NL8500104A - Werkwijze voor het mengen van stortbare materialen met instelbare mengverhouding als deel van een de materialen verwerkende werkwijze en opstelling voor het uitvoeren van de werkwijze. - Google Patents

Description

% —* Ί • ♦ - * * -1- 24428/CV/tv

Korte aanduiding: Werkwijze voor het mengen van stortbare materialen met instelbare mengverhouding als deel van een de materialen verwerkende werkwijze en opstelling voor het uitvoeren van de werkwijze.

5 De uitvinding betreft een werkwijze voor het mengen van stortbare materialen met vooraf bepaalde mengverhouding als deel van een de materialen verwerkende werkwijze en een opstelling voor het uitvoeren van de werkwijze.

Het mengen van stortbare materialen met verschillend soorte-10 lijk gewicht en/of verschillende vorm van de materiaaldeeltjes in een vooraf bepaalde mengverhouding stoot in het bijzonder dan op moeilijkheden, indien het er niet op aankomt, dat een totale hoeveelheid van het meng-materiaal vooraf bepaalde aandelen van de afzonderlijke te mengen uitgangsmaterialen bevat, maar indien de menging een zo gelijkmatig mogelijke, 15 met de mengverhouding overeenkomende verdeling van de uitgangsmaterialen j

moet bevatten, zodat ook bij verhoudingsgewijs geringe deelhoeveelheden de gewenste mengverhouding aan te treffen is en/of indien de menging in een meer of minder continu werkwijze verloopt. Zelfs indien het gelukt, althans bij benadering continue met de gewenste mengverhouding overeen-20 komende hoeveelheden van de uitgangsmaterialen samen te brengen, ontstaat door de constructie bepaald een zekere afst.and tussen de voor het bij meten van de afzonderlijke uitgangsmaterialen toegepaste doseerinrichtingen respectievelijk de uitgangen daarvan, zodat ook de uitgangsmaterialen een overeenkomstige scheiding in de ruimte zullen vertonen. Men kan de zo ge- I

25 scheiden materialen ook niet ongeveer door trechtervormige inrichtingen samenvoeren, aangezien het materiaal in overeenstemming met de aanwezige verschillen in de geaardheid en in het soortelijk gewicht in verschillende en in het bijzonder niet controleerbare mate aan de wanden respectievelijk geleidingsvlakken van dergelijke inrichtingen kunnen hechten, waardoor 30 de mengverhouding zich wijzigt. Mechanische menginrichtingen zoals meng-trommels, roerwerken of dergelijke geven eveneens geen resultaat, daar zij op grond van de verschillende materiaaleigenschappen geen gelijkvormig gemengd produkt kunnen leveren; bovendien zal het transport van de meng-inrichting naar de verbruiksplaats in het algemeen tot een verdere oncon-35 troleerbare wijziging van de mengverhouding leiden.

Voor een beter begrip wordt het aan de uitvinding ten grondslag liggende probleem uiteengezet aan de hand van een praktisch toepassings-voorbeeld, zonder dat daarmede het toepassingsgebied van de uitvinding zal 85 C 0 1 04 «' - ~ * < -2- 24428/CV/tv worden beperkt.

Het is bekend, kunststofmaterialen, in het bijzonder verkleind kunststofafval, toe te voeren aan een verwarrabare knijpwalspers en in deze pers onder de invloed van warmte en druk te plastificeren, waarbij de 5 geplastificeerde kunststof direkt wordt verder* verwerkt tot werkstukken of echter kan worden gegranuleerd. Daarbij kunnen gelijktijdig verschillende materialen,, zoals bijvoorbeeld in snijmolens verkleinde gebróken kunststof-delen, tot vlokvorm verkleinde kunststoffolies en ook poedervormige kunststof, bijvoorbeeld voor de kwaliteitsverbetering van het regeneraat, worden 10 toegevoerd.

Opdat de de knijpwalspers verlatende geplastificerende kunststof een gelijkmatige kwaliteit kan handhaven, moet gewaarborgd zijn, dat de menging van de verschillende materialen met gelijkblijvende mengverhouding in de knijpwalspers wordt ingebracht.

15 Voor een optimaal bedrijf van de pers zal het materiaal als gelijkmatig verdeelde, samenhangende, dunne respectievelijk uit een enkele laag bestaande laag op de wals moeten worden opgebracht, opdat het materiaal door de door de wals bedekkende film uit geplastificeerde kunststof vastgehouden en veilig in het persgebied wordt getransporteerd. Er 20 ontstaat dus het probleem, verschillende materialen in een telkens volgens bedrijfsgeval te wijzigen, vooraf bepaalde mengverhouding als verhoudingsgewijs dunne laag aan de verbruiksplaats toe te voeren en ook in deze laag de vooraf bepaalde mengverhouding te handhaven. Algemener ligt dan ook de uitvinding de opgave ten grondslag, een werkwijze voor het mengen van 25 stortbare materialen met vooraf bepaalde mengverhouding als deel van een de materialen verwerkende werkwijze zodanig uit te voeren, dat de mengverhouding ook voor kleine deelhoeveelheden tot aan de afgifte aan de plaats voor verdere bewerking kan worden gehandhaafd.

Daar bij een transport in houders en/of een tussenopslag 30 een ontmenging van het mengmateriaal niet kan worden verhinderd, beperkt de opgave zich daarop, de menging als deel van een de materialen verder verwerkende werkwijze te verbeteren.

De oplossing van de gestelde opgave bestaat daarin, dat de materialen telkens afzonderlijk door een althans nagenoeg continu werkende 35 doseerinrichting bijgemeten en van de uitgang van de doseerinrichting in vrije val op een horizontaal en vlak geleide transportband opgestrooid en van het afwerpeinde van de transportband in vrije val de plaats voor 8500104 -3- 24428/CV/tv verdere verwerking toegevoerd worden, waarbij de materialen bij voorkeur als over elkaar liggende lagen op de transportband worden opgestrooid.

Door overeenkomstige afstemming van de uitstoot van de doseerinrichtingen en de snelheid van de transportband kan een over-5 eenkomstig dunne, echter toch de gewenste mengverhouding handhavende , materiaallaag op de transportband worden opgewekt. Daar de band horizon- j taal en vlak geleid is, wijzigt zich de stand van de materiaallaag tot aan het afWerpen niet. Daar van het afwerpeinde het materiaal in de vrije val naar de plaats voor verdere verwerking geraakt, komt het daar j 10 ook in de gewenste mengverhouding aan. !

Daar het materiaal als dunne laag op de transportband wordt uitgestrooid, kan het bijzonder eenvoudig op de weg van de doseer- : inrichtingen naar het afwerpeinde van de transportband bevrijd worden van metalen verontreinigingen, die enerzijds op grond van de slijtage 15 in de doseerinrichtingen, anderzijds eventueel als bestanddeel van toegevoerd kunststofafval in de materiaallaag kunnen geraken.

Er bestaat dan ook een verdere gunstige uitvoering van de werkwijze daarin, dat het zich op de transportband bevindende materiaal door een magnetisch werkende metaalafscheider wordt bevrijd van metaal-20 deeltjes.

Opgave van de uitvinding is het ook, een voor het uitvoeren van de werkwijze geschikte opstelling te verschaffen.

Volgens de uitvinding bestaat een dergelijke opstelling daaruit, dat boven een horizontaal en vlak tot boven het met mengmateriaal 25 te verzorgen gebied geleide transportband in transportrichting op elkaar volgend meerdere althans nagenoeg continu werkende doseerinrichtingen voor stortbare materialen zodanig zijn aangebracht, dat het door hun afgegeven materiaal in vrije val over nagenoeg de gehele breedte van de transportband op deze aankomt.

30 Voor het uitvoeren van de werkwijze is het gewenst, dat de afzonderlijke uitgangsmaterialen zo continu mogelijk bijgemeten worden.

Dit wordt mogelijk gemaakt door een bijzonder doelmatige uitvoering, volgens welke in de materiaalstroom-doorsnede van iedere doseerinrichting tussen een laadopening en een afgifteopening althans een cellenwals aangebracht 35 is, welke om een de materiaalstroomdoorsnede doorkruisende as draaibaar en met in omtreksrichting op elkaar volgende, zich naar de omvang openende, vlakke, gootvormige cellen is uitgerust, die door schuin op de as van de cellenwals verlopende ruggen van elkaar zijn gescheiden en zich tussen beide 8500104 -4- 24428/CV/tv . * .

axiale einden van de cellenwals uitstrekken.

Daarmede nemen de afzonderlijke cellen slechts verhoudingsgewijs geringe materiaalhoeveelheden op, waarbij door een overeenkomstig groot aantal van cellen een nagenoeg continue materiaalafgifte wordt 5 bereikt. Dit effect wordt nog daardoor versterkt, dat de cellen schuin op de as van de cellenwals verlopen. Daardoor vindt een strooiwerking in richting van de as van de cellenwals plaats en begint de afgifte van het materiaal bijvoorbeeld aan een einde van de cellenwals, indien zij aan het andere einde van de cellenwals ophoudt.

10 Daar de mengwerkwijze volgens de uitvinding bijzonder geschikt is voor het mengen van materialen, die een verschillende geaardheid bezitten, zoals bijvoorbeeld een korrelig, poedervormig of folieachtige, gevlokte structuur, is het van bijzonder voordeel, indien de doseerinrichtingen zich op de toemeting van verschillende materialen 15 omstellen of door uitwisseling aan verschillende materialen aanpassen laten.

Zo bestaat een gunstige uitvoering daarin, dat de doseer-inrichting twee evenwijdig naast elkaar aangebrachte, de materiaaldoor-snede opvullende, synchroon tegengesteld lopende aandrijfbare cellenwalsen 20 met op de wijze van een schuine vertanding voor het op elkaar afrollen van geschikte ruggen zijn uitgerust en dat de asafstand en de op de omtreks-richting betrokken hoekstand van de walsen tot elkaar instelbaar zijn.

Daarmede wordt het mogelijk, voor de dosering van poedervormige materialen de materiaalstroomdoorsnede tegen het doorsijpelen 25 van materiaal geheel af te sluiten, indien men voor een afrollen van de rugflanken op elkaar de een van de beide walsen in omtreksrichting overeenkomstig verstelt, terwijl voor het doseren van korrelig materiaal een met de maximale korrelgrootte overeenkomende afstand tussen de ruggen ook in de ingrijpingsstand gehandhaafd wordt.

30 Bestaat althans een gedeelte van de te mengen materialen uit vlokvormig verkleinde kunststoffolies, dan bestaat het gevaar, dat de folievormige materialen tussen de ruggen en het de materiaalstroomdoorsnede insluitende huis dringen, daardoor wrijving verwarmd worden en de doseerinrichting vastkleven, zodat het bedrijf wordt gestoord en eerst 35 na een reiniging van de doseerinrichting kan worden voortgezet. In het bijzonder bij het reeds genoemde bedrijf van knijpwalspersen zal een vooraf bepaalde mengverhouding zo exact mogelijk gehandhaafd moeten worden,· 8500104 -5- 24428/CV/tv terwijl bovendien een continue afloop van het bedrijf moet zijn gewaarborgd.

Tot dit doel bestaat een verdere gunstige uitvoering daarin, dat in de materiaalstroomdoorsnede een enkele cellenwals is aangebracht en 5- dat de materiaalstroomdoorsnede aangrenzend aan de omtrek van de cellenwals door een ten opzichte van de cellenwals vaststaand mes met naar de cellenwals toegekeerde snijwand wordt begrensd en de op de snijkant van het mes toelopende buitenkanten van de ruggen aan de snijkant van het mes als tegensnijkanten zijn toegevoegd.

10 Voor zover bij de verkleining van het folievormige kunststofmateriaal eventueel grotere foliestukken het verkleiningsgebied verlaten, worden zij door de vlakke gootvormige cellen niet opgenomen, voor zover zij zeer groot zijn, zodat zij in de toevoerschacht van de doseerinrichting achterblijven en van daaruit kunnen worden verwijderd.

15 Kleinere delen, welke echter nog niet overeenkomen met de gewenste vlok-vorm, geraken in de gootvormige cellen en worden tot in de snijzone naar het mes getransporteerd, waar zij verkleind worden, zodat zich geen folievormig materiaal zal vastklemmen en het continue bedrijf met gelijkblijvende mengverhouding kan storen. Door het schuine verloop van de ruggen wordt 20 niet slechts de continue afgifte van materiaal bevorderd, maar bij de met messen uitgeruste uitvoeringsvorm wordt ook een gunstige trekkende snede bereikt.

Bij voorkeur is een aan de as van de cellenwals evenwijdig, een toevoerschacht in looprichting van de cellenwals begrenzend, naar de !

25 snijspleet tussen mes en cellenwals geleidend geleidingsvlak betrokken op J

het de snijspleet bevattende radiale vlak van de cellenwals in radiale richting instelbaar, waardoor de doseerinrichting zich op het verwerken van folievormig materiaal met geringe snijspleet, of op de verwerking van meer korrelvormig materiaal met grotere snijspleet laat omstellen.

30 Verdere gunstige en doelmatige uitvoeringen blijken uit de onderconclusies.

Aan de hand van de nu volgende beschrijving van de in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding wordt deze nader uiteengezet.

35 Fig. 1 toont een schematisch, gedeeltelijk in doorsnede weergegeven zijaanzicht van een installatie voor kunststofverwerking met een menginstallatie volgens de uitvinding, 8500104 . -6- 24428/CV/tv * *

Fig. 2 toont een doorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1,

Fig. 3 toont een schematisch doorsnede door een doseer-inrichting voor de menginstallatie,

Fig. 4 toont een bovenaanzicht op de doseerinrichting 5 volgens fig. 3,

Fig. 5 toont een schematische doorsnede door een in een cellenwals van de doseerinrichting aangebrachte koppellingsinrichting,

Fig. 6 toont een schematische doorsnede door een tweede uitvoeringsvorm van een doseerinrichting, 10 Fig. 7 toont een schematische doorsnede door een derde uitvoeringsvorm van een doseerinrichting,

Fig. 8 toont een schematisch bovenaanzicht op de doseerinrichting volgens fig. 7,

Fig. 9 toont een met fig. 7 overeenkomende weergave na 15 een ombouw,

Fig. 10 toont een schematisch zijaanzicht van het in fig. 1 linkereinde van de transportband met de opstelling van een inrichting voor het afscheiden van metaal.

Een in zijn geheel met 31 aangeduide mengopstelling wordt 20 als toevoerinrichting voor een op zich bekende knijpwalspers voor verwerking van kunststof, in het bijzonder ook kunststofafval, nader uiteengezet, waarbij echter de menginstallatie ook voor andere toepassings-doeleinden geschikt is.

De knijpwalspers bestaat uit een huis 12, in welke een 25 walskamer 14 met horizontale as'is gevormd, in welke met radiale afstand van de wand 16 van de walskamer 14 een verwarmde knijpwals 18 draaibaar is gelegerd. In de niet op schaal groot weergegeven ringvormige ruimte 20 tussen de wals 18 en de wand 16 mondt van boven een vertikaal verlopende vulschacht 22 uit. Aansluitend aan de monding van de vulschacht 22 in 30 de ringvormige ruimte 20 zijn in deze drie perssegmenten 24a, 24b en 24c aangebracht, die de ringvormige ruimte 20 telkens tot op een nauwe spleet vernauwen, waardoor het in de knijpwalspers 10 verwarmde kunststof-materiaal tegelijkertijd wordt onderworpen aan een sterk samendrukken.

Achter het laatste perssegment 24c wordt de door warmte en druk geplasti-35 ficeerde kunststofmassa door een afstrijker 28 in een uittredekanaal 26 verdrongen.

Voor de betrouwbare afloop van het voeden van de knijpwalspers en het handhaven van de beoogde kwaliteit is het noodzakelijk, dat 8500104 -7- 24428/CV/tv het kunststofmateriaal met gelijkblijvende mengverhouding over de gehele axiale lengte van de knijpwals 18 verdeeld als verhoudingsgewijs dunne laag wordt toegevoerd, aangezien enerzijds het vermogen toeneemt, indien de laagdikte van het materiaal afneemt en aangezien anderzijds het gevaar 5 van een materiaalstuwing bij de inloopspleet 38 van de ringvormige ruimte 20 bestaat, indien de laagdikte te groot is en niet alle toegevoerde materiaaldeeltjes door de over de knijpwals lopende kleverige film kunnen worden meegetrokken. Dat schommelingen van de mengverhouding een de kwaliteit verminderende werking hebben, zal geen verdere uiteenzetting 10 behoeven.

Om de knijpwalspers met een zo dun mogelijke laag van kunst-stofmaterialen met een vooraf bepaalde en instelbare mengverhouding te kunnen verzorgen, is de installatie met de in zijn geheel met 31 aangeduide menginstallatie uitgerust, waarbij in het getoonde voorbeeld ter vereen- j 15 voudiging van de weergave slechts de menging van twee uitgangsmaterialen wordt aangenomen en dienovereenkomstig slechts twee doseerinrichtingen 32 voor deze beide materialen aanwezig zijn. Indien meerdere verschillende j i materialen moeten worden gemengd, dan is een met het aantal materialen overeenkomend aantal doseerinrichtingen 32 noodzakelijk, waarbij echter 20 in principe de opstelling en werkingswijze zich niet wijzigt ten opzichte van het weergegeven voorbeeld.

De uitgangsmaterialen worden telkens in de toevoerschacht 22 van de toegevoegde doseerinrichting 32 ingebracht. De doseerinrichtingen 32 zijn in transportrichting op elkaar volgend vertikaal boven een horizon-25 taal en vlak geleide transportband 34 aangebracht, waarvan het afwerpeinde 35 zich boven de vulschacht 22 van de knijpwalspers 10 bevindt. De breedte van de materiaalafgifteopeningen 36 van de doseerinrichting 32, de breedte van de transportband 34 en de breedte van de vulschacht 22 zijn zodanig bemeten, dat het uit de afgifteopening 36 tredende en op de transportband 30 34 als dunne laag afgegeven materiaal over de gehele axiale lengte van de knijpwals 18 op deze wordt opgestrooid, waar het materiaal door een over de knijpwals 18 uitstrekkende film uit geplastificeerde kleverige kunststof gegrepen en meegetrokken wordt.

Ieder van de doseerinrichtingen 32 vormt een dunne rcateriaal-35 laag op de transportband 34, waarvan de laagdikte enerzijds - zoals later nog nader zal worden uiteengezet - van de werksnelheid van de doseerinrichting 32 en anderzijds van de voortbewegingssnelheid van de transport- 8500104 -8- 24428/CV/tv band 34 afhankelijk is. Overeenkomend met het aantal van de in de transport-richting van de transportband 34 op elkaar volgende doseerinrichtingen 32 worden tot aan het afwerpeinde 35 van de transportband 34 meerdere materiaal-lagen op elkaar gelegd, waarvan de dikte telkens door overeenkomstige in- 5. stelling van de doseerinrichtingen verschillend gehouden en op een vooraf bepaalde mengverhouding ingesteld kan worden, terwijl onder handhaven van de mengverhouding de absolute laagdikte door wijziging van de snelheid van de band 34 kan worden ingesteld.

Opdat ondanks wijziging van de bandsnelheid de afwerpkromme 10 40 van het materiaal aan het afwerpeinde 35 op de te verzorgen plaats voor verdere verwerking, aankomt, kan het afwerpeinde 35 in transport-richting worden ingesteld. Hiertoe is de transportband 34 in een in de transportrichting langs een geleiding 38 instelbaar gestel 48 aangebracht.

In een de geleiding 38 dragende onderconstructie 42 is een instelspil 15 44 gelegen, welke is voorzien van een handwiel 46 en door een aan het gestel 41 aangebrachte moer 48 is geleid, zodat door draaiing van het handwiel 46 de stand van het gestel 41 en daarmede van het afwerpeinde 35 van de transportband 34 instelbaar is.

Om de gelijkmatige verdeling van het uit de doseerinrichtingen 20 32 op de transportband 34 afgegeven materiaal tot aan het bandeinde 35 in stand te houden, is de transportband 34 horizontaal aangebracht en bovendien is zijn voor het opnemen van het materiaal bestemde bovenste part 50 afgesteund door een steunplaat 52, welke het bovenste part 50 ook dwars op de bewegingsrichting vlak houdt, zodat het gevaar is vermeden, 25 dat'het materiaal op grond van een anders mogelijke welving van het bovenpart 50 in dwarsrichting naar het midden van de band of ook naar de randen van de band toe wordt verdicht. Daar de band althans in hoofdzaak over de gehele breedte met materiaal wordt bedekt, verhinderen zijdelingse afscherm-lijsten 54a en 54b, die de spleet tussen het onderste einde van de doseer- « 30 inrichtingen 32 en de transportband 34 overbruggen en op de binnenzijde van de band van nabij de zijranden van de transportband 34 aangebrachte zijdelingse ribben 56a en 56b deze ribben overlappen, dat uit de doseerinrichtingen 32 uittredend materiaal naast de band 34 geraakt.

Om met de menginstallatie 31 verschillende materialen, 35 bijvoorbeeld korrelvormige of poedervormige materialen, of door verkleining van foelieafval verkregen vlokvormig materiaal, al naar behoefte bij te kunnen meten, en om in het bijzonder de voor het uitvoeren van de werkwijze belang- 8500104 -9- 24428/CV/tv rijke, althans nagenoeg continue toevoer van de gedoseerde materialen naar de transportband 34 in niet te dichte stroom mogelijk te maken, zijn tot nu toe bekende doseerinrichtingen niet geschikt. In de fig. 3 tot 5 wordt een doseerinrichting beschreven, welke in het bijzonder voor 5 de uiteengezette mengwerkwijze en voor het doseren van korrelig of poedervormig materiaal geschikt is.

Tussen de toevoerschacht 30 en de afgifteopening 36 omgrenst een althans in hoofdzaak rechthoekig huis 86 de materiaalstroomdoorsnede, welke voor de doseerhandeling door twee evenwijdig naast elkaar aangebrachte, 10 synchroon tegengesteld lopend aandrijfbare cellenwalsen 58a en 58b wordt onderbroken. De links weergegeven wals 58a is plaatsvast, echter draaibaar in het huis 86 gelegen, terwijl daarentegen de rechterwals 58b draaibaar in legers 59 is gelegerd, welke legers in horizontale geleidingen 61 in het huis 86 verstelbaar zijn. Tot dit doel zijn met de legers draaibaar, in 15 axiale richting echter vast, schroefdraadspillen 63 verbonden, die zijn geleid door aan het huis 86 aangebrachte moeren 65 en aan het vrije einde, bijvoorbeeld met een vierkant 67 voor het opsteken van een kruk zijn uitgerust.

De cellenwalsen 58a en 58b zijn aan hun omtrek voorzien 20 van een aantal verhoudingsgewijs vlakke, uitgeronde, door ruggen 62 gescheiden cellen 60, waarbij de ruggen 62 en daarmede de cellen 60 schuin op de as van de met hun uitgeruste cellenwalsen 58a respectievelijk j 58b verlopen, waarbij ruggen 62 en cellen 60 van de beide cellenwalsen 58a en 58b ten opzichte van elkaar op de wijze van een schuine vertanding voor 25 onderlinge ingrijping zijn opgesteld. De flanken van de ruggen 62 zijn zo gevormd, dat zij zich bij overeenkomstig ingestelde asafstand en overeenkomstig ingestelde hoekstand van de beide cellenwalsen 58a en 58b ten opzichte van elkaar, als tandflanken op elkaar kunnen afrollen.

Om een dergelijke instelling van de beide cellenwalsen 58a 30 en 58b mogelijk te maken, is niet slechts de instelling van de cellenwals 58b in horizontale richting met behulp van de schroefdraadspillen 63 noodzakelijk, maar veeleer moet ook een overeenkomstige instelling van de cellenwals 58b met betrekking tot zijn eigen draaiingsas uitgevoerd worden. Tot dit doel is, zoals in fig. 5 slechts schematisch als een 35 mogelijke constructievorm is weergegeven, de cellenwals 58b door een conische koppeling 69 met zijn as 71 verbonden. De as 71 is hol en bevat • een*instelspil 73, die aan zijn naar buiten stekende einde is voorzien van een vierkant 75 voor het opsteken van een kruk. In het gebied van de conische koppeling is de as 71 voorzien van een sleuf 77, door welke een 8500104 -10- 24428/CV/tv grijper 79 naar buiten steekt, die binnen de as 71 is voorzien van een schroefdraadboring, die wordt doorkruist door de instelspil 73. De grijper 79 werkt met een met betrekking tot de as 71 axiaal verstelbare klemconus 81 samen, welke als deel van de conische koppeling 69 met een met de 5 cellenwals 58b verbonden conus 83 samenwerkt.

Indien door draaiing van de spil 73 de tegen een draaiing geborgde grijper 79 in fig. 5 naar rechts wordt bewogen, wordt de conische koppeling 69 ontlast, hetgeen door een niet getekende veer kan worden ondersteund, en de cellenwals 58b kan ten opzichte van de as 71 worden 10 gedraaid. Aansluitend wordt de instelspil 73 in tegengestelde richting gedraaid en spant de grijper 79 de beide delen 81 en 83 van de conuskoppeling vast op elkaar, zodat de cellenwals 58b draaivast met de as 71 is verbonden.

Eventueel kan aan beide einden van de cellenwals 58b een 15 koppeling worden aangebracht, waartoe de instelspil de as 71 op een overeenkomstige lengte moet doortrekken.

In een aan een eindzijde van het huis 86 aangebrachte drijfwerkkast 101 bevindt zich een kettingaandrijving voor de synchrone in tegengestelde richting plaatsvindende aandrijving van beide cellen-20 walsen 58a en 58b. Aan ieder van de walsen is een kettingwiel 103 respectievelijk 104 toegevoegd en de aandrijfketting 102 kruist het door de assen van beide cellenwalsen 58a en 58b verlopende vlak, zodat de kettingwielen 103 en 104 tegengesteld aan elkaar draaiend worden aangedreven. De ketting 102 is via twee omleidwielen 105 en 106 geleid, van 25 welke het omleidwiel 105 vertikaal instelbaar is, hetgeen schematisch door een geleiding 107 en een met een vierkant 108 uitgeruste instelspil 109 (fig. 3) is aangeduid. Er kunnen zodoende wijzigingen van de asafstand van de cellenwalsen 58a en 58b worden'vereffend, terwijl anderzijds een omkering van de looprichting van de cellenwalsen 58a en 58b mogelijk is, 30 indien dit bijvoorbeeld bij de reiniging gewenst is.

Om de toegankelijkheid van de cellenwalsen 58a en 58b voor het verwijderen van eventueel vastgeklemd materiaal en algemeen voor de reiniging te vergemakkelijken, kan het bovenste huisgedeelte 86' om een scharnier 91 omhoog gezwenkt worden.

35 De aandrijving van de cellenwalsen 58a en 58b wordt bijvoor beeld uitgevoerd via de asstomp 94.

In een voor het doseren van granulaat of kleine kunststof-deeltjes, bijvoorbeeld uit een snijmolen, geschikte instelling is de hoekstand van de cellenwals 58b zo gekozen, dat in de ingrijpingszone van 8 5 0 o 1 0 4 "Ί -11- 24428/CV/tv beide walsen de rug 62 van de ene wals nauwkeurig in het midden van de cel 60 van de andere wals steekt, waarbij de flanken van de ruggen 62 elkaar niet raken; er blijft veeleer een met de maximaal toelaatbare deeltjes grootte overeenkomende spleet vrij. Daarbij wordt ook de as-5 afstand van beide walsen 58a en 58b zo ingesteld, dat de in omtreks-richting verlopende begrenzing van de rug van de ene wals een overeenkomstige afstand van de bodem van de cel 60 van de andere wals handhaaft.

Geraken deeltjes, die de maximale maat overschrijden, in het ingrijpingsgebied, dan worden zij door de druk van de walsen 58a en 10 58b samengeknepen op de maximale maat.

Door overeenkomstige wijziging van de hoekstand en de asafstand kan de inrichting eventueel op andere grootten van deeltjes !

worden ingesteld. I

Om ook de dosering van poedervormig materiaal mogelijk te 15 maken, worden de beide cellenwalsen zo ingesteld, dat de flanken van

de ruggen 62 in het ingrijpingsgebied op elkaar afrollen, zodat wordt J

verhinderd, dat poedervormig materiaal door gaten van de vertanding ! ongehinderd kan doorstromen. j

Door de voor het doseren van poedervormig materiaal nood- ' 20 zakelijke toenadering van de cellenwalsen 58a en 58b zal het nabij de huiswand 86 gelegen gebied van de cellenwals 58b en de huiswand een spleet geopend worden, welke op zijn beurt het doorstromen van het materiaal mogelijk zal maken, indien ook de daar naar boven gerichte beweging van de cellenwals 58b dit een weinig tegenwerkt. Doelmatig is 25 het dan ook, indien men in dit gebied een met de legers 59 verbonden en gemeenschappelijk met deze legers en de cellenwals 58b verstelbaar binnenste wandelement 72' aanbrengt, dat dicht nabij de omtrek van de cellenwals 58b is aangebracht.

Voor het doseren van vlokvormig materiaal, dat bijvoorbeeld 30 door het verkleinen van kunststoffolies is verkregen, respectievelijk voor het doseren van kunststofafval, dat folievormige kunststofdeeltjes zou kunnen bevatten, zijn de varianten van de doseerinrichting volgens de fig. 6-10 bijzonder geschikt. Deze doseerinrichtingen bezitten telkens slechts een enkele cellenwals 58b van de reeds beschreven soort, welke 35 met verhoudingsgewijs vlakke cellen 60 zijn uitgerust, die in doorsnede zijn uitgerond, om het aanhechten van materiaal tegen te gaan.

De tussen de cellen 60 aanwezige ruggen 62 werken met een 85 0 0 1 0 4 -12- 24428/CV/tv mes 66, dat aan de wand 72 van de de cellenwals bevattende kamer gelegerd is, zodanig samen, dat de telkens vooruit lopende kant 68 van de rug 62 als tegensnede met de evenwijdig aan de as van de cellenwals 58 verlopende snede 70 van het mes 66 samenwerkt. Om een effectieve trekkende snede 5 te bereiken verlopen de cellen 60 respectievelijk ruggen 62 ook hier schuin op de as van de cellenwals 58, bij voorkeur zodanig, dat aan het ene axiale einde van het cellenwiel 58 de vooruitlopende kant 68 van de vooruitlopende rug 62 juist het snijdende contact met de snede 70 verliest, indien aan het andere axiale einde van de cellenwals 58 10 juist de vooruitlopende kant 68’ van de daaropvolgende rug 62' het snijdende contact met de snede 70 begint.

De in looprichting van de cellenwals 58 aan de toevoer-schacht 30 grenzende wand 72 is tot in het gebied van de snede 70 geleid, zodat zich een wigvormige intrekspleet 74 vormt, door welke 15 het materiaal aan het snijgebied en de doserende cellen 60 wordt toegevoerd. Indien het materiaal zich in het snijgebied zou vastklemmen wordt de draairichting van de cellenwals 58 omgekeerd. Daar de opstelling symmetrisch is uitgevoerd, dat wil zeggen iedere draairichting telkens een mes 66 respectievelijk 66' is toegevoegd, kan deze wisseling op ieder tijdstip 20 worden uitgevoerd. Om het continu werken in stand te houden, bestaat ook de mogelijkheid, het bij de as van de cellenwals optredende draaimoment te bewaken om bij het overschrijden van. een vooraf bepaalde waarde de draairichting te verwisselen.

Deze opstelling is voor de toevoer van folievormig materiaal 25 goed geschikt, aangezien de folies in de intrekspleet 74 getrokken en in overeenstemming met de dichte volgorde van de ruggen 62 en het geringe volume van de cellen 60, evenals ook ten gevolge van het schuine verloop van de cellen 60, de doseerinrichting.32a als verhoudingsgewijs dunne stroom vlokvormige deeltjes verlaten, zelfs indien aanvankelijk grotere 30 foliedeeltjes in de toevoerschacht 30 geraken.

Om ook ander dan folievormig materiaal of zeer klein korrelig materiaal met een doseerinrichting van deze soort te kunnen doseren, is bij de variant volgens de fig. 7 en 8 de doseerinrichting 32b zo uitgevoerd, dat de toegang tot het snijgebied verstelbaar is, terwijl aanvullend op de 35 in fig. 6 weergegeven constructie de naar de intrekspleet 74’ leidende wand 72’ in het door de messnijkanten 70' verlopende diametrale vlak in radiale richting instelbaar zijn, waarbij de instelmogelijkheid meer of minder schematisch door vier met iedere wand 72’ verbonden schroefdraad- 8500104 -13- 24428/CV/tv bouten 78 is aangeduid, die door telkens in vaststaande, het huis van de inrichting vormende, buitenste wandelementen 80 ingevoegde geleidings-hulsen 82 evenwijdig aan elkaar zijn geleid en die bovendien paarsgewijs zich uitstrekken door vertikale beugels 84, die op afstand van de wand-5 elementen 80 zijn aangebracht en met het in zijn geheel met 86 aangeduide huis van de doseerinrichting 32b zijn verbonden. Aan weerszijden van een beugel 84 zijn op de schroefdraadbouten 78 moeren 88a en 88b aangebracht, die het mogelijk maken, de schroefdraadbouten en daarmede de met hun verbonden wanden 72’ in een aan de door de snijkanten 70' gelegd 10 diametraal vlak evenwijdige richting in te stellen en vast te stellen.

Men zal de afstand van de binnenvlakken van de wanden 72' van de messnijkanten 70f overeenkomstig de maximaal toelaatbare deeltjesgrootte zo kiezen, dat slechts deeltjes tot in de snijzone geraken, die daar op de maximale deeltjesgrootte kunnen worden verkleind.

15 Bij de beide het laatst beschreven varianten 32a en 32b van de doseerinrichting zijn de messen 66 respectievelijk 66’ voorzien van sleufgaten 90 en kunnen daarbij door boutverbindingen 92 worden ingesteld.

Indien enerzijds folievorraig materiaal, anderzijds ook 20 verhoudingsgewijs hard korrelvormig materiaal gedoseerd moet worden, kan de variant volgens fig. 9 gunstig worden toegepast. Er bestaat namelijk het gevaar, dat te hard materiaal, de in het bijzonder voor het verkleinen van folies bestemde messen 66 respectievelijk 66' te snel zal verslijten.

Zou men dan ook het in looprichting van de cellenwals 58 liggende mes 25 66 of 66' slechts verwijderen, dan zou het korrelvormige materiaal zonder doseerwerking door de dan open spleet kunnen doortreden. Er is dan ook in fig. 9 het mes 66 verwijderd en op zijn plaats een geleidingskap 47 bevestigd, die ongeveer concentrisch aan de omtrek van de wals verloopt.

De de inloop in de spleet tussen cellenwals 58 en de geleidingskap 47 30 bepalende wand 72* is overeenkomstig ten opzichte van het buitenste wandelement 80 teruggeplaatst om de inloopspleet te verwijden. De geleidingskap 47 is voorbij het diepste punt van de cellenwals 58 gevoerd, opdat de tussen cellenwals 58 en geleidingskap 47 indringende materiaaldeeltjes niet onder de invloed van de zwaartekracht naar onderen 35 kunnen uitvallen, waardoor het doseren nadelig zou worden beïnvloed. Veeleer moeten de deeltjes door de cellenwals tot aan het einde van de geleidingskap 47 opgelicht worden, van waar zij dan door de afgifteopening 8 * 0 -Λ 1 0 * V > W I V * k' i -14- 24428/CV/tv van de doseerinrichting 32c vallen.

Door wisseling van de draairichting van de cellenwals 58 kan deze doseerinrichting 32c met de beschreven uitrusting naar keuze voor het doseren van folievormig of van korrelvormig materiaal worden 5 ingezet.

Opdat tijdens bedrijf met het mes 66' de folievlokken niet op de geleidingskap 47 van de doseerinrichting 32c botsen, terwijl zij mogelijkerwijs door de cellenwals 58 een weinig voorbij het gebied van de snijkant 70’ mee getrokken worden, kan de geleidingskap 47 10 om een aan de as van de cellenwals 58 evenwijdige, in het gebied van de snijkanten verlopende as 49 uit het gebied onder de cellenwals 58 in een ruststand worden verzwenkt, die in fig. 9 in stippellijnen is weergegeven en in welke zij bijvoorbeeld door een in een boring 45 ingrijpende steekbout kan worden vastgezet. Dezelfde soort vastzetting 15 kan ook voor de werkstand zijn aangebracht.

Bij de verwerking van kunststofdeeltjes wordt weliswaar getracht metalen lichamen of metalen deeltjes uit het kunststofmateriaal te verwijderen, waarvoor metaaldetectors en/of magnetisch werkende metaalafschelders worden toegepast, om in het bijzonder stalen delen 20 of stalen deeltjes te verwijderen, die de oorzaak van kostbare schades kunnen zijn. In de praktijk is echter gebleken, dat desondanks niet kan worden uitgesloten, dat aan de verkleiningsinrichtingen, bijvoorbeeld snijmolens, nog metalen deeltjes worden·toegevoerd, die te zamen met door slijtage gevormde deeltjes, zoals bijvoorbeeld uitgebroken delen 25 van meskanten, ook nog in het strooibare, voor toevoer aan de knijpwals- pers bestemd materiaal zijn te vinden. Om kostbare beschadigingen te vermijden en de kwaliteit van de vervormde kunststofprodukten te verbeteren moeten deze deeltjes voor de knijpwalspers uit het te verwerken materiaal worden verwijderd, waartoe zich door het vormen van een dunne materiaallaag op 30 de transportband 34 een bijzonder goede gelegenheid biedt, daar de afstand tussen een magneet en het eventueel te verwijderen metalen deeltje zeer gering kan worden gehouden en de weerstand van de niet metalen materiaal-deeltjes tegen de verwijdering van het metalen deeltje eveneens overeenkomstig de laagdikte gering is.

35 Er wordt daarom bijvoorbeeld - zoals in fig. 10 weergegeven - tussen de doseerinrichtingen 32 en het afwerpeinde 35 van de transportband 34 een zich over de gehele breedte van de transportband 34 uitstrekkende, 85 0 C 1 0 4 -15- 22428/CV/tv schematisch weergegeven en met 23 aangeduide inrichting voor de magnetische afscheiding van metaal aangebracht, waarbij bij voorkeur diens afstand tot de transportband 34 in vertikale richting instelbaar is. Het kan daarbij gaan om een magnetische lijst met een reinigingsinrichting, of 5 om een de transportband 34 kruisende band, die hetzij zelf magnetisch is of die op de de transportband 34 toegekeerde zijde van een magneet verloopt en aan welke op afstand van de transportband 34 een afstrijker is toegevoegd. Bijvoorbeeld kan de reinigingsband zijn voorzien van permanente magneten.

10 De magnetische lijst kan zijn uitgevoerd als balk waarop elektromagneten zijn geplaatst, welke balk om een dwars op de verplaatsings-richting van de transportband 34 verlopende as draaibaar kan zijn gelegerd, opdat afwisselend telkens een van althans twee om deze as onder een hoek versprongen vlakken in een werkzame stand ten opzichte van de transport-15 band 34 kunnen worden uitgericht, waarbij dan telkens het andere vlak kan worden gereinigd. !

Een andere variant bestaat daarin, dat de aan het afwerpeinde ; 35 van de transportband 34 aangebrachte omleidrol 37 is uitgerust met !

magneten, zodat zij werkzaam wordt als inrichting voor het afscheiden I

20 van metaal, doordat zij de zich in het te transporteren materiaal bevindende metalen deeltjes op de transportband 34 vasthoudt, terwijl de niet-magnetische deeltjes worden afgeworpen. Om het afwerpgebied tussen de niet magnetische kunststofdeeltjes en de afgescheiden metalen deeltjes ruimtelijk beter te scheiden, kan in aansluiting aan de omleidrol 37 25 het onderste part 51 van de transportband 34 nog worden geleid over een met magneten uitgeruste plaat 39· Door een afstrijker 45 en een geleidings-plank 43 kan het uitgescheiden metalen materiaal worden afgevoerd.

Nog als verdere variant zij vermeld, dat men de transportband 34 zelf kan uitrusten met ingebedde permanente magneten, waarbij 30 dan eveneens de metalen deeltjes worden geleid om de omleidrol 37 en dan door de afstrijker 45 van de transportband 34 kunnen worden vrijgemaakt, terwijl de kunststofdeeltjes aan het afwerpeinde 35 worden afgeworpen.

De verplaatsingssnelheid van de band moet voor een werkzame 35 afscheiding van metaal zodanig worden gekozen, dat een zo gering mogelijke laagdikte ontstaat en bij materiaal met een korrelvormige structuur de korreltjes elkaar niet onderling afdekken, zodat door het op elkaar liggen 85 0 C 1 0 4 » * * -16- 24428/CV/tv van metalen deeltjes het verwijderen daarvan door het magnetische veld niet wordt gehinderd.

De cellenwalsen 58, 58a en 58b zijn hol uitgevoerd, zodat de mogelijkheid bestaat om via de vakman bekende en dan ook hier niet 5 nader uiteengezette aansluitingen via de aan beide zijden van het huis 86 naar buiten geleide asstompen, bijvoorbeeld 94 en 96 in fig. 8, een toevoerleiding en afvoerleiding voor een verwarmingsmedium aan te sluiten. Veelvuldig, bijvoorbeeld bij het verwerken van kunststof in een knijpwals-pers, staat een opgewarmd koelmedium ter beschikking, dat kan worden 10 gebruikt, om het te doseren materiaal voor te verwarmen. Bij het plastificeren van kunststof kan daardoor een daling van de totale energiebehoefte worden bereikt.

8 5 0 0 1 9 4

Claims (21)

1. Werkwijze voor het mengen van stortbare materialen met vooraf bepaalde mengverhouding als deel van een de materialen verwerkende 5 werkwijze, met het kenmerk, dat de materialen telkens afzonderlijk door een althans nagenoeg continu werkende doseerinrichting bijgemeten en van de uitgang van de doseerinrichting in vrije val op een horizontaal en vlak geleide transportband opgestrooid en van het afwerpeinde van de transportband in vrije val de plaats voor verdere verwerking toegevoerd 10 worden.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de materialen als op elkaar liggende lagen op de transportband worden opgestrooid.

3. Werkwijze volgens een der conclusies 1 of 2, met het ken-15 merk, dat het op de transportband aanwezige materiaal door een magnetisch werkende metaalafscheider wordt bevrijd van metalen deeltjes. 1

4. Opstelling voor het uitvoeren van de werkwijze volgens 1 i een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat boven een horizontaal I en vlak tot boven het met mengmateriaal te verzorgen gebied geleide ! 20 transportband (34) in transportrichting op elkaar volgende meerdere althans ' nagenoeg continu werkende doseerinrichtingen (32, 32a, 32b, 32c) voor stortbare materialen zodanig zijn aangebracht, dat het door hun afgegeven materiaal in vrije val over althans nagenoeg de gehele breedte van de transportband (34) op deze transportband valt.

5. Opstelling volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat in de materiaalstroomdoorsnede van iedere doseerinrichting (32, 32a, 32b, 32c) tussen een toevoeropening (30) en een afgifteopening (36) althans een cellenwals (58, 58a, 58b) aangebracht is, welke om een door de materiaalstroomdoorsnede lopende as draaibaar en met in omtreksrichting op elkaar 30 volgende, zich naar de omtrek openende, vlakke, gootvormige cellen (60) is voorzien, die door schuin op de as van de cellenwals verlopende ruggen (62) van elkaar zijn gescheiden en zich tussen beide axiale einden van de cellenwals (58, 58a, 58b) uitstrekken.

6. Opstelling volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat in 35 de materiaalstroomdoorsnede een enkele cellenwals (58) is aangebracht en dat de materiaalstroomdoorsnede aangrenzend aan de omtrek van de cellenwals (58) door een ten opzichte van de cellenwals (58) vaststaand mes (66) met de cellenwals (58) toegekeerde snijkant (70) wordt begrensd en s - π o 1 0 4 V* V· v * * T *'> ï τ -18- 24428/CV/tv de naar de messnijkant (70) toelopende buitenkanten (68) van de ruggen (62) de messnijkant (70) als tegenmeskant toegevoegd zijn.

7. Opstelling volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat aan weerszijden van de cellenwals (58) messen (66, 66’) zijn aangebracht.

8. Opstelling volgens een der conclusies 6, 7> met het kenmerk, dat een aan de as van de cellenwals (58) evenwijdig, een toevoerschacht in looprichting van de cellenwals begrenzend, naar de snijspleet tussen mes (66) en cellenwals (58) leidend geleidingsvlak (72’) betrokken op het de snijspleet bevattende radiale vlak van de cellenwals (58) in 10 radiale richting instelbaar is.

9· Inrichting volgens een der conclusies 5 tot 7, met het kenmerk, dat de messen (66, 66') uitwisselbaar zijn bevestigd en dat in plaats van een mes (66) een om de cellenwals (58) uit het gebied van de messnijkant (70) tot voorbij het diepste punt van de cellenwals 15 (58) heen met afstand grijpende, ten opzichte van de cellenwals (58) althans nagenoeg concentrisch verlopende geleidingskap (47) te bevestigen is.

10. Inrichting volgens conclusie 9» met het kenmerk, dat de geleidingskap (47) om een nabij het bevestigingsgebied aangebrachte, 20 evenwijdig aan de as van de cellenwals (58) verlopende as (49) uit een ten opzichte van de cellenwals (58) althans nagenoeg concentrische werk-stand in een van de cellenwals (58) verwijderde ruststand verzwenkbaar en in beide standen vastzetbaar is.

11· Opstelling volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de 25 doseerinrichting (32) twee evenwijdig naast elkaar aangebrachte, de materi-aalstroomdoorsnede opvullende, synchroon tegengesteld draaiend aandrijf-bare cellenwalsen (58a, 58b) met op de wijze van een schuine vertanding voor het op elkaar afrollen geschikte ruggen (62) omvat terwijl de asafstand en de op de omtreksrichting betrokken hoekstand van de 30 walsen (58a, 58b) ten opzichte van elkaar instelbaar zijn.

12. Opstelling volgens een der conclusies 5 tot 11, met het kenmerk, dat begin en einde van iedere rug (62) in omtreksrichting over de rugafstand ten opzichte van elkaar zijn versprongen.

13. Opstelling volgens een der conclusies 5 tot 12, met het 35 kenmerk, dat de cellen (62) een uitgeronde doorsnede bezitten.

14. Opstelling volgens een der conclusies 5 tot 13, met het kenmerk, dat de materiaalstroomrichting naar en van de cellenwalsen (58, 8500104 "Ί * -19- 24428/CV/tv 58a, 58b) vertikaal is aangebracht en dat de materiaalstroomdoorsnede van vertikaal of van naar beneden uit de vertikaal terugwijkende wanden wordt begrensd.

15. Opstelling volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat voor 5 de wijziging van de asafstand een van de cellenwalsen (58b) verstelbaar is en dat de deze verstelbare cellenwals (58b) rakende begrenzing (72') van de materiaalstroomdoorsnede gemeenschappelijk met deze cellenwals (58b) verstelbaar is.

16. Opstelling volgens een der conclusies 5 tot 15, met het 10 kenmerk, dat althans een deel (86’) van een het toevoergebied boven de cellenwals respectievelijk cellenwalsen (58, 58a, 58b) omgevend huis (86) afneembaar of wegklapbaar is.

17· Opstelling volgens een der conclusies 5 tot 16, met het kenmerk, dat de cellenwals respectievelijk cellenwalsen (58, 58a, 58b) : 15 hol uitgevoerd zijn en telkens zijn voorzien van aansluitingen voor i stromingsmiddel voor de toe- en afvoer van een verwarmingsmedium. i

18. Opstelling volgens een der conclusies 4 tot 17, met het j i kenmerk, dat het afwerpeinde (35) van de transportband (34) in transport-richting instelbaar is. 20

19· Opstelling volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de transportband (34) in een in transportrichting instelbaar gestel (41) ! is aangebracht.

20. Opstelling volgens een der conclusies 4 tot 19» met het kenmerk, dat tussen de doseerinrichtingen (32, 32a, 32b, 32c) en het 25 afwerpeinde (35) van de transportband (34) een de transportband kruisende, ^ magnetische inrichting (23) voor het afscheiden van metaal is aangebracht.

21. Opstelling volgens een der conclusies 4 tot 19» met het kenmerk, dat de transportband (34) is bekleed met magneten en in de verplaatsingsrichting van de band achter het afwerpeinde (35) van de 30 transportband (34) een afstrijkinrichting (41) is aangebracht. 8500104