NL8500757A - Inrichting voor het verspreiden van materiaal. - Google Patents

Inrichting voor het verspreiden van materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL8500757A
NL8500757A NL8500757A NL8500757A NL8500757A NL 8500757 A NL8500757 A NL 8500757A NL 8500757 A NL8500757 A NL 8500757A NL 8500757 A NL8500757 A NL 8500757A NL 8500757 A NL8500757 A NL 8500757A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
detector
spreading
detectors
spread
distance
Prior art date
Application number
NL8500757A
Other languages
English (en)
Other versions
NL187223B (nl
NL187223C (nl
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NLAANVRAGE8500757,A priority Critical patent/NL187223C/nl
Publication of NL8500757A publication Critical patent/NL8500757A/nl
Priority to NL9002037A priority patent/NL191820C/nl
Publication of NL187223B publication Critical patent/NL187223B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL187223C publication Critical patent/NL187223C/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C17/00Fertilisers or seeders with centrifugal wheels
    • A01C17/006Regulating or dosing devices
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C15/00Fertiliser distributors
    • A01C15/005Undercarriages, tanks, hoppers, stirrers specially adapted for seeders or fertiliser distributors
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01CCONSTRUCTION OF, OR SURFACES FOR, ROADS, SPORTS GROUNDS, OR THE LIKE; MACHINES OR AUXILIARY TOOLS FOR CONSTRUCTION OR REPAIR
    • E01C19/00Machines, tools or auxiliary devices for preparing or distributing paving materials, for working the placed materials, or for forming, consolidating, or finishing the paving
    • E01C19/12Machines, tools or auxiliary devices for preparing or distributing paving materials, for working the placed materials, or for forming, consolidating, or finishing the paving for distributing granular or liquid materials
    • E01C19/20Apparatus for distributing, e.g. spreading, granular or pulverulent materials, e.g. sand, gravel, salt, dry binders
    • E01C19/201Apparatus for distributing, e.g. spreading, granular or pulverulent materials, e.g. sand, gravel, salt, dry binders with driven loosening, discharging or spreading parts, e.g. power-driven, drive derived from road-wheels
    • E01C19/202Apparatus for distributing, e.g. spreading, granular or pulverulent materials, e.g. sand, gravel, salt, dry binders with driven loosening, discharging or spreading parts, e.g. power-driven, drive derived from road-wheels solely rotating, e.g. discharging and spreading drums
    • E01C19/203Centrifugal spreaders with substantially vertical axis
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E01CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
    • E01CCONSTRUCTION OF, OR SURFACES FOR, ROADS, SPORTS GROUNDS, OR THE LIKE; MACHINES OR AUXILIARY TOOLS FOR CONSTRUCTION OR REPAIR
    • E01C19/00Machines, tools or auxiliary devices for preparing or distributing paving materials, for working the placed materials, or for forming, consolidating, or finishing the paving
    • E01C19/12Machines, tools or auxiliary devices for preparing or distributing paving materials, for working the placed materials, or for forming, consolidating, or finishing the paving for distributing granular or liquid materials
    • E01C19/20Apparatus for distributing, e.g. spreading, granular or pulverulent materials, e.g. sand, gravel, salt, dry binders
    • E01C2019/2055Details not otherwise provided for
    • E01C2019/2065Sensing the quantity of the material actually being distributed

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Fertilizing (AREA)
  • Catching Or Destruction (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

* r s
C. van der Lely N.V., Weverskade 10, Maasland. V
"Inrichting voor het verspreiden van materiaal"
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verspreiden van materiaal voorzien van een gestel en een verspreidorgaan, waarbij althans het verspreidorgaan ten opzichte van het te bestrooien oppervlak verstelbaar is, 5 een en ander zodanig, dat de afstand waarover het materiaal door het verspreidorgaan wordt verspreid, instelbaar is.
Een doel van de uitvinding is op eenvoudige wijze en snel de stand van het verspreidorgaan te kunnen instellen, zodanig dat een nauwkeurige uitstrooiing verkregen kan worden.
10 Volgens de uitvinding is dit te bereiken, doordat de inrichting is voorzien van meetmiddelen, waarmede althans de stand van het verspreidorgaan ten opzichte van het te bestrooien oppervlak en/of de afstand waarover het materiaal wordt verspreid, vastgesteld kan worden, waarbij de meet-15 middelen althans één detector omvatten die zich in hoogte-richting uitstrekt en tijdens het uitstrooien van materiaal in de strooibaan van het materiaal is gelegen, zodanig dat de hoogte waarop het materiaal tegen de zich in hoogte-richting uitstrekkende detector aankomt, wordt aangegeven 20 voor een indicatie over de afstand waarover het materiaal wordt verspreid.
Op deze wijze kan de richting van de strooibaan van het materiaal vastgesteld worden, zodat daaruit een indicatie wordt verkregen over de afstand waarover het 25 materiaal door het verspreidorgaan wordt weggeworpen.
Een gunstige opstelling van de detector wordt verkregen wanneer deze althans nagenoeg verticaal ten opzichte van het te bestrooien oppervlak is gelegen. De ligging van de detector ten opzichte van het te bestrooien oppervlak 30 kan op gunstige wijze ingesteld worden wanneer de detector is aangebracht aan een grondsteun, die scharnierend met de inrichting is verbonden.
De strooirichting van het uitgestrooide materiaal kan zeer nauwkeurig afgesteld worden, wanneer twee detectors 35 zijn aangebracht, die in de werprichting van het materiaal op afstand van elkaar zijn gelegen.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen van enkele uitvoeringsvoorbeelden.
____^ 8500757 i ï - 2 -
Fig. 1 geeft een zijaanzicht van een uitvoerings-voorbeeld van de inrichting weer,
Fig. 2 geeft een zijaanzicht weer van een ander uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting,
Fig. 3 geeft een zijaanzicht van een strooiinrichting 5 van een verdere uitvoeringsvorm weer,
Fig. 4 is een zijaanzicht van weer een andere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding, Fig. 5 geeft op schematische wijze een bovenaanzicht van een strooier volgens de uitvinding weer.
10 In fig. 1 is een inrichting 1 voor het strooien van korrel- en/of poedervormig materiaal weergegeven, in het bijzonder een strooier voor het strooien van kunstmest over het land. De inrichting 1 is aan de hefinrichting 2 van een trekker 3 gekoppeld. De inrichting 1 heeft 15 een gestel 4 met koppelpunten 5 en 6 , die respectievelijk aan de onderarmen 7 en de topstang 57 van de hefinrichting 2 zijn bevestigd. De inrichting omvat een aan het gestel 4 aangebracht reservoir 9wa?aronder een om een zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsas draaibaar 20 verspreidorgaan 10 is aangebracht. Het verspreidorgaan 10 is aandrijfbaar vanuit een tandwielkast 11 die door middel van een tussenas 12 met de aftakas van de trekker 3 gekoppeld kan worden. Tussen het verspreidorgaan 10 en het reservoir 9 is een doseermechanisme 13 aangebracht, 25 waarmede de hoeveelheid materiaal die per tijdseenheid vanuit het reservoir aan het verspreidorgaan wordt toegevoerd regelbaar is.
Bij het gebruik van de inrichting wordt deze aan de hefinrichting 2 bevestigd, zoals in fig. 1 is weer-30 gegeven. Het reservoir 9 wordt gevuld met te strooien materiaal, bijvoorbeeld korrelvormige kunstmest. H.et doseermechanisme 13, dat niet nader is weergegeven, wordt zodanig ingesteld, dat de gewenste hoeveelheid materiaal per tijdseenheid uit het reservoir naar het verspreid-35 orgaan 10 kan stromen. Het verspreidorgaan 10 wordt tijdens bedrijf vanaf de aftakas via de tussenas 12 en de overbrenging in de tandwielkast 11 aangedreven. Bij een gegeven vorm en grootte van het verspreidorgaan en de omwentelings- 8500757 I i - 3 - snelheid daarvan, wordt het materiaal dat vanuit het reservoir aan het verspreidorgaan wordt toegevoerd, over een bepaalde afstand over het te bestrooien oppervlak weggeworpen. Deze afstand is afhankelijk van de hoogte 5 waarover het verspreidorgaan zich boven het te bestrooien oppervlak 15 bevindt en de stand die het verspreidorgaan 10 ten opzichte van dit oppervlak inneemt. In de normale werkstand zal het werporgaan 10 evenwijdig aan de bodem 15 liggen, waarbij de draaiingsas 14 loodrecht op de 10 bodem 15 staat. De hoogte van het verspreidorgaan 10 boven de bodem is dan ongeveer 60 cm. Bij deze gegevens zal het materiaal bijvoorbeeld tijdens het voortbewegen van de inrichting over een strook van 16 m breedte uitgestrooid worden. Hierbij wordt het materiaal over een 15 afstand van ongeveer 8 m door het verspreidorgaan weggeworpen. De afstand waarover het materiaal wordt weggeworpen en daarmede de strookbreedte waarover het materiaal wordt verspreid tijdens het voortbewegen van de inrichting in de richting volgens de pijl 32 zal veranderd kunnen 20 worden door het verspreidorgaan een andere stand te geven ten opzichte van de bodem, zodanig, dat het verspreidorgaan een hoek maakt met de bodem. De afstand kan verder ingesteld worden door de hoogte waarover het verspreidorgaan boven de bodem is gelegen te veranderen.
25
In fig. 1 is een eerste uitvoeringsvoorbeeld van aan de inrichting 1 aangebrachte meetmiddelen volgens de uitvinding weergegeven . Volgens fig. 1 zijn meetmiddelen 61 scharnierend aan het gestel 4 aangebracht. De meetmiddelen omvatten een horizontale draagstang 62 met 30 daaraan bevestigd afstandmeetorganen 63 en 64. De afstandraeet-organen omvatten inschuifbare ondereinden 65 en 66, die zijn voorzien van een schaalverdeling en in meerdere standen vastzetbaar zijn door pennen 71. Nabij het vooreinde van de stang 62 is in het verlengde van het afstandmeet-35 orgaan 63 een koppelstang 67 aangebracht, die aan het boveneinde is voorzien van een draagbus 68, die scharnierend om de pen 5 is gelegen. Inriien gewenst kan ook in het verlengde van de pen 5 een pen aangebracht worden aan het gestel 4 voor bevestiging van de draagbus 68 daaraan.
85 0 0 757 -------Λ \ * 4 - 4 -
De meetmiddelen 61 omvatten verder een detector 69 die door middel van draden 70 met een niet nader aangegeven indicator nabij de bestuurderszitplaats van de trekker 3 is gekoppeld. De detector 69 is door middel van een 5 scharnieras 72 aan het achtereinde van de stang 62 aangebracht. Verdraaiing van de detector 69 om de scharnieras 72 ten opzichte van de stang 62 kan vergrendeld worden door een niet nader weergegeven grendelmechanisme 72, waarmede de detector althans in een verticale stand ten lÖ opzichte van de stang 62 vastgezet kan worden.
Met de meetmiddelen 61 volgens fig. 1 kan de hoogte van de werpschijf boven het oppervlak 15 ingesteld worden door middel van de afstandmeetorganen 63 en 64.
De delen 65 en 66 van deze organen kunnen meer of minder 15 uitgetrokken worden en worden vastgezet door middel van vastzetpennen 71 om de hoogte 33 te bepalen. De meetmiddelen 61 zijn bij dit uitvoeringsvoorbeeld, scharnierbaar ten opzichte van het gestel 4 om de as 5. In de beginstand, waarbij het verspreidorgaan'10 parallel ligt aan het 20 te bestrooien oppervlak 15 en de ondereinden van de organen 63 en 64 op de grond steunen, is de detector loodrecht op de bodem 15 gelegen zoals in fig. 1 is weergegeven. Bij het strooien met het werporgaan evenwijdig aan het te bestrooien oppervlak 15 zal het materiaal 25 het verspreidorgaan verlaten volgens de lijnen 73. Het materiaal zal hierbij in het gebied 74 van de detector daartegenaan komen. De detector 69 geeft via leidingen 70 aan de indicator aan in welk gebied in hoogterichting van de detector gemeten, het materiaal daartegenaan komt.
30 Hiermede is bepaald in welke richting het materiaal het werporgaan 10 verlaat ten opzichte van de bodem, daar de detector op een bepaalde hoogte boven de bodem 15 is gelegen. Op deze wijze wordt een indicatie verkregen over welke afstand het werporgaan de uit te strooien 35 materialen over de bodem verspreidt. De afstand, waarover het materiaal weggeworpen wordt, kan ingesteld worden door het scheefstellen van het werporgaan. Het werporgaan kan bijvoorbeeld in de stand gezet worden zoals gestippeld in fig. 1 is weergegeven. Deze stand is te bereiken 8500757 * fc - 5 - door het inkorten van de topstang 77 via het hydraulisch mechanisme vanaf de bestuurderszitplaats van de trekker.
Wanneer deze standverdraaiing van de inrichting en daarmede van het verspreidorgaan gebeurt tijdens het 5 uitstrooien, dan zullen de strooilijnen 73 naar boven bewegen en in de stand, die ingestippeld in fig. 3 is weergegeven, volgens de lijnen 73A worden weggeworpen en de detector bereiken in het gebied 75. Daar de afstand 76 van de detector tot de buitenomtrek van het verspreidorgaan 10 bekend is,geeft de plaats waar het materiaal tegen de detector aankomt een indicatie over de hoek waaronder het materiaal schuin omhoog weggeworpen wordt. Hiermede wordt tevens de afstand bepaald waarover het materiaal wordt weggeworpen. De detector 69 geeft aldus een 15 indicatie over de breedte waarover het materiaal tijdens het werken met de inrichting wordt verspreid. Wanneer de juiste stand van de inrichting is bepaald en daarmede van het verspreidorgaan ten opzichte van het te bestrooien oppervlak 51, kan de detector 69 neergeklapt worden, 20 zodanig, dat deze evenwijdig ligt aan de stang 62. De stang 62 kan dan aan een niet nader aangegeven haak aan het gestel 4 bevestigd worden en de stangen 65 en 66 kunnen dan verder naar binnen geschoven worden, zodat zij vrij van de grond zijn. De inrichting is dan gereed 25 om daarmede te werken.
De detector 69 is volgens het uitvoeringsvoorbeeld bij voorkeur zodanig uitgevoerd, dat deze het aantal korrels aangeeft, dat per tijdseenheid en per oppervlakte-eenheid van de detector daartegenaan botst. Op deze wijze 30 kan de detector 69 tevens een indicatie geven, in samenhang met de strooiafstand en de breedte, waarover het materiaal uitgestrooid wordt tijdens het voortbewegen van de inrichting, over de hoeveelheid materiaal, die per oppervlakte-eenheid wordt uitgestrooid. De detector geeft aldus snel via 35 de indicator aan de bestuurder van de trekker een indicatie of de doseerinrichting goed afgesteld is en de afstand waarover het materiaal wordt verspreid. De instelling van de afstand waarover het materiaal wordt verspreid kan gemakkelijk vanaf de trekkerzitting bediend worden ___ 8500757 * * - 6 - door het veranderen van de lengte van de topstang 57.
In fig. 2 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven, waarbij meetmiddelen 81 scharnierend aan het reservoir 9 van de inrichting 1 zijn bevestigd. De meetmiddelen 5 81 bestaan uit een draagstang 82, die scharnierend aan het reservoir is aangebracht en waaraan een grondsteun 83 vast is bevestigd. Door middel van scharnierassen 87 en 88 zijn aan de draagstang 82 twee detectors 84 en 85 aangebracht, die op afstand 86 van elkaar zijn 10 gelegen, gerekend in de werprichting van het verspreid-orgaan 10. Gezien in de werprichting van het materiaal vanaf het verspreidorgaan liggen de detectors 84 en 85 naast elkaar, «odat/het dichtst bij het verspreidorgaan 10 gelegen detector 84 niet een belemmering vormt voor ^ het opvangen van materiaal door de detector 85. De steun 83 is achter de detector 84 gelegen, zodat deze geen belemmering in de strooibaan naar de detector 85 vormt.
De detectors 84 en 85 kunnen scharnierend hangen aan de stang 82, doch nabij de scharnierassen 87 en 88 aanwezige 2q grendelmechanismen 90 maken het mogelijk de detectors 84 en 85 vast te zetten ten opzichte van de stang 82.
De grondsteun 83 heeft aan de onderzijde een ten opzichte van de voortbewegingsrichting 32 naar achteren gebogen voet 97, waarmede de meetmiddelen 81 op de grond 2^ kunnen steunen tijdens het voortbewegen van de inrichting.
De steun 83 is in zijn lengterichting instelbaar om aangepast te kunnen worden aan de hoogte van het verspreidorgaan boven de bodem 15. De stang 82 is verbonden met een draad 89, zodanig dat desgewenst meetmiddelen 81 om de scharnieras 30 91 omhoog gezwenkt kunnen worden door het uitoefenen van een trekkracht op de draad 89.
Bij het gebruik van de meetmiddelen 81 worden deze aangebracht zoals in fig. 2 is weergegeven met de steun 83 op de grond rustend en de draad 89 loshangend.
35 Bij het uitstrooien van materiaal, bijvoorbeeld tijdens de aanvang van het strooien of bij stilstand alvorens te gaan strooien, zal bij een horizontale stand van het verspreidorgaan 10 op een hoogte 33 boven de grond het materiaal tegen de detectors 84 en 85 aangeworpen worden 8500757 r * - 7 - in het gebied 92. Hierbij zal het materiaal op dezelfde hoogte boven de grond tegen de detector 84 en tegen de detector 85 komen. De detectors 84 en 85 geven via de . leidingen 70 door aan een indicator, nabij bijvoorbeeld 5 de bestuurderszitplaats op de trekker, op welke hoogte het materiaal tegen de detectors aankomt. Bij het werpen van het materiaal in de gebieden 92 tegen de detectors wordt het materiaal horizontaal weggestrooid, zodat het verspreidorgaan 10 evenwijdig ligt aan het oppervlak 10 15. Wanneer nu de strooiinrichting scheefgesteld wordt door bijvoorbeeld het inkorten van de topstang 57, dan kan het verspreidorgaan bijvoorbeeld in de stand komen, zoals gestippeld in fig. 2 is weergegeven. In deze stand zal het materiaal volgens de werplijnen 93 weggeworpen 15 worden en de detector 84 in het gebied 94 en de detector 85 in het opvanggebied 95 bereiken. Het opvanggebied 95 ligt hoger boven de grond dan het opvanggebied 94.
Wanneer de ondereinden van de detectors 84 en 85 op een lijn liggen evenwijdig aan de bodem 15, zal de detector 20 84 aangeven dat het materiaal op een lager punt de detector raakt dan de detector 85. Uit de verschillen in hoogte waarop het materiaal de detector raakt kan een indicatie verkregen worden onder welke hoek het materiaal door het verspreidorgaan wordt weggeworpen en daarmede onder 25 welke hoek het verspreidorgaan 10 staat ten opzichte van de bodem 15. De hoek waaronder het materiaal ten opzichte van het bodemvlak 15 wordt weggeworpen, bepaalt, zoals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld is uiteengezet, de afstand waarover het materiaal wordt weggeworpen.
30 De beide detectors 84 en 85 kunnen aldus meetmiddelen vormen voor het bepalen van de afstand waarover het materiaal wordt uitgestrooid.
Om een practisch meetbaar verschil te meten tussen de hoogte waarop het materiaal de detectors 84 en 85 35 raakt zal de afstand 86 bij voorkeur een zodanige waarde gegeven worden, dat de hoek waaronder het materiaal wordt weggeworpen praktisch goed is te meten, terwijl de afstand 86 constructief zo gunstig mogelijk zal worden gehouden.
De afstand 96 van de eerste detector tot het verspreidorgaan 8500757 * · - 8 - zal hierbij relatief klein gehouden kunnen worden. In dit uitvoeringsvoorbeeld is de afstand 86 ongeveer 40 cm, terwijl de afstand 96 ongeveer 60 cm is.
Bij het gebruik van de inrichting op een horizontaal 5 bodemvlak 15 zullen de detectors 84 en 85 losscharnierend in de scharnieren 87 en 88 kunnem hangen, zodat zij een verticale stand innemen. Wanneer met de inrichting een proefstuk gereden wordt, zullen de detectors bij voorkeur vastgezet worden ten opzichte van de draagstang 10 82. Hiervoor zijn nabij de scharnierassen 87 en 88 grendels 90 aangebracht, die niet nader zijn weergegeven. Wanneer de inrichting op een hellend vlak staat, dan zullen de detectors zodanig ingesteld worden, dat deze met hun hoogterichting loodrecht op het oppervlak 15 staan. In 15 deze stand kunnen de detectors vastgezet worden door de grendels 90 ten opzichte van de stang 82. In deze stand zal het materiaal, wanneer het verspreidorgaan 10 evenwijdig aan de bodem is, tegen de detectors 84 en 85. aanstrooien in het opvanggebied 92, zodat daaruit 20 geconstateerd kan worden dat het verspreidorgaan evenwijdig ligt aan het te bestrooien oppervlak 15. Wanneer de stand van de inrichting is bepaald ten opzichte van de trekker, dan kunnen de meetmiddelen 81 uit de strooibaan weggehaald worden, door het omhoogbewegen van de meetmiddelen 25 81 om de scharnieras 91. Hiervoor kan op de draad 89 een trekkracht uitgeoefend worden. De draad 89 kan in omhooggeheven stand van de meetmiddelen vastgezet worden, zodat de meetmiddelen boven de strooibaan, waarin het materiaal door het verspreidorgaan wordt weggeworpen, 30 is gelegen en het uitstrooien niet wordt belemmerd of nadelig wordt beïnvloed door de meetmiddelen. Een eventueel aanwezig zijn van het ondereinde van de steun 83 in de strooibanen zal door de geringe breedte van de steun 83 niet van nadelige invloed zijn op het uitstrooien 35 van het materiaal.
In fig. 3 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven met meetmiddelen 101, die in principe overeenkomen met de meetmiddelen volgens fig. 2. De meetmiddelen 101 omvatten' een draagstang 102 die door middel van een scharnieras 8500757 9 * - 9 - 103 aan het reservoir 9 van de inrichting is aangebracht.
De draagstang 102 is aan het achtereinde voorzien van een in zijn lengte instelbare steun 104 met een voet 105. Nabij het einde van de stang 102 en vóór de steun 5 104 is een detector 106 aangebracht, die door middel van een scharnieras 107 scharnierend ten opzichte van de stang 102 is. De stand van de detector 106 ten opzichte van de stang 102 is vast te zetten door een vastzetmechanis-me 108 nabij de scharnieras 107. De detector 106 ligt 10 op een afstand 109 van het verspreidorgaan, die groter is dan de afstand waarover de detectors 84 en 85 van het verspreidorgaan zijn gelegen. Aan de draagstang 102 is een draad 110 gekoppeld, die vergelijkbaar.is met de draad 89.
15 Bij het gebruik van de meetmiddelen volgens fig.
3 worden deze vrij scharnierend in een scharnier 103 gehouden, zodat de steun 104 op de grond steunt. In deze stand is de hoogte van de detector 106 boven het oppervlak 15 via de lengte van de steun 104 in overeenstem-20 ming met de hoogte van het orgaan 10 boven de grond vastgesteld. Bij het uitstrooien van het materiaal met het verspreidorgaan 10 evenwijdig aan de bodem 15 en op de gewenste hoogte zal het materiaal in het onderste gebied 110 van de detector daartegenaan komen. De strooier kan 25 scheef gesteld worden, zodanig dat het materiaal meer omhoog wordt gestrooid door het verkorten van de topstang 57. De hoogte van het gebied van de detector, waartegen het materiaal wordt aangestrooid, geeft een indicatie onder welke hoek het materiaal door het verspreidorgaan 30 wordt weggeworpen, zodat daaruit een indicatie wordt verkegen van de afstand waarover het materiaal door het verspreidorgaan wordt weggeworpen. Op overeenkomstige wijze als hiervoor is geschetst kan aldus een meting verricht worden om te bepalen over welke afstand het 35 materiaal wordt gestrooid. Evenals in de voorgaande uit-voeringsvoorbeelden zal de detector 106 zodanig kunnen zijn, dat het aantal korrels dat per oppervlakte-eenheid van de detector en per tijdseenheid daartegenaan komt 85 00 757 \
V
- 10 - een indicatie kunnen geven over de hoeveelheid materiaal, die per oppervlakte-eenheid wordt uitgestrooid. Doordat de afstand 109, waarover de detector van het verspreidorgaan 10 is verwijderd, relatief groot is, zal een meer of 5 minder kleine afwijking van de hoogte 33 van het verspreidorgaan boven de grond op de meting praktisch niet van invloed zijn. De afstand 109 zal bij voorkeur ongeveer 150 cm bedragen zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld. Evenals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld kunnen de meetmiddelen 10 101 buiten de strooibanen gehouden worden door de meetmidde len omhoog te trekken en in een hooggelegen stand te houden door middel van de draad 110.
In fig. 4 is een ander uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding weergegeven met 15 meetmiddelen. De in fig. 4 weergegeven inrichting komt in hoofdzaak overeen met de in de voorgaande uitvoerings-voorbeelden weergegeven inrichtingen. In de inrichting volgens fig. 4 is echter het verspreidorgaan 116 anders aan de inrichting aangebracht dan in de voorgaande uit-20 voeringsvoorbeelden. Het verspreidorgaan 116 is met de . as 117, waaraan het is bevestigd en die is gelegerd in de tandwielkast 118, ten opzichte van het gestel 4 scharnierbaar om een horizontale scharnieras 119. Nabij deze scharnieras is een niet nader weergegeven grendelmecha-25 nisme 120 aanwezig, waarmede het verspreidorgaan, alsmede de as 117 en de tandwielkast 118 in verschillende standen om de draaiingsas 119 ten opzichte van het gestel 4 vastgezet kunnen worden.
In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn meetmiddelen 30 121 aangebracht, die met het achtereinde van het reservoir 9 zijn gekoppeld. De meetmiddelen omvatten hiervoor een draagstang 122, die bijvoorbeeld aan de achterzijde van het reservoir aangehangen kan worden, zodanig, dat de meetmiddelen tijdens bedrijf onbeweeglijk met de inrichting 35 zijn gekoppeld. De meetmiddelen 121 omvatten een detector 123, die door middel van draden 70 met een indicator zijn verbonden die nabij de bestuurder van de trekker geplaatst is. De draagstang 122 en de detector zijn zodanig aangebracht, dat bij een stand van het verspreidorgaan 116 evenwijdig 8500757 -liaan de bodem 15 het materiaal evenwijdig aan de bodem wordt weggeworpen en de detector raakt in het opvanggebied 124. Hierbij kan de stand van het verspreidorgaan 116 evenwijdig aan de bodem 15 ingesteld worden door de top-5 stang 57. De hoogte van het verspreidorgaan boven de ! bodem is in te stellen door de onderste armen 7.
In de horizontaal gestelde stand zal het weggeworpen materiaal de detector 123 in het opvanggebied 124 opvangen.
Vanuit deze stand kan het verspreidorgaan zodanig verdraaid 10 worden om de scharnieras 119, dat deze een stand inneemt, zoals bijvoorbeeld gestippeld in fig. 4 is weergegeven.
In deze stand zal het materiaal door het verspreidorgaan volgens de strooilijnen 125 worden weggeworpen en de detector raken in het opvanggebied 126. Het gebied waarin 15 het materiaal de detector raakt geeft evenals in de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden een indicatie over de richting waarin het materiaal wordt weggeworpen en daarmede over de afstand waarover het materiaal wordt uitgestrooid.
In dit uitvoeringsvoorbeeld behoeft dus niet voor het 20 scheefstellen van het verspreidorgaan de gehele inrichting scheef gesteld te worden door het veranderen van de len gte van de topstang 57. Hierbij ontstaat het voordeel, dat de meetmiddelen op eenvoudige wijze zodanig aan de inrichting aangebracht kunnen worden, dat deze een vaste stand innemen 25 ten opzichte van de gesteldelen van de inrichting. Door de vaste stand van de detector 123 ten opzichte van het gestel 4 zal een verandering van de stand van het verspreidorgaan 116 ten opzichte van het gestel waargenomen kunnen worden door de detector, zoals hiervoor is weer-30 gegeven aan de hand van het uitvoeringsvoorbeeld. Wanneer na een proefdraaiing de detector niet meer gewenst is wegens het ingesteld hebben van de gewenste stand van het verspreidorgaan, kan de detector gemakkelijk weggenomen worden door het loshaken van de draagsteun van de bovenzijde 35 van het reservoir. Indien gewenst kan het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 4 ook zodanig uitgevoerd worden dat de detector scharnierbaar is vanuit een werkstand zoals in fig. 4 is weergegeven naar een ruststand, waarbij de detector niet meer in de strooibaan van het materiaal _Λ 85 00757 - 12 -
V
zal zijn gelegen.
De meetmiddelen volgens de uitvinding kunnen met succes toegepast worden bij elk soort strooiinrichting, dat van een verspreidorgaan is voorzien, waarmede het 5 materiaal met meer of minder grote kracht wordt weggeworpen. Alhoewel in de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden steeds verspreidorganen zijn weergegeven die om omhoog gerichte draaiingsassen roteerbaar zijn, zijn de meetmiddelen volgens de uitvinding bijvoorbeeld ook toe te passen 10 bij verspreidorganen die om een as heen en weer bewegen.
In het bijzonder wanneer het materiaal door de verspreidorganen in hoofdzaak naar één richting wordt uitgestrooid, zoals bijvoorbeeld in de weergegeven inrichtingen, waarbij het materiaal in hoofdzaak naar achteren wordt uitge-15 strooid, ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting, kunnen de meetmiddelen met succes toegepast worden. Bij het gebruik van de detectors zullen deze zodanig opgesteld moeten zijn, dat zij steeds in het volle strooibeeld zijn gelegen bij het verrichten van de meting daarmee.
20 De meetmiddelen zijn vooral met succes toe te passen bij inrichtingen waarbij het materiaal excentrisch ten opzichte van de draaiingsas van het verspreidorgaan daaraan wordt toegevoerd, zodat het materiaal over een bepaalde sector om de draaiingsas wordt verspreid.
25 In fig. 5 is schematisch een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven van een strooiinrichting 130, voorzien van twee om zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsassen verdraaibare verspreidorganen 131 en 132. Evenals in de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden wordt het materiaal 30 excentrisch aan de verspreidorganen toegevoerd, zodanig, dat het materiaal door elk van de verspreidorganen over een sector 133 om hun draaiingsas wordt verspreid. In fig. 5 is schematisch weergegeven dat bijvoorbeeld twee meetmiddelen met detectors 134 resp. 135 zijn aangebracht, 35 die ieder in ongeveer het midden van de strooisector 133 van elk van de verspreidorganen 131 en 132 zijn gelegen.
Het is echter ook mogelijk de detectors meer naar de strooiranden 136 of 138 gelegen punten aan te brengen.
85 00 7 57 c» 9 - 13 -
Het zal echter gunstig zijn de detectors op een bepaalde afstand van de strooiranden 136 of 138 te houden om een goede meting te verrichten, daar het aantal korrels dat per tijdseenheid nabij de strooiranden 136 wordt uitge-5 strooid over het algemeen geringer is dan over het grootste gedeelte van de strooihoeken 133. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 5 zijn twee verspreidorganen weergegeven, doch het zal duidelijk zijn dat bij inrichtingen met één verspreidorgaan de detectors op gelijke wijze in 10 bij voorkeur ongeveer het midden van de strooisector worden aangebracht. In een uitvoeringsvoorbeeld als in fig. 5 met twee verspreidorganen, waarvan de strooisectoren elkaar voor een groot deel overlappen, kunnen in plaats van twee meetmiddelen met één of meer detectors ook één 15 meetmiddel met één of meer detectors gebruikt worden.
Hierbij kan dan bijvoorbeeld de detector in het midden van de inrichting zijn gelegen, zodat deze in bovenaanzicht gezien ongeveer nabij de langshartlijn 137 ligt.
De uitvinding is niét beperkt tot datgene wat ^ hiervoor is beschreven, doch strekt zich ook uit tot datgene wat uit de tekeningen blijkt, doch niet meer of minder uitvoerig in de beschrijving of de conclusies is aangegeven.
__._ 85 00 757

Claims (19)

1. Inrichting voor het verspreiden van materiaal, voorzien van een gestel en een verspreidorgaan, waarbij althans het verspreidorgaan ten opzichte van het te bestrooien oppervlak verstelbaar is, een en ander zodanig 5 dat de afstand waarover het materiaal door het verspreidorgaan wordt verspreid instelbaar is, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van meetmiddelen, waarmede althans de stand van het verspreidorgaan ten opzichte van het te bestrooien oppervlak en/of de afstand waarover het 10 materiaal wordt verspreid, vastgesteld kan worden, waarbij de meetmiddelen althans één detector omvatten die zich in hoogterichting uitstrekt en tijdens het uitstrooien van materiaal in de strooibaan van het materiaal is gelegen, zodanig dat de hoogte waarop het materiaal tegen de 15 zich in hoogterichting uitstrekkende detector aankomt, wordt aangegeven voor een indicatie over de afstand waarover het materiaal wordt verspreid.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de detector zich althans nagenoeg verticaal ten op- 20 zichte van het te bestrooien oppervlak uitstrekt.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de detector verstelbaar met de inrichting is verbonden, een en ander zodanig dat de detector uit de strooibaan wegneembaar is.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de detector is bevestigd aan een afstandmeetorgaan.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de detector is aangebracht aan een 30 grondsteun, die scharnierend met de inrichting is verbonden.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de grondsteun in zijn lengterichting instelbaar is.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee detectors zijn aangebracht die 35 in de werprichting van het materiaal op afstand van elkaar zijn gelegen.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de detectors op gelijke hoogte zijn gelegen. 8500757 ♦ · • ψ - 15 -
9. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de detectors in de strooirichting zodanig naast elkaar zijn gelegen, dat elk van de detectors materiaal ontvangt tijdens bedrijf van de inrichting.
10. Inrichting volgens conclusie 7 of 9, met het kenmerk, dat de detectors op een afstand van ten minste ongeveer 25 cm. van elkaar zijn gelegen.
11. Inrichting volgens een der conclusies 7-10, met het kenmerk, dat de beide detectors aan één grondsteun 10 zijn aangebracht.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een detector scharnierend om een althans nagenoeg horizontale schamieras met een drager is gekoppeld.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 15 met het kenmerk, dat een detector op een afstand van een werporgaan is gelegen van ongeveer 1,50 m.
14. Inrichting volgens een der conclusies 7-13, met het kenmerk, dat van twee aanwezige detectors de het dichtst bij het werporgaan gelegen detector op een afstand . 20 daarvan is gelegen van ongeveer 50 cm.
15. Inrichting volgens een der conclusies 5-14, met het kenmerk, dat aan de grondsteun een draad of dergelijk verbindingsorgaan is aangebracht die leidt naar een bestuurderszitplaats van waaraf de inrichting wordt bestuurd, 25 waarbij door middel van het verbindingsorgaan de detector in hoogterichting beweegbaar is voor het uit zijn werk brengen van de detector.
16. Inrichting volgens een der conclusies 4-15, met het kenmerk, dat een detector beweegbaar aan een af- 30 standmeetorgaan is aangebracht, een en ander zodanig, dat de detector ten opzichte van het afstandmeetorgaan beweegbaar is voor het uit de strooibaan brengen van de detector.
17. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de detector is verbonden met een indi- 35 cator die nabij de bestuurderszitplaats voor de bediening van de inrichting aangebracht kan worden.
18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de detector een oppervlakte-meetvlak ____ ^ 85 0 0 757 Λ ΐ - 16 - heeft waarmede het aantal korrels per oppervlakte-eenheid meetbaar is, een en ander zodanig dat daaruit een indicatie ontstaat over de hoeveelheid materiaal die per oppervlakte-eenheid over het te bestrooien oppervlak wordt uitgestrooid. 5
19. Inrichting zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven. -o-o-o-o-o- 8500757
NLAANVRAGE8500757,A 1979-09-10 1985-03-15 Inrichting voor het over het grondoppervlak verspreiden van materiaal. NL187223C (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NLAANVRAGE8500757,A NL187223C (nl) 1979-09-10 1985-03-15 Inrichting voor het over het grondoppervlak verspreiden van materiaal.
NL9002037A NL191820C (nl) 1979-09-10 1990-09-17 Inrichting voor het verspreiden van materiaal.

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL7906726 1979-09-10
NL7906726A NL178645C (nl) 1979-09-10 1979-09-10 Inrichting voor het over de grond verspreiden van materiaal.
NL8500757 1985-03-15
NLAANVRAGE8500757,A NL187223C (nl) 1979-09-10 1985-03-15 Inrichting voor het over het grondoppervlak verspreiden van materiaal.

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8500757A true NL8500757A (nl) 1985-07-01
NL187223B NL187223B (nl) 1991-02-18
NL187223C NL187223C (nl) 1991-07-16

Family

ID=19833811

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7906726A NL178645C (nl) 1979-09-10 1979-09-10 Inrichting voor het over de grond verspreiden van materiaal.
NLAANVRAGE8500757,A NL187223C (nl) 1979-09-10 1985-03-15 Inrichting voor het over het grondoppervlak verspreiden van materiaal.

Family Applications Before (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7906726A NL178645C (nl) 1979-09-10 1979-09-10 Inrichting voor het over de grond verspreiden van materiaal.

Country Status (4)

Country Link
DE (2) DE3050904C2 (nl)
FR (1) FR2464629B1 (nl)
GB (1) GB2058533B (nl)
NL (2) NL178645C (nl)

Families Citing this family (13)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3114610A1 (de) * 1981-04-10 1982-10-28 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co Kg, 4507 Hasbergen "drillmaschine"
DE3408055A1 (de) * 1984-03-05 1985-09-05 Günter 5227 Windeck Krämer Maschine zum ausbringen von koernigem oder pulverfoermigem material
DE3513613A1 (de) * 1984-04-18 1985-10-31 C. Van Der Lely N.V., Maasland Streugeraet, insbesondere mineraldungstreuer
EP0197288B1 (de) * 1985-03-13 1989-05-03 Franz Kirchberger Rotierender mechanischer Werfer
NL8700860A (nl) * 1987-04-13 1988-11-01 Lely Nv C Van Der Machine voor het strooien van materiaal.
NL8701009A (nl) * 1987-04-29 1988-11-16 Lely Nv C Van Der Machine voor het verspreiden van materiaal.
NL8701715A (nl) * 1987-07-21 1989-02-16 Lely Nv C Van Der Machine voor het strooien van materiaal.
NL8701870A (nl) * 1987-08-10 1989-03-01 Lely Nv C Van Der Machine voor het verspreiden van materiaal.
NL8702361A (nl) * 1987-10-05 1989-05-01 Lely Nv C Van Der Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest.
US4968211A (en) * 1989-08-21 1990-11-06 Ira Compton Self-propelled loose bulk material slinger vehicle
FR2834732B1 (fr) * 2002-01-14 2004-08-13 Secmair Vehicule d'epandage de granulats sur une chaussee, equipe d'un capteur de force
DE102012111142A1 (de) 2012-11-20 2014-05-22 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co. Kg Schleuderstreuer
DE202016008712U1 (de) 2016-09-28 2019-02-22 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co. Kg Landwirtschaftliches Fahrzeug

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2594084A (en) * 1946-04-29 1952-04-22 Skibbe Henry Seed and fertilizer spreader
GB1042932A (en) 1963-02-21 1966-09-21 Ripper Robots Ltd Improvements relating to aerial spraying of soil or crops thereon
NL6500112A (nl) * 1965-01-07 1966-07-08
DE6750261U (de) 1968-07-18 1969-01-02 Deere & Co Durch einen geber beeinflussbare vorrichtung zum fuehren landwirtschaftlicher arbeitswerkzeuge, insbesondere des schneidwerkstisches von maehdreschern.
DE2631104A1 (de) 1976-07-10 1978-01-19 Stoll Maschf Gmbh Wilhelm Tiefensteuerungsvorrichtung fuer landwirtschaftliche maschinen, insbesondere ruebenerntemaschinen
DE2731117A1 (de) 1977-07-09 1979-01-25 Stoll Maschf Gmbh Wilhelm Landwirtschaftliche maschine mit einer tiefensteuerungseinrichtung
DE2800289A1 (de) * 1978-01-04 1979-07-12 Amazonen Werke Dreyer H Zentrifugalduengerstreuer
DE2805879A1 (de) * 1978-02-13 1979-08-16 Amazonen Werke Dreyer H Verfahren fuer den einsatz von schleuderstreuern

Also Published As

Publication number Publication date
GB2058533A (en) 1981-04-15
NL187223B (nl) 1991-02-18
FR2464629A1 (fr) 1981-03-20
DE3050904C2 (nl) 1990-01-04
DE3033666C2 (de) 1985-01-31
NL187223C (nl) 1991-07-16
NL178645B (nl) 1985-12-02
NL7906726A (nl) 1981-03-12
DE3033666A1 (de) 1981-04-02
GB2058533B (en) 1983-03-16
FR2464629B1 (fr) 1986-03-21
NL178645C (nl) 1986-05-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8500757A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL8701870A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal.
US4398578A (en) Distributor for gravel and seeds
NL9101732A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL8901903A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal.
NL1002681C2 (nl) Strooier met gewichtsmeting.
NL9002037A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
US2907498A (en) Dispensing device
NL8700860A (nl) Machine voor het strooien van materiaal.
NL8302688A (nl) Landbouwinrichting, in het bijzonder een inrichting voor het verspreiden van verspreidbaar materiaal.
NL8301973A (nl) Inrichting en werkwijze voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL9500565A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
US3425627A (en) Implements for spreading powdered or granular materials
NL1030339C2 (nl) Inrichting voor het uithalen en verwerken van veevoer.
NL8900965A (nl) Inrichting voor het snijden van sleuven in de bodem.
NL8304183A (nl) Inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL8702105A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal.
NL9100739A (nl) Strooier.
NL2012724B1 (nl) Inrichting voor het losmaken van veevoer.
NL8502337A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
US3451595A (en) Wheeled vehicle vibratory spreader for granular material
NL8500557A (nl) Werktuig voor het verspreiden van materiaal.
NL8702289A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal.
NL9201689A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL7903962A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Legal Events

Date Code Title Description
A1A A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent

Free format text: 19990910