NL9100323A - Werkwijze en tweedelige vorm voor het vervaardigen van bij voorkeur bedrukte, dunne, platte chocolaatjes of dergelijke dunne plaatjes. - Google Patents

Description

UITTREKSEL

Werkwijze voor het vervaardigen van dunne, bij voorkeur bedrukte chocolaatjes of dergelijke plaatjes met het neerleggen van een buigzame vormplaat, welke is voorzien van met de omtrek van de chocoladeplaatjes, corresponderende openingen, op een vlak onderste deel, het vullen van de genoemde openingen met chocolade- of soortgelijke massa en het aflichten van de vormplaat voor het uit de vorm halen van de chocoladeplaatjes, waarbij een in hoofdzaak trek- en druk-stijve vormplaat wordt toegepast met naar het onderste deel toe, bij voorkeur conisch, wijder wordende openingen voor het fixeren van de vormplaat aan het onderste deel voor het uit de vorm halen van de plaatjes, het vullen van de vloeibare massa in overmaat in de openingen en het afstrijken van de overtollige chocolademassa van de bovenzijde van de vormplaat, zodat het vullen in een couverturegietinstallatie en het eenvoudig eventueel met de hand uit de vorm halen mogelijk is.

Titel: Werkwijze en tweedelige vorm voor het vervaardigen van bij voorkeur bedrukte, dunne, platte chocolaatjes of dergelijke dunne plaatjes.

De uitvinding betreft een werkwijze voor het vervaardigen van bij voorkeur bedrukte, dunne, platte chocolaatjes of dergelijke dunne plaatjes, omvattende de volgende werkwijze-stappen: - het neerleggen van een buigzame vormplaat, welke is voorzien van met de omtrek van de chocolaatjes, resp. plaatjes corresponderende openingen, op een vlak onderste deel, eventueel met tussenvoeging van een eventueel bedrukte foelie tussen vormplaat en onderste deel; - het vullen van de genoemde openingen met chocolade- of soortgelijke massa; en - het aflichten van de vormplaat voor het uit de vorm halen van de chocolaatjes resp. plaatjes.

Bij een werkwijze van deze soort bestaat de vormplaat (bovenste vormdeel) uit een rubbersjabloon, welke slechts door zijn eigen gewicht op die foelie en daardoor op het uit metaal bestaande onderste deel wordt gehouden. Het eenvoudig machinaal vullen is hierbij niet mogelijk. Ook moet de rubber-sjabloon reeds voor het volledig stollen van de massa voor het uit de vorm halen van de plaatjes of chocolaatjes afgenomen worden, aangezien anders de plaatjes niet zonder breuk uit de openingen met loodrecht op het plaatvlak staand omtreksvlak losgenomen kunnen worden. De nog niet volledig gestolde plaatjes of chocolaatjes kunnen bij het uit de vorm halen op ongewenste wijze vervormd raken.

Bij een andere werkwijze wordt met een hoge bovenste vorm gewerkt, welke voor het vervaardigen van dunne plaatjes slechts ten dele wordt gevuld. Hiertoe moet elke opening door middel van een daarvoor geschikte doseerinrichting worden gevuld. Het eenvoudig uit de vorm halen, in het bijzonder met de hand, is op grond van de stijve bovenste vorm niet mogelijk doch moet bij het machinaal aflichten van de bovenste vorm elk afzonderlijk chocolaatje of plaatje met een geschikte stempel op de foelie worden gehouden.

Aan de uitvinding ligt nu het probleem ten grondslag, een werkwijze van de in de aanhef vermelde soort te verschaffen, welke bij het eenvoudig, eventueel machinaal, vullen van de openingen in een couverturegietinstallatie alsmede het eenvoudig uit de vorm halen met de hand zonder risico voor beschadiging van de chocolaatjes of plaatjes mogelijk maakt.

Dit overeenkomstig de uitvinding aan de orde gestelde probleem wordt opgelost, doordat een in hoofdzaak trek- en drukstijve vormplaat wordt toegepast met naar het onderste deel toe, bij voorkeur conisch, wijder wordende openingen, dat een inrichting voor het fixeren van de vormplaat aan het onderste deel voor het uit de vorm nemen wordt gebruikt, dat de vloeibare massa in overmaat in de openingen als vulling wordt ingebracht en dat na het vullen de overtollige massa door het afstrijken van de bovenzijde van de vormplaat wordt verwijderd.

Door het vullen van de openingen in overmaat kunnen alle openingen gelijktijdig zonder toepassing van geschikte doseer-inrichtingen voor de afzonderlijke openingen worden gevuld. Aangezien de vormplaat in hoofdzaak trek- en drukstijf is en aan het onderste deel kan worden gefixeerd, bestaat er geen risico, dat bij het afstrijken van de overtollige massa de vormplaat ten opzichte van het onderste deel verschuift. Door het eenvoudig aflichten van de buigzame vormplaat, bijvoorbeeld aan een einde van die vormplaat, kunnen de gegoten chocolaatjes of plaatjes ook na volledige stolling onbezwaar-lijk uit de vormplaat loskomen. Op deze wijze worden feilloos gegoten chocolaatjes of plaatjes in hoofdzaak zonder breuk-verlies, verkregen.

De vloeibare massa zou, op bijzonder eenvoudige wijze met de hand in overmaat kunnen worden ingebracht. Men kan echter ook zonder omvangrijke toestel-voorzieningen het machinaal vullen toepassen, wanneer, overeenkomstig een nadere uitwerking van de uitvinding, de vloeibare massa door middel van een

G

couverturegietinstallatie met sluierkast als vulling wordt ingebracht.

Teneinde op betrouwbare wijze en met eenvoudige middelen de overtollige massa te kunnen verwijderen, wordt, volgens de uitvinding voorgesteld, dat die overtollige massa door middel van ten minste een tweetal, bij voorkeur opeenvolgende, afstrijkorganen, bij voorkeur uit metaal, wordt verwijderd.

Door de aan het onderste deel gefixeerde trek- en drukstijve vormplaat is het, volgens een nadere uitwerking van de uitvinding, ook mogelijk, dat de vormplaat en het onderste deel tijdens of na het vullen gemeenschappelijk worden getrild. Door dit trillen wordt een gelijkmatige massaverdeling in de openingen alsmede de verwijdering van eventuele luchtbellen bereikt.

Op grond van de conische uitvoering van de openingen is het uit de vorm halen niet gebonden aan een bepaald tijdstip in het verloop van het afkoelen van de massa. Teneinde bij het uit de vorm halen een vormverandering van de plaatjes of chocolaatjes betrouwbaar te verhinderen, verdient het echter de voorkeur eerst na het volledige stollen van de massa de chocolaatjes of plaatjes uit de vorm te halen.

De uitvinding betreft tevens een tweedelige vorm voor het vervaardigen van dunne, platte chocolaatjes of dergelijke plaatjes met een vlak onderste deel en een buigzaam uitgevoerde vormplaat op dat onderste deel, welke is voorzien van, met de omtrek van de chocolaatjes of plaatjes corresponderende openingen, in het bijzonder voor het uitvoeren van de in het voorgaande beschreven werkwijze.

Uit de publicatie DE-GM 1 748 873 is een naar boven toe open klapvorm bekend uit scharnierbaar met elkaar verbonden, stijve vormhelften. De opbouw van deze vorm is dienovereenkomstig gecompliceerd; dunne plaatjes kunnen hiermee niet worden vervaardigd. De publicatie DE-PS 2 940 939 openbaart een centrifugeer- of trilvorm voor het vervaardigen van holle chocolaatjes waarvan de vormhelften buigstijf zijn uitgevoerd en welke door hechtmagneten bijeen worden gehouden. Ook deze vorm is niet geschikt voor het vervaardigen van dunne plaatjes.

De volgens de uitvinding voor het vervaardigen van dunne, bij voorkeur bedrukte plaatjesvormige chocolaatjes fungerende, tweedelige vorm van de in het voorgaande genoemde soort wordt gekenmerkt, doordat de vormplaat in hoofdzaak trek- en druk-stijf is uitgevoerd, doordat de openingen naar het onderste deel toe, bij voorkeur conisch, wijder worden, en doordat is voorzien in een inrichting voor het fixeren van de vormplaat aan het onderste deel. De aan het onderste deel gefixeerde trek- en drukstijve vormplaat kan tijdens het verloop van de werkwijze voor het vervaardigen van de plaatjes onbezwaarlijk mechanisch worden belast, bijvoorbeeld bij het afstrijken van overtollige massa of bij het trillen van de massa, zonder dat de vormplaat ten opzichte van het onderste deel verplaatst wordt, zodat feilloos gietsel wordt verkregen. De naar onderen toe wijder wordende vorm van de openingen vergemakkelijkt het uit de vorm komen, in het bijzonder bij reeds volledig gestolde plaatjes. De wijder wordende vorm zou bijvoorbeeld kunnen zijn uitgevoerd als concave of convexe afronding; bijzonder voldaan heeft een conische uitvoering.

Teneinde tegelijkertijd voldoende flexibiliteit alsmede trek- en drukstijfheid voor de vormplaat te verkrijgen in het kader van de gewenste diktes van de plaatjes of chocolaatjes, wordt voorgesteld, dat de vormplaat een plaatdikte heeft die ligt tussen 1,5 en 4 mm en bij voorkeur ongeveer 2 mm bedraagt.

Om de flexibele vormplaat betrouwbaar bij eenvoudige bedieningsmogelijkheid aan het onderste deel vast te houden wordt voorgesteld, dat de inrichting magneetbevestigings-inrichtingen omvat telkens uit een vasthoudmagneet in het onderste deel of in de vormplaat en daartegenovergelegen een contrastuk in de vormplaat resp. in het onderste deel, en dat de magneetbevestigingsinrichtingen over de vormplaat verdeeld zijn aangebracht.

Bijzonder de voorkeur verdient het hierbij, dat de vast-houdmagneet in het onderste deel is aangebracht en het contra-stuk in de vormplaat wordt gevormd door een magnetiseerbaar stuk metaal. In tegenstelling met de betrekkelijk dunne vormplaat is in het onderste deel voldoende inbouwruimte aanwezig voor de'vasthoudmagneet. Ook worden onder bepaalde omstandigheden gereduceerde vervaardigingskosten bereikt, aangezien bij toepassing van een aantal onderling verschillend uitgevoerde vormplaten bij een enkel onderste deel slechts in het onderste deel de betrekkelijk kostbare vasthoudmagneten behoeven te worden aangebracht. De magnetiseerbare stukken metaal in de vormplaten zijn qua kosten naar verhouding voordelig te verkrijgen .

Teneinde een relatieve verplaatsing van vormplaat en onderste deel van meet af aan uit te sluiten wordt voorgesteld, dat aan het onderste deel of aan de vormplaat ten minste een justeeruitsteeksel is gevormd en in ingrijping komt in een corresponderende justeeruitsparing in de vormplaat resp. in het onderste deel.

Om plaatjes of chocolaatjes met gladde, vlakke, eventueel bedrukte bovenzijde te verkrijgen, is het onderste deel uitgevoerd met een doorgaand vlak oplegvlak. Alternatief ten opzichte hiervan kan men het onderste deel ook met een reliëfachtige gestructureerd oplegvlak uitvoeren, om dienovereenkomstig reliëfachtig met hun oppervlak gestructureerde plaatjes of chocolaatjes te verkrijgen.

De uitvinding zal, in hetgeen thans volgt aan de hand van een voorkeursuitvoeringsvorm onder verwijzing naar de tekening nader worden toegelicht.

Fig. 1 is een bovenaanzicht van een onderste deel; fig. 2 is een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede (volgens de snijlijn II-II) van het onderste deel volgens fig. 1; fig. 3 is een onderaanzicht van een vormplaat; fig. 4 is een detail-doorsnede van het onderste deel met opgelegde vormplaat langs de snijlijn IV-IV in de fig. 1 en 3; fig. 5 is een detail-doorsnede soortgelijk aan fig. 4 langs de snijlijn V-V in de fig. 1 en 3.

De in het onderstaande aan de hand van de figuren van de tekening toegelichte algemeen met het verwijzingscijfer 10 aangeduide, uit twee delen bestaande vorm is bestemd voor het op vereenvoudigde wijze vervaardigen van dunne, bij voorkeur bedrukte plaatjes 12, bijvoorbeeld chocolaatjes of nougat-plaatjes (dikte in het bereik van b.v. 2 mm) van praktisch willekeurige omtreksvorm. Bij het weergegeven uitvoeringsvoor-beeld hebben de chocolaatjes 12 nagenoeg de vorm van een waaier zoals blijkt uit fig. 3, welke figuur een onderaanzicht toont van een van de beide delen van de vorm 10, namelijk van een vormplaat 14.

De vormplaat 14 bevat voor elk te gieten chocolaatje een opening 16, waarvan de omtrek overeenkomt met de gewenste omtreksvorm van het chocolaatje 12. Uit fig. 3 blijken vier boven elkaar gelegen reeksen van telkens tien naast elkaar gelegen openingen 16, zodat met behulp van deze vormplaat 14 in totaal een veertigtal chocolaatjes 12 kan worden gegoten. Zoals uit een detail-doorsnede overeenkomstig fig. 4 blijkt, eindigt elke opening 16 zowel aan de bovenzijde 18 als aan de onderzijde 20 en verbindt beide zijden 18 en 20 van de vormplaat 14 met elkaar. In de richting naar de onderzijde 20 toe wordt elke opening 16 conisch wijder om, zoals in hetgeen volgt nog nader wordt toegelicht, het uit de vorm halen van de chocolaatjes 12 te vergemakkelijken. De conushoek <x ligt tussen 5° en 15° en bedraagt bij voorkeur 10°. De plaatjes-dikte a (afstand tussen de bovenzijde 18 en de onderzijde 20) ligt tussen 1,5 en 4 mm en bedraagt bij voorkeur ongeveer 2 mm. De vormplaat 14 bestaat uit in hoofdzaak trek- en druk-stijf doch buigzaam materiaal, in het bijzonder uit polycarbo-naat (PC).

Het tweede deel van de vorm 10 bestaat uit een in de fig. 1 en 2 afzonderlijk afgebeeld onderste deel 22, dat is voorzien van een doorgaand vlak oplegvlak 24 aan zijn bovenzijde, waar de vormplaat 14 op wordt gelegd, eventueel met tussenvoeging van een nog nader te bespreken, bedrukte foelie 26.

Teneinde het naar opzij verplaatsen van de op het onderste deel 22 gelegde vormplaat 14 uit te sluiten, zijn in het bereik van de omtreksranden van de oplegplaat 24 in totaal acht naar boven uitstekende, in omtreksrichting langwerpige justeeeruitsteeksels 28 aangebracht, welke in overeenkomstig complementair gevormde justeeruitsparingen 30 in de onderzijde 20 van de vormplaat 14 ingrijpen.

Om bij een reeks nog nader toe te lichten werkwijzestappen het aanliggen van de onderzijde 20 van de vormplaat 14 tegen het oplegvlak 24 resp. tegen de bedrukte foelie 26 over het volledige oppervlaktebereik van de onderzijde 20 te waarborgen en aldus ook het vormen van chocolade-braampjes aan de onderranden van de chocolaatjes 12 te vermijden, is een groot aantal tweedelige magneetbevestigingsinrichtingen over de tweedelige vorm 10 verdeeld aangebracht. Elke magneetbevesti-gingsinrichting bestaat telkens uit een vasthoudmagneet 32 aangebracht in een potvormig, naar boven toe open opneem-ruimte 34 in het onderste deel 22, alsmede nauwkeurig daar-tegenovergelegen een magnetiseerbaar stuk metaal 36 (in het bijzonder een ijzeren plaatjes) in een naar onderen toe open opneemruimte 38 van de vormplaat 14. De vasthoud- of bevesti-gingsmagneet 32 eindigt gelijk werkmakend met het oplegvlak 24 en evenzo het metaalstuk 36 met de onderzijde 20 van de vormplaat 14.

Voor het transporteren van de vorm 10 in een niet nader weergegeven couverturegietinstallatie is het onderste deel 22 aan twee tegenover elkaar gelegen zijden telkens voorzien van een bevestigingsuitsteeksel 40, waarvan de onderzijde in een vlak ligt met de onderzijde 42 vcan het onderste deel 22.

Het onderste deel 22 bestaat uit stijf kunststofmate-riaal, in het bijzonder uit polycarbonaat (PC) en is vervaardigd met gebruikmaking van een dieptrek- of spuitgietwerk-wijze.

Met behulp van de in het voorgaande beschreven uit twee delen bestaande vorm 10 worden chocoladeplaatjes 12 bij voorkeur op de volgende wijze vervaardigd:

Voor het geval de chocolaatjes 12 als bedrukte decoratieve chocoladeartikelen moeten worden vervaardigd, wordt op het onderste deel 22 allereerst de overeenkomstig in spiegelbeeld bedrukte, van de drukafbeelding aan de bovenzijde voorziene drukfoelie 26 gelegd en in aansluiting daarop de vormplaat 14 neergelegd. Wanneer geen bedrukte chocolaatjes gewenst zijn, wordt de vormplaat 14 rechtstreeks op het opleg-vlak 24 van het onderste deel 22 gelegd. Het is niet vereist, de vormplaat 14 door middel van aparte vasthoudvoorzieningen aan het onderste 22 te bevestigen, aangezien het grote aantal magneetbevestigingsinrichtingen alsmede de justeeruitsteek-sels 28 voor betrouwbaar, stevig houvast van vormplaat 14 en onderste deel 22 zorgen.

Als volgende werkwijzestap worden de openingen 16 gevuld met vloeibare chocolademassa of soortgelijke massa's (b.v. nougat). Deze werkwijzestap is bijzonder eenvoudig en snel uit te voeren, aangezien de openingen zonder afzonderlijke doseerinrichting voor de afzonderlijke openingen in overmaat, bijvoorbeeld een aantal openingen tegelijkertijd, kunnen worden gevuld met het daarop aansluitend afstrijken van overtollige chocolademassa van de gladde bovenzijde 18 van de vormplaat 14. Voor het geval de vulling machinaal moet geschieden kan hiertoe een gebruikelijke couverturegietinstal-latie met zogenaamde "sluierkast" worden toegepast, welke eveneens de vloeibare chocolademassa in overmaat op de vormplaat 14 van bovenuit aflevert, dat wil zeggen de vormplaat 14 met vloeibare chocolademassa als het ware overstroomt. Bij het dóór de couverturegietinstallatie lopen stoot de vorm 10 tegen een door een gewicht zwaargemaakte klep aan, welke het uitlopen van de chocolademassa uit de voorraadhouder teweegbrengt waardoor de chocolademassa gelijkmatig over de gehele vorm wordt verdeeld. Tegelijkertijd wordt een deel van de overtollige chocolademassa afgestreken.

Als volgende werkwijzestap wordt dan de resterende, overtollige chocolademassa door middel van langs de bovenzijde 18 bewogen afstrijkorganen, bij voorkeur uit metaal, "verwijderd". Teneinde op betrouwbare wijze alle overtollige chocolademassa te verwijderen en te zorgen voor een gladde bovenzijde 44 van de chocolaatjes 12, kunnen ook een aantal, bij voorkeur twee, afstrijkorganen achtereenvolgens over de vormplaat 14 heen worden getrokken. Bij het machinaal vullen in een couverturegietinstallatie wordt de vorm 10 onder de afstrijkorganen dóór getrokken.

Voor het gelijkmatig verdelen van de chocolademassa alsmede voor het verwijderen van luchtbelletjes kan bij het vullen of in een opvolgende stap de uit twee delen bestaande vorm 10 worden getrild. Aangezien de vormplaat 10 in hoofdzaak trek- en drukstijf is en met behulp van de magneetbevesti-gingsinrichtingen en de justeeruitsteeksels 28 betrouwbaar wordt vastgehouden aan het onderste deel 22, doen zich noch bij het afstrijken van de chocolademassa, noch bij het trillen enigerlei problemen voor. In het bijzonder wordt het momenteel plaatselijk van elkaar afraken van vormplaat 14 en onderste deel 22 resp. vormplaat 18 en bedrukte foelie 26 vermeden, hetgeen anders de vorming van chocolade-braampjes in dit bereik tot gevolg zou hebben. Na het grotendeels stollen van de chocolademassa, eventueel na volledige stolling, kunnen de chocolaatjes 12 op eenvoudige wijze uit de vorm worden gehaald, doordat de vormplaat 14 van de bedrukte foelie 26 resp. van het onderste deel 22 af wordt gelicht. Op grond van de conische vorm van de randen van de openingen 16 komen de chocolaatjes 12 onbezwaarlijk los uit de vormplaat 14. Hierbij kan het voordelig zijn, wanneer de vormplaat 14 momenteel slechts aan een einde wordt opgelicht, zodat deze dan min of meer doorbuigt en de chocolaatjes 12 bijzonder gemakkelijk vrij geeft. Het uit de vorm halen kan onbezwaarlijk ook met de hand geschieden, zodat gecompliceerde automaten hiervoor niet noodzakelijk zijn.

Na het losmaken van de chocolaatjes 12 van de bedrukte foelie 26 zijn de chocolaatjes 12 aan hun onderzijde 46 (fig. 4) voorzien van de gewenste bedrukking. Overigens zijn de chocolaatjes 12 in hoofdzaak plat en hebben een gladde bovenzijde 44 alsmede een glad, enigszins conisch omtreks-vlak 48 zonder chocolade-braampjes aan de randen tussen omtreksvlak 48 en bovenzijde 44 resp. onderzijde 46. Er ontstaat praktisch geen gebroken materiaal.

Om chocolaatjes met een oppervlaktestructuur aan de bovenzijde te vervaardigen, moet het oplegvlak van het onderste deel slechts dienovereenkomstig reliëfachtig worden gestructureerd.

Claims (12)

1. Werkwijze voor het vervaardigen van dunne, bij voorkeur bedrukte chocolaatjes of dergelijke plaatjes omvattende de volgende werkwijzestappen: - het neerleggen van een buigzame vormplaat (14), welke is voorzien van met de omtrek van de plaatjes (12), corresponderende openingen (16), op een vlak onderste deel (22), eventueel met tussenvoeging van een eventueel bedrukte foelie (26) tussen vormplaat (14) en onderste deel (22); - het vullen van de genoemde openingen (16) met chocolade- of soortgelijke massa; en - het aflichten van de vormplaat (14) voor het uit de vorm halen van de plaatjes (12), met het kenmerk, dat een in hoofdzaak trek- en drukstijve vormplaat (14) wordt toegepast met naar het onderste deel (22) toe, bij voorkeur conisch, wijder wordende openingen (16), dat een inrichting voor het fixeren van de vormplaat (14) aan het onderste deel (22) voor het uit de vorm halen van de plaatjes wordt toegepast, dat de vloeibare massa in overmaat in de openingen (16) als vulling wordt ingebracht en dat na het vullen de overtollige massa door het afstrijken van de bovenzijde (18) van de vormplaat (14) wordt verwijderd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vloeibare massa door middel van een couverturegietinstallatie als vulling wordt ingebracht.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de overtollige massa door ten minste twee, bij voorkeur opeenvolgende, afstrijkorganen, bij voorkeur uit metaal, wordt verwijderd.

4. Werkwijze volgens ten minste een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat vormplaat (14) en onderste deel (22) tijdens en/of na het vullen gemeenschappelijk worden getrild.

5. Werkwijze volgens ten minste een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat eerst na het volledig stollen van de massa de plaatjes (12) of dergelijke met de hand uit de vorm worden gehaald.

6. Uit twee delen bestaande vorm (10) voor het vervaardigen van dunne chocoladeplaatjes (12) of dergelijke plaatjes met een vlak, onderste deel (22) en een buigzaam uitgevoerde vormplaat (14) op dat onderste deel (22), welke vormplaat is voorzien van met de omtrek van de plaatjes (12) corresponderende openingen (16), in het bijzonder voor het uitvoeren van de werkwijze volgens ten minste een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vormplaat (14) in hoofdzaak trek- en drukstijf is uitgevoerd, dat de openingen (16) naar het onderste deel (22) toe, bij voorkeur conisch wijder worden en dat is voorzien in een inrichting voor het fixeren van de vormplaat (14) aan het onderste deel (22).

7. Uit twee delen bestaande vorm volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de vormplaat (14) een plaatdikte heeft die ligt tussen 1,5 en 4 mm en bij voorkeur ongeveer 2 mm bedraagt.

8. Uit twee delen bestaande vorm volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat de inrichting magneetbevestigingsinrichtingen omvat, elk bestaande uit een vasthoudmagneet (32) in het onderste deel (22) of in de vormplaat (14), en daartegenovergelegen, een contrastuk in de vormplaat (14), resp. in het onderste deel (22), en dat de magneetbevestigingsinrichtingen over de vormplaat (14) verdeeld zijn aangebracht.

9. Uit twee delen bestaande vormplaat volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de vasthoudmagneet (32) is aangebracht in het onderste deel (22) en het contrastuk in de vormplaat (14) door een magnetiseerbaar stuk metaal (36) wordt gevormd.

10. Uit twee delen bestaande vorm volgens ten minste een der conclusies 6-9, met het kenmerk, dat aan het onderste deel (22) of aan de vormplaat (14) ten minste een justeeruitsteeksel (28) is gevormd, dat ingrijpt in een corresponderende justeer- uitsparing (30) in de vormplaat (14), resp. in het onderste deel (22) .

11. uit twee delen bestaande vorm volgens ten minste een der conclusies 6-10, met het kenmerk, dat het onderste deel (22) is uitgevoerd met een doorgaand vlak oplegvlak (24).

12. Uit twee delen bestaande vorm volgens ten minste een der conclusies 6-10, met het kenmerk, dat het onderste deel (22) is uitgevoerd met een reliëfachtig gestructureerd oppervlak.