NL8702361A - Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest. - Google Patents

Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest. Download PDF

Info

Publication number
NL8702361A
NL8702361A NL8702361A NL8702361A NL8702361A NL 8702361 A NL8702361 A NL 8702361A NL 8702361 A NL8702361 A NL 8702361A NL 8702361 A NL8702361 A NL 8702361A NL 8702361 A NL8702361 A NL 8702361A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
machine according
machine
throwing member
throwing
measuring device
Prior art date
Application number
NL8702361A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8702361A priority Critical patent/NL8702361A/nl
Priority to DE19883889514 priority patent/DE3889514T2/de
Priority to EP19880202170 priority patent/EP0311202B1/en
Publication of NL8702361A publication Critical patent/NL8702361A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C17/00Fertilisers or seeders with centrifugal wheels
    • A01C17/006Regulating or dosing devices

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Fertilizing (AREA)

Description

'4' '4
C. VAN DER LELY N.V., MAASLAND
MACHINE VOOR HET VERSPREIDEN VAN MATERIAAL, ZOALS KUNSTMEST
De uitvinding heeft betrekking op een machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één beweegbaar werp-orgaan.
5 Bij bekende machines van deze soort is het voor de bestuurder van een de machine voortbewegende trekker tijdens bedrijf niet mogelijk om de totale hoeveelheid verspreid materiaal per hectare, de ligging van het strooibeeld ten opzichte van de machine en de vorm van het strooibeeld tij-10 dens het rijden over het veld te controleren. Eerst achteraf is het mogelijk om de resultaten van het werk, zij het in geringe mate, bij benadering vast te stellen.
Het is een doelstelling van de uitvinding om in deze tekortkomingen van bekende machines te voorzien.
15 Volgens de uitvinding is aan het werporgaan ten minste één meetinrichting voor het meten van het te verspreiden materiaal aangebracht.
De uitvinding wordt verder daardoor gekenmerkt dat de machine ten minste één te verspreiden materiaal geleidende 20 wand omvat, die althans ten dele door het materiaal verplaatsbaar is en aan de wand een meetinrichting voor het te verspreiden materiaal is aangebracht.
Volgens een ander kenmerk van de uitvinding omvat het werporgaan ten minste één van een aantal materiaal gelei-25 dende schoepen voorziene, roterend aandrijfbare werpschijf en is nabij slechts één schoep per werpschijf een meetinrichting aangebracht.
Volgens een ander uitvoeringsvoorbeeld is nabij het werporgaan ten minste één aan het gestel bevestigde 30 meetinrichting voor het meten van te verspreiden materiaal aangebracht, die tijdens bedrijf door het materiaal wordt belast.
Volgens een ander aspect van de uitvinding omvat de machine ten minste één meetinrichting die een vlak omvat 870136 1 «. > 2 waarlangs zich het materiaal beweegt en strekt het vlak zich onder een kleine hoek ten opzichte van de richting uit, waarin het materiaal wordt verspreid.
De uitvinding heeft verder betrekking op een 5 machine met een meetinrichting die door middel van op de meetinrichting uitgeoefende druk, trek of buiging een hoeveelheid verspreid materiaal meet.
Een volgend aspect van de uitvinding betreft een aan het werporgaan en aan het gestel aangebrachte zender, 10 respectievelijk ontvanger, voor het meetsignaal afkomstig van een meetinrichting voor het te verspreiden materiaal.
Verder is volgens de uitvinding tussen het werporgaan en het gestel ten minste één sleepcontact voor het overbrengen van een meetsignaal van een meetinrichting voor 15 te verspreiden materiaal aangebracht.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren:
Figuur 1 is een zijaanzicht van een machine volgens de uitvinding, die bevestigd is aan de hefinrichting van 20 een trekker;
Figuur 2 is een bovenaanzicht van het werporgaan van de machine volgens de lijnen II - II in Figuur 1;
Figuur 3 is een bovenaanzicht van een deel van een roterend aandrijfbaar werporgaan volgens Figuur 2, voorzien 25 van een nabij een schoep van het werporgaan aangebrachte meetinrichting;
Figuur 4 is ten dele een doorsnede en ten dele een aanzicht volgens de pijl IV in figuur 3;
Figuur 5 is een bovenaanzicht analoog aan dat 30 volgens figuur 3, voorzien van een anderssoortige meetinrichting;
Figuur 6 is ten dele een aanzicht en ten dele een doorsnede volgens de pijl VI in figuur 5;
Figuur 7 is een bovenaanzicht, eveneens analoog 35 aan dat volgens figuur 3, voorzien, van een andere meetinrichting;
Figuur 8 is een bovenaanzicht, analoog aan dat volgens figuur 3 van een volgend uitvoeringsvoorbeeld van een 8702361 \ 3 meetinrichting;
Figuur 9 is ten dele een aanzicht en ten dele een doorsnede door de draaiingsas van het roterend aandrijfbare werporgaan; 5 Figuur 10 is een bovenaanzicht van het verspreid- orgaan voor een alternatieve uitvoeringsvorm van de meet-inrichting, waarbij de voorraadbak is weggelaten;
Figuur 11 is een bovenaanzicht op grotere schaal van een deel van het bovenaanzicht volgens figuur 10; 10 Figuur 12 is een aanzicht volgens de pijl XII in figuur 11;
Figuur 13 is een bovenaanzicht van een anders-soortige machine volgens de uitvinding, gekoppeld aan een de machine voortbewegende trekker.
15 De in figuur 1 afgebeelde machine voor het ver spreiden van korrel- of poedervormig materiaal, zoals kunstmest, bezit een gestel 1 waarop een voorraadbak 2 voor het materiaal afsteunt. Aan de onderzijde van de voorraadbak 2 sluit een uitstroombuis 3 aan, waarvan het onderste deel 2 0 relatief ten opzichte van de voorraadbak 2 door middel van een schematisch aangegeven hydraulische cilinder 4 ten opzichte van de voorraadbak 2 om een ongeveer verticale as 5 verzwenkbaar is. In het onderste gedeelte van de uitstroombuis 3 zijn niet-getekende, in grootte instelbare uitstroom- 25 openingen voor het materiaal aangebracht, door middel waarvan het materiaal op een werporgaan 6 kan stromen, dat roterend aandrijfbaar is om de as 5. Het werporgaan 6 omvat een aangedreven werpschijf 7, op de bovenzijde waarvan op bekende wijze op onderling regelmatige afstanden werpschoepen 8 zijn 30 aangebracht.
De werpschijf 7 wordt vanaf zijn onderzijde aangedreven via een tussenas 9, die gekoppeld is aan de af takas van een de machine voortbewegende trekker 10. De tussenas 9 wordt aangesloten op een ingaande as 11, die op bekende wijze 3 5 door middel van een haakse tandwieloverbrenging, die in een in figuur 4 getekende tandwielkast 12 ondergebracht is, een opwaartse as 13 aandrijft die aan zijn bovenzijde star verbonden is met de werpschijf 7. De hartlijn van de as 13 870236 1 4 valt samen met de in figuur 1 weergegeven as 5.
Zoals uit figuur 1 blijkt, is de machine voorzien van een bovenste aankoppelpunt 14 en onderste aankoppelpunten 15 voor de bevestiging van de machine aan de driepuntshef-5 inrichting 16 van de trekker 10. De tijdens bedrijf normale rijrichting is in figuur 1 met A weergegeven.
In figuur 3 is een bovenaanzicht van een deel van het werporgaan 6 weergegeven dat roterend aandrijfbaar is om de as 5. Het werporgaan 6 is voorzien van een aantal schoepen 10 8, bijvoorbeeld zes stuks, die op onderling regelmatige af standen op de schijf 7 zijn aangebracht. In figuur 3 is slechts één der schoepen 8 zichtbaar. Deze schoep is, evenals de andere schoepen, buitenwaarts gericht. Het werporgaan 6 wordt aangedreven in de richting B. Gezien vanaf de, gerekend 15 ten opzichte van de draairichting B, voorzijde van de schoep 8 is de schoep concaaf gevormd. Gezien in radiale richting heeft de schoep de vorm van een gebogen plaatstuk dat aan de naar de voorzijde gerichte zijde open is. De opstelling van de schoep 8 is zodanig dat, gezien in figuur 3, zijn achter-20 ste begrenzing nabij het buitenste uiteinde van de schoep ongeveer radiaal is opgesteld.
Gerekend ten opzichte van de draaiingsrichting B, is achter de schoep 8 een meetinrichting 17 aangebracht die bevestigd is aan de bovenzijde van de werpschijf 7.
25 De meetinrichting 17 is nabij slechts één van de schoepen 8 aangebracht. Dit is eveneens het geval bij de hierna te bespreken uitvoeringsvoorbeelden volgens de figuren 5-8.
De meetinrichting omvat een stalen of lichtmetalen 30 geleidingswand voor het te verspreiden materiaal in de vorm van een bladveer 18, die met zijn binnenste uiteinde door middel van een bevestiging 19 aan de werpschijf 7 is bevestigd. De lengte-afmeting van de bladveer 18 is vanaf zijn bevestiging 19 in radiale richting en buitenwaarts gericht. 35 De grootste begrenzingsvlakken van de bladveer 18 en de breedte-afmeting ervan zijn evenwijdig aan de as 5 gericht. Zoals uit figuur 3 blijkt, is het deel van de bladveer dat nabij en achter de achterzijde van het buitenste deel van de 8702361 5 schoep 8 is gelegen op korte afstand achter dit buitenste deel opgesteld, zet zich buiten het buitenste deel van de schoep 8 schuin buitenwaarts en voorwaarts voort en is daarna zodanig teruggebogen dat het buitenste deel 20 van de blad-5 veer dat buiten het buitenste deel van de schoep 8 uitsteekt, ongeveer radiaal is gericht. De opstelling is verder zodanig, dat bij een roterend werporgaan, echter zonder toevoer van te verspreiden materiaal, de voorzijde van het buitenste deel 20, gerekend in buitenwaartse en voorwaartse richting, een 10 kleine hoek insluit met het het te verspreiden materiaal geleidende nabijgelegen wanddeel van de schoep 8. De dimen-sionering is zodanig dat, indien de schoep 8 materiaal geleidt, het uit de schoep tredende materiaal het buitenste deel 20 van de bladveer 18 onder een geringe hoek treft. Het 15 wanddeel 20 vormt derhalve een deel van de schoep. Ten gevolge hiervan zal het buitenste deel 20 in een richting tegengesteld aan de richting B enigszins doorbuigen.
Indien het werporgaan 6 roteert en de schoep 8 geen materiaal geleidt, kan de genoemde kleine hoek ongeveer 20 10-15° bedragen; indien het buitenste deel 20 door uit de schoep 8 stromend materiaal wordt getroffen, kan deze hoek ongeveer 2 - 8° bedragen. Deze waarden zijn echter afhankelijk van de aard van het te verspreiden materiaal, de omtrekssnelheid van het werporgaan en de gewenste meet-25 gevoeligheid.
Nabij de bevestiging 19 van de meetinrichting 17 is op de achterzijde van de bladveer 18 een meetorgaan in de vorm van een rekstrookje 21 geplakt dat de negatieve rekwaar-den in het achterste begrenzingsvlak van de bladveer 18 meet. 30 Ter verhoging van de gevoeligheid van de meetinrichting is het ook mogelijk dat op de achterzijde van de bladveer twee rekstrookjes onder elkaar worden aangebracht en op de voorzijde van de bladveer op dezelfde afstand vanaf de bevestiging 19 eveneens twee rekstrookjes onder elkaar worden ge-35 · plakt, welke laatste de positieve rekwaarden in het oppervlak van het voorste begrenzingsvlak van de bladveer meten.
In het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 5 en 6 is, gerekend ten opzichte van de draairichting B van het 8702361 6 werporgaan 6, achter de schoep 8 een stijve bevestiging 22 op de schijf 7 bevestigd. De bevestiging 22 strekt zich in buitenwaartse richting tot buiten de omtrek van de schijf 7 uit en is nabij zijn buitenste einde voorzien van een op-5 waarts gerichte steunplaat 23 die op zeer korte afstand achter de achterzijde van de schoep 8 is gelegen. De steunplaat 23 is zodanig gebogen dat zijn voorste oppervlak zich langs het gebogen achtervlak van de schoep 8 uitstrekt.
De schoep 8 is, in tegenstelling tot de andere 10 uitvoeringsvoorbeelden, om een evenwijdig aan de as 5 gelegen zwenkas 24 vrij verzwenkbaar.
Op het naar de schoep 8 gekeerde oppervlak van de steunplaat 23 is een meetorgaan in de vorm van een FSR-film aangebracht. De FSR-film (Force Sensing Resistor-film) is op 15 zichzelf bekend als een inrichting waarvan de electrische weerstand op voorspelbare wijze verandert onder de invloed van een op zijn oppervlak uitgeoefende kracht, respectievelijk druk. De electrische weerstand van deze in de vorm van een op een drager aangebrachte film neemt als functie van een 20 loodrecht op zijn oppervlak uitgeoefende druk af. Het is bijvoorbeeld mogelijk om op grond van een ijking van de film de drukbelasting aan de hand van de verminderde electrische weerstand vast te stellen door een stroombron, die een constante stroom levert, in serie met de film te schakelen zodat 25 de spanningsval over de film een maat is voor de uitgeoefende druk. Een onbelaste uitgangswaarde van de weerstand van de film kan worden vastgesteld bij draaiend werporgaan 6 zonder toevoer van materiaal. De FSR-film steunt de om de zwenkas 24 vrij verzwenkbare schoep 8 af op een plaats die in radiale 30 richting op afstand buiten de zwenkas 24 is gelegen. Indien het werporgaan 6 in draaiing wordt gebracht zonder toevoer van materiaal, dan zal de schoep 8 onder invloed van de luchtweerstand een druk op de film uitoefenen die tot uitdrukking komt in de als beginwaarde bruikbare electrische 35 weerstand van de film onder deze omstandigheden. De zwenkas 24 is bij voorkeur zodanig opgesteld dat, gezien in bovenaanzicht, de verbindingslijn tussen de as 5 en de hartlijn van de zwenkas 24 het zwaartepunt van de schoep 8 omvat. In 8702361 7 dit geval wordt, indien geen materiaal wordt verspreid, een beginwaarde van de weerstand van de film vrijwel uitsluitend door de luchtweerstand bepaald.
Volgens het in figuur 7 getekende uitvoeringsvoor-5 beeld is tegen de achterzijde van de star aan de schijf 7 bevestigde schoep 8 door middel van bouten 25 een wand in de vorm van een bladveer 26 bevestigd. De bladveer 26 loopt vanaf zijn bevestiging in buitenwaartse richting langs de achterzijde van de schoep 8 en is op enige afstand vanaf het 10 buitenste einde van de schoep 8 door een in de schoep aangebrachte sleuf 27 gestoken en buigt vervolgens in de vorm van een einddeel 28 in buitenwaartse richting af, waarbij het einddeel 28 weer evenwijdig aan het het te verspreiden materiaal geleidende deel van de schoep 8 is gelegen. Het 15 einddeel 28 ligt nu, gerekend ten opzichte van de draairichting B, aan de voorzijde van het het materiaal geleidende deel van de schoep. De opstelling is zodanig dat het einddeel 28 onder belasting door het te verspreiden materiaal niet tegen de begrenzing van de sleuf 27 en eveneens niet tegen 20 het einddeel van de schoep 8 rust. Gezien in het aanzicht volgens figuur 7, volgt het einddeel 28 de kromming van de schoep, zodat het een kleine hoek insluit met het meer binnenwaarts gelegen gedeelte van de schoep dat het te verspreiden materiaal geleidt. Op de achterzijde van de bladveer 25 26 is nabij de bevestiging van de bladveer een rekstrookje 29 geplakt waarvan de weerstand evenredig met de negatieve rekwaarde in de bladveer verandert.
Drie andere rekstrookjes die samen met het rekstrookje 29 een brugschakeling vormen, kunnen op de stijve 30 schijf 7 in het gebied tussen twee schoepen 8 in worden geplakt.
In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 8 is de schoep 8 samengesteld uit twee delen en wel een binnendeel 30 dat star aan de schijf 7 is bevestigd en een buitendeel 31 35 dat niet op directe wijze met het deel 30 is verbonden. De delen 30 en 31 worden door een smalle spleet 32 gescheiden. De binnenwaarts gemeten afmeting van de wand, die door het buitendeel 31 wordt gevormd, bedraagt bijvoorbeeld ongeveer 370236 1 8 20% van de totale lengte van de schoep 8. Het buitendeel 31 is op indirecte wijze met het binnendeel 30 verbonden door middel van slechts één bladveer 33 die, evenals in de vorige uitvoeringsvoorbeelden, met zijn breedte-afmeting evenwijdig 5 aan de as 5 is opgesteld. De bladveer 33 is nabij het buitenste einde van het buitendeel 31 op starre wijze met dit buitendeel verbonden en nabij de omtrek van de schijf 7 op starre wijze met het binnendeel 30 verbonden. De schoep 8, bestaande uit de delen 30 en 31, is over zijn gehele lengte 10 gekromd zoals hiervoor is aangeduid. Nabij de bevestiging van de bladveer 33 aan het binnendeel 30 is op de achterzijde van de bladveer een rekstrookje 34 geplakt dat tijdens bedrijf de negatieve rekwaarde in de achterwand van de bladveer 33 meet. De overige rekstrookjes die te zamen met het strookje 34 een 15 brugschakeling vormen kunnen, evenals in het vorige uitvoe-ringsvoorbeeld op de stijve schijf 7 in het gebied midden tussen twee opeenvolgende schoepen worden geplakt.
Ook in dit geval ontstaat bij aangedreven werp-orgaan 6 zonder dat materiaal toegevoerd wordt een uit-20 gangswaarde van de door het rekstrookje 34 gemeten rekwaarde, die ontstaat door de luchtweerstand en de centrifugaal-krachten die op het uitsluitend door de bladveer 33 gedragen buitendeel 31 werken. De meetwaarde die aan deze uitgangswaarde wordt toegevoegd, ontstaat slechts door de invloed van 25 het langs de schoep stromende materiaal.
Teneinde op een nader te bespreken aflees-inrichting het gewenste midden of symmetrievlak van het strooibeeld te kunnen aangeven, wordt bij de uitvoeringsvoorbeelden volgens de figuren 3 en 4, evenals in die volgens de 30 figuren 5 en 6, de figuur 7 en de figuur 8, nabij de buitenrand en aan de onderzijde van de schijf 7 een magnetisch element 35 aangebracht. Gezien in bovenaanzicht, is het element 35 aangebracht op de verbindingslijn tussen de as 5 en de plaats waar het te verspreiden materiaal de wand (de 35 schoep, respectievelijk de bladveer) verlaat. Het element 35 is uitsluitend nabij de van een meetinrichting 17 voorziene schoep aangebracht. Een niet-getekende inductiespoel is vast ten opzichte van het gestel bevestigd op een plaats die een 8702361 9 afstand heeft tot de as 5 welke gelijk is aan die tussen de as 5 en het element 35 zodat tijdens het draaien van het werporgaan het element 35 eenmaal per omwenteling op korte afstand de bovenzijde van de inductiespoel passeert. Op deze 5 wijze ontstaat in de inductiespoel eenmaal per omwenteling een korte spanningspuls die naar de afleesinrichting wordt gevoerd en na versterking zichtbaar wordt gemaakt. De plaats van de inductiespoel is in het bovenaanzicht volgens figuur 2 met het verwi j zingscijfer 36 aangegeven. Gezien in het 10 bovenaanzicht volgens figuur 2, deelt de verbindingslijn tussen de as 5 en de plaats 36 de hoek middendoor die begrensd wordt door een verbindingslijn tussen de as 5 en de plaats 37 van de van een meetinrichting voorziene schoep waar (per omwenteling) de eerste materiaalkorrels de schoep verla-15 ten, en de verbindingslijn tussen de as 5 en de plaats 38 waar (per omwenteling) de laatste materiaalkorrels deze schoep verlaten, indien een strooihoek die tussen de plaatsen 37 en 38 is gelegen een strooibeeld zou leveren dat symmetrisch is ten opzichte van het verticale langs symmetrie vlak 20 van de machine. Indien het werkelijke strooibeeld ten opzichte van een machine in omtreksrichting op ongewenste wijze zou verplaatsen, blijft de door de inductiespoel geleverde puls het gewenste midden van het strooibeeld weergeven en kan een verschuiving van het strooibeeld ten opzichte van deze 25 puls worden vastgesteld en desgewenst worden gecorrigeerd.
Tijdens bedrijf stroomt over een omtrekshoek tussen de plaatsen 37 en 38 materiaal uit de van een meetinrichting 17 voorziene schoep 8 en uiteraard uit de overige schoepen. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 3 wordt 30 het buitenste deel 20 van de bladveer 18 onder een geringe hoek getroffen door het uit de schoep 8 stromende materiaal. Ten gevolge hiervan buigt de bladveer 18 ten opzichte van de draairichting B achterwaarts, waardoor ter plaatse van het rekstrookje 21 een door dit strookje gemeten negatieve rek 35 optreedt, waarvan de grootte een maat is voor de hoeveelheid materiaal dat op een bepaald tijdstip het buitenste deel 20 treft. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 7 treft het uitstromende materiaal het einddeel 28 van de bladveer 26, 8701361 10 waardoor de bladveer eveneens in een richting tegengesteld aan die van de draairichting B achterwaarts buigt, zodat door het rekstrookje 29 eveneens een negatieve rek wordt gemeten. De speling tussen het einddeel 28 en de voorzijde van het 5 gekromde achterdeel van de schoep 8 ter plaatse is zodanig gekozen dat, indien de grootste te verwachten hoeveelheid materiaal langs het einddeel 28 stroomt, het einddeel 28 nog juist niet in aanraking komt met het achterste deel van de schoep. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 8 belast, 10 in verband met de op het materiaal uitgeoefende versnel-lingskrachten en de in bovenaanzicht gekromde vorm van de schoep, het uitstromende materiaal het gekromde achterste deel van het buitendeel 31 dat daardoor, evenals de bladveren in de hiervoor genoemde uitvoeringsvoorbeelden, ten opzichte 15 van de richting B, achterwaarts buigt. Ten gevolge hiervan wordt de bladveer 33 gebogen en meet het rekstrookje 34 een negatieve rek. De belasting van de bladveer treedt tengevolge van de genoemde versnellingskrachten uiteraard ook op bij rechte schoepen.
20 Tijdens het doorlopen van de hoek waarover mate riaal door de van een meetinrichting voorziene schoep 8 stroomt, zal het meetresultaat van het bijbehorende rekstrookje een beeld opleveren waarbij, vanaf de plaats 37 (fig. 2), de hoeveelheid materiaal vanaf de waarde nul aan-25 vankelijk toeneemt, vervolgens bij benadering constant blijft en daarna weer tot nul afneemt indien de schoep de plaats 38 bereikt. Het door een dergelijke kromme omsloten oppervlak is derhalve een maat voor de hoeveelheid uitgestrooid materiaal per omwenteling.
30 Teneinde de meest betrouwbare meetresultaten te verkrijgen is het gewenst dat het in elk der uitvoeringsvoorbeelden toegepaste rekstrookje (21 resp. 29 resp. 34) wordt opgenomen in een meetbrug (brug van Wheatstone), waarbij in één der takken het genoemde rekstrookje is opgenomen 35 en in elk der drie andere takken een ander rekstrookje. Het verdient de voorkeur dat de drie andere rekstrookjes eveneens op het draaibare werporgaan worden aangebracht teneinde meet-fouten te vermijden. Zoals reeds vermeld bij het uitvoe- 870236 1 11 ringsvoorbeeld volgens figuur 3, kunnen alle vier rekstrook-jes ter verhoging van de meetgevoeligheid als actieve rek-strookjes worden gebruikt: twee aan de drukzijde en twee aan de rekzijde van de bladveer 18. In dit geval worden ook 5 invloeden van temperatuursverschillen van de rekstrookjes gecompenseerd. Indien op een bladveer slechts één rekstrookje kan worden geplakt, is het wenselijk om niet-actieve strookjes op een stijf deel van het werporgaan te plakken.
De voeding van de rekstrookbrug met een gestabili-10 seerde gelijkspanning van bijvoorbeeld 6 Volt kan geschieden door middel van een op het werporgaan aangebrachte batterij. Een batterij die bijvoorbeeld 9 Volt levert kan door middel van een 6 Volts-spanningsregelaar op de brug worden aangesloten .
15 Indien het bezwaarlijk zou zijn om in verband met de levensduur van de batterij een dergelijke spanningsbron toe te passen, kan gebruik worden gemaakt van een gelijkstroomgenerator, zoals in figuur 4 met het verwij-zingscijfer 39 is aangegeven. Zoals schematisch is weerge-20 geven, is een rotor 40 van de generator 39 vast rondom de bus bevestigd waarin de as 13 is gelegerd, zodat in dit geval de rotor 40 als stator zou kunnen worden aangeduid. Aan de schijf 7 is de stator 41 bevestigd die de rotor 40 omsluit en die bij aandrijving van het werporgaan 6 om de rotor 40 25 draait. De stator 41 is in dit geval als rotor te beschouwen. De uitgaande spanning van de generator 39 (bijvoorbeeld nominaal 12 Volt) kan door eenvoudige middelen, zoals een span-ningsregelaar, op een ongestoord 6 Volts-niveau gebracht worden teneinde de rekstrookbrug te voeden. Het is uiteraard 30 ook mogelijk om generator 39 als wisselstroomgenerator uit te voeren, en een gelijkrichtbrug, afvlakcondensator en span-ningsregelaar toe te voegen teneinde tot hetzelfde resultaat te komen.
In het geval van het uitvoeringsvoorbeeld volgens 35 figuur 5, waarbij de schoep 8 om de. zwenkas 24 vrij ver-zwenkbaar is, zal het langs de schoep stromende materiaal via de schoep een druk uitoefenen op de op de steunplaat 23 aangebrachte FSR-film uitoefenen, ten gevolge waarvan de 8702361
V
12 weerstand van deze film afneemt. Bij voeding van deze film door een constante stroombron is het spanningsverschil over de film een maat voor de op de film uitgeoefende druk. Het is ook mogelijk om een aan de schijf 7 bevestigde weerstand in 5 serie met de film te schakelen, bijvoorbeeld gevoed door de hiervoor genoemde 6-Volts voeding. In dit geval is de span-ningsval over de toegevoegde weerstand een maat voor de door het materiaal uitgeoefende druk.
Teneinde de beide uitgangen van een rekstrookbrug 10 of FSR-film naar een afleesinrichting te voeren, moeten deze uitgangen van een draaiend onderdeel naar een stilstaand onderdeel worden gebracht.
Als eerste mogelijkheid dient zich een overbrenging aan door middel van een tweetal sleepringen 42, 43 15 (figuur 4) die met de meetinrichting verbonden zijn door middel van een door de holle aandrijfas van het werporgaan gevoerde bekabeling. De spanning van elk der beide sleepringen kan worden afgenomen door middel van een tweetal sleepcontacten 44, respectievelijk 45, die aangesloten zijn 20 op een bekabeling die naar een uitwerk- en af leesinrichting 48 (figuur 1, 2) voert. Teneinde van de sleepringen en de sleepcontacten afkomstige ruis en storingen te onderdrukken die het te meten materiaal belasten, kan het door de aflees-inrichting 48 ontvangen signaal aan een filter worden toege-25 voerd die frequenties boven een bepaalde grootte uit het laagfrequente meetsignaal verwijdert.
Als alternatief kan het op het werporgaan 6 verkregen meetsignaal aan een zender 46 worden toegevoerd die nabij de as 5 aan de onderzijde van de schijf 7 is aange-30 bracht (figuur 9). Op de bovenzijde van de tandwielpot 12 is een ontvanger 47 aangebracht.
In de zender 46 wordt een hoogfrequente draaggolf opgewekt. Deze draaggolf wordt gemoduleerd met een serie rechthoekige pulsen met een tijdsduur van elk ongeveer 1-2 35 msec. De tijdsduur van elke puls is afhankelijk van de uit-gangsspanning van de rekstrookbrug respectievelijk FSR-film en kan als functie van deze uitgangsspanning variëren tussen bijvoorbeeld 1 en 2 msec. Het door de zender uitgezonden 8701361 13 signaal wordt door de ontvanger gedecodeerd en vergeleken met een in de ontvanger opgewekte serie pulsen met constante tijdsduur waarvan de opgaande flanken dezelfde tijdsafstand bezitten als, en synchroon zijn met die welke in de zender 5 worden opgewekt. In de ontvanger wordt het tijdsverschil gemeten tussen de eindflanken van de ontvangen pulsen en die van de in de ontvanger opgewekte pulsen met constante tijdsduur. Deze tijdsverschillen zijn een maat voor de grootten van de in de rekstrookbrug respectievelijk FSR-film opge-10 wekte variërende uitgangsspanningen. Deze communicatietechniek is analoog aan die welke bij de radiografische besturing van modellen wordt toegepast, in dit geval in een eenvoudige één-kanaals uitvoering. De verschilpulsen van beide pulsreeksen worden vervolgens in een afleesinrichting 15 48 na versterking afgevlakt tot een continue variërende span ning die op een beeldscherm 49 van de afleesinrichting 48 zichtbaar wordt gemaakt. Op hetzelfde beeldscherm wordt tevens de plaats van het gewenste midden van het strooibeeld, die door middel van de inductiespoel 36 is verkregen, als een 20 smalle puls zichtbaar gemaakt. De vorm van het uit de ontvanger 47 gewonnen signaal, dat de hoeveelheid uitgestrooid materiaal als functie van de binnen de totale strooihoek doorlopen hoek voorstelt, en de ligging van het laatstbedoelde signaal ten opzichte van het gewenste midden van het 25 strooibeeld kunnen derhalve door de bestuurder worden beoordeeld. Indien afwijkingen van het verloop van het door de zender 47 ontvangen signaal ten opzichte van het normale, gewenste beeld optreden, kan bijvoorbeeld één der uitlaat-poorten van de voorraadbak 2 verstopt zijn; de bestuurder kan 30 dan direct ingrijpen. Indien de gehele op de beeldbuis zichtbare grafische voorstelling of kromme asymmetrisch ten opzichte van het op de beeldbuis zichtbaar gemaakte gewenste midden van het strooibeeld ligt, kan de bestuurder door middel van de hydraulische cilinder 4 de uitlaatopeningen om 35 de as 5 verzwenken totdat een symmetrisch beeld is verkregen.
Indien de uitgangsspanning van de rekstrookbrug respectievelijk de FSR-film door middel van de sleepringen 42, 43 en de sleepcontacten 44, 45 worden overgebracht, kan 8702361 14 het gefilterde signaal direct op het beeldscherm zichtbaar worden gemaakt, vergezeld door de puls die het gewenste midden van het strooibeeld voorstelt.
Het is uiteraard ook mogelijk om, afzonderlijk of 5 in aanvulling op het voorgaande, de plaats 37 waar het eerste materiaal de van een meetinrichting 17 voorziene schoep dient te verlaten alsmede de plaats 38 waar het laatste materiaal per omwenteling deze schoep dient te verlaten ten opzichte van het gestel (deze plaatsen bepalen de strooihoek) eveneens 10 door middel van op de schijf 7 aangebrachte magnetische elementen 35 en ten opzichte van het gestel vast opgestelde inductiespoelen 36 te markeren. Deze plaatsen kunnen op dezelfde wijze op het beeldscherm 49 zichtbaar worden gemaakt als de plaats van het gewenste midden van een strooibeeld. Op 15 deze wijze kan de bestuurder bovendien vaststellen of de stand van de uitstroompoorten ten opzichte van het gestel juist zijn opgesteld.
Zoals hiervoor is vermeld, wordt het uit de ontvanger 47 gewonnen pulsvormige signaal met puls lengten die 20 evenredig zijn met de hoeveelheid op dat tijdstip uitgestrooid materiaal, in de afleesinrichting 48 vergeleken met pulsen met constante tijdsduur en wordt een verschilpuls verkregen. Deze verschilpulsen zijn een maat voor de hoeveelheid uitgestrooid materiaal op een bepaald tijdstip. De ver-25 schilpulsen kunnen in de afleesinrichting 48 worden geïntegreerd en gedeeld door de rijsnelheid van de de machine voortbewegende trekker. De hieruit verkregen waarde die op de afleesinrichting 48 zichtbaar kan worden gemaakt is een maat voor de hoeveelheid uitgestrooid materiaal per ha oppervlak, 30 en kan in cijfers worden afgebeeld in kilogrammen per ha. Deze getalswaarde is naast de op het beeldscherm getoonde gegevens voldoende om de bestuurder in de gelegenheid te stellen het geleverde werk te beoordelen en bij afwijkingen onmiddellijk in te grijpen.
35 De meting van de snelheid van de trekker kan bijvoorbeeld door middel van een inductiespoel, worden bepaald door het aantal omwentelingen per tijdseenheid van een trekkerwiel vast te stellen (bijvoorkeur een niet-aangedreven 8702361 15 trekkerwiel). Door middel van de op de plaats 36 aangebrachte inductiespoel kan het toerental van het werporgaan 6 worden gemeten en in cijfers op de afleesinrichting 48 worden getoond.
5 In de figuren 10 - 12 is een andere mogelijkheid voor het bepalen van de hoeveelheid uitgestrooid materiaal per ha, de ligging van het strooibeeld en de gelijkmatigheid van het strooibeeld weergegeven. Hierbij zijn meetinrich-tingen 50 vast ten opzichte van het gestel 1 opgesteld, 10 terwijl het werporgaan 6 dat een werpschijf 7 en schoepen 8 omvat geheel normaal is uitgevoerd.
Elk der meetinrichtingen 50 is door middel van een drager 51 star bevestigd aan de bovenzijde van de tandwielkast 12 (figuur 11 en 12). Vanaf deze bevestigingsplaats is 15 elke drager radiaal buitenwaarts en enigszins schuin opwaarts gericht en reikt ongeveer tot aan de baan die door de uiteinden van de schoepen 8 wordt beschreven. Aan dit uiteinde van de drager 51 is de meetinrichting 50 bevestigd. Het uiteinde van de drager 51 is voorzien van een steunplaat 52 (figuur 20 11) die ongeveer verticaal is gericht. Tegen de buitenzijde van de steunplaat 52 is een metalen bladveer 53 star bevestigd die, gezien in het bovenaanzicht volgens figuur 11, in een richting vrij uitsteekt die een hoek 54 insluit met een tangentiale lijn die aangebracht is in het snijpunt van het 25 buitenvlak van de bladveer 53 met de baan van de vrije einden van de schoepen, gezien in bovenaanzicht. Het naar de as 5 toegekeerde opwaarts gerichte binnenvlak van de bladveer 53 is op afstand van het vrije uiteinde van de bladveer voorzien van een rekstrookje 55.
30 Indien nu een schoep 8 zich op een zodanige plaats bevindt dat een materiaalkorrel de schoep verlaat in een punt dat in figuur 11 aangeduid is met verwijzingscijfer 56, wordt een materiaalkorrel die op dat moment de schoep verlaat weggeworpen in een richting welke aangeduid is met het ver-35 wijzingscijfer 57. Deze materiaalkorrel zal het van de as 5 afgekeerde buitenoppervlak van de bladveer 53 treffen in een gebied nabij het buitenste uiteinde van de bladveer. De bladveer wordt hierdoor op buiging belast en het rekstrookje 8702361 16 55 meet de daaruit voortvloeiende negatieve rekwaarden. Bij de passage van elke schoep wordt de bladveer derhalve op variërende wijze belast.
Zoals uit figuur 12 blijkt, is de steunplaat 52 5 van elke bladveer 53 onder het vlak opgesteld waarin het materiaal wordt verspreid. Vanaf de steunplaat verloopt de bladveer schuin opwaarts in de vorm van een plaatdeel 61 waarop het rekstrookje 55 is geplakt. Dit gedeelte van de bladveer ligt, zoals uit figuur 12 blijkt, eveneens onder het 10 vlak waarin het materiaal wordt verspreid. Aan het plaatdeel 61 sluit een plaatdeel 62 aan dat zodanig is opgesteld, dat slechts dit plaatdeel tijdens de passage van een schoep tijdelijk getroffen wordt door de uitgeworpen materiaalstroom, zoals hiervoor is uiteengezet. Het rekstrookje 55 dat 15 weerstandsveranderingen ondervindt waarvan de grootte een maat is voor de belasting van het plaatdeel 62, bezit, zoals uit figuur 12 blijkt, bij voorkeur weerstandsdraden die in twee onderling loodrechte richtingen zijn aangebracht teneinde een zo groot mogelijke gevoeligheid te bewerkstelligen. 20 De bladveer 53 (figuur 10) is zodanig opgesteld dat deze, indien het strooibeeld symmetrisch achter de , machine is gelegen, getroffen wordt door de eerste materiaal-korrels die een schoep verlaten. De bladveer 60 is zodanig opgesteld dat deze getroffen wordt door materiaalkorrels die 25 een schoep per omwenteling het laatst verlaten. Tussen de bladveren 53 en 60 zijn, op regelmatige afstanden verdeeld, binnen de einden van de strooihoek bladveren 58 en 59 opgesteld waarvan door de bijbehorende rekstrookjes de materiaal-hoeveelheden worden gemeten in tussenliggende punten van de 30 strooihoek. Het is uiteraard ook mogelijk om een meet-inrichting 50 op te stellen, die correspondeert met de halve strooihoek, vastgelegd door een combinatie van een inductie-middel 35 dat op de schijf 7 is aangebracht en een inductie-spoel 36 die ter plaatse van de halve strooihoek ten opzichte 35 van het gestel vast bevestigd is, zoals hiervoor is besproken.
Elk der rekstrookjes van de meetinrichtingen 50 zijn weer in een tot de meetinrichting behorende brugschake- 870236 1 17 ling geschakeld, waarbij één der overige rekstrookjes eveneens op de meetinrichting 50 kan zijn aangebracht terwijl de andere rekstrookjes van dezelfde brug op een onbelast metaal-deel zijn geplakt.
5 De uitgangsspanningen van de, in dit geval, vier meetbruggen worden in de afleesinrichting 48 na versterking op het beeldscherm van de afleesinrichting 48 zichtbaar gemaakt.
Bij deze uitvoeringsvorm kan de bestuurder op het 10 beeldscherm vaststellen of de bladveer 53 en de bladveer 60 die het begin en het einde van de strooihoek markeren, al of niet door materiaal worden getroffen. Indien deze beide blad-veren wel door enig materiaal worden getroffen, zal het strooibeeld ongeveer symmetrisch achter de machine zijn gele-15 gen. Voor deze vaststelling kan eveneens de door de op de plaats 36 aangebrachte inductiespoel geleverde puls worden gebruikt. Indien één der bladveren 53 of 60 niet door materiaal wordt getroffen (hetgeen de bestuurder aan de hand van het beeldscherm direct kan vaststellen), worden de liggingen 20 van de uitstroomopeningen van de voorraadbak 2 ten opzichte van het gestel van de machine door middel van de hydraulische cilinder 4 ter correctie versteld. Daar de door de bladveren ondervonden buigingen die ontstaan ten gevolge van de daarop vallende materiaalstroom een maat zijn voor de hoeveelheid 25 materiaal, kan uit de uitgangsspanningen van de rekstrook-bruggen de totale hoeveelheid uitgestrooid materiaal in kilogram per ha worden vastgesteld indien tevens de rijsnelheid van de machine op de hiervoor aangeduide wijze en de strooi-breedte worden gemeten.
30 Aan de hand van de vorm van de materiaalverdeling over de strooihoek, die op het beeldscherm wordt getoond, kan de bestuurder vaststellen of het strooibeeld gelijkmatig verloopt, en zo niet, onmiddelijk ingrijpen.
Het vaststellen van de absolute waarden van de 35 hoeveelheid materiaal wordt bewerkstelligd in een proefopstelling, waarbij deze hoeveelheid nauwkeurig kan worden gemeten en gerelateerd aan de dan gemeten meetresultaten. De genoemde absolute waarde in kilogrammen per ha kan dan aan de 8702361 18 hand van de in te stellen rijsnelheid en de bij een bepaald toerental behorende strooibreedte worden vastgesteld. Uiteraard geldt een ijking in een proefopstelling slechts voor de dan gebruikte materiaalsoort. Voor elke materiaalsoort dient 5 een afzonderlijke ijking te worden uitgevoerd.
In figuur 13 is een machine voor het verspreiden van materiaal getekend die het materiaal verspreidt op een wijze welke afwijkt van die volgens de voorgaande uitvoe-ringsvoorbeelden. Aan een gestel 63 is een door middel van 10 een tussenas 64 aandrijfbare excentriek 65 gelegerd die een beugel 66 op oscillerende wijze aandrijft. De beide achterste uiteinden van de beugel 66 omvatten de beide zijkanten van een instroomorgaan 67 op verzwenkbare wijze om een dwars op de rijrichting A gelegen zwenkas. Het instroomorgaan 67 wordt 15 op deze wijze in een horizontaal vlak heen en weer bewogen om een opwaartse as 68. Een star aan het instroomorgaan 67 bevestigde, achterwaarts uitstekende, taps verlopende uit-stroompijp 69 voert derhalve dezelfde heen en weer gaande beweging uit volgens de pijlen 70. Materiaal dat uit de niet-20 getekende voorraadbak in het instroomorgaan 67 stroomt, verlaat de uitstroompijp 69 en verstrooit het materiaal binnen een bepaalde strooihoek. Ter bepaling van de hoeveelheid uitgestrooid materiaal in kilogrammen per ha kan aan weerszijden van de dunwandige uitstroompijp 69, analoog aan de 25 voorgaande uitvoeringsvormen waarbij rekwaarden eveneens op wanden (bladveren) worden gemeten, een rekstrookje 71 worden geplakt. De rekstrookjes 71 bevinden zich ter hoogte van een horizontaal symmetrievlak van de uitstroompijp 69. De rekstrookjes 71 kunnen op enige afstand van het vrije uiteinde 30 van de uitstroompijp 69 zijn aangebracht. De beide rekstrookjes 71 die afwisselend in tegengestelde zin worden belast, verhogen daardoor de gevoeligheid van de meting. Twee andere rekstrookjes van een meetbrug kunnen in de nabijheid van de uitstroompijp 69 op een stuk onbelast materiaal zijn geplakt. 35 Het is op alternatieve wijze echter ook mogelijk om nabij het horizontale symmetrievlak van de uitstroompijp 69 aan elke zijde van deze pijp twee rekstrookjes te plakken die te zamen een meetbrug vormen, waarbij evenals in het eerstgenoemde 8702361 19 geval, waarbij slechts twee rekstrookjes op de pijp 69 zijn aangebracht, de weerstandsdraden uiteraard in de lengterichting van de pijp 69 zijn gericht.
Bij de opstelling volgens figuur 12 worden tijdens 5 bedrijf, ook indien geen materiaal verspreid wordt, de massa-krachten gemeten die op de buiten de rekstrookjes gelegen delen van de pijp werken. De uitgangsspanning van de rek-strookbrug bezit, indien geen materiaal wordt verspreid, ongeveer de vorm van een wisselspanning. Indien daarna wel 10 materiaal wordt verspreid, zal de amplitude van deze spanning toenemen. Daar het deel van de gemeten rekwaarden die voortkomen uit gemeten massakrachten een verloop met constante amplitude bezitten, kan deze laatstgenoemde spanning in een afleesinrichting van de totale gemeten waarde worden afge-15 trokken die tijdens het verspreiden van materiaal gemeten wordt. De verschilspanning is een maat voor de hoeveelheid materiaal en kan na integratie als absolute waarde ter beschikking staan. Het oppervlak dat door de kromme die deze verschilspanning voorstelt, wordt omsloten is namelijk een 20 maat voor de verspreide hoeveelheid materiaal gedurende één periode van de uitstroompijp 69. Uiteraard dient de zö verkregen absolute waarde in een proefopstelling per materiaalsoort te worden geijkt.
Samenvattend wordt gesteld dat op de hiervoor 25 beschreven wijze de bestuurder tijdens bedrijf de volgende gegevens ter beschikking staan: a) de hoeveelheid uitgestrooid materiaal zoals kunstmest, uitgedrukt in bijvoorbeeld kilogrammen per ha, b) het feit of het materiaal al of niet midden achter de 30 machine wordt gestrooid, c) het feit of de kunstmest al dan niet gelijkmatig over de werkbreedte wordt verstrooid.
Teneinde de gegevens te verkrijgen voor het onder a) gestelde doel wordt de uitslag van een bladveer in relatie 35 gebracht met in de praktijk of op een proefstand gemeten gegevens die de hoeveelheid kunstmest betreffen welke bij een bepaald toerental van het werporgaan en bij een bepaalde snelheid van de trekker wordt verspreid. Teneinde het toeren- 870236 1 20 tal van het werporgaan te meten, is een sensor (inductie-spoel) die dit gegeven opmeet, aangebracht. Een dergelijke sensor is ook aangebracht om het toerental van een trekker-wiel en derhalve de rijsnelheid van de machine te meten. Met 5 deze gegevens en de door middel van een op de bladveer aangebracht rekstrookje of rekstrookjes bepaalde hoeveelheid materiaal die langs de bladveer stroomt, wordt de hoeveelheid materiaal die verspreid wordt gemeten en nabij de bestuurder van de trekker gepresenteerd.
10 Teneinde de gegevens volgens b) te kunnen vast stellen, wordt gemeten op welke plaats een eerste hoeveelheid materiaal een van een meetinrichting voorziene schoep verlaat en op welke plaats ten opzichte van het machinegestel de laatste hoeveelheid materiaal de schoep verlaat. Teneinde dit 15 nauwkeurig te kunnen vaststellen, is de sensor of zijn de sensoren voor het meten van het toerental van het werporgaan zodanig aangebracht dat de hoek nauwkeurig meetbaar is. Deze gegevens kunnen nabij de bestuurderszitplaats zichtbaar worden gemaakt. Indien niet recht achter de machine gestrooid 20 wordt, kan de bestuurder de doseeropeningen door een hydraulische cilinder of andere middelen verstellen teneinde een symmetrisch strooibeeld te verkrijgen.
De voor de doelstelling onder c) vereiste gegevens kunnen ter beschikking staan doordat de uitwijking van de 25 bladveer continu gemeten wordt. Indien deze uitwijking tijdens het doorlopen van de strooihoek niet gelijkmatig is, betekent dit dat mogelijk één der doseeropeningen geheel of gedeeltelijk verstopt is. Ook deze gegevens staan de bestuurder direct ter beschikking, zodat het probleem direct kan 30 worden opgelost.
Voor het meten van de bovenstaande gegevens zijn rekstrookjes zeer geschikt. Er kunnen echter ook andere meetmiddelen worden toegepast.
De uitvinding heeft niet alleen betrekking op 35 hetgene in de beschrijving en/of in de conclusies is weergegeven maar heeft ook betrekking op details van de figuren, al dan niet beschreven.
8702361

Claims (58)

1. Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één beweegbaar werporgaan, met het kenmerk, dat aan het werp-orgaan ten minste één meetinrichting voor het meten van het 5 te verspreiden materiaal is aangebracht.
2. Machine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de meetinrichting parallel aan een het materiaal geleidende wand van het werporgaan is aangebracht.
3. Machine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat 10 de wand ten minste een deel van een schoep van een roterend aandrijfbaar werporgaan vormt.
4. Machine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de wand zich langs een deel van een schoep van een roterend aandrijfbaar werporgaan uitstrekt.
5. Machine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de wand zich ongeveer in het verlengde van een roterend aandrijfbare schoep uitstrekt.
6. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de meetinrichting aan een wand is aange- 20 bracht, die althans ten dele door langs de wand stromend materiaal verplaatsbaar is.
7. Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één beweegbaar werporgaan, met het kenmerk, dat de machine ten 25 minste één te verspreiden materiaal geleidende wand omvat, die althans ten dele door het materiaal verplaatsbaar is en aan de wand een meetorgaan voor het te verspreiden materiaal is aangebracht.
8. Machine volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, 30 dat een deel van de wand door vervorming ervan verplaatsbaar is.
9. Machine volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat ten minste een deel van de wand als geheel verplaatsbaar is.
10. Machine volgens een der conclusies 2-9, met het kenmerk, dat de wand een bladveer omvat. 870 2 36 1
11. Machine volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de bladveer, gerekend in de draairichting van het roterend aandrijfbare werporgaan, achter een schoep van het werporgaan aan het werporgaan is bevestigd.
12. Machine volgens conclusie 10 of 11, met het ken merk, dat de bladveer buiten het buitenste einde van een schoep uitsteekt.
13. Machine volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat de bladveer vanaf zijn bevestiging door een in een 10 schoep van het werporgaan aangebrachte sleuf naar de voorzijde van de schoep verloopt.
14. Machine volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat een buitendeel van de schoep aan de bladveer is bevestigd.
15. Machine volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat het buitendeel slechts aan de bladveer is bevestigd.
16. Machine volgens een der conclusies 3 - 15, met het kenmerk, dat een schoep van het werporgaan scharnierbaar aan een werpschijf van het werporgaan is bevestigd.
17. Machine volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de schoep althans tijdens bedrijf met een te meten kracht tegen de meetinrichting rust.
18. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het werporgaan ten minste één van een aantal 25 materiaal geleidende schoepen voorziene, roterend aandrijfbare werpschijf omvat en nabij slechts één schoep per werpschijf een meetinrichting is aangebracht.
19. Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één 30 beweegbaar werporgaan, met het kenmerk, dat het werporgaan ten minste één van een aantal materiaal geleidende schoepen voorziene, roterend aandrijfbare werpschijf omvat en nabij slechts één schoep per werpschijf een meetinrichting is aangebracht .
20. Machine volgens een der conclusies 7-19, met het kenmerk, dat nabij het werporgaan ten minste één aan het gestel bevestigde meetinrichting voor het meten van te verspreiden materiaal is aangebracht, die tijdens bedrijf door 8701361 het materiaal wordt belast.
21. Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één beweegbaar werporgaan, met het kenmerk, dat nabij het werp- 5 orgaan ten minste één aan het gestel bevestigde meet-inrichting voor het meten van te verspreiden materiaal is aangebracht, die tijdens bedrijf door het materiaal wordt belast.
22. Machine volgens een der conclusies 10 - 21, met 10 het kenmerk, dat een meetorgaan aan een bladveer is bevestigd die zich buitenwaarts uitstrekt en aan zijn binnenste einde ongeveer aansluit op de baan van de buitenste einden van schoepen van het werporgaan.
23. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met 15 het kenmerk, dat de lengte van de bladveer zich ongeveer horizontaal uitstrekt.
24. Machine volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de breedte van de bladveer ongeveer verticaal is gericht.
25. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met 20 het kenmerk, dat de machine ten minste één meetinrichting omvat, die een vlak omvat waarlangs zich het materiaal beweegt en die zich onder een kleine hoek ten opzichte van de richting uitstrekt waarin het materiaal wordt verspreid.
26. Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals 25 kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één beweegbaar werporgaan, met het kenmerk, dat de machine ten minste één meetinrichting omvat, die een vlak omvat waarlangs zich het materiaal beweegt en die zich onder een kleine hoek ten opzichte van de richting uitstrekt waarin het materiaal 30 wordt verspreid.
27. Machine volgens een der conclusies 20 - 26, met het kenmerk, dat een meetinrichting nabij de plaats langs de omtrek van het werporgaan is aangebracht waar materiaal het werporgaan begint te verlaten.
28. Machine volgens een der conclusies 20 - 27, met het kenmerk, dat een meetinrichting nabij de plaats langs de omtrek van het werporgaan is aangebracht waar de materiaal-verspreiding eindigt. 8702361 ♦
29. Machine volgens een der conclusies 20 - 28, met het kenmerk, dat ten minste één meetinrichting is aangebracht binnen de omtrekshoek van het werporgaan waarover materiaal wordt verspreid.
30. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine een meetorgaan omvat, dat door middel van op het meetorgaan uitgeoefende druk, trek of buiging een hoeveelheid verspreid materiaal meet.
31. Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals 10 kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één beweegbaar werporgaan, met het kenmerk, dat de machine een meetorgaan omvat, dat door middel van op het meetorgaan uitgeoefende druk, trek of buiging een hoeveelheid verspreid materiaal meet.
32. Machine volgens conclusie 30 of 31, met het ken merk, dat de meetinrichting ten minste één rekstrookje omvat.
33. Machine volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat het rekstrookje deel uitmaakt van een brugschakeling die op het werporgaan is aangebracht.
34. Machine volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de voeding van de brugschakeling op het werporgaan is aangebracht .
35. Machine volgens een der conclusies 10 - 34, met het kenmerk, dat het rekstrookje op de bladveer is bevestigd. 25
36. Machine volgens een der conclusies 32 - 35, met het kenmerk, dat de weerstandsdraden van het rekstrookje in ten minste twee richtingen zijn aangebracht.
37. Machine volgens conclusie 16 - 31, met het ken merk, dat de meetinrichting ten minste één FSR-film omvat.
38. Machine volgens conclusie 37, met het kenmerk, dat de FSR-film op een aanslag is bevestigd en een schoep van het werporgaan tegen de film rust.
39. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan het werporgaan en aan het gestel een 35 zender, respectievelijk een ontvanger, voor het meetsignaal afkomstig van de meetinrichting voor te verspreiden materiaal is aangebracht.
40. Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals 8702361 * kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één beweegbaar werporgaan, met het kenmerk, dat aan het werp-orgaan en aan het gestel een zender, respectievelijk een ontvanger , voor het meetsignaal afkomstig van de meet-5 inrichting voor te verspreiden materiaal is aangebracht.
41. Machine volgens conclusie 39 of 40, met het kenmerk, dat de zender en de ontvanger een radiografische verbinding bewerkstelligen.
42. Machine volgens een der conclusies 1 - 38, met het 10 kenmerk, dat tussen het werporgaan en het gestel ten minste één sleepcontact voor het overbrengen van een meetsignaal van een meetinrichting voor te verspreiden materiaal is aangebracht .
43. Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals 15 kunstmest, met een gestel, een voorraadbak en ten minste één beweegbaar werporgaan, met het kenmerk, dat tussen het werporgaan en het gestel ten minste één sleepcontact voor het overbrengen van een meetsignaal van een meetinrichting voor te verspreiden materiaal is aangebracht.
44. Machine volgens een der conclusies 39 - 43, met het kenmerk, dat het meetsignaal aan een afleesinrichting wordt toegevoerd.
45. Machine volgens conclusie 44, met het kenmerk, dat de afleesinrichting op een proefstand ijkbaar is.
46. Machine volgens conclusie 44 of 45, met het ken merk, dat de afleesinrichting een aanduiding van de verspreide hoeveelheid materiaal in kg/ha in cijfers weergeeft.
47. Machine volgens een der conclusies 44 - 46, met het kenmerk, dat de afleesinrichting een indicatie van de 30 ligging van het strooibeeld van het materiaal achter de machine weergeeft.
48. Machine volgens een der conclusies 44 - 47, met het kenmerk, dat de afleesinrichting een grafische voorstelling van de verdeling van het strooibeeld overeen omtrekshoek 35 geeft, waarover materiaal wordt verspreid.
49. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine ten minste één aan het werporgaan aangebracht sensordeel omvat voor het bepalen van het midden 87(52361 ψ van het strooibeeld ten opzichte van het gestel.
50. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine een sensor voor het meten van het toerental van het werporgaan omvat.
51. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine een sensor voor het meten van de rijsnelheid omvat.
52. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine een heen en weer bewegend werp- 10 orgaan omvat.
53. Machine volgens conclusie 52, met het kenmerk, dat aan beide zijkanten van het holle werporgaan een meet-inrichting is aangebracht.
54. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met 15 het kenmerk, dat de machine aan de hefinrichting van een trekker bevestigbaar is.
55. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine door middel van de af takas van een trekker aandrijfbaar is.
56. Machine zoals hiervoor beschreven en in de tekeningen is weergegeven.
57. Meetinrichting volgens een der voorgaande conclusies.
58. Afleesinrichting volgens een der voorgaande 25 conclusies. 8702361
NL8702361A 1987-10-05 1987-10-05 Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest. NL8702361A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8702361A NL8702361A (nl) 1987-10-05 1987-10-05 Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest.
DE19883889514 DE3889514T2 (de) 1987-10-05 1988-10-03 Körnerstreuer, z. B. für Dünger.
EP19880202170 EP0311202B1 (en) 1987-10-05 1988-10-03 A machine for spreading material, such as fertilizer

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8702361A NL8702361A (nl) 1987-10-05 1987-10-05 Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest.
NL8702361 1987-10-05

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8702361A true NL8702361A (nl) 1989-05-01

Family

ID=19850700

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8702361A NL8702361A (nl) 1987-10-05 1987-10-05 Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0311202B1 (nl)
DE (1) DE3889514T2 (nl)
NL (1) NL8702361A (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1995024823A1 (de) * 1994-03-15 1995-09-21 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co. Kg Verfahren zur ermittlung von einstelldaten für einen schleuderdüngerstreuer
DE19723359A1 (de) * 1997-06-04 1998-12-10 Rauch Landmaschfab Gmbh Verfahren zur Einstellung eines Schleuderstreuers
DE10237539B4 (de) * 2002-08-16 2013-05-29 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co. Kg Schleuderdüngerstreuer

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2872074A (en) * 1956-09-04 1959-02-03 B I F Ind Inc Feed controlling apparatus
NL7800714A (nl) * 1978-01-20 1979-07-24 Patent Concern Nv Landbouwmachine of dergelijke inrichting.
NL178645C (nl) * 1979-09-10 1986-05-01 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het over de grond verspreiden van materiaal.
NL8601629A (nl) * 1986-06-23 1988-01-18 Multinorm Bv Inrichting voor het verspreiden van een korrel- of poedervormige stof.

Also Published As

Publication number Publication date
DE3889514T2 (de) 1994-12-15
EP0311202A1 (en) 1989-04-12
EP0311202B1 (en) 1994-05-11
DE3889514D1 (de) 1994-06-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US8272586B2 (en) Method for detecting the amount of grains within a grinding device
US5959218A (en) Method and device for measuring the flow of bulk materials
US6769381B2 (en) Seasoning system and method
EP1333253B1 (en) Mass flow metering device
CN108143279A (zh) 用于分配咖啡研磨粉的配量的方法和机器
US7055455B2 (en) Seasoning system and method
TWI733955B (zh) 具有用於經研磨咖啡的劑量裝置的研磨劑量機器
CN107761516B (zh) 一种提高分料料位平稳性的摊铺机分料系统和控制方法
JPS63500823A (ja) 紛粒体の計量供給装置
NL8702361A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal, zoals kunstmest.
US20200359563A1 (en) Driver assistance system of a forage harvester
DE502811T1 (de) Hubschraubergewichtsmessung.
NL8500757A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
US8800825B2 (en) Metering mechanism for strand-type bulk solid materials
NL1002681C2 (nl) Strooier met gewichtsmeting.
US6814108B1 (en) Precision filling apparatus
US4206823A (en) Weighing apparatus
EP0853233A1 (en) Improvements in and relating to members
NL8700860A (nl) Machine voor het strooien van materiaal.
US4239128A (en) Product dispensing measuring device
EP1236387A1 (en) A device for spreading granular and/or pulverulent material
GB2162338A (en) A method of determining and regulating the discharge quantity in a distributing machine
NL8702105A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal.
JPH0252076A (ja) 選別装置
JPS5930695Y2 (ja) 製茶蒸熱処理における茶葉流量制御装置

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable