de aandrijfrichting van de vouwwalsen.

Hierdoor wordt bereikt dat ook voorafgaande aan het aanbrengen van de eerste vouw het te vouwen vel strak aanligt in de bocht zonder dat langdurig grote trekkrachten op het vel worden uitgeoefend die hetvouwproces zouden kunnen verstoren.

In een aantrekkelijke uitvoeringsvorm van een vouwinrichting volgens de uitvinding zijn de vouwknepen gevormd door direct met een aandrijving gekoppelde walsen. Door de een kneep vormende vouwwalsen direct aan te drijven wordt bereikt dat bij de eerste transportsnelheid van de vouwwalsen beide vouwwalsen dezelfde transportkracht op het zich daartussen bevindende gevouwen vel uitoefenen om zo ook bij de eerste transportsnelheid de kans op slip tussen op elkaar liggende velparten te minimaliseren. Andere kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen worden toegelicht in de hierna volgende beschrijving aan de hand van een aantal figuren, waarin:

Fig. 1 een dwarsdoorsnede is van een vouwinrichting volgens de uitvinding, weergegeven in een uitgangsstand voor het uitvoeren van een vouwcyclus,

Fig. 2 de vouwinrichting volgens Fig. 1 weergeeft in een stand waarin een eerste vouw wordt aangebracht,

Fig. 3 de vouwinrichting volgens Fig. 1 weergeeft in een stand waarin een tweede vouw wordt aangebracht,

Fig. 4 grafisch de transportsnelheid van de vouwwalsen gedurende een vouwcyclus weergeeft, en

Fig. 5 een detail van de aandrijving van de vouwwalsen weergeeft.

In de Fign. 1-3 is een vouwinrichting voor het in dwarsrichting zigzagvouwen van een reeds in langsrichting zigzaggevouwen vel weergegeven waarin de inzichten volgens de uitvinding zijn toegepast.

Een in langsrichting gevouwen vel wordt via een door geleideplaten 1 en 2 gevormde toevoerbaan 3 naar twee met constante snelheid roterende toevoerrollenparen 4 en 5 geleid. Voor een slipvrij transport zijn de onderste toevoerrollen 4 en 5 voorzien van een wolframcarbide coating en de daarmee samenwerkende bovenste toevoerrolien voorzien van een rubber coating.

De toevoerrolien drukken het toegevoerde in langsrichting zigzag gevouwen vel met name op de vouwlijnen plat om bij verder transport door bochten in de vouwinrichting te bewerkstelligen dat een minimaal verschil ontstaat in de radii van de bochten die op elkaar liggende velparten doorlopen.

De toevoerrolien voeren het vel verder tussen geleideplaten 1 en 2 door naar een trechtervormige vouwklep 7 die twee geleideplaten 8 en 9 omvat waarvan de zijkanten zijn bevestigd aan aseinden 10 die draaibaar in niet weergegeven frameplaten van de vouwinrichting zijn gelagerd om een draaiingsas die in het vlak van de toevoerbaan 1 ligt Hierdoor kunnen de geleideplaten 8 en 9 van de vouwklep 7 twee eindstanden innemen die respectievelijk in Fign. 1 en 2 zijn weergegeven.

In de in Fig. 1 weergegeven ene eindstand zijn de geleideplaten gericht naar de kneep 12 tussen vouwwalsen 13 en 14, terwijl ze in de in Fig. 2 weergegeven andere eindstand gericht zijn naarde kneep 15 tussen vouwwalsen 16 en 17. De vouwknepen 12 en 15 liggen in een vouwbaan 18 die zich uitstrekt in een richting loodrecht op de toevoerbaan 3. Tussen de vouwwalsen 14 en 17 is een stootplaat 19 opgesteld die de vouwbaan 18 begrenst aan de van de toevoerbaan 3 afgekeerde zijde tussen de vouwwalsenparen 13, Men 16,17.

Bij het begin van een vouwcyclus staat de vouwklep 7 in een stand waarbij de geleideplaten 8 en 9 naar de vouwwalsen 13 en 14 zijn gericht, zoals weergegeven in Fig. 1. De vouwwalsen roteren dan in een richting die in Fig. 1 met pijlen is aangegeven. In deze situatie wordt de voorlopende rand van het vel in de kneep 12 gevoerd waarbij de vouwwalsen 13,14 deze rand grijpen en in de door geleideplaten 21 en 22 gevormde vouwbaan 18 voeren. Ter aanbrenging van een vouw in het vel wordt door een besturingsinrichting 24, na afloop van een voorafbepaalde periode waarin de toevoerrolien 4, 5 het vel toevoeren, de draairichting van de vouwwalsen 13,14 en 16, 17 omgekeerd en worden de aseinden 10 van de vouwklep zodanig verdraaid dat de geleideplaten 8 en 9 hun andere eindstand gaan innemen en naar de vouwkneep 15 tussen vouwwalsen 16 en 17 worden gericht. In deze in Fig. 2 weergegeven situatie ontstaat door de voortgaande aanvoer van velmateriaal door de toevoerrolien 4 en 5 en door het terugvoeren van het voorlopende deel van het vel door de vouwwalsen 13,14 in de ruimte die door de vouwwalsen 13,14 en 16,17 wordt omsloten een snel in omvang toenemende lus in het vel. Wanneer deze lus een bepaalde omvang heeft gekregen geraakt ze in de kneep 15 tussen de vouwwalsen 16,17, en wordt door deze vouwwalsen gegrepen en tengevolge van de druk die de vouwwalsen daarbij uitoefenen wordt het vel gevouwen en tussen geleideplaten 23 gevoerd totdat de besturingsinrichting 24 na afloop van een voorafbepaalde periode, waarin de vouwwaisen 13, 14en 16, 17 in de in Fig. 2 met pijlen aangegeven richting roteren, de draairichting van de vouwwaisen weer omkeert en de geleideplaten 8 en 9 van de vouwklep 7 naar hun andere eindstand beweegt In deze in Fig. 3 weergegeven situatie wordt in het velmateriaal opnieuw een lus gevormd welke tussen de vouwwaisen 13,14 geraakt en het vel wordt daardoor opnieuw gevouwen. Het zigzag gevouwen vel wordt dan door de vouwwaisen uit de vouwinrichting gevoerd.

Na deze beschrijving van de globale werking van de in Fign. 1-3 weergegeven vouwinrichting zal nu meer in detail de lusvorming in het vel en de verdere bewegingsafloop tijdens het vouwen worden toegelicht, mede aan de hand van Fig. 4 waarin het verloop van de transportsnelheid die de vouwwaisen 13, Men 16,17 volgens de uitvinding tijdens het vouwproces hebben is weergegeven als functie van de afstand waarover de met constante snelheid roterende toevoerrollen 4 en 5 een te vouwen vel transporteren. Een te vouwen vel wordt door de toevoerrollen 4 en 5 met een constante snelheid van 20 m/min toegevoerd.

Bij de start van een vouwcyclus worden de vouwwaisen op een snelheid van 24 m/min gebracht. De snelheidsverandering van de vouwwaisen, met een constante versnelling/vertraging, is zo gekozen dat bij een snelheidsverandering van 0 tot 20 m/min de transportafstand van de walsen 0,0125 m bedraagt.

Het te vouwen vel wordt eerst door de toevoerrollen 4 en 5 tegen de kneep 12 tussen vouwwaisen 13,14 gevoerd, waarbij het vel door de toevoerrollen 4, 5 in de in Fig. 1 met a aangegeven ruimst mogelijke bocht wordt gedrukt, in welke bocht het vel met zijn buitenzijde tegen geleideplaat8 drukt.

Nadat het vel door de met een snelheid van 24 m/min roterende vouwwaisen 13,14 (= 120% van de transportsnelheid van de toevoerrollen) is gegrepen wordt het voorste gedeelte van het vel door de vouwwaisen 13,14 met een snelheid van 24 m/min getransporteerd terwijl het achterste gedeelte door de toevoerrollen 4, 5 met een snelheid van 20 m/min wordt getransporteerd. Daarbij wordt het vel in de bocht snel strakgetrokken tegen de geleideplaat9 en vouwwals 13, zoals in Fig. 1 met b is aangeduid.

Na het straktrekken, waarbij het vel zover voorbij de vouwkneep 12 is gevoerd dat het nog 140 mm verder moet worden getransporteerd alvorens de transportsnelheid voor het aanbrengen van een eerste vouw wordt omgekeerd, wordt de transportsnelheid van de vouwwaisen tot 22 m/min verlaagd bij welke snelheid het vel bij verdere toevoer in strakke toestand en zonder noemenswaardige slip verder wordt gevoerd tot het tijdstip waarop voor het aanbrengen van de eerste vouw door besturingsinrichting 24 de draairichting van de vouwwaisen wordt omgekeerd en de vouwklep 7 zijn beweging naarde andere eindstand start Bij het begin van die beweging drukken de geleideplaat9 en vouwwals 13 tegen het vel. Daardoor wordt voorkomen dat het vel tengevolge van de door de toevoerrollen 4, 5 en vouwwalsen 13,14 op het vel uitgeoefende knikkrachten knikt in de richting van geleideplaat 9. Tevens slaat de vouwklep 7 met zijn geleideplaat 9 licht in de zich vormende lus en bepaalt aldus de rechtheid van de zich naderhand in de lus te vormen vouw. De groter wordende lus in het vel bereikt bij een afstand tussen de vouwknepen 12 en 15 van 90 mm na toevoer van 70 mm velmateriaal door toevoerrollen 4, 5 de vouwkneep 15. Bij toevoer van de eerste 25 mm vertragen de vouwwalsen 13, 14 overeen afstand van 12,5 mm onder vorming van een lus van 12,5 mm, bij toevoer van de volgende 25 mm versnellen de vouwwalsen 13, 14 over een afstand van 12,5 mm onder vergroting van de lus tot 50 mm en bij toevoer van de laatste 20 mm bewegen de vouwwalsen met een constante snelheid onder vergroting van de lus tot 90 mm.

In de in Fig. 2 met c aangeduide stand wordt het vel gegrepen door de nu met 22 m/min roterende vouwwalsen 16, 17 (= 110% van detransportsnelheid van de toevoerrollen). Door deze ten opzichte van de toevoersnelheid hogere transportsnelheid wordt het in de vouwkneep 15 gevouwen vel, terwijl de vouw voorbij de vouwkneep 15 gaat, strak getrokken tegen de geleideplaat 8 zodat het vel kort na het aanbrengen van de eerste vouw in de met d aangeduide stand komt in welke stand het vel met de kleinst mogelijk bocht aanligt tegen de geleideplaat 8. Na het straktrekken, dat zeker is voltooid na afloop van een periode waarin de vouwwalsen 16, 17 de vouw 60 mm voorbij de vouwkneep 15 hebben gevoerd, wordt de transportsnelheid van de vouwwalsen voor de rest van de periode dat het gevouwen vel in de in Fig. 2 aangeduide transportrichting beweegt op dezelfde transportsnelheid gebracht en gehouden als de toevoerrollen 4, 5. Aldus wordt voorkomen dat door de vouwwals 17 op het gevouwen vel uitgeoefende transportkracht een trekkracht op het gevouwen vel uitoefent die het van de vouwwalsen 13,14 vrijkomende losse velpart zou kunnen verschuiven ten opzichte van het andere nog door toevoerrollen 4, 5 vastgehouden velpart waarop vouwwals 16 een transportkracht uitoefent.

Doordat het vel direct na het vouwen wordt strakgetrokken door de vouwwalsen 16,17 wordt voorkomen dat zich plooien in het vel vormen die in de vouwkneep tot kreuken zouden worden platgestreken.

Voor het aanbrengen van een tweede vouw in de vouwkneep 12 wordt hetzelfde snelheidsprofiel doorlopen als voor het aanbrengen van de eerste vouw, zoals weergegeven in Fig. 3 waarbij het vel van stand e in stand f komt. Aldus wordt bij het aanbrengen van de tweede vouw eenzelfde kwaliteit bereikt als bij het aanbrengen van de eerste vouw.

In Fig. 4 is grafisch de transportsnelheid van de vouwwalsen weergegeven waarbij met verwijzingscijfers 25 en 26 de vouwplaatsen zijn aangegeven. De transportsnelheid van de vouwwalsen wordt bij toevoer van 60 mm vellengte na het vouwen verlaagd tot de toevoersnelheid.

De inloopsnelheid van het voorlopende deel van een te vouwen vel in de vouwwalsen 13, Mis, zoals weergegeven in Fig. 4, ongeveer 10% groter dan de inloopsnelheid van een vouw in de vouwwalsen 16,17, namelijk 24 m/min, tegen 22 m/min. Aldus wordt gecompenseerd voor de grotere lus die het losse voorlopende deel van het vel vormt voor de vouwwalsen 13,14 in vergelijking met een lus die voorafgaande aan het aanbrengen van een vouw in het vel wordt gevormd. De doorvoersnelheid van het voorlopende deel van het vel door de vouwwalsen 13,14 kan, voor het strak houden daarvan, tevens op hogere waarde blijven dan de toevoersnelheid omdat het vel nog niet is dwarsgevouwen en daardoor geen slip kan optreden tussen dwarsgevouwen parten.

In de aandrijving van de vouwwalsen is aan het uiteinde van elke vouwwals een geleiderol bevestigd zoals weergegeven in Fig. 5. Om de geleiderollen 27, respectievelijk 28 van vouwwalsen 13 en 14, en om de geleiderollen 29, respectievelijk 30 van vouwwalsen 16 en 17, is meandervormig een eindloze aandrijfriem 31, respectievelijk 32 geslagen. Deze riem is tevens om een aandrijfrol 33, respectievelijk 34 en een geleiderol 35, respectievelijk 36 geslagen zoals getoond in Fig. 5.

Bij aandrijving van de aandrijfrol 33 in de aangegeven richting roteren de vouwwalsen 13 en 14 in tegengestelde draairichtingen voor een slipvrij transport in de vouwkneep 12. Idem zo voor de aandrijfrol 34 en de vouwwalsen 16,17 voor een slipvrij transport in de vouwkneep 15. De aandrijfriem 31, respectievelijk 32 is enigszins elastisch om de vouwwalsen bij de vouwkneep van elkaar af te kunnen bewegen voor het doorlaten van een gevouwen vel onder handhaving van de aandrijving van de vouwwalsen die een vouwkneep vormen. Aldus wordt voorkomen dat een vouwwals wordt afgeremd bij het door de vouwkneep voeren van een gevouwen vel (hetgeen zou kunnen gebeuren met een niet-aangedreven vouwwals die tegen een aangedreven vouwwals drukt) welk afremmen stagnatie van en slip tussen op elkaar liggende velparten zou kunnen veroorzaken. Bij een te vouwen vel dat dik en daardoor stijf is in de transportrichting, heeft de gevormde lus een grote radius wanneer zij de vouwwalsen treft en drukt zij deze van elkaar af voordat een vouw gevormd kan worden in de vouwkneep. Aandrijving van beide vouwwalsen zorgt er in dat geval voor dat de lus toch in de vouwkneep getrokken kan worden. Een niet-aangedreven vouwwals zou in dat geval afremmen en daardoor de lus aan de niet-aangedreven zijde tegenhouden.

De uitvinding kan ook aangewend worden bij een vouwinrichting van het in EP-B 0 156 326 beschreven type waarbij de afbuigmiddelen niet zijn uitgevoerd als een vouwklep (7) bij de overgang tussen de toevoerbaan (3) en de vouwbaan (18) maar in plaats daarvan als een in tegengestelde richtingen aandrijfbare eindloze band die de vouwwalsen (Men 17) en destootplaat 19 vervangt.

Claims (5)

1. Vouwinrichting voor hetzigzagvouwen van een vel, omvattende vouwwalsen {13, 14; 16,17) die twee parallelle vouwknepen (12,15) vormen en elk afwisselend in tegengestelde draairichtingen aandrijfbaarzijn, welke vouwknepen (12, 15) op enige afstand van elkaar in een vouwbaun (18) liggen, alsmede een toevoerorgaan (4, 5) voor het toevoeren van een te vouwen vel in de vouwbaan (18) tussen de vouwknepen (12, 15. en afbuigmiddelen (7-10) voor het afwisselend afbuigen van een toegevoerd veldeel naar de vouwknepen (12, 15), waarbij de transportsnelheid van de vouwwalsen (13,14; 16.17) groter is dan of gelijk is aan de transportsnelheid van het toevoerorgaan (4, 5), met het kenmerk, dat besturingmiddelen (24) aanwezig zijn die de vouwwalsen (13,14; 16.17) korte tijd nadat een vel in een vouwkneep (15,12) is gevouwen omschakelen van een eerste transportsnelheid die groter is dan de transportsnelheid van het toevoerorgaan (4, 5) naar een tweede transportsnelheid die gelijk is aan de transportsnelheid van het toevoerorgaan (4, 5) en deze tweede transportsnelheid handhaven tot de eerstvolgende wisseling van de aandrijfrichting van de vouwwalsen (13,14; 16,17).

2. Vouwinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de besturingsmiddeien (24) de vouwwalsen (13, 14; 16, 17) bij het begin van een vouwcyclus instellen op een derde transportsnelheid die groter is dan de eerste transportsnelheid, deze ingestelde transportsnelheid korte tijd nadat de voorlopende rand voor de eerste keer door een vouwkneep (12) is gevoerd omschakelen op een vierde transportsnelheid die kleiner is dan de derde maar groter dan de tweede transportsnelheid en deze vierde transportsnelheid handhaven tot de eerstvolgende wisseling van de aandrijfrichting van de vouwwalsen (13,14; 16,17).

3. Vouwinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de vierde transportsnelheid gelijk is aan de eerste transportsnelheid.

4. Vouwinrichting volgens een der voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat vouwknepen (12,15) zijn gevormd door direct met een aandrijving gekoppelde walsen (13, 14; 16, 17).

5. Vouwinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de aandrijving van de een vouwkneep vormende walsen (13,14; 16,17) een eindloze elastische aandrijfriem (31; 32) omvat die zodanig om met de vouwwalsen (13,14; 16,17) gekoppelde geleiderollen (33; 34) is geslagen dat deze vouwwalsen in tegengestelde draairichtingen met dezelfde omtreksnelheid aandrijfbaarzijn.