NL8300588A - Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. - Google Patents

Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. Download PDF

Info

Publication number
NL8300588A
NL8300588A NL8300588A NL8300588A NL8300588A NL 8300588 A NL8300588 A NL 8300588A NL 8300588 A NL8300588 A NL 8300588A NL 8300588 A NL8300588 A NL 8300588A NL 8300588 A NL8300588 A NL 8300588A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
spreading member
rotation
spreading
axis
reservoir
Prior art date
Application number
NL8300588A
Other languages
English (en)
Other versions
NL192240C (nl
NL192240B (nl
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8300588A priority Critical patent/NL192240C/nl
Priority to GB08403849A priority patent/GB2135164B/en
Priority to EP87200790A priority patent/EP0238153B1/en
Priority to AT87200790T priority patent/ATE129848T1/de
Priority to DE19843405245 priority patent/DE3405245A1/de
Priority to EP84200199A priority patent/EP0117005A3/en
Priority to FR8402268A priority patent/FR2540701B1/fr
Publication of NL8300588A publication Critical patent/NL8300588A/nl
Priority to GB08601615A priority patent/GB2174882B/en
Priority to FR888811171A priority patent/FR2617368B1/fr
Priority to NL9400653A priority patent/NL193302C/nl
Publication of NL192240B publication Critical patent/NL192240B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL192240C publication Critical patent/NL192240C/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01CPLANTING; SOWING; FERTILISING
    • A01C17/00Fertilisers or seeders with centrifugal wheels
    • A01C17/006Regulating or dosing devices

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Catching Or Destruction (AREA)
  • Fertilizing (AREA)
  • Sowing (AREA)
  • Pretreatment Of Seeds And Plants (AREA)
  • Crystals, And After-Treatments Of Crystals (AREA)
  • Load-Engaging Elements For Cranes (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

r Λ «r- C. van der Lely IT.V., Yfeverskade 10, Maasland.
“Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal."
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal, voorzien van ten minste één reservoir voor het te versprei-' den materiaal en ten minste één om een draaiingsas verdraai-5 baar verspreidorgaan, waarbij het reservoir is voorzien van ten minste twee op korte afstand van elkaar gelegen afvoer-openingen waardoor het materiaal vanuit het reservoir aan het verspreidorgaan kan worden toegevoerd.
Een doel van de uitvinding is de uitstrooiing van 10 het materiaal op gunstige wijze te kunnen beïnvloeden om een gelijkmatige verdeling van het materiaal over het te bestrooien oppervlak te verkrijgen.
Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden wanneer de lengte van de naar elkaar toe gekeerde zijden van de 15 afvoeropeningen groter zijn dan de lengte van de van elkaar afgekeerde zijden van de afvoeropeningen. Door deze vorm van de afvoeropeningen wordt het materiaal aan het verspreidorgaan toegevoerd, zodanig dat het strooibeeld naar beide zijden toe gelijkmatig vermindert, zodat een praktisch goed 20 uitvoerbare overlap met strooibeelden van naast gelegen strooigangen kan worden verkregen voor het verkrijgen van een gelijkmatige verspreiding over het te bestrooien oppervlak. Verder kan per tijdseenheid een grote hoeveelheid materiaal uit de afvoeropeningen afgevoerd worden waarbij het 25 materiaal over grote breedte is uit te strooien.
Volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding is de afvoeropening aangebracht in een wandgedeelte dat zich in een richting vanaf de draaiingsas schuin omhoog uitstrekt en dat het verspreid-30 orgaan een plaatvoimig vlak heeft dat onder de afvoeropening is gelegen, waarbij de laagst gelegen zijde van de afvoeropening op een afstand van minimaal ongeveer 10 mm van het verspreidorgaan is gelegen en het verspreidorgaan ten minste één werpschoep bezit, waarvan het dichtst bij de draaiingsas 35 gelegen einde althans op een cirkel rond de draaiingsas van het verspeidorgaan is gelegen, waarvan een deel zich, even- 8300588 - 2 - ft \ » , wijdig aan de draaiingsas gezien, onder de afvoeropening uitstrekt .
Door deze constructie kan een grote hoeveelheid materiaal per tijdseenheid uit het reservoir stromen en op 5 gunstige wijze door het verspreidorgaan worden opgenomen.
Door de maatregelen volgens de uitvinding wordt een vaste ligging van de uitstrooirichting door het verspreid-orgaan om de draaiingsas daarvan verkregen onafhankelijk van de soort materiaal die uitgestrooid wordt. Hierdoor is 10 geen verstelling van verschillende onderdelen van de inrichting nodig bij het uitstrooien van andere soorten materiaal. De inrichting kan hierdoor eenvoudig blijven, terwijl het gebruik wordt vergemakkelijkt.
Het opnemen van het uit de afvoeropeningen stro-15 mende materiaal door het verspreidorgaan kan op gunstige wijze beïnvloed worden wanneer de bovenrand van een werp-schoep ter plaatse van de wand van het reservoir waarin de afvoeropening is aangebracht althans nagenoeg evenwijdig aan deze wand is gelegen.
20 Het geleiden van het materiaal door de werpschoepen kan gunstig beïnvloed worden wanneer evenwijdig aan de draaiingsas van het verspreidorgaan gezien een werpschoep volgens een vloeiende kromme is gekromd, waarbij de holle zijde van deze kromming naar voren is gelegen ten opzichte van de 25 normale draairichting van het verspreidorgaan. Hierbij is het gunstig wanneer de kromming zodanig is aangebracht dat het verst van de draaiingsas gelegen punt van de werpschoep rakend aan een radiaal vanuit de draaiingsas van het verspreidorgaan is gelegen.
30 Om de opname vanuit de afvoeropening stromend materiaal door de werpschoepen van het verspreidorgaan te maximaliseren is volgens de uitvinding boven het verspreidorgaan een omleidingskap aangebracht, die zich vanaf een hoger gelegen punt naar een lager gelegen punt schuin naar 35 beneden in een richting vanaf de draaiingsas van het verspreidorgaan uitstrekt. De door een werpschoep niet goed opgevangen materiaaldeeltjes worden door de omleidingskap gevangen en teruggeleid naar de werpschoep, zodat deze het materiaal op de gewenste wijze kan uitstrooien.
8300588 * m - 3 - . Λ. 1
Het uitstrooien van het materiaal binnen de vastgestelde uitstrooihoek om de draaiingsas van het verspreid-orgaan kan geoptimaliseerd worden door om althans een deel van de omtrek van het verspreidorgaan een geleidingsorgaan 5 aan te brengen dat met de onderzijde lager is gelegen dan de onderzijde van een uiteinde van een werpschoep en van een rand is voorzien die zich schuin naar beneden in de richting van de. draaiingsas uitstrekt* De schuin gelegen rand vormt hierbij een steunrand voor het materiaal dat langs het 10 geleidingsorgaan wordt medegenomen, de rand voorkomt dat het langs het orgaan meegenomen materiaal onder uit het orgaan valt. Hi erdoor wordt het materiaal tot het einde van het geleidingsorgaan met het verspreidorgaan medegenomen en op de gewenste wijze in de gewenste richting uitgestrooid.
15 De constructie van de uitvinding is op gunstige wijze toe te passen bij een inrichting, die is voorzien van twee tegen elkaar in roterende verspreidorganen die het materiaal symmetrisch ten opzichte van elkaar over dezelfde strook uitstrooien.
20 Om betrekkelijk grote hoeveelheden materiaal, die per strooigang over grote breedte uitgestrooid kunnen worden in het reservoir te kunnen meenemen is het gestel zwaar van constructie, terwijl het reservoir is voorzien van een opzet-stuk zodanig dat de inhoud van het reservoir op eenvoudige 25 wijze vergroot kan worden. Hierbij is volgens de uitvinding het opzetstuk voorzien van wanden die in het verlengde. liggen van de bovenwanden van het reservoir die naar boven toe convergeren.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de 30 hand van de tekeningen van een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 1 is een zijaanzicht van een strooi-inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 2 is een vooraanzicht van de in fig. 1 weer-35 gegeven inrichting.
Figuur 3 geeft de inrichting in bovenaanzicht weer, waarbij het reservoir is weggelaten.
8300538 » tf t * - 4 -
Figuur 4 geeft op vergrote schaal een deel van het bovenaanzicht volgens figuur 3 weer.
Figuur 5 geeft een doorsnede van een werpschoep weer, gezien volgens de lijn V - V in figuur 4.
5 Figuur 6 is een doorsnede over een werpschoep volgens de lijn VI - VI in fig. 4.
Figuur 7 is een aanzicht volgens pijl VII op het gedeelte van fig. 4, waarbij een gedeelte in verticale doorsnede is weergegeven.
10 Figuur 8 geeft op vergrote schaal een aanzicht op de afvoeropeningen van het afvoergedeelte van het reservoir weer.
Figuur 9 geeft een vertikale doorsnede weer over een gedeelte van een verspreidorgaan met daarop aansluitende 15 geleidingsorganen.
Figuur 10 geeft schematisch een strooibeeld weer.
Figuur 11 is een vertikale doorsnede volgens de lijn XI - XI in fig. 4.
Figuur 12 is een aanzicht volgens de pijl XII 20 in fig. 11.
Figuur 13 geeft een bovenaanzicht weer van een verstelmechanisme voor de doseerorganen van de inrichting.
Figuur 14 is een aanzicht op het verstelmechanisme gezien in de richting volgens de pijl XIV in fig. 13» 25 Figuur 15 is een zijaanzicht van de verstelinrich- ting, gezien in de richting volgens de pijl XV in fig. 13*
Het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding omvat een gestel 1 waaraan een reservoir 2 is aangebracht. Het reservoir 2 heeft twee af-30 voertuiten 3 en 4 waaronder verspreidorganen 5 en 6 zijn aangebracht .
Het gestel 1 heeft, bij verticale stand van de inrichting, vertikaal staande hoofdgestelbalken 11 en 12, die in de breedterichting van de inrichting op afstand van elkaar 35 zijn gelegen en zich evenwijdig aan elkaar uitstrekken. Op de boveneinden van de balken 11 en 12 is een steunbalk 13 aangebracht, die is voorzien van bevestigingsplaten 14» waaraan het reservoir 2 is bevestigd. Nabij de ondereinden van 8300588 - 5 - > 1 4 * de gestelbalken 11 en 12 zijn onderbalken 15 en 16 aangebracht, die zich ten opzichte van de normale voort bewegingsrichting 10 naar achteren convergerend uitstrekken. De achtereinden van de balken 15 en 16 zijn met elkaar verbonden 5 door een zich horizontaal uitstrekkende plaatvormige lip 17.
Deze lip 17 is op de bovenzijde van de onderbalken 15 en 16 aangebracht. De onderzijden van de balken 15 en 16 zijn met elkaar verbonden door een plaat 18. Tussen de platen 17 en 18 is een tussenplaat 19 aangebracht die, in bovenaanzicht 10 gezien, hoekvormig is zoals uit fig. 3 blijkt. In de platen 17 en 18 zijn in eikaars verlengde gelegen gaten 20 aangebracht. De onderbalken 15 en 16 zijn onderling nog gekoppeld door schoorbalken 21 en 22, die met hun vooreinden met de onderbalken 15 en 16 en met de gestelbalken 11 en 12 zijn 15 verbonden. De achtereinden van de schoren 21 en 22 zijn ongeveer in het midden van de lengte van de onderbalken 15 en 16 daaraan bevestigd.
Aan de gestelbalken 11 en 12 zijn, ongeveer op de helft van de hoogte van deze balken, draagarmen 23 en 24 20 bevestigd. Deze draagarmen strekken zich vanaf de hoofdge-stelbalken 11 en 12 naar achteren toe convergerend uit, waarbij zij ongeveer evenwijdig liggen aan de balken 15 resp. 16. De draasraimen 23 en 24 zijn met de onderbalken 15 en 16 gekoppeld door verbindingsbalken 25 en 26, die draag-25 organen vormen en zich vertikaal uitstrekken op betrekkelijk korte afstand van de balken 11 en 12. De draagarmen 23 en 24 zijn via schoorbalken 27 en 28 met de hoofdgestelbalken 11 en 12 verbonden.
De draagarmen 23 en 24 zijn onderling nabij hun 30 achtereinden met elkaar gekoppeld door een ondersteuning 31.
De ondersteuning 31 bestaat uit een evenwijdig aan de balk 13 gelegen middensteun 32, aan de uiteinden waarvan zijsteunen 33 en 34 zijn aangebracht die zich in de normale voortbewegingsrichting 10 uitstrekken. De middensteun 32 is 35 voorzien van lippen 35 waarmede de ondersteuning 31 op de bovenzijde van de draagarmen 23 en 24 is vastgebout. De achtereinden van de draagarmen 23 en 24 zijn door middel van verbindingsstrippen 37 en 38 met cLe achtereinden van de onderbalken 15 en 16 verbonden.
8300588 1 ·* , \ - 6 -
Aan de onderzijde van de middenstem 32 van de ondersteuning 31 zijn bevestigingsarmen 41 en 42 aangebracht* Aan de ondereinden van deze bevestigingsarmen 41 en 42 is een kokerbalk 43 met zijn bevestigingsoren 44 aangebracht.
5 De kokerbalk 43 omvat een in het midden van de machine gelegen wisseltandwielkast 45 die een koppelas 46 omvat. De koppelas 46 is aan de ten opzichte van de normale voortbewe-gingsrichting 10 voorzijde van de tandwielkast aangebracht en strekt zich naar voren toe uit. Nabij de einden van de 10 kokerbalk 43 zijn tandwielkasten 47 en 48 aangebracht waarin zich vertikaal omhoog uitstrekkende assen 49 zijn gelegen.
De tandwielen in de bak 45 zijn via assen in de kokerbalk 43 verbonden met tandwielen in de tandwielkasten 47 en 48·
De gestelbalken 11 en 12 zijn voorzien van zich 15 naar voren uitstrekkende bevestigingslippen 51 resp. 52. De steunbalk 13 is in het midden voorzien van bevestigingslippen 53 die zich, zoals uit fig. 1 blijkt, naar voren toe uitstrekken.
Aan ieder van de assen 49 is, zoals nader voor een 20 van de assen in fig. 7 is weergegeven, een bevestigingsring 56 vast bevestigd. Aan de ringen 56 zijn de betreffende ver-spreidorganen 5 en 6 aangebracht. De ring 56 strekt zich loodrecht op de as 49 uit en is aan de onderzijde voorzien van een afsluitrand 57 die om het boveneinde van de tandwiel-25 kast 47 is gelegen.
Op de bovenzijde van de bevestigingsring 56 is het middenvlak 58 van het verspreidorgaan 5 aangebracht. Het middenvlak 58 strekt zich ook loodrecht op de as 49 uit en heeft een diameter gelijk aan de ring 56. De omtrek van het 30 vlak 58 sluit op een conisch gedeelte 59 aan dat zich vanaf het vlak 58 naar beneden toe divergerend uitstrekt. Het conische gedeelte 59 sluit met zijn onderrand 62 aan op het draagvlak 60. Het vlak 60 is conisch en strekt zich divergerend uit. Het conisch opvanggedeelte 59 strekt zich onder 35 een hoek 54 van ongeveer 25° ten opzichte van een vlak loodrecht op de as 49 uit, terwijl het conisch draagvlak 60 zich onder een hoek 55 van ongeveer 7° uitstrekt ten opzichte van een vlak loodrecht op de as 49. Het verspreidorgaan is aan de omtrek van het vlak 60 voorzien van een neerwaarts 8300588 - 7 - X 1 > * gerichte omtreksrand 61 waarvan de onderzijde in een vlak 63 is gelegen dat zich loodrecht op de as 49 uitstrekt. In dit vlak 53 ligt ongeveer de onderrand 62 van het conisch gedeelte 59. Het middenvlak 58 ligt over een afstand 64 van 5 ongeveer 25 mm boven de onderrand 62. De bovenrand 65 van de omtrek van het vlak 60 ligt iets lager dan het vlak 66 dat de bovenzijde van het middenvlak 58 bevat.
Op de bovenzijde van de vlakken 59 en 60 zijn werpschoepen 67 aangebracht, in dit uitvoeringsvoorbeeld zijn 10 vier schoepen 67 aangebracht. De schoepen 67 zijn voorzien van lippen 68 waamede zij door middel van bouten 69 en moeren 70 aan het vlak 60 van het verspreidorgaan 5 zijn bevestigd. De bovenrand 71 van de werpschoepen ligt in een vlak dat zich loodrecht op de as 49 uitstrekt en evenwijdig 15 is aan het vlak 66. De bovenrand 71 strekt zich over een afstand 72 boven het vlak 66 uit dat groter is dan de afstand 64. De bovenrand 71 ligt hierbij ongeveer 5 cm. boven het vlak 66. Elke schoep 67 strekt zich tot nabij de buitenrand 61 van het werporgaan uit. Het einde van de rand 71 20 die het dichtst bij de as 49 is gelegen ligt op een afstand 73 van de hartlijn 86 van de as 49, die groter is dan de helft van de diameter 84 van de onderrand 62. Vanaf de rand 71 verloopt de bovenrand van een werpschoep in neerwaartse richting volgens een gekromde rand 74 tot nabij het conisch 25 vlak 59.
Sen weroschoep heeft een in doorsnede gezien recht wandgedeelte 75, dat zich onder een hoek 76 van ongeveer 60° ten opzichte van het horizontale vlak, oftewel het vlak loodrecht op de as 49 uitstrekt. Hierbij helt de wand 30 75 over een afstand 77 van ongeveer 25 mm naar voren toe.
De onderrand 78 strekt zich ongeveer loodrecht op het vlak 60 uit (fig. 5). Sen werpschoep is vloeiend gebogen over zijn lengte, een en ander zoals uit fig. 4 blijkt. De onderrand 78 strekt zich over een hoogte 90 uit. Deze hoogte 90 35 varieert over de lengte van de werpschoep en is nabij de omtrek van het verspreidorgaan ongeveer 1 cm. Boven de rand 62 is de hoogte ongeveer 3 cm. De werpschoep is zodanig gebogen dat zij zich over een hoek 79 van ongeveer 30° tussen radialen 80 en 81 uitstrekt, die zich door resp. het 83 0 0 58 8 - 8 - verst van de as 49 gelegen einde en het dichtst bij de as 49 gelegen einde uitstrekken. Hierbij ligt de radiaal 80 rakend aan de achterzijde van de onderrand 78 van de schoep, ter plaatse waar de schoep het verst van de as 49 is gelegen.
5 De werpschoep 67 is zodanig gekromd dat de holle zijde van de ki^rnming ten opzichte van de normale draairichting 91 van het verspreidorgaan 5 naar voren is gericht.
Het verspreidorgaan 6 is overeenkomstig het verspreidorgaan 5 uitgevoerd. De draairichting van de ver-10 spreidorganen 5 en 6. zijn echter tegengesteld aan elkaar waarbij het verspreidorgaan 6 zodanig is gevormd dat het in de draairichting 92 kan roteren. De verspreidorganen zijn gelijk aan elkaar, waarbij de werpschoepen van het verspreidorgaan 6 echter symmetrisch zijn gevormd ten opzichte van 15 de werpschoepen 67 van het verspreidorgaan 5. De verspreidorganen 5 en 6 liggen op dezelfde hoogte en zijn met hun draaiingsassen 86 hart op hart op een afstand 82 van elkaar gelegen, die in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 90 cm bedraagt. De afstand 82 is ongeveer ié maal zo groot als 20 de diameter 83. De diameter 83 is ongeveer 2-§- maal zo groot als de diameter 84 waarop de onderrand 62 is gelegen. Het middenvlak 58 heeft een diameter 85 die gelijk is aan ongeveer 1/4 tot 1/5 van de diameter 83. De hartlijnen 86 van de assen 49 liggen in langsvlakken 88 die zich in de normale 25 voortbewegingsrichting 10 uitstrekken en, in verticale stand van de inrichting, verticaal zijn gelegen. De vlakken 88 bevatten de hartlijnen van de hoofdgestelbalken 11 en 12 zodat deze ten opzichte van de voortbewegingsrichting precies v6<5r de assen van de verspreidorganen zijn gelegen.
30 De verspreidorganen 5 en 6 liggen onder cylin- drische ondereinden, zoals het ondereinde 87 (fig. 7) van . de afvoertuijj: 3* De assen 86 bevatten hierbij de hartlijnen van. de ondereinden 87 van de afvoertuiten 3 en 4 die boven de betreffende verspreidorganen 5 resp. 6 zijn gelegen.
35 Op het middenvlak 58 van de verspreidorganen is een bodemstuk 96 aangebracht dat een hoogte 97 heeft van ongeveer 25 mm. Het middenvlak 58, de afsluitrand 57 en het bodemstuk 96 zijn aan elkaar vastgebout door drie 83 0 0 5 8 8
/ «I
;;1 - 9 - schroefbouten 98, die zich door gaten in de rand 57» de bevestigingsplaat 56 en het middenvlak 58 uitstrekken en in van schroefdraad voorziene gaten in het bodemstuk 96 zijn aangebracht. Het bodemstuk 96 heeft een cylindervormige bui-5 tenomtrek met een diameter die ongeveer gelijk is aan de diameter van het middenvlak 58 en in dit uitvoeringsvoorbeeld enkele millimeters groter is dan de diameter 85.
Tussen de afvoertuiten 3 en 4 en de daaronder gelegen verspreidorganen 5 en 6 zijn afvoerkommen 101 en 10 102 aangebracht. Ieder van de afvoerkommen 101 en 102 is voorzien van twee afvoeropeningen 103 en 104 resp. 105 en 106. De constructie van de afvoerkommen 101 en 102 is aan elkaar gelijk en is voor de afvoerkom 101 in het bijzonder in de figuren 4» 7 en 8 nader weergegeven.
15 De afvoerkom 101 omvat een gebogen wanddeel 107.
Het wanddeel 107 is zodanig gebogen dat elk van de punten op de binnenzijde van de wand 107 op een even grote afstand 108 van een middelpunt 109 is gelegen. Het middelpunt 109 is gelegen op de draaiingsas 86 van het verspreidorgaan 5· 20 De bovenrand 110 van de afvoerkom 101 en de onderrand 111 zijn in evenwijdig aan elkaar gelegen vlakken 112 en 113 gelegen. De vlakken 112 en 113 strekken zich loodrecht op de draaiingsas 86 uit en zijn beide aan dezelfde zijde op afstand gelegen van het middelpunt 109. Het wanddeel 107 25 vormt als het ware een brede band uit een bolvormig orgaan.
De afvoerkom 101 heeft een hoogte 114 van in dit uitvoerings-voorbeeld ongeveer 90 cm. De onderrand 111 vormt een rand van een ronde opening 100 van de afvoerkom 101 en is gelegen in een hoekvormige uitsparing 115 aan de bovenzijde van het 30 bodemstuk 96. De bovenzijde 116 van het bodemstuk 96 ligt hierbij binnen de opening 100 en gelijk met de op de opening 100 aansluitende binnenzijde van de wand 107. Het bovenvlak 116 van het bodemstuk 96 vormt hierbij een bodem van de afvoerkom 101. Aan de bovenzijde sluit de afvoerkom om de 35 buitenzijde van het cylindervormige ondereinde 87 van de afvoertuit 2. De bovenrand van de afvoerkom omgeeft het ondereinde 87 over een afstand 117 van ongeveer 10 mm.
Hierbij li<Jt de afvoerkom 101 met een speling 118 van enkele --- 8300588 , 4 t ' -10- millimeters om het ondereinde 87. De afvoerkom 101 is geheel vrij van het ondereinde 87 en rust op het bodemstuk 97. De afvoerkom 101 is voorzien van een vastzetbeugel 119 die zich ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 10 in 5 hoofdzaak naar voren toe uitstrekt. De beugel 119 is voorzien van een lip 120 waaraan een naar beneden gerichte pen 121 is aangebracht. De pen 121 ligt in een opening van een aan het gestel 1 aangebrachte steunlip 122 (fig. 13 en 15).
De afvoeropeningen 103 en 104 in de afvoerkom 101 10 liggen op een korte afstand 124 van elkaar. De afvoeropeningen 103 en 104 zijn symmetrisch ten opzichte van elkaar gevormd ten opzichte van een vlak 125 dat de as 86 bevat en door het midden van de afstand 124 is gelegen. Hierom zal slechts voor de afvoeropening 103 de vorm nader worden weer-15 gegeven. De afvoeropeningen 103 en 104 zijn in fig. 8 gezien vanaf het. punt 109 en loodrecht op het midden tussen de ope-ningen 103 en 104. De afvoeropening 103 heeft twee tegenover elkaar gelegen zijden 126 en 127, die in vlakken 128 en 129 zijn gelegen die de draaiingsas 86 bevatten. De zijden 126 en 20 127 zijn met elkaar verbonden door een bovenzijde 130 van de afvoeropening. De zijde 130 is gebogen volgens een straal 131 waarbij de holle kant van de zijde 130 naar de opening 103 is gekeerd. De zijde 130 verloopt zodanig dat het einde.
132 dat op de zijde 126 aansluit, lager is gelegen dan het 25 einde 133 dat aansluit op de zijde 127. De onderkant van de . afvoeropening 103 wordt gevormd door twee delen 134 en 135 die een hoek 136 met elkaar insluiten van ongeveer 115°. De hoek 136 is afgekeerd van de afvoeropening 103. De delen 134 en 135 zijn zodanig gelegen dat de laagstgelegen randen 30 137 van deze delen, die via gebogen gedeelten aansluiten op de zijden 126 en 127 op een cirkellijn 130 ronde de as 86 liggen. De delen 134 en 135 sluiten hierbij via een gebogen gedeelte 141 op elkaar aan, dat ongeveer op gelijke afstand ligt van de ondereinden van de tegenover elkaar gelegen 35 zijden 126 en 127. Door de neerwaarts verlopende bovenzijde 130 en de op gelijke hoogte gelegen delen 137 is de zijde 126 met een lengte 139 ongeveer gelijk aan de helft van de hoogte 140 van de zijde 127.
.8300588 / i ' - 11 -
Voor elk van de afvoeropeningen 103, 104, 105 en 106 is een doseerschuif 142, 143, 144 resp. 145 aangebracht.
De doseerschuiven zijn in v/ezen aan elkaar gelijk en zal voor de doseerschuif 102 van de afvoeropening 103 nader 5 worden weergegeven. De doseerschuif 142 heeft zijden 147 en 148 die ongeveer evenwijdig liggen aan de zijden 126 en 127 van de afvoeropening 103* Se bovenzijde van de schuif wordt gevorad door een zijde 149 die evenals de zijde 130 van de doseerooening is gebogen. De schuif heeft een onderzijde 10 150 die is gebogen overeenkomstig de cirkellijn 138. De doseerschuif 142 is iets groter dan de afvoeropening 103 zodat de afvoeropening op de gewenste wijze door de doseerschuif 'afgedekt kan worden. De doseerschuif 142 is gekoppeld met een draagarn 151 van verend stripmateriasl. De doseer-15 schuif is door middel van twee bouten 152 vast aan de draagarm 151 bevestigd. De draagarm 151 is verdraaibaar om een schamieras 153. De hartlijn van de schamieras 153 gaat door het middelpunt 109 van de straal 108 volgens welke het wanddeel 107 van de afvoerkom 101 is gevormd. De verende 20 draagarm 151 is zodanig aan de schamieras 153 aangebracht dat zij de schuif verend tegen de buitenzijde van de wand '107 van de afvoerkom 101 drukt.
De draagazm 151 heeft een uitstekende lip 154 waaraan een verbindingsstang 155 scharnierbaar is gekoppeld.
25 Op gelijke wijze is de doseerschuif 143 gekoppeld met een verbindingsstang 157. De verbindingsstangen 155 en 157 zijn resp. scharnierend gekoppeld met verbindingsplaten 158 en 159, die draaibaar zijn aangebracht om een as 160. De as 160 is vast bevestigd aan een aan de bovenrand 110 van de 30 afvoerkom 101 bevestigde steun 161. Aan de tegenover elkaar gelegen zijden van de verbindingsplaten 158 en 159 zijn borgringen 162 vast op de as 160 aangebracht. Aan de naar elkaar toe gelegen zijden van de verbindingsplaten 158 en 159 zijn drukveren 164 om de as 160 aangebracht. Deze druk-35 veren liggen met een einde tegen de verbindingsplaten en met het andere einde tegen de steun 161. De verbindingsplaten 158 en 159 zijn respectievelijk door verbindingsstangen 166 en 167 met een verstelmechanisme 168 gekoppeld. Het zal duidelijk zijn dat de doseerschuiven 12 en 143 evenals de 8300588 'ί ·ν - 12 - openingen 103 δη 104 symmetrisch zijn gevormd ten opzichte van het vlak 125.
De doseerschuiven 144 en 145 zijn op dezelfde wijze gevormd als de doseerschuiven 142 en 143. Op gelijke 5 wijze als voor de doseerschuiven 142 en 143 is beschreven zijn de doseerschuiven 145 en 146 met het verstelmechanisme 168 gekoppeld waarbij de doseerschuif 144 door middel van de met de verbindingsstang 166 overeenkomende verbindings-stang 169 met het verstelmechanisme is gekoppeld. De schuif 10 145 is door middel van een met de verbindingsstang 167 over eenkomende verbindingsstang 170 met het verstelmechanisme 168 gekoppeld. De doseerschuif 143 is met een verende draag-arm 171 gekoppeld op overeenkomstige wijze als de schuif 142 is gekoppeld met de draagarm 151. De draagaim 171 ligt ten 15 opzichte van het vlak 125 symmetrisch ten opzichte van de draagarm 151. Op gelijke wijze zijn de doseerschuiven 144 en 145 door verende draagarmen beweegbaar aan de afvoerkom 102 aangebracht zodat een en ander daarvoor niet nader is weergegeven.
20 Het verstelmechanisme 168 omvat een verstelas 176 waarom verdraaibaar is aangebracht een verstelpijp 177. De as 176 en de pijp 177 liggen evenwijdig aan de gestelbalk 13 en zijn ten opzichte van de normale voortbewegingsrich-ting 10 vlak achter de hoofdgestelbalken 11 en 12 gelegen, 25 zoals in het bijzonder uit fig. 13 blijkt. De verstelas 176 is verdraaibaar gelegerd in aan de hoofdgestelbalken 1.1 en 12 bevestigde lippen 178 en 179. De verstelas 176 is tegen verschuiven ten opzichte van de lippen 178 en 179 op niet weergegeven wijze geborgd. Aan de verstelas 176 is een bus 30 180 door middel van een stift 181 vast bevestigd. De bus 180 is met de buitenomtrek centrisch gelegen ten opzichte van de hartlijn 175 en verdraaibaar in een niet nader weergegeven opening in de strip 178 aangebracht. Een verstelaim 182 is vast aan de bus 180 en daarmede vast met de verstel-35 as 176 verbonden. De verstelarm 182 ligt tegen de lip 178 en is scharnierend gekoppeld met de verbindingsstang 167- Nabij · het andere einde van de as 176, en wel nabij de gestelbalk 12 is een verstelarm 183 vast aan de as 176 bevestigd. De verstelarm 183 is scharnierend gekoppeld met de verbindings- 8300588 * A.
- 13 - stang 170 van de schuif 145. De doseerschuif 142 is via de verbindingsstang 1ββ scharnierend gekoppeld met een aan de verstelpijp 177 vast bevestigde verstelam 184. De verstel-arm 184 vormt een arm van een U-vormige beugel 186, die met 5 de andere arm 187 nabij de verstelam 182 aan de verstelpijp 177 is vastgelast. De doseerschuif 144 is via de verbindings-stang 169 scharnierend gekoppeld met een vast aan de verstel-pi.jp 177 bevestigde verstelam 185. De am 185 ligt tegen de lip 179, zodat deze am 185 met de am 187 de pijp 177 tegen 10 verschuiven over de as 178 borgen tussen de lippen 178 en 179. De verstelas 176 is voorzien van een koppelarm 188 (fig. 15) , die met de verstelam 183 een knie/hefam vormt die vast aan de verstelas 176 is bevestigd. De verstelpijp 177 is voorzien van een koppelarm 189. De koppelarm 189 is 15 hoekvomig uitgevoerd (fig. 13) en vast bevestigd aan de verstelam 185· De koppelamen 188 en 139 zijn voorzien van vast daaraan aangebrachte pennen 190 en 191. Deze pennen strekken zich naar overeenkomstige zijden van de betreffende koppelamen uit. Koppelamen 192 en 193 zijn verdraaibaar 20 om de pennen 190 en 191 aangebracht. De koppelamen 192 en 193 worden verend tegen de betreffende koppelamen 188 en 189 gedrukt door drukveren 194 resp. 195 die om de pennen 190 en 191 zijn aangebracht. De drukveren 194 en 195 liggen, hierbij tussen de betreffende koppelamen 192 resp. 193 en 25 een aan de betreffende stiften aangebrachte ring 196, die tegen de stiften aangebrachte pennen 197 rusten.
Het vers telmechanisme 168 omvat een koppelmechanis-me 201 (fig. 13 - 15), dat via de koppelamen 192 en 193 met de verstelas 176 en de verstelpijp 177 gekoppeld resp. daar-30 van losgekoppeld kan worden. Het koppelmechanisme 201 omvat een steunas 202 die met een einde is gelegerd in een gestel-beugel 203 die vast is bevestigd aan de gestelbalk 12 en de draagam 24. De gestelbeugel 203 is aan die zijde van de gestelbalk 12 gelegen die is gekeerd naar de gestelbalk 11.
35 Het andere einde van de steunas 202 is gelegerd in een ge-stelplaat 204 (fig. 1 en 2), die op afstand van de gestelbalk 12 aan de horizontale gestelbalk 13 is bevestigd. De as 202 is tegen verschuiven ten opzichte van het gestel 1 in 8300588 - 14 - zijn legeringen geborgd door stiften 205 waarvan er een nabij de beugel 203 en een op niet nader weergegeven wijze nabij de gestelplaat 204 is aangebracht. Om de steunas 202 is een buisvormige koppelas 206 draaibaar aangebracht. Deze koppelas 5 is op niet nader weergegeven legers draaibaar om de as 202 aangebracht. De koppelas 206 is voorzien van stuurarmen 207 en 208 (fig. 14), die beide aan de van de gestelbalk 11 afgekeerde zijde van de gestelbalk 12 zijn aangebracht. De stuurarmen 207 en 208 zijn voorzien van koppelpennen 209 en 10 210 die op gelijke afstand van de hartlijn 225 van de as 202 en de as 206 zijn aangebracht. De stuurarmen 207 en 208 kunnen met de koppelarmen 188 en 189 gekoppeld worden via de koppelarmen 192 en 193· Hiervoor hebben de koppelarmen 192 en 193 gaten 211 en 212 die respectievelijk om de pennen 15 209 en 210 passen. Voor het koppelen van de armen 192 en 193 met de pennen 209 en 210 kunnen de koppelarmen 192 en 193 tegen de veerdruk van de veren 194 en 195 in dwars op hun lengterichting bewegen. De koppelarmen 192 en 193 kunnen in van de stuurarmen 207 en 208 ontkoppelde stand vastgezet 20 worden aan vastzetpennen 213 resp. 214· Deze pennen 213 en 214 zijn aangebracht aan de steunplaat 222 resp. de balk 12.
De pen 213 is via een strip 215 met de steunlip 122 verbonden.
De koppelas 206 is voorzien van een hefarm 216 die 25 zich aan weerszijden van de koppelas even ver uitstrekt.
Aan weerszijden van de koppelas 206 is de hefarm 216 gekoppeld met bedieningsorganen 217 en 218. Deze bedieningsorga-nen zijn uitgevoerd als enkelvoudig werkende hydraulische cylinders. Deze hydraulische cylinders zijn door middelΛαη 30 leidingen 219 en 220 gekoppeld met besturingsorganen voor het naar keuze kunnen toevoeren van hydraulische vloeistof naar de betreffende cylinder. De koppelas 206 is nabij de gestelplaat 294 voorzien van een aanslagarm 221. Het uiteinde van de arm 221 ligt in een sleuf'vormige opening die is gevormd 35 tussen de plaat 204 en een op afstand daarvan aangebrachte geleidingsstrip 222. In de strip 222 en de plaat 204 zijn gaten 223 aangebracht. Een aanslagpen 224 is naar keuze door een van de in de plaat 204 en de strip 222 aangebrachte 8300588 Ί - 15 - *- Λ.
gaten 223 aan te brengen. Het uiteinde 226 van de strip 222 dat met de plaat 204 is verbonden vormt een vaste aanslag voor de aanslagarm 221, terwijl de oen 224 een verstelbare aanslag voor de arm 221 vormt.
5 3e inrichting is voorzien van een opzetstuk 231 voor het reservoir 2. Het opzetstuk 231 heeft in bovenaanzicht gezien een vorm die overeenkomt met de vorm van de bovenzijde van het reservoir 2. Hierbij is het opzetstuk in bovenaanzicht gezien rechthoekig van vorm evenals de bovenzijde van 10 het reservoir 2. 3e bovenzijde van het reservoir 2 heeft naar binnen en schuin naar beneden gerichte omgezette randen 232 waarop schuin naar binnen en naar beneden gerichte randen 233 van het opzetstuk 231 passen zoals in fig. 1 is weergegeven. De bovenzijde van het opzetstuk heeft een omgebogen 15 rand 234 die overeenkomt met de rand 232. Het opzetstuk 231 is zodanig van vorm en constructie dat de wand 235 in het verlengde ligt van de bovenv/and 236 van het reservoir 2.
De bovenwand 236 van het reservoir 2 verloopt zodanig schuin dat het reservoir naar boven toe convergerend is. Hierbij 20 maakt in dit uitvoeringsvoorbeeld de wand 236 een hoek 230 van 15° met de verticaal bij verticale stand van de inrichting. Het opzetstuk 231 is aan het reservoir 2 te bevestigen door een bevestigingsbeugel 237. Deze beugel 237 omvat twee ten opzichte van elkaar beweegbare klemhaken 238 en 239. Deze 25 haken kunnen door een bout 240 in een stand ten opzichte van elkaar vastgezet worden zoals in fig. 2 is weergegeven.
De bout 240 is door niet nader weergegeven sleufgaten in de op elkaar aansluitende delen 238 en 239 aangebracht om de haken om de betreffende randen 232, 233 resp. 234 te 30 kunnen aanbrengen.
De inrichting omvat met de verspreidorganen 5 en 6 samenwerkende geleidingsorganen 271 resp. 272. Boven de verspreidorganen 5 en 6 zijn verder omleidingskappen 261 resp. 262 aangebracht. Deze geleidingsorganen en kappen 35 worden hierna nader beschreven.
Voor het gebruik van de inrichting wordt deze aan de hefarmen van de hef inrichting van een t relde er of dergelijk voertuig gekoppeld waarvoor aan het gestel de bevestigings- ...... 83 0 0 58 8 y 4 - 16 - lippen 51 en 52 aan de balken 11 en 12 zijn aangebracht. De lippen 53 worden met de topstang van de hefinrichting gekoppeld. De aftakas van de trekker wordt door middel van een tussenas gekoppeld met de koppelas 46 van de tandwielkast 5 45. De koppelas 46 is via tandwieloverbrengingen in de kast 45 met in de kokerbalk 43 gelegen aandrijfassen verbonden. Deze aandrijfassen zijn op hun beurt wreer via tandwieloverbrengingen in de tandwielkasten 47 en 48 met de assen 49 van de verspreidorganen 5 en 6 gekoppeld. Op deze 10 wijze kunnen vanaf de aftakas van de trekker de verspreidorganen 5 en 6 in draaiing worden gebracht. De verschillende overbrengingsorganen zijn zodanig aangebracht dat de verspreidorganen tegengesteld aan elkaar in de richting volgens de pijlen 91 en 92 aandrijfbaar zijn tijdens bedrijf. De 15 snelheid waarmede de verspreidorganen in rotatie worden gebracht kan geregeld worden door de overbrengingsverhouding in de tandwielbak 45 te veranderen. Hiervoor zijn de in de kast 45 aangebrachte tandwielen wisselwielen, wat niet nader is weergegeven.
20 Het tijdens bedrijf te verspreiden materiaal wordt vanuit het reservoir 2 via de afvoertuiten 3 en 4 aan de onder deze afvoertuiten gelegen verspreidorganen 5 en 6 toegevoerd. Het materiaal stroomt vanuit de afvoertuiten 3 en 4 via de cylindervormige ondereinden 87 aan de afvoer-25 kommen 101 en 102 toe. Deze afvoerkommen zijn voorzien van de afvoeropeningen 103 en 104 resp, 105 en 106. Door deze
P
afvoeropeningen stroomt het materiaal neerwaarts langs de omtrek van het cylindervormige bodemstuk 96 en komt in hoofdzaak terecht op het conischvorrnige opvangdeel 59 van elk 30 van de verspreidorganen 5 en 6. Het neerstromende en het op het deel 59 neerkomende materiaal wordt door de werpschoepen 67 aangevat en door deze verspreid.
De diameter 83 van de verspreidorganen, de snelheid van deze verspreidorganen waarmede zij om hun draaiings-35 assen 86 roteren alsmede de vorm van de werpschoepen 67 en de plaats waar het materiaal door de betreffende afvoeropeningen aan de verspreidorganen wordt toegevoerd is zodanig uitgedacht dat elk van de verspreidorganen 5 en 6 het materiaal in hoofdzaak ten opzichte van de voortbewegingsrichting 10 8300588 - 17 - naar achteren uitstrooit. TTl-V· van de verspreidorganen verspreidt het materiaal tijdens voortbewegen van de inrichting die zich praktisch even ver aan weerszijden van het langsvlak 89 uitstrekt. De beide verspreidorganen versprei-5 den aldus het materiaal over dezelfde strook grond die bestrooid wordt tijdens het voortbewegen van de inrichting.
De verspreidorganen draaien tijdens bedrijf tegengesteld aan elkaar en wel zodanig dat de naar elkaar toegekeerde zijden van de verspreidorganen bewegen in een richting 10 volgens de pijl 10. Hierbij liggen de afvoeropeningen 103 en 104 en de afvoeropeningen 105 en 106 symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak 89 en vóór de assen 49.
Hierdoor strooien de verspreidorganen het materiaal symmetrisch ten opzichte van het symmetrievlak 89 uit. Hierdoor 15 wordt een zeer goede verdeling van het materiaal over een te bestrooien strook tijdens het voortbewegen verkregen. Hierdoor kan het materiaal tijdens het voortbewegen van de inrichting door elk van de verspreidorganen over grote breedten uitgestrooid worden. Voor het strooien over betrekkelijk 20 grote breedten kunnen de verspreidorganen met hoge toerentallen, bijvoorbeeld ongeveer 1100 omw./min., rondgedraaid worden. Indien een kleinere strooibreedte gewenst is kan het toerental van de verspreidorganen verkleind worden zodat het materiaal over een kleinere breedte wordt uitge-25 strooid. In het bijzonder doordat het materiaal gelijkmatig over zeer grote breedten uitgestrooid kan worden, kan bijvoorbeeld met een effectieve strooibreedte van ongeveer 24 meter gewerkt worden. Hierbij zal, bij een normale voort-bewegingssnelheid van bijvoorbeeld ongeveer 7^8 km/u, een 30 zeer grote hoeveelheid materiaal per tijdseenheid door de afvoeropeningen moeten kunnen afvloeien als men per strooi-gang veel kg. 'per ha. wil verspreiden. De grote hoeveelheid materiaal die per tijdseenheid door de afvoeropeningen moet kunnen afvloeien moet verder op gunstige wijze door de ver-35 spreidorganen kunnen worden opgenomen, zodanig dat elk van de verspreidorganen ook grote hoeveelheden materiaal per tijdseenheid gelijkmatig kan uitstrooien. Om dit te kunnen bereiken zijn de afvoeropeningen 103 - 106, zoals in de 8300588 ί - 18 - •tekeningen is weergegeven, op bijzondere wijze gevormd in op bijzondere wijze gekromde wanden 107. Verder zijn hiervoor de verspreidorganen op een niet te geringe afstand onder de afvoeropeningen gelegen. Hierbij is de afstand waar-5 op de afvoeropeningen van de draaiingsassen 86 zijn gelegen oolc van belang. De diameter 84 van het conischvormig deel 59 is dan ook zodanig met de ligging van de afvoeropeningen gekozen dat de afvoeropeningen binnen een afstand van de draaiingsas 86 liggen die ongeveer gelijk is aan de diameter 10 84. De onderrand 62 ligt dan ook ongeveer onder het verst van de as 86 verwijderde deel 133 van de afvoeropening. De diameter 84 is bijvoorkeur ook binnen bepaalde wanden ten opzichte van de diameter 83 gelegen. Bijvoorkeur is de diameter 84 niet groter dan ongeveer 30 cm. Een gunstige 15 diameter is, zoals in dit uitvoeringsvoorbeeld, ongeveer 23 cm. De diameter 83 van de werpschijf is bijvoorkeur kleiner dan 75 cm en groter dan 45 cm, in dit uitvoeringsvoorbeeld is de diameter 83 ongeveer 58 cm.
De afvoeropeningen liggen zo hoog boven de 20 opvangdelen 59 en de draagvlakken 60 van het verspreidorgaan dat de doorstroming van het materiaal vanuit het reservoir door de afvoeropeningen niet belemmerd wordt door het op het vlak 59 en 60 neerkomende materiaal. Hierom liggen de afvoeropeningen op een bepaalde afstand boven de conisch-25 vormige gedeelten 59 en 60. Het middenvlak 58 en daarmede de bovenzijde van het deel 59 ligt hierom op een bepaalde afstand beneden de onderranden 137 van de afvoeropeningen. Hierom heeft het bodemstuk 96 een hoogte 97» die bij voorkeur ongeveer 25 mm is. Bijvoorkeur is deze hoogte 97 niet 30 veel kleiner dan ongeveer 15 mm. Af gezien van andere praktische overwegingen waarbij het materiaal ook bij scheef-stelling van de machine nog voldoende op het conische vlak 59 van het verspreidorgaan zal moeten kunnen stromen, is de hoogte 97 in maximale waarde minder gelimiteerd, doch 35 zal bijvoorkeur niet groter zijn dan ongeveer 40 mm.
De werpschoepen 67 zijn zo hoog dat de bovenrand 71 ongeveer ter hoogte van de middelpunten van de afvoeropeningen ligt. In zijaanzicht volgens fig. 7 gezien ligt 8300588 - 19 - de rand 71 dan ook ongeveer ter halve hoogte van de in verticale richting gemeten hoogte van de afvoeropening.
Gunstig is het hierbij dat de bovenrand 71 zich loodrecht op de draaiingsas 36 van het verspreidorgaan uitstrekt. De 5 bovenrand van de werpschoepen ligt bijvoorkeur op een bepaalde afstand van de wand&elen 107 van de afvoerkommen. De gebogen bovenrand 74 ligt hierom op een afstand 241 van het wanddeel 107, welke bij voorkeur niet kleiner is dan ongeveer 10 mm.
Deze afstand 241 moet bijvoorkeur niet kleiner zijn dan 10 10 mm. om te voorkomen dat de schoep tijdens bedrijf zo dicht langs de afvoeropening beweegt dat hierdoor de uit-stroming van het materiaal door de afvoeropening belemmerd kan worden, zodanig dat minder materiaal per tijdseenheid uit de afvoeropening kan wegstromen. De afstand 241 zal 15 bijvoorkeur echter niet groter z-ijn dan ongeveer 40 mm zodat een goede opname van de werpschoepen van het uit de afvoeropening stromende materiaal gewaarborgd kan worden.
Een goede opname van het materiaal door de werpschoepen verbetert de verspreiding van het materiaal door het ver-20 spreidorgaan. Wanneer het materiaal ter plaatse van de af-voeropeningen snel en goed door de werporganen wordt opge-nomen zal hierdoor ook een ligging van de uitstrooisector van het materiaal aan de omtrek van het verspreidorgaan een vastere ligging hebben, ongeacht welk soort materiaal 25 uitgestrooid wordt. De bovenrand 74 is bijvoorkeur zodanig gevormd dat zij ongeveer evenwijdig ligt aan de wand 107.
De onderlinge ligging van de wand 107 met de daarin aangebrachte afvoeropeningen en het betreffende verspreidorgaan, en de hiervoor genoemde grootheden van de 30 verschillende onderdelen zijn zodanig gekozen dat tijdens bedrijf het materiaal de verspreidorganen verlaat over een omtrekshoek van deze verspreidorganen van ongeveer 180°.
De verspreidorganen 5 en δ verspreiden het materiaal over omtrekshoeken 242 en 243· Om het materiaal over een zo groot 35 mogelijke breedte te verspreiden liggen deze omtrekshoeken 242 en 243 bijvoorkeur zodanig dat aan de randen van deze uitstrooisectoren het materiaal uitgestrooid wordt in richtingen die in hoofdzaak loodrecht op de rijrichting 10 8300588 - 20 - van de inrichting zijn gelegen. In de randen van de uit-strooisectoren wordt het materiaal dan ook in richtingen 244 en 245 door het verspreidorgaan 5 en in de richtingen 246 en 247 door het verspreidorgaan 6 uitgestrooid. De ver-5 schillende grootheden zijn zodanig gekozen dat de verspreid-organen 5 en 6 het materiaal uitstrooien in strooirichtingen die, evenwijdig aan de assen 86 gezien, symmetrisch ten opzichte van elkaar zijn gelegen ten opzichte van het symme-trievlak 89 dat ook de langshartlijn van de inrichting 10 "bevat. Naast de vorm en grootte van de verspreidorganen 5 en 6 en de afstand waarop de verspreidorganen van de afvoer-voerkommen zijn gelegen is de ligging van de strooisectoren 242 en 243 mede bepaald door de ligging van de afvoer-openingen om de draaiingsassen 86. De afvoeropeningen 103 15 en 104 en de afvoeropeningen 105 en 106 zijn hierom ook symmetrisch aangebracht ten opzichte van het symmetrievlak 89. De openingen liggen hierbij zodanig dat de zijden 127 van de afvoeropeningen 104 en 105 in de vlakken 88 liggen die de draaiingsassen 86 van de verspreidorganen en de hart-20 lijnen van de afvoerkommen bevatten en evenwijdig liggen aan het symmetrievlak 89 en de rijrichting 10. Om bij de gekozen grootheden van de verspreidorganen het materiaal over de uitstrooisectoren 242 en 243 van 180° te kunnen uitstrooien wordt het materiaal over een bepaalde sector · om en op 25 een bepaalde afstand van de draaiingsassen 86 aan de verspreidorganen toegevoerd. Hierom liggen de afvoeropeningen 103 en 104 resp. 105 en 106 over sectoren 248 om de assen 86 (fig. 4). In dit uitvoeringsvoorbeeld is deze hoek 248 ongeveer 100°. Deze hoek kan echter enigszins variëren in 30 afhankelijkheid van de afstand van deze afvoeropeningen tot de draaiingsassen 86 en de vorm en grootte van de verspreidorganen. De hoek 248 zal echter bijvoorkeur niet groter zijn dan ongeveer 135° en niet kleiner dan ongeveer 65°·
Het materiaal wordt bijvoorkeur door elk van de 35 verspreidorganen 5 en 6 zodanig uitgestrooid dat elk van deze verspreidorganen een strooibeeld 255 geeft, zoals in fig. 10 is weergegeven. Het strooibeeld is, in een vlak loodrecht op het te bestrooien oppervlak gezien, en in de 8300588 - 21 - rijrichting 10 gesien, driehoekig en strekt zich ten opzichte van het syrametrievlak 39 naar beide zijden even ver uit over afstanden 249« Hierbij heeft het strooibeeld 255 gelijkmatig aflopende zijden 250 en 251. Men kan dan het 5 materiaal zeer gelijkmatig over het te bestrooien oppervlak verspreiden door naastgelegen strooigangen zodanig uit te voeren dat aan het materiaal wordt uitgestrooid volgens in fig. 10 in gestippelde lijnen weergegeven strooibeelden 256 en 257. De symmetrisvlakken van deze driehoekige strooi-10 beelden 256 en 257 liggen in vlakken 253 en 254 die de uiteinden van het; in volle lijnen getekend strooibeeld 255 van een eerste strooigang bevatten. De strooibeelden 256 en 257 van' naastgelegen strooigangen overlappen dan het strooibeeld 255 over de helft 249 van de totale breedte 252 van een 15 strooibeeld. Hierbij wordt een gelijkmatig totaal strooibeeld verkregen dat in fig. 10 door de lijn 268 is weergegeven.
Elk van de strooibeelden 255» 256, en 257 is op zichzelf zeer gelijkmatig daar zij elk verkregen zijn door twee ten opzichte van het vlak 89 symmetrisch uitstrooiende verspreid-20 organen 5 en 6 die het materiaal over dezelfde strook 252 volgens een strooibeeld 255 uitstrooien.
De afvoeropeningen in een afvoerkom zijn zodanig gevormd dat de driehoekige strooibeelden 255 - 257 daardoor mede bepaald worden. Hierom zijn bijvoorbeeld de in fig. 4 25 en 8 weergegeven uitstroomopeningen 103 en 104 aan de zijden van de sector 248 kleiner gemeten in de richting volgens de radialen dan in de nabij elkaar gelegen grote zijden 127«
De zijden 126 strekken zich hierbij over een afstand 139 uit, die ongeveer gelijk is aan de helft waarover de zijden 30 127 zich uitstrekken. Het materiaal dat over de strooisector 243 uit het reservoir stroomt zal hierom in het midden van de sector 248 in grote hoeveelheden op het verspreidorgaan terecht komen en over een radiale afstand vanaf de as 86, die groter is dan nabij de vlakken 128. Hierom zal aan de 35 zijden 244 en 245 resp. 246 en 247 van de uitstrooiing via de sectoren 242 en 243 minder materiaal per tijdseenheid weggestrooid worden dan in het midden van deze uitstrooi-sectoren,. 242 en 243. Hierdoor wordt het verkrijgen van de driehoekige strooibeelden 255, 256 en 257 op gunstige wijze 8300588 - 22 - beinvloed,
De werpschoepen 67 strekken zich tot nabij de omtrek van de verspreidorganen uit waarbij de draagvlakken 60 van de verspreidorganen zich als volledige schijf tot de omtrek van 5 de verspreidorganen uitstrekken. Hierdoor vormen deze schijven een goede ondersteuning voor het materiaal. De vlakken 60 zijn bijvoorkeur onder een kleine hoek 55» in dit uit-voeringsvoorbeeld ongeveer 7°» uit het midden omhoog gericht. Het materiaal wordt hierdoor enigszins omhoog gericht wegge-10 strooid. Dit beïnvloedt op gunstige wijze de afstand waarover het materiaal wordt uitgestrooid. De werpschoepen 67 strekken zich tot nabij de omtrek van het bodemstuk 96 uit zodat de dichtst bij de draaiing sas sen gelegen einden van de werpschoepen onder de onderranden 137 van de afvoerope-15 ningen zijn gelegen. Het uit de afvoeropeningen stromende materiaal kan hierdoor zeer snel door de werpschoepen worden aangevat en naar de omtrek van het verspreidorgaan worden geleid om verspreid te worden. Hierdoor wordt de ligging van de uitstrooisectoren 242 en 243 op gunstige wijze beïnvloed, 20 zodanig dat deze uitstrooisectoren praktisch een constante ligging hebben ongeacht de soort materiaal die uitgestrooid wordt. Dit is in het bijzonder van belang bij strooiinrich-tingen die worden gebruikt als kunstmeststrooier. Kunstmeststrooiers worden op verschillende soorten grond gebruikt 25 en in verschillende tijden van het jaar bij verschillende gewassen. Hierdoor zal over het algemeen met kunstmeststrooiers verschillende soorten materiaal uitgestrooid moeten kunnen worden. De verschillende soorten materiaal kunnen dan ook alle praktisch in dezelfde richting door 30 de verspreidorganen uitgestrooid worden.
Een vlotte uitstroming van materiaal door de afvoeropeningen en opname door het verspreidorgaan met de werpschoepen wordt mede gunstig beinlvoed doordat de wand 107 en het opnamevlak 59 divergerend ten opzichte van elkaar 35 verlopen in een richting vanaf de as 86.
Een goede opname van het materiaal door de werpschoepen wordt mede bereikt door de vorm van deze werpschoepen. De werpschoepen zijn in verticale doorsnede in de fig. 5 en 6 weergegeven. Elke werpschoep heeft een zijde 75 8300588 . " . 1
X
- 23 - die onder een hoek 76 van ongeveer 60° ten opzichte van een vlak loodrecht op de draaingsas 85 is gelegen. Door deze stand zal het materiaal dat uit de afvoeropeningen stroomt goed aangevat worden, terwijl de beïnvloeding van de werp-5 schoep op de uitstroming minimaal is. Een goede geleiding en aanvatten van het materiaal wordt verder mede veroorzaakt door de hoogte van de schoep. ITabij de omtrek van het ver-spreidorgaan heeft de werpschoep een hoogte, loodrecht op het vlak 60 gemeten, van ongeveer 55 nan* Deze hoogte is 10 gemeten nabij het diepst gelegen punt van de werpschijf, namelijk op de cirkel 62, ongeveer 70 mm. Grote hoeveelheden materiaal kunnen door elk van de werpschoepen opgenomen worden doordat deze een zijde 78 hebben die loodrecht op de vlakken 66 en 59 staat een en ander zoals uit de fig. 5 en 15 6 blijkt. De hoogte 90 van het gedeelte 78 is hierbij nabij de cirkel 62 het grootst en neemt af naar de uiteinden van de werpschoepen doordat de vouwlijn 260 zich uitstrekt evenwijdig aan een vlak loodrecht op de draaiingsas 86. De zijden 75 van de werpschoepen zijn in bovenaanzicht gezien 20 (fig. 4) gebogen volgens een stras,! die in een vlak is gelegen dat loodrecht staat op de draaiingsas 59. Het gedeelte 78 is in de lengte van een schoep gebogen volgens een gelijk grote straal, die echter in het vlak ligt dat onder een hoek ten opzichte van de as 86 is gelegen gelijk aan de 25 hoek 55 (fig. 7).
lijdens de draaiing van de verspreidorganen en de uitstroning van het materiaal door de afvoeropeningen kan materiaal zodanig op de v/erp schoep en komen dat dit enigszins omhoog gericht wordt weggestoten. Om dergelijk 30 wegspringend materiaal toch goed in de werpschoepen terecht te laten komen is boven de verspreidorganen een omleidings-kap 261 aangebracht. Deze kap strekt zich boven de afvoeropeningen tot bij de wand 107 uit. In dit uitvoeringsvoor-beeld is de kan 261 vast aan de bovenzijde van de wand 107 35 en de kom 101 aangebracht. Vanaf de bovenrand 110 van de afvoerkom 101 strekt de kap zich onder een hoek 262 van ongeveer 40° ten opzichte van een vlak loodrecht op de as 80 uit. De kap strekt zich in neerwaartse richting vanaf de as 86 uit.
8300588 - 24 -
De onderraad 263 van de omleidingskap ligt bij voorkeur op een afstand 264 van de "bovenzijden 71 van de verspreidorga-nen die niet groter is dan ongeveer 40 mm. De omleidingskap 261 is bijvoorkeur zodanig gelegen, dat het verlengde van 5 de binnenwand daarvan de bovenzijde 71 snijdt op een cirkel 265. Deze cirkel 265 is op een afstand 265 van het uiteinde van de werpschoepen. gelegen. Hierdoor zullen door de omleidingskap opgevangen materiaaldelen in de richting van de werpschoepen geleid worden. Hiervoor is de afstand 264 10 niet te groot en in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 25 mm.
De werpschoepen vangen het van de kap komende materiaal op ten minste ongeveer op de afstand 266 van het uiteinde, zodat het materiaal nog voldoende door de werpschoepen geleid wordt om op gewenste wijze te worden uitgestrooid.
15 De omleidingskap 261 strekt zich althans ongeveer centrisch over 360° om de draaiingsas 86 uit en is over zijn gehele omtrek conischvormig gelegen onder de hoek 262 van ongeveer 40°.
Langs dat deel van de omtrek van elk van de ver-20 spreidorganen dat buiten de strooisectoren 242 resp. 243 is gelegen, zijn om de verspreidorganen geleidingsorganen 270 en 271 aangebracht. De geleidingsorganen 271 en 272 hebben, zoals in het bijzonder in fig. 9 voor het orgaan 271 is weergegeven, een bovenplaat 273 die hoger boven de ver-25 spreidorganen is gelegen dan de onderrand 263 van de omlei— dingskap 261. De binnenrand 274 van de bovenplaat 273 is op korte afstand van de buitenomtrek van de kap 261 gelegen, zodanig dat geen materiaalkorrels tussen de kap 261 en de bovenplaat 273 naar boven toe kunnen uitwijken. Het gelei-30 dingsorgaan 272 heeft aan de buitenomtrek een neerwaartse geleidingswand 275 die evenwijdig is aan de draaiingsas 86 van het verspreidorgaan en loodrecht staat op het vlak 2737 dat zich loodrecht op de as 86 uitstrekt. Aan de onderzijde van de geleidingswand 275 is een steunrand 276 aangebracht.
35 Deze rand 276 is naar binnen gebogen, zodanig dat dit gedeelte onder een hoek 277 van ongeveer 15° ten opzichte van de verticaal schuin naar beneden in de richting van de draaiingsas 86 is gericht. De vouwlijn 278 waarop de steunrand 276 8 3 0 0 5 8 8 - 25 - overgaaf in het wandgedeelte 275, ligt op een afstand 279 lager dan de onderzijde van het uiteinde van een schoep 67 en lager dar? de bovenzijde van de omtrek van de plaat 60.
De afstand 273 is bij voorkeur niet meer dan enkele millime— 5 ters. De vouwlijn 273 ligt bijvoorkeur hoger dan de onderzijde van de rand 61. De bovenplaat 273 strekt zich over ongeveer 180° om de draaiingsas 36 uit, De neerwaarts gerichte geleidingswand 275 strekt zich over een leus mie me re hoek om de draaiingsas 86 uit van ongeveer 155°. De steun-10 rand 275 ligt met één einde ongeveer in het betreffende vlak 38. Het in het vlak 83 gelegen einde van de geleidingswand 75 is ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 10 vóór de verspreidorganen gelegen en vóór de afvoer-openingen in de betreffende afvoerkom. De afvoeropeningen 15 zijn dan ook ten opzichte van de -rijrichting 10 vóór de draaiingsassen van de verspreidorganen gelegen en daarmede vóór een vlak dat de draaiingsassen van de beide verspreidorganen bevat. De uiteinden van de geleidingswanden 275 liggen beide op ongeveer gelijke afstand van de uiteinden 20 van de bovenvlakken 273, namelijk over een hoek 280 van ongeveer 15°. De bovenplaat 273 van het geleidingsorgaan 272 reflecteert de niet door de schoepen aangevatte korrels binnen het bereik j van de schoepen en/of de plaat 60. Het door de plaat 273 naar de schoepen of het gedeelte 60 geleide 25 materiaal zal door het verspreidorgaan tegen de geleidings-wand 276 worden geworpen. De op korte afstand van de omtrek van het verspreidorgaan gelegen geleidingswand 275 zal het materiaal in een rondgaande beweging om de as 86 geleiden.
Deze rondgaande beweging wordt veroorzaakt door de wijze 30 waarop het materiaal door het verspreidorgaan tegen de wand 275 komt en de beweging van het verspreidorgaan binnen het geleidingsorgaan. Het materiaal zal langs de wand 275 meegenomen worden tot het einde 281 en ter plaatse in de richting 244 resp. 246 worden afgevoerd. Om te voorkomen dat het 35 materiaal de rand 275 naar onderen toe verlaat, is de omgezette rand 276 aangebracht. Deze onderrand 276 vormt een steunrand tegen een neerwaartse beweging zodat het materiaal tegen de wand 275 in ie vouwrand 278 blijft hangen en langs 8300588 4 , - 26 - de wand 275 zal worden geleid tot het punt 281 van de gelei-dingswand. Op deze wijze wordt voorkomen dat materiaal in het midden van de machine naar beneden valt waardoor het strooi-beeld ongunstig beïnvloed kan worden. Verder wordt aldus 5 voorkomen dat materiaal op ongewenste wijze met delen van de machine in aanraking komt. Voor een goede geleiding van het materiaal langs de wand 275 ligt de wand 275 op korte afstand 282 van de omtrek van het verspreidorgaan.
Deze afstand 282 is bij voorkeur niet groter dan ongeveer 10 25 mm.
De uitstroming van het materiaal door de afvoer-openingen wordt mede beïnvloed door de roterende bodem 116. Hierdoor zal het materiaal in het bijzonder bij het leegraken van het reservoir niet op de bodem blijven liggen. Het in 15 het reservoir aanwezig materiaal zal dan ook op gunstige wijze door de afvoeropeningen worden afgevoerd, waarbij het reservoir geheel leeggestrooid kan worden indien dit gewenst is. Verder houdt het roterende orgaan 96 het materiaal op goede wijze onder in het reservoir in beweging om een 20 vlot doorstromen door de afvoeropeningen te bewerkstelligen. Hiervoor zijn op de bodem 116 '.nog twee stuwschoepen 285 en 286 aangebracht.· Deze schoepen liggen diametraal ten opzichte van de draaiingsas 86 en zijn aan elkaar gelijk. Elk van deze schoepen 285 en 286 heeft in vertikale doorsnede een 25 driehoekige vorm zoals in het bijzonder uit de fig. 11 en 12 blijkt voor de schoep 286. Deze schoep heeft hierbij twee schuine zijden 287 en 288 die in een punt naar het dichtst bij de as 86 gelegen einde van de schoep verlopen. De schoep heeft hierbij aan het einde dat het verst van de as 30 86 is gelegen een grootste hoogte 289 van ongeveer 5 mm en verloopt naar het binneneinde toe tot de bodem zoals uit fig. 11 blijkt.
De doorstroomgrootte van de afvoeropeningen kan geregeld worden door de schuiven 142 - 145 ten opzichte van 35 de afvoeropeningen te verschuiven zodanig dat deze afvoeropeningen 103 - 106 meer of minder door de doseerschuiven worden afgedekt. Hierdoor kan de hoeveelheid materiaal die per tijdseenheid door de afvoeropeningen kan uitstromen worden geregeld. De doseerschuiven zijn zodanig aangebracht 8300588 "1 - 27 - dat zij bij bet geheel vrijlaten van de afvoeropeningen boven deze afvoeropeningen zijn gelegen. Cm te voorkomen dat doseerschuiven hierbij tegen de rand 110 komen is deze rand voorzien van uitsparingen 292 en 293 (fig. 4). Deze 5 uitsparingen zijn in het gebied van de omleidingskap 261 afgedekt door omleidingsplaten 294 en 295. Tussen de platen is een ruimte aanwezig voor de steun 161 en de verbindings-• platen 158 en 159 met de daaraan bevestigde verbindings-stangen. Voor het meer of minder afsluiten van de afvoer-10 openingen kunnen de doseerschuiven verdraaien om de seharnierassen 153. De ligging van de scharnierassen van elk van de doseerschuiven is zodanig aangebracht dat de doseerschuiven langs de afvoeropeningen beweegbaar zijn in een richting volgens de pijl 298. De doseerschuiven worden door 15 de verende arm 151 zodanig tegen de buitenwand van de wanden 107 gedrukt dat geen ongewenste kieren tussen de doseerschuiven en de wand 107 kunnen öntstaan. Hierdoor is een nauwkeurige dosering mogelijk door het meer of minder afdekken van de afvoeropeningen door de doseerschuiven. De 20 beweging van de doseerschuiven langs de wandnn 107 is zeer gunstig daar de doseerschuiven volgens dezelfde kromming als de wanden 107 zijn gevormd en bij hun beweging langs de. wanden steeds met hun kromming op elke kromming van de wand' 107 voldoende en nauwkeurig kunnen aansluiten. De afvoer-25 openingen worden afgesloten door een neerwaartse beweging van de doseerschuiven waarbij de onderrand 150 van de doseerschuiven bij het steeds meer afdekken van de afvoeropeningen eerst zal samenvallen met de kromming 141 (fig. 8). Hierdoor zullen bij geringe hoeveelheden af te voeren materiaal 30 per tijdseenheid twee apart gelegen kleinere delen van de afvoeropening open blijven. Deze delen worden dan gevormd door de onderrand 150 en de zijden 134 en 126 resp. 135 en 127. Deze open blijvende kleine delen hebben een voldoende grote doorstroming om kleine hoeveelheden materiaal per tijdseenheid door te laten. Door deze apart van elkaar gelegen delen aan weerszijden van het punt 141 zal bij een slechts geringe vrijgelaten doorlaatgrootte van de afvoeropening het voordeel ontstaan dat deze kleine hoeveelheden _____Λ 8300588 - 28 - materiaal die nog per tijdseenheid kunnen uitstromen over nagenoeg de volle sectorhoek 248 aan het "betreffende ver-spreidorgaan wordt toegevoerd. Hierdoor zullen ook kleine hoeveelheden materiaal op gunstige wijze over de gehele 5 strooisector 242 en 243 door de verspreidorganen kunnen worden afgevoerd. Aldus wordt bewerkt dat de strooisectoren 242 en 243 niet beïnvloed worden door de hoeveelheid materiaal die per tijdseenheid wordt uitgestrooid. Om het materiaal voor een goede uitstrooiing over de gewenste strooisectoren 10 zo gunstig mogelijk te geleiden met de werpschoepen zijn deze in bovenaanzicht gezien met hun uiteinden rakend aan de radiaal 80 gelegen. Verder zijn de schoepen ten opzichte van de draairichting vanaf het uiteinde van de schoep over hun gehele lengte naar voren gekromd volgens een vloeiende kromme. 15 De doseerschuiven kunnen versteld worden door het verstelmechanisme 168. Hiervoor kan het verstelmechanisme bediend worden door de bedieningsorganen 217 en 218 die hydraulische organen zijn. Deze organen zijn via slangen 219 en 220 met een aan de trekker, waaraan de inrichting is gekoppeld, 20 aangebracht be sturingsmechanisme verbonden om vanaf de trekker te kunnen worden bediend . Alhoewel in dit uitvoeringsvoor-beeld de bediening van het vers telmechanisme hydraulisch geschiedt zal het duidelijk zijn dat dit ook met de hand kan geschieden door de hefboom 216, die in dit uitvoeringsvoor-2^ beeld door de hydraulische organen 217 en 218 wordt bediend, te bedienen met de hand waarvoor aan de hefboom een bedieningsarm aangebracht kan zijn. Ook kan de bedienings-hefboom 216 bijv. via Bowdenkabels bedienbaar zijn.
De Bediening van de hefboom 216 veroorzaakt een verdraaiing 30 van de koppelas 206 om de hartlijn 225. Verdraaiing van de koppelè-S 206 veroorzaakt een verdraaiing van de stuurarmen 207 en 208. Deze stuurarmen kunnen via de koppelarmen 192 en 193 met de verstelas 176 en de verstelpijp 177 gekoppeld zijn. Hiervoor zijn de koppelarmen 192 en 193 bevestigd aan 35 de koppelarmen 188 en 189 die resp. met de as 176 en de verstelpijp 177 zijn gekoppeld.
In fig. 14 is de stuurarm 208 via de koppelarm 193 met de arm 189 gekoppeld. De koppelarm 192 is in het gete- 8300588 - 29 - kende uitvoeringsvoorbeeld in een ruststand vastgezet aan de pen 213. Hierbij is het koppelmechanisme 201 niet met de koppelarm 188 en daardoor niet met de as 176 gekoppeld. In eerste instantie zal voor de verdere beschrijving uitgegaan 5 worden van een toestand waarin de koppelarm 192 we1 is gekoppeld met de stuurarm 207 waarvoor het gat 211 om de pen 209 aangebracht zal zijn. Bij verdraaiing van de as 206 en het daarmee via de koppelarmen 192 en 193 verdraaien van de verstelas 176 en de verstelpijp 177 zullen de verbin-10 dingsstangen 166, 167, 189 en 170 gaan bewegen. Deze verbindingsstangen zijn gekoppeld met de doseerschuiven 142, 14-3, 144 resp. 145, waardoor deze doseerschuiven om hun betreffende schamieras 153 bewogen worden. Afhankelijk van de stand van de hefarm 216 en de koppelas 206 zullen de •j 5 doseerschuiven in een bepaalde stand ten opzichte van de betreffende afvoeropening gebracht worden. De stand die de koppelas 206 om de as 225 kan bereiken wordt bepaald door het imstelmechanisme 296 dat de gestelplaat 204 omvat met de daarmee samenwerkende arm 221 en de verstelbare grendelpen 20 224. De bewegingsmogelijkheid van de aanslagarm 221 bepaalt de mogelijke hoekverdraaiing van de koppelas 206. De bewegingsmogelijkheid van de aanslagarm 221 om de hartlijn 225 ten opzichte van de gestelplaat 204 is zodanig gekozen, dat verdraaiing van de koppelas 206 binnen grenzen ligt, die 25 overeenkomen met de stand van de doseerschuiven waarbij zij de afvoeropeningen geheel afdekken of deze openingen geheel vrijlaten. Bij het gelegen zijn van de aanslag 221 tegen de aanslag 226, zoals in fig. 1 is weergegeven, zijn de doseer-openingen geheel gesloten. Via de hefboom 216 kan de koppelas 30 206 verdraaid worden naar de stand waarbij de aanslagarm 221 tegen de getekende stand van de aanslag 224 is gelegen.
De doseerschuiven zullen de afvoeropeningen dan geheel vrij laten en aldus boven de zijden 130 van deze openingen zijn gelegen. Via het bedienen van de hydraulische cilinders 35 217 en 218 kan de koppelas 206 snel verdraaid worden van de eindstand tegen de aanslag 226 naar de stand tegen de aanslag 224. Aldus zijn de doseerschuiven zeer snel van geopende naar gesloten stand te brengen via de bedieningsmechanismen 217 en 8300588 - 30 - 218. Wanneer de vers telbare grendelpen 224 in een ander gat 223 wordt geplaatst wordt daardoor de bewegingsmogelijkheid van de aanslagarm 221 verkleind. Indien de pen 224 in een opening 223 wordt gebracht die dichter bij de aanslag 5 226 is gelegen bepaalt de verstelbare aanslag 224 de stand waarover de doseerschuif de opening minder ver kan vrijgeven.
Naar keuze kan of de verstelas 176 of de verstel-pijp 177 van de koppelas 206 losgekoppeld zijn. In de figuren 13, 14 en 15 is een situatie weergegeven waarbij de 10 verstelas 176 niet is gekoppeld met het koppel orgaan 201 doordat de koppelarm 192 is vastgezet aan de vastzetpen 213· Hierdoor is de verstelas 176 in een stand vastgezet waarbij de via de verstelarmen 182 en 183 en de stangen 167 en 170 met de as 176 gekoppelde doseerschuiven 143 en 145 de afvoer-15 openingen 104 en 106 gesloten houden. De doseerschuiven 142 en 144 zijn dan nog met de koppelinrichting 201 gekoppeld via de verstelpijp 177 en de koppelarm 193· Wanneer de doseerschuiven 143 en 145 de afvoeropeningen 104 en 106 gesloten houden, zal slechts via de afvoeropening 103 en 105 materiaal 20 kunnen afvloeien uit het reservoir. Hierbij zal slechts door één afvoeropening naar ieder van de verspreidorganen een hoeveelheid materiaal per tijdseenheid kunnen afvloeien. Het materiaal zal hierdoor over een sectorhoek om de draaiings-assen 86 aan de verspreidorganen toevloeien die ongeveer , 25 de helft van de sectorhoek 248 is. Hierdoor zal . elk van de verspreidorganen het materiaal ook over een uitstrooisector strooien die zich uitstrekt over de helft van de uitstrooi-sectoren 242 en 243· Bij het uitstromen van materiaal door de afvoeropeningen 103 en 105 zal door het verspreidorgaan 5 30 het materiaal, in de rijrichting 10 gezien, slechts naar links van het symmetrievlak 89 uitgestrooid worden, terwijl door het verspreidorgaan 6 het materiaal eveneens naar slechts de linkerzijde van het symmetrievlak 98 wordt uitgestrooid.
Op deze wijze zal de machine slechts materiaal uitstrooien 35 aan één zijde van het symmetrievlak. Het zal duidelijk zijn dat door het verstellen van de koppelarmen 192 en 193 zodanig. dat de koppelarm 192 van de vastzetpen 213 wordt losgenomen en wordt gekoppeld met de pen 209 van de stuurarm 207, terwijl de koppelarm 193 van de pen 210 wordt losgenomen en aan de 8300588 - 31 - pen 214 wordt vastgezet de doseerschuiven 142 en 144 de af voer opendagen 103 en 105 gesloten zullen houden en de doseerschuiven 143 en 145 via de verstelas 176 en de koppel-arm 192 met de koppelas 206 en het bedieningsmechanisme 5 gekoppeld blijven voor het meer of minder afsluiten van de afvoeropeningen 104 en 106 zodanig dat materiaal slechts naar de rechter zijde van het syrcmetrievlak 89 wordt verspreid.
Indien de beide koppelarmen 192 en 193 met de koppelas 206 gekoppeld zijn zullen alle vier de doseerschuiven tegelijk 10 bediend worden. Hierbij kan een strooibeeld 255 verkregen worden zoals in fig. 10 is weergegeven. De lengte van de verbindingsstangen 166, 167 en 170 kan indien nodig ingesteld werden door de organen 297.
Het reservoir is zodanig, van afmeting dat daarin 15 1200 kg kunstmest of ander materiaal opgenomen kan worden.
Ihdien per oppervlakteeenheid veel materiaal uitgestrooid moet worden of materiaal over grote percelen wordt uitgestrooid kan het van belang zijn meer materiaal in het reservoir te kunnen meenemen. Hiervoor kan op het reservoir 2 het opzet-20 stuk 231 aangebracht worden. De machine is gemakkelijk te gebruiken wanneer het opzetstuk 231 met zijn wanden 235 in het verlengde ligt van de bovenwanden 236 van het reservoir 2.
Op deze wijze vormt het opzetstuk 231 geen naar opzij uitstekende delen ten opzichte van de bovenzijde van het 25 reservoir 2. De randen 234 en 233 zijn gelijk aan de rand 232 Schuin naar beneden naar binnen gericht zodat achter deze randen geen materiaal zal blijven hangen bij het leeglopen van het reservoir. Het opzetstuk 231 volgens het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld kan de inhoud van het reservoir zodanig 30 vergroten dat ongeveer 1500 kg in het reservoir aangebracht kan worden.
De vorm van de afvoeropeningen 104 - 106 en de ligging in een wanddeel 107 dat in. hoofdzaak zich vanaf het midden naar buiten toe schuin omhoog uitstrekt en de ligging 35 van de afvoeropeningen ten opzichte van de verspreidorganen met de werpschoepen, een en ander zoals hiervoor is beschreven, is zodanig dat per minuut ongeveer 300 kg materiaal aan grove korrels door de afvoeropeningen kan uitstromen. Hierdoor ------ - --·* 8300588 - 32 - kan bij een grote effektieve strooibreedte van ongeveer 24 m en bij een voortbewegingssnelheid van ongeveer 8 km per uur op het te bestrooien oppervlak 900 kg/ha gestrooid worden zonder dat het oppervlak meerdere malen bestrooid behoeft 5 te worden afgezien van de normale overlap van de strooibeelden zoals in fig. 10 is weergegeven. Voor het verkrijgen van een effektieve strooibreedte van 24 m bij een strooibeeld volgens fig. 10 zullen de beide verspreidorganen het materiaal over een maximale breedte van ongeveer 48 m uitstrooien.
10 In het bijzonder bij overbemesting kan het gewenst zijn de strooier enigszins gekanteld te gebruiken zodanig dat de verspreidorganen schuin omhoog naar achteren zijn gericht, bijv. onder een hoek van 15° ten opzichte van het horizontale vlak oftewel het vlak waarover het materiaal 15 uitgestrooid moet worden. Hierbij kan het materiaal ook bij overbemesting over een effektieve breedte van 24 m uitgestrooid worden. Door deze scheef stelling van de machine komen de afvoeropeningen 104 - 106 zodanig te liggen dat de uitstroming van het materiaal door de afvoeropeningen gunstig wordt 20 beïnvloed.
De grote hoeveelheid kilogrammen die per tijdseenheid aan grove korrels door de afvoeropeningen kunnen strooien is van belang daar grove korrels over grotere afstand en aldus over een maximale werkbreedte uitgestrooid kunnen worden.
25 De verstelas 176 en de verstelpijp 177 is zodanig hoog.in het gestel aangebracht dat de tussenas die de as 46 met de af takas van de trekker verbindt de koppeling van de machine aan de hefinrichting en de stand van de hefinrichting met aangekop-peelde machine niet belemmert.
30 Door de hiervoor weergegeven vaste ligging van de strooisectoren 242 en 243 ongeacht welk soort materiaal uitgestrooid wordt, kunnen de afvoeropeningen 103 en 104 resp.
105 en 106 een vaste ligging in de machine blijven behouden.
De afvoerkommen 101 en 102 kunnen hierdoor op eenvoudige 35 wijze op hun plaats tussen het reservoir en de verspreidorganen gehouden worden via de beugels 119, Om de ligging van de afvoerkommen op de met de verspreidorganen verbonden bodem-stukken 96 door het bewegen van de dos eer schuiven niet te beïnvloeden is het gunstig de krachten die nodig zijn om de 8300588 - 33 - doseerschuiven 142 - 145 te "bewegen te laten aangrijpen op de verbindïngsplaten 158 en 159 ter hoogte van de bovenranden 110. De aangrijping van de verbindingsstangen 166, 167, 169 en 170 op de verbindïngsplaten 158 en 159 ligt hierom op 5 dezelfde hoogte als de aangrijping van de beugels op de bovenrand 110. Krachten die aldus op de koppelplaten 158 en 159 en daarmede op de afvoerkommen werken zullen de afvoer-kommen niet trachten te bewegen t.o.v. hun bevestiging aan de beugels 119.
10 De overlap 117 van de bovenzijde van de afvoerkommen om de onderzijde van de ondereinden 87 is voldoende om te voorkomen dat materiaal tussen de bovenzijde van de afvoer-kom en de onderzijde van de ondereinden 87 over de randen 110 zal Icunnen wegvloeien. Hiervoor is de afstand 118 bij 15 voorkeur ook niet groter dan enkele millimeters. De afstand 118 is echter van dien aard dat montage van het reservoir op het gestel enige speling mogelijk maakt ten opzichte van de afvoerkommen. Hierdoor wordt de montage van de machine gunstig beïnvloed, in het bijzonder doordat de tolerantie 20 minder nauwkeurig behoeft te zijn van de op elkaar aansluitende delen 87 en de afvoerkommen 101 resp. 102, van deze afvoerkommen op de opzetstukken 96 en de ligging van de verspreidorgaaen in het gestel. De montage wordt verder vereenvoudigd doordat de verspreidorganen 5 en 6 via de 25 kokerbalk 43 en de draagorganen 25 en 26 aan de steun 31 zijn opgehangen, die ook het reservoir althans gedeeltelijk ondersteunt. De verspreidorganen 5 en 6 en daarmede de afvcertuiten 3 en 4 liggen op een afstand 82 hart op hart van elkaar van ongeveer 900 mm. Hierdoor liggen de verspreid-30 organen op gunstige afstand van elkaar zodanig dat het materiaal dat door het ene verspreidorgaan wordt verspreid het materiaal dat door het andere verspreidorgaan wordt verspreid praktisch niet kan beïnvloeden in zijn uitstrooi-richting. Verder wordt door deze afstand tussen de afvoer-35 tuiten 3 en 4 een gunstige opbouw van het reservoir verkregen.
De opbouw is hierbij zodanig te realiseren dat een gunstige inhoud van het reservoir wordt bereikt terwijl de .
-wanden toch voldoende stijl verlopen om een goede door- 8300588 - 34 - stroming van het materiaal naar de afvoerkommen te verkrijgen. De inhoud van het reservoir kan hierdoor ook groot zijn. Het grote reservoir, in het bijzonder met het opzetstuk 231, kan bij geheel gevuld zijn, zwaar zijn. Hiervoor is het gestel 5 sterk uitgevoerd, waarbij de onderbalken 21 en 22 met de draagarmen 23 en 24 zijn verbonden.
De constructie van de afvoerkommen en de daarin aangebrachte afvoeropeningen alsmede de constructie van de verspreidorganen en de ligging daarvan t.o.v. de afvoerkommen 10 geven een zeer gunstige uitstrooiing. Hoewel de constructie volgens de uitvinding met de gunstige uitstrooiing van het materiaal in het bijzonder met succes toepasbaar is bij inrichtingen met twee verspreidorganen is de constructie ook van de afvoerkommen en verspreidorganen ook goed toepasbaar 15 bij strooiers met slechts één verspreidorgaan of bij strooiers die twee verspreidorganen hebben die het materiaal in hoofdzaak op naast elkaar gelegen strooibanen uitstrooien die elkaar gedeeltelijk overlappen.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat 20 hiervoor is beschreven doch strekt zich ook uit tot datgene wat uit de tekeningen blijkt doch niet uitdrukkelijk in woord is gebracht.
Conclusies 8300588

Claims (70)

1. Inrichting voor het verspreiden van korrel-en/of poedervormig materiaal, voorzien van ten minste één reservoir voor het te verspreiden materiaal en ten minste een om een draaiingsas verdraaibaar verspreidorgaan, waarbij 5 het reservoir is voorzien van ten minste twee op korte afstand van elkaar gelegen afvoeropeningen waardoor het materiaal vanuit het reservoir aan het verspreidorgaan kan worden toegevoerd, met het kenmerk, dat de lengte van de naar elkaar toegekeerde zijden van de afvoeropeningen groter zijn 10 dan de lengte van de van elkaar afgekeerde zijden van de afvo er openingen.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de van elkaar af gekeerde zijden van de afvoeropeningen een lengte hebben die ongeveer gelijk is aan de helft van de 15 lengte van de zijden van de afvoeropeningen die naar elkaar zijn toegekeerd.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de naar elkaar toegekeerde zijden van de openingen en de van elkaar afgekeerde zijden van de openingen 20 althans nagenoeg zijn gelegen in vlakken die de draaiingsas van het verspreidorgaan bevatten.
4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de beide genoemde tegenover elkaar gelegen zijden van een afvoeropening met elkaar zijn 25 verbonden door een gebogen zijde die een bovenzijde van de afvoeropening vormt en die het verst van de draaiingsas van het verspreidorgaan is gelegen.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de naar de draaiingsas van het verspreid- 30 orgaan toegekeerde onderzijde van een afvoeropening wordt gevormd door twee een hoek met elkaar insluitende delen,die op elkaar aansluiten op een afstand verder van de draaiingsas van het verspreidorgaan dan de aansluiting van deze delen op de beide genoemde tegenover elkaar gelegen zijden.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de naar elkaar toegekeerde delen van de onderzijden van de beide afvoeropeningen althans nagenoeg in eikaars ver- .8300588 lengde zijn gelegen.
7* Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afvoeropeningen op een afstand van/ elkaar zijn gelegen die groter is dan 15 m en kleiner dan 5 50 mm.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de naar elkaar toegekeerde zijden van de afvoeropeningen een lengte hebben van ongeveer 60 mm.
9· Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk, dat de afvoeropeningen zijn gelegen in een wand die zich althans over het gedeelte dat de afvoeropeningen bevat vanaf de draaiingsas van het verspreidorgaan schuin omhoog uitstrekt.
10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 15 met het kenmerk, dat het verspreidorgaan van een plaatvormig deel is voorzien dat, in een richting evenwijdig aan de draaiingsas van het verspreidorgaan gemeten op een afstand van de afvoeropening is gelegen die ten minste ongeveer 10 mm is, 20
11* Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verspreidorgaan is voorzien van ten minste een werpschoep, die met het dichtst bij de draaiingsas gelegen einde op een cirkel rond de draaiingsas is gelegen, die zich onder de afvoeropening uitstrekt.
12. Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal, voorzien van ten minste één reservoir voor het te verspreiden materiaal en ten minste een om een draaiingsas verdraaibaar verspreidorgaan, waarbij het reservoir is voorzien van ten minste één afvoeropening 30 waardoor het materiaal vanuit het reservoir aan het verspreidorgaan kan worden toegevoerd, met het kenmerk, dat de afvoeropening is aangebracht in een wandgedeelte dat zich in een richting vanaf de draaiingsas schuin omhoog uitstrekt en dat het verspreidorgaan een plaatvormig vlak heeft dat onder de 35 afvoeropening is gelegen, waarbij de laagst gelegen zijde van de afvoeropening op een afstand van minimaal ongeveer 10 mm van het verspreidorgaan is gelegen en het verspreidorgaan ten minste een werpschoep bezit waarvan het dichtst bij 8300588 • · de draaiingsas gelegen einde althans op een cirkel rond de draaiingsas van het verspreidorgaan is gelegen, waarvan een deel zich evenwijdig aan de draaiingsas gezien, onder de afvoeropening uitstrekt.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste een afvoeropening over een hoek om de draaiingsas van het verspreidorgaan, gezien evenwijdig aan deze draaiingsas, van ongeveer 100° boven een verspreidorgaan uitmondt. 10
14· Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een afvoeropening is aangebracht in een gekromd wandgedeelte waarvan de holle zijde naar de binnenzijde van het reservoir is gelegen.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, 15 dat het wandgedeelte waarin de afvoeropening is aangebracht een zich om de draaiingsas van het verspreidorgaan uitstrekkend ringvormig wandgedeelte is, dat althans in hoofdzaak is gevormd als een deel van een bol, zodanig dat de punten op het binnenvlak van dit wandgedeelte alle op een zelfde afstand zijn 20 gelegen van een punt dat op de draaiingsas van het verspreidorgaan is gelegen.
16. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het onder de afvoeropening gelegen opvanggedeelte van het verspreidorgaan althans in hoofdzaak 25 conisch vormig is en vanaf het dichtst bij de as gelegen gedeelte zich schuin naar beneden uitstrekt.
17· Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat het conische gedeelte zich over een breedte uitstrekt die althans nagenoeg gelijk is aan de breedte van de 30 afvoeropening, gemeten in radiale richting ten opzichte van de draaiingsas.
18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verspreidorgaan een draagvlak omvat, dat zich naar de omtrek toe in een opwaartse richting 35 uitstrekt en conisch vormig is.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het draagvlak van het verspreidorgaan zich uitstrekt onder een hoek van ongeveer 7° ten opzichte van een vlak 8300588 loodrecht op de draaiingsas van. het verspreidorgaan.
20. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verspreidorgaan een diameter heeft van ongeveer 58 cm.
21. Inrichting volgens een der conclusies 16 - 20, met het kenmerk, dat het conische opvanggedeelte een diameter heeft die gelijk is aan ongeveer 1/3 van de diameter van het verspreidorgaan.
22. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk, dat het verspreidorgaan is voorzien van ten minste één werpschoep die zich tot nabij de omtrek van een plaatvormig deel uitstrekt.
23* Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bovenrand van een werpschoep ter 15 plaatse van de wand van het reservoir waarin de afvoeropening is aangebracht althans nagenoeg evenwijdig aan de wand van het reservoir is gelegen.
24· Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de bovenzijde van een werpschoep zich buiten het bereik 20 van de afvoeropening uitstrekt'loodrecht op de draaiingsas van het verspreidorgaan
25· Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de loodrecht op de draaiingsas gelegen bovenzijde van de werpschoep , is gelegen in een vlak dat althans ongeveer 25 het zwaartepunt van de afvoeropening bevat.
26. Inrichting volgens een der conclusies 22 - 25, met het kenmerk, dat een werpschoep een grootste hoogte heeft van ongeveer 70 mm.
27· Inrichting volgens een der conclusies 22 - 26, 30 met het kenmerk, dat de werpschoep bij de omtrek van het verspreidorgaan een hoogte heeft van ongeveer 55 mm.
28. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verspreidorgaan een centraal gedeelte omvat dat althans gedeeltelijk de bodem van het 35 reservoir vormt en op de omtrek waarvan het wandgedeelte aansluit waarin de afvoeropeningen zijn aangebracht.
29. Inrichting volgens een der conclusies 13 - 28, met het kenmerk, dat tussen het wandgedeelte waarin de 8300588 '1 afvoeropeningen zijn aangebracht en het gedeelte van het verspreid orgaan dat onder de afvoeropening is gelegen een cilindervormig orgaan is aangebracht dat aansluit op het wandgedeelte nabij de onderzijde van de afvoeropeningen 5 daarin.
30. Inrichting volgens conclusie 29, met het Kenmerk, dat het cilindervormige orgaan vast met het vers prei dor gaan is verbonden.
31. Inrichting volgens conclusie 29 of 30, met het 10 kenmerk, dat het cilindervormige orgaan een aan de bovenzijde gesloten vlak heeft dat de bodem van het reservoir vormt.
32. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het' kenmerk, dat een werpschoep van het verspreidorgaan met het dichtst nabij de draaiingsas van het verspreidorgaan 15 gelegen einde nabij de omtrek van-het cilindervormige orgaan is gelegen.
33. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat, evenwijdig aan de draaiingsas van het verspreidorgaan gezien, een werpschoep volgens een vloeiende 20 kromme is gekromd, waarbij de holle zijde van deze kromming naar voren is gericht ten opzichte van de normale draairichting van het verspreidorgaan.
34. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat een werpschoep zodanig is gekromd dat het het verste 25 van de draaiingsas van het verspreidorgaan gelegen einde van de werpschoep radiaal ten opzichte van de draaiingsas van het verspreidorgaan is gelegen.
35. Inrichting volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat de werpschoep vanaf het verst van de draaiingsas gelegen 30 einde is gekromd in een richting naar voren ten opzichte van de draairichting van het verspreidorgaan, waarbij het begin-einde van de schoep vdór de radiaal is gelegen die aan het uiteinde van de werpschoep raakt.
36. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 35 met het kenmerk, dat een werpschoep in doorsnede een op het draagvlak van het verspreidorgaan loodrecht staand wandgedeelte heeft dat op een afstand boven het draagvlak van het verspreidorgaan overgaat in een ten opzichte van de draai- 8300588 richting van het verspreidorgaan zich naar voren schuin omhoog uitstrekkend gedeelte.
! 37· Inrichting volgens conclusie 36, met het kenmerk, dat de vouwlijn tussen het schuine wandgedeelte'van de schoep 5 en het recht op het draagvlak staand gedeelte evenwijdig verloopt; aan een loodrecht op de draaiingsas van het verspreidorgaan gelegen vlak, een en ander zodanig, dat de hoogte van het recht opstaande wandgedeelte naar het nabij de omtrek van het verspreidorgaan gelegen einde van de schoep 10 smaller wordt.
38. Inrichting volgens een der conclusies 35 - 37, met het kenmerk, dat een werpschoep zich uitstrekt over een hoek om de draaiingsas van het verspreidorgaan van ongeveer dertig graden.
39. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een omleidingskap boven het verspreidorgaan is gelegen, die zich van een hoger naar een lager gelegen punt schuin naar beneden in een richting vanaf de draaiingsas van het verspreidorgaan uitstrekt.
40. Inrichting volgens conclusie 39, met het kenmerk, dat de omleidingskap met de bovenzijde aansluit op het wandgedeelte van het reservoir.
41. Inrichting volgens conclusie 39 of 40, met het kenmerk, dat de omleidingskap zich over althans nagenoeg 360° 25 om de draaiingsas van het verspreidorgaan uitstrekt en met de onderrand op een afstand van de bovenzijde van het verspreidorgaan is gelegen die niet groter is dan ongeveer 35 mm.
42. Inrichting volgens conclusie 39, 40 of 41, met 30 het kenmerk, dat een vlak dat de binnenzijde van de omleidingskap bevat de bovenzijde van de werpschoep snijdt, op een afstand van het uiteinde van de werpschoep.
43. Inrichting volgens een der conclusies 39-41, met het kenmerk, dat de omleidingskap is bevestigd aan de 35 bovenzijde van een wandgedeelte waarin de afvoeropening is aangebracht en dat een los deel ten opzichte van het overige deel van het reservoir vormt. 8300588
44. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 39 - 43, net het kenmerk, dat de omleidingskap zich uitstrekt onder een hoek van ongeveer 40° ten opzichte van de vertikaal.
45· Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat het wandgedeelte ten minste een afvoer- het opening bevat dat/öm het ondereinde van een afvoertuit van het reservoir gelegen deel is, waarbij de bovenzijde van het wandgedeelte vrij ligt van het ondereinde van de afvoertuit.
46. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk, dat om althans een deel van de omtrek van het verspreidorgaaa een geleidingsorgaan is aangebracht, dat met de onderzijde lager is gelegen dan de onderzijde van het nabij de omtrek van het verspreidorgaan gelegen einde van een werpschoep en van een steunrand is voorzien, die 15 zich schuin naar beneden in de richting van de draaiingsas van het verspreidorgaan uitstrekt.
47· Inrichting volgens conclusie 46, met het kenmerk, dat de steunrand zich onder een hoek ten opzichte van de draaiingsas van -het verspreidorgaan uitstrekt van ongeveer 20 15°.
48. Inrichting volgens conclusie 46 of 47, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan is voorzien van een reflexieplaat die zich boven het verspreidorgaan uitstrekt en met de binnenrand tot nabij de omleidingskap reikt. 25
49· Inrichting volgens conclusie 46, 47 of 48, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan zich uitstrekt om het gedeelte van het verspreidorgaan waarover tijdens bedrijf praktisch geen materiaal door het verspreidorgaan wordt weggeworpen.
50. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nabij een afvoeropening een doseerschuif is aangebracht die beweegbaar is ten opzichte van het wandgedeelte waarin de afvoeropening is aangebracht en die naar keuze in een van meerdere standen ten opzichte van dit wand-35 deel vastgezet kan worden voor het meer of minder afsluiten van de afvoeropening.
51. Inrichting volgens conclusie 50, met het kenmerk, dat ten minste twee dos eer schuiven zodanig verstelbaar met een verstelmechanisme zijn verbonden, dat naar keuze 8300588 1 * althans een van de dos eer schuiven hij verstellen van het verstelmechanisme in een ruststand gehouden kunnen worden, terwijl de andere doseerschuif te verstellen is door het verstelmechanisme.
52. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van twee versprei dor ganen op ieder waarvan althans één afvoeropening aansluit voor het toevoeren van materiaal naar de verspreid-organen, waarbij de verspreidorganen tegengesteld aan elkaar 10 roterend zijn opgesteld en de afvoeropeningen zodanig zijn aangebracht en de verspreidorganen zodanig zijn gevormd dat de verspreidorganen tijdens bedrijf het materiaal over dezelfde strook uitstrooien, waarbij in bovenaanzicht gezien, het ene verspreidorgaan het materiaal symmetrisch uitstrooit 15 "ben opzichte van het andere verspreidorgaan ten opzichte van een symmetrievlak dat midden tussen de verspreidorganen en evenwijdig aan de draaiingsassen daarvan is gelegen en zich in de normale voortbewegingsrichting van de inrichting uitstrekt.
53. Inrichting volgens conclusie 52, met het kenmerk, dat om elk van de verspreidorganen een geleidingsorgaan is aangebracht, welke geleidingsorganen in hoofdzaak aan die zijde van de verspreidorganen zijn gelegen die naar elkaar, toe zijn gekeerd.
54. Inrichting volgens een der conclusies 44- 53» met het kenmerk, dat een gel eidings orgaan een geleidingswand omvat waarvan een einde is gelegen in een verticaal vlak dat de draaiingsas van het betreffende verspreidorgaan omvat en zich in de rijrichting uitstrekt. 30
55* Inrichting volgens conclusie 54, met het kenmerk, dat de geleidingswand zich over een hoek uitstrekt van on- . geveer 150°.
56. Inrichting volgens een der conclusies 44-55, met het kenmerk, dat het geleidingsorgaan een reflexieplaat 35 omvat, die zich over althans nagenoeg 180° om de draaiingsas van het verspreidorgaan uitstrekt, waarbij de einden van de reflexieplaat op een afstand zijn gelegen van de einden van de geleidingswand. 8300588 > V
57* Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het reservoir hoven elk van twee verspreidorganen een stel van twee afvoeropeningen heeft", die ieder met een doseerschuif samenwerken die met een verstel-5 mechanisme zijn gekoppeld, waarbij van ieder van de twee boven een verspreidorgaan gelegen doseerschuiven er een met een -onderdeel van het verstelmechanisme zijn gekoppeld terwijl de andere doseerschuif van elk van de twee op een verspreidorgaan aansluitende afvoeropeningen met een ander onderdeel 10 zijn gekoppeld, waarbij de onderdelen onafhankelijk van elkaar losgekoppeld kunnen worden, van het vers telmechanisme, een en ander zodanig dat naar keuze of door alle afvoeropeningen óf door naar keuze een van de twee van ieder stel afvoeropeningen materiaal uit het reservoir afgevoerd kan worden 15 tijdens bedrijf van de inrichting.
58. Inrichting volgens conclusie 57» met het kenmerk, dat twee doseerschuiven met een verstelas en de andere twee doseerschuiven met een om de verstelas beweegbare verstelpijp zijn gekoppeld, welke as en pijp ten opzichte van elkaar 20 verdraaibaar zijn en onafhankelijk van elkaar met een door een bedieningsorgaan beweegbaar koppelmechanisme van het verstelmechanisme koppelbaar zijn.
59* Inrichting volgens conclusie 58, met het kenmerk, dat de verstelas en de verstelpijp door middel van koppelarmen 25 met stuur armen van het koppelmechanisme koppelbaar zijn, waarbij deze koppelarmen losneembaar met de stuurarmen zijn gekoppeld en vastgezet kunnen worden ten opzichte van het gestel.
60. Inrichting volgens conclusie 59, met het kenmerk, 30 dat het koppelmechanisme een hefboom omvat, die met een verdraaibare koppelas is verbonden waaraan de stuurarmen zijn aangebracht.
61. Inrichting volgens een der conclusies 58 - 60, met het kenmerk, dat het bedieningsmechanisme op afstand 35 bedienbare organen, bijvoorbeeld een hydraulisch mechanisme omvat.
62. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het verstelmechanisme vóór het reservoir aan het gestel is aangebracht op een hoogte hoger dan de 8300538 - - — * V t, wan&delen waarin de afvoeropeningen zijn aangebracht.
63· Inrichting volgens een der conclusies 57 - 62, met het kenmerk, dat de dos eer schuiven zijn gekoppeld met ver-bindings stangen die op het aan. de wanddelen af gesteunde 5 met de dos eer schuiven verbonden stangen aangrijpen ter hoogte van de bovenrand van de wanddelen waarop ook vastzetorganen aangrijpen, waarmede de wanddelen in de gewenste stand ten opzichte van het gestel vastzetbaar zijn.
64. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk, dat het reservoir althans gedeeltelijk is af gesteund aan een gestelsteun waaraan draagorganen zijn aangebracht die de verspreidorganen met hun aandrijf middelen dragen.
65· Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 15 met het kenmerk, dat het reservoir is bevestigd aan een aan de voorzijde van de inrichting zich in horizontale richting uitstrekkende horizontale gestelbalk die vast is bevestigd aan twee vertikale gestelbalken waaraan bevestigingsorganen zijn aangebracht voor het koppelen van de inrichting aan de 20 hef inrichting van een trekker of dergelijk voertuig.
66. Inrichting volgens conclusie 64 of 65» met het kenmerk, dat aan de verticale gestelbalken draagarmen zijn aangebracht waaraan de reservoir steun is bevestigd, waarbij de einden van de draagarmen zijn verbonden met onder de 25 verspreidorganen gelegen onder balken.
67· Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat onder de verspreidorganen naar voren toe divergerende onder balken zijn aangebracht, die met hun vooreinden zijn bevestigd aan de verticale gestelbalken, ; 3Q waarbij deze divergerende onder balken met elkaar zijn verbonden door schoorstaven die met een einde nabij de bevestiging van de onderbalken aan de vertikale balken zijn gekoppeld.
68. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 35 met het kenmerk, dat de inrichting een opzetstuk voor het reservoir omvat, dat wanden bezit die zich uitstrekken in het verlengde van de zich in hoogterichting convergerend uitstrekkende bovendelen van de reservoirwanden. 8300588 - 1
69. Inrichting volgens conclusie 68, met het kenmerk, dat het opzetstuk door klemhaken aan de hovenrand van het reservoir vastzetbaar is.
70. Inrichting zoals hiervoor is beschreven en ^ 5 tekeningen is weergegeven. 8300538
NL8300588A 1983-02-16 1983-02-16 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal. NL192240C (nl)

Priority Applications (10)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8300588A NL192240C (nl) 1983-02-16 1983-02-16 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
GB08403849A GB2135164B (en) 1983-02-16 1984-02-14 A spreader
AT87200790T ATE129848T1 (de) 1983-02-16 1984-02-15 Streuer für körniges gut oder für pulver.
DE19843405245 DE3405245A1 (de) 1983-02-16 1984-02-15 Streugeraet fuer koerniges und/oder pulveriges streugut
EP87200790A EP0238153B1 (en) 1983-02-16 1984-02-15 A spreader for spreading granular and/or powdery matrial
EP84200199A EP0117005A3 (en) 1983-02-16 1984-02-15 A spreader
FR8402268A FR2540701B1 (fr) 1983-02-16 1984-02-15 Dispositif pour epandre une matiere granuleuse et/ou pulverulente
GB08601615A GB2174882B (en) 1983-02-16 1986-01-23 A spreader
FR888811171A FR2617368B1 (fr) 1983-02-16 1988-08-24 Dispositif pour epandre une matiere granuleuse et/ou pulverulente
NL9400653A NL193302C (nl) 1983-02-16 1994-04-25 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8300588A NL192240C (nl) 1983-02-16 1983-02-16 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8300588 1983-02-16

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8300588A true NL8300588A (nl) 1984-09-17
NL192240B NL192240B (nl) 1996-12-02
NL192240C NL192240C (nl) 1997-04-03

Family

ID=19841428

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8300588A NL192240C (nl) 1983-02-16 1983-02-16 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL9400653A NL193302C (nl) 1983-02-16 1994-04-25 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Family Applications After (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9400653A NL193302C (nl) 1983-02-16 1994-04-25 Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Country Status (6)

Country Link
EP (1) EP0117005A3 (nl)
AT (1) ATE129848T1 (nl)
DE (1) DE3405245A1 (nl)
FR (1) FR2617368B1 (nl)
GB (2) GB2135164B (nl)
NL (2) NL192240C (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8403271A (nl) * 1984-10-29 1986-05-16 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
DE3684796D1 (de) * 1985-02-06 1992-05-21 Amazonen Werke Dreyer H Schleuderstreuer, insbesondere fuer gekoernte duengemittel.
NL8701551A (nl) * 1987-07-02 1989-02-01 Lely Nv C Van Der Machine voor het strooien van materiaal, zoals kunstmest.
DE3924328A1 (de) * 1989-01-24 1991-01-31 Rauch Landmaschfab Gmbh Schleuderstreuer fuer rieselfaehiges streugut, insbesondere duenger
DE102006011197A1 (de) * 2006-03-10 2007-09-13 Rabe Agri Gmbh Sämaschine

Family Cites Families (23)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB1052204A (nl) *
DE465760C (de) * 1926-02-21 1928-09-26 Wilhelm Heinrich Mit einem Bodenbearbeitungsgeraet verbundene Kopfduenger-Reihenstreu-Vorrichtung
US2293977A (en) * 1941-07-07 1942-08-25 George O Hoffstetter Material spreading device
CH396493A (de) * 1959-06-25 1965-07-31 Lely Nv C Van Der Vorrichtung zum Verbreiten streubarer Stoffe
DE1457773B1 (de) * 1965-07-16 1970-04-23 Amazonen Werke Dreyer H Zentrifugalstreuer zum Verteilen von Düngemitteln
US3374956A (en) * 1965-07-19 1968-03-26 Lilliston Implement Company Fertilizer spreader
NL6702499A (nl) * 1967-02-20 1968-08-21
NL6708370A (nl) * 1967-06-16 1968-12-17
DE2046551B2 (de) * 1970-09-22 1977-10-06 Josef Steib Spezialfabrik für Landmaschinen, 8500 Nürnberg Streu-vorrichtung fuer koerniges oder pulvriges gut
AT301923B (de) * 1970-10-13 1972-09-25 Vogel & Noot Ag Schleuderstreuer
DE2209197C3 (de) * 1972-02-26 1974-07-04 Amazonen-Werke H. Dreyer, 4501 Hasbergen-Gaste Zentrifugalstreuer
DE2210207C3 (de) * 1972-03-03 1974-08-29 Amazonen-Werke H. Dreyer, 4501 Hasbergen Zentrifugaldüngerstreuer
US3964681A (en) * 1975-09-04 1976-06-22 Herd Elmer R Agricultural broadcasting apparatus
NL7613260A (nl) * 1976-11-29 1978-05-31 Texas Industries Inc Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL190570C (nl) * 1978-05-05 1994-05-02 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het strooien van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL7810805A (nl) * 1978-10-31 1980-05-02 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8103896A (nl) * 1981-08-21 1983-03-16 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8105285A (nl) * 1981-11-23 1983-06-16 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8200958A (nl) * 1982-03-09 1983-10-03 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8603042A (nl) * 1986-11-28 1988-06-16 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
DK168185B1 (da) * 1988-02-15 1994-02-28 Laursen As A P Maskine af centrifugalspredertypen til udstrøning af korn- og pulverformet materiale
DE3911584A1 (de) * 1989-04-08 1990-10-11 Amazonen Werke Dreyer H Schleuderduengerstreuer
NL9001380A (nl) * 1990-06-18 1992-01-16 Lely Nv C Van Der Inrichting voor het doseren van materiaal.

Also Published As

Publication number Publication date
FR2617368B1 (fr) 1994-08-05
GB2174882A (en) 1986-11-19
DE3405245C2 (nl) 1988-03-31
NL193302B (nl) 1999-02-01
GB2174882B (en) 1987-06-10
EP0117005A3 (en) 1984-12-19
NL192240C (nl) 1997-04-03
GB8403849D0 (en) 1984-03-21
NL192240B (nl) 1996-12-02
EP0117005A2 (en) 1984-08-29
FR2617368A1 (fr) 1989-01-06
GB2135164A (en) 1984-08-30
GB8601615D0 (en) 1986-02-26
GB2135164B (en) 1987-06-17
ATE129848T1 (de) 1995-11-15
DE3405245A1 (de) 1984-08-16
NL193302C (nl) 1999-06-02
NL9400653A (nl) 1994-12-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8200958A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8701870A (nl) Machine voor het verspreiden van materiaal.
US4836456A (en) Agricultural spreader having multiple distribution members broadcasting material simultaneously to generally the same area
NL8300588A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL7810805A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
US6116526A (en) Implement for spreading granular and/or pulverulent material
NL8304183A (nl) Inrichting voor het over een oppervlak verspreiden van materiaal.
NL8105285A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
NL8403271A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
US4316581A (en) Spreader suitable for spreading granular and/or powdery material
NL8500759A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrelen/of poedervormig materiaal.
NL8601148A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel en/of poedervormig materiaal.
EP0784917B1 (en) An implement for spreading granular and/or pulverulent material
NL8105284A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
EP0238153B1 (en) A spreader for spreading granular and/or powdery matrial
NL9201689A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL9000998A (nl) Inrichting voor het verspreiden van materiaal.
NL8802787A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.
DE3335806C2 (de) Vorrichtung zum Streuen von schüttfähigem Gut
NL8402526A (nl) Landbouwmachine voor het verspreiden van materiaal.
NL8500978A (nl) Inrichting voor het verspreiden van verspreidbaar materiaal.
NL8302365A (nl) Inrichting voor het verspreiden van verspreidbare stoffen.
BE876046A (fr) Inrichting voor het strooien van korrel- en/of poedervormig materiaal
NL8402525A (nl) Landbouwmachine voor het verspreiden van materiaal.
NL8104120A (nl) Inrichting voor het verspreiden van korrel- en/of poedervormig materiaal.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
A85 Still pending on 85-01-01
BC A request for examination has been filed
V4 Discontinued because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20030216