NL8220336A

NL8220336A - Inrichting voor toepassing in bloedvaten of andere moeilijk toegankelijke plaatsen, en haar gebruik.

Info

Publication number: NL8220336A
Application number: NL8220336A
Authority: NL
Original assignee: Wallsten Hans Ivar
Priority date: 1981-09-16
Filing date: 1982-09-15
Publication date: 1984-01-02
Also published as: DE3249027T1; GB2124908A; CA1204643A; IT8223312A0; BR8208063A; US4553545A; CH657521A5; AU8954282A; AT392733B; EP0088118A1; ATA907182A; GB8326791D0; GB2124908B; DE3250058C2; IT1152608B; WO1983000997A1; FR2512678A1; DE3249027C2; FR2512678B1

Description

8220336

VO 5138 O L· L

4 1

Inrichting voor toepassing in bloedvaten of andere moeilijk toegankelijke plaatsen, en haar gebruik.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting, die kan worden toegepast in bijvoorbeeld bloedvaten van het lichaam van een levend dier of een levend menselijk wezen. De inrichting omvat een schroeflijnvormige schroefveer, die vanuit een eerste toestand 5 met een bepaalde diameter kan worden uitgezet naar een tweede toestand met een grotere diameter, en omgekeerd.

De uitvinding is in het bijzonder nuttig voor het door een kanaalopening mechanisch implanteren door middel van een uitzetbaar, automatisch vastzetbaar middel voor bloedvaten, ademhalingskanalen of der-10 gelijke. Door middel van de inrichting van de onderhavige uitvinding kunnen ook de binnenwanden van beschadigde bloedvaten of andere organen met kunstmatig weefsel, dat poreus kan zijn, worden gevoerd.

In chirurgische en andere geneeskundige technieken bestaat soms behoefte aan het steken en uitzetten van een inrichting in bij-15 voorbeeld bloedvaten, urinekanalen of andere moeilijk toegankelijke plaatsen, die als haar doel heeft het verwijden van het vat of kanaal, welke inrichting naar keuze op haar plaats kan worden gelaten voor het verschaffen van een blijvend verwijden.

De inrichting volgens de onderhavige uitvinding kan in 20 vele geneeskundige toepassingen worden gebruikt, en als voorbeelden kunnen worden vermeld het gebruik bij verschillende soorten slagadergezwellen, weerspiegeld door een of andere vorm van vaatverwijding, of het tegengestelde, vernauwing, dat samentrekking van bloedvaten betekent. Meer in het bijzonder kan de uitvinding dus worden gebruikt voor het steunen 25 en openhouden van vaten van aderstelsels, voor het steunen van kunstmatige vatelementen, voor het sluiten van ziekelijke vaat-verzwakkingen, voor het overbruggen van ziekelijke vaatvernauwingen en breuken in inwendige vaatwanden of voor het stabiliseren van bronchiën. De inrichting van de onderhavige uitvinding kan ook zijn ontworpen om te werken 30 als een filter voor trombose, bijvoorbeeld door toepassing in "Vena Cava Inferior" voor het voorkomen van de vorming van een longembolie. De uitvinding is echter niet beperkt tot de hier vermelde toepassingen, die uitsluitend bij wijze van voorbeeld moeten worden gezien.

8220336 2

In het Amerikaanse octrooischrift 3.868.956 is een inrichting beschreven, die na het steken in bijvoorbeeld een bloedvat, kan worden uitgezet. Het werkzame deel van deze inrichting is gegrond op het gebruik van metaallegeringen, die een zogenoemde "geheugenwerking" 5 hebben, dat wil zeggen een materiaal, dat na verwarming zijn oorspronkelijke gedaante zal herstellen. In deze stand van de techniek wordt het verwarmen van het materiaal verschaft door electrisch verwarmen, waarbij de inrichting op de van belang zijnde plaats naar binnen is gestoken. Deze bekende techniek heeft echter het essentiële nadeel, dat electrisch 10 weerstandsverwarmen plaats moet vinden in samenhang met omringend gevoelig weefsel, dat bij het verwarmen kan worden beschadigd. Het is waar, dat in het octrooischrift (zie kolom 3, regels 42 - 48) is gesteld, dat bij het in een bloedvat steken van de inrichting, het bloed van de patiënt werkt als een koelmedium. Ook bloed is echter een warmtegevoelig materi-15 aal, dat bij verwarming onderhevig kan zijn aan ongewenst stollen.

De onderhavige uitvinding heeft als haar doel het verschaffen van een uitzetbare inrichting, waarmee de tekortkomingen van de bekende techniek worden voorkomen.

De onderhavige uitvinding is gegrond op het gebruik van 20 een inrichting, voorzien van een schroeflijnvormige schroefveer, die kan worden onderworpen aan samentrekken of uitzetten. De uitvinding stoelt op het beginsel, dat aan de veer een kleinere of grotere diameter zal worden gegeven door middel van geschikte mechanische middelen. Het is mogelijk dit op twee in beginsel verschillende manieren te doen, die alle 25 binnen het raam vallen van dezelfde inventieve grondgedachte. Onderstaand worden voorbeelden van twee van deze manieren gegeven.

Een eerste manier bestaat uit het draaien van de einden van de veer ten opzichte van elkaar onder het handhaven van een gelijke lengte van de veer, zodat de overgang van een kleinere veerdiame-30 ter naar een grotere plaatsvindt door het verminderen van het aantal veer-windingen in de lengte, en het overeenkomstig vergroten van de spoed van de veer. Een tweede manier voor het veranderen van de diameter van de veer bestaat uit het verwijderen van een deel van het veermateriaal uit een bepaalde lengte van de veer aan althans een einde van deze leng-35 te van de veer, zodat de overgang vanuit een toestand met een grotere diameter naar een toestand met een kleinere diameter onafhankelijk van de spoed en het aantal veerwindingen in de lengte plaatsvindt. Teneinde de 8220336 3 veer op deze andere wijze uit te zetten, wordt natuurlijk het omgekeerde uitgevoerd, dat wil zeggen dat aanvullend veermateriaal wordt geleverd aan de lengte van de veer. Deze tweede manier voor het veranderen van de diameter van de veer kan indien wenselijk plaatsvinden onder het hand-5 haven van de spoed en het aantal veerwindingen in de lengte.

Deze beide manieren kunnen natuurlijk worden gebruikt voor het veranderen van de schroefveer vanuit een toestand met een grotere diameter naar een kleinere diameter, en omgekeerd.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting 10 volgens de uitvinding, komt de grotere diameter in hoofdzaak overeen met de niet-belaste toestand van de schroefveer. Dit betekent, dat de samentrekking van de schroefveer plaatsvindt tegen haar veerweerstand, terwijl haar uitzetting plaatsvindt onder opheffing van de spanning naar de onbelaste toestand.

15 Bij het gebruiken van de bovenstaand geschetste eerste manier voor het samentrekken of uitzetten van de veer, kan een einde van de veer zijn bevestigd aan een as, die in het midden is aangebracht in de veer, terwijl haar andere einde is verbonden met een huls, die de as omringt. Door het draaien van de as en/of de huls ten opzichte van 20 elkaar, kan zodoende de diameter van de veer worden verkleind of vergroot. Om het mogelijk te maken de schroefveer ook na het toepassen op een plaats achter te laten, kunnen de as en de huls verwijderbaar daarmee zijn verbonden.

Bij het gebruiken van schroefveren met een ondergeschik-25 te afmeting met betrekking tot het veermateriaal, kan een moeilijkheid ontstaan in verbinding met het aanbrengen van de veer en het uitzetten daarvan op de beoogde plaats, doordat de afzonderlijke materiaalwindingen van de veer naar een zijde kunnen vallen, zodat de gewenste draagwerking niet zal worden verkregen. Teneinde de gevaren van dit veersamenklappen 30 op te heffen of te verminderen, kan een axiaal zich uitstrekkende lei-staaf zijn aangebracht aan de omtrek van de veer, aan welke staaf lei-middelen verplaatsbaar zijn aangebracht, waardoor het veermateriaal volgens een raaklijn kan bewegen in verband met het samentrekken of uitzetten van de veer.

35 Bij een andere uitvoeringsvorm van de inrichting vol gens de uitvinding, kan een axiaal zich uitstrekkend draagdeel zijn aangebracht aan de omtrek van de veer, dat vaste leimiddelen draagt, waar- 8220336 4 door het veermateriaal volgens een raaklijn kan bewegen in samenhang met het uitzetten of samentrekken van de veer.

In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld in het geval van hernia of weefselbreuk, kan het wenselijk zijn een veer aan te brengen, 5 die over een beperkt deel van haar lengte een grotere dichtheid tussen de veerwindingen heeft. Dit kan in beginsel op twee verschillende manieren worden gedaan. Eén mogelijkheid is gegrond op het zodanig verdelen van de bovenstaand vermelde vaste leimiddelen, dat over een bepaalde lengte van de veer een grotere dichtheid met windingen wordt verkregen.

10 De tweede mogelijkheid bestaat uit het in eerste instantie vervaardigen van de veer met een of een aantal secties met een grotere windingdicht-heid. Ook kan natuurlijk een combinatie van deze twee mogelijkheden in de praktijk worden gebruikt.

Met het oog op het bovenstaand aangegeven gevaar van 15 samenklappen, verdient het de voorkeur het veermateriaal in een plat gemaakte vorm of in de vorm van een band te maken, waarbij de grotere afmeting van het materiaal, gezien in doorsnede, zich axiaal uitstrekt.

Het verdient in het bijzonder de voorkeur de veer te ontwerpen met een in beginsel rechthoekige doorsnede.

20 In een in het bijzonder de voorkeur verdienende uitvoe ringsvorm van de inrichting van de onderhavige uitvinding, is een cilindrisch, buisvormig, draaglichaam aangebracht in de schroefveer, voorzien van een middendeel en van eindsecties aan de einden van de veer, draaibaar ten opzichte van elkaar, waarbij de einden van de veer zijn verbon-25 den met de bijbehorende eindsecties. De inrichting bevat verder middelen met behulp waarvan de eindsecties kunnen worden gedraaid ten opzichte van elkaar teneinde de veer uit te zetten of samen te trekken. Deze middelen voor het draaien van de eindsecties bestaan op geschikte wijze uit een coaxiale kabel, verbonden met de ene eindsectie, waarbij het inwendi-30 ge concentrische element van de kabel zich uitstrekt door het draaglichaam en aan het einde is verbonden met de andere eindsectie, draaiorga-nen zijn aangebracht aan het buitenste vrije einde van de coaxiale kabel voor het verschaffen van de gewenste onderlinge beweging tussen de eindsecties .

35 In verband met deze laatste uitvoeringsvorm van de in richting volgens de uitvinding, kunnen de eindsecties van het draaglichaam'.

8220336 5 axiaal verplaatsbaar zijn ten opzichte van het middendeel, zodat het einde van de veer losmaakbaar kan zijn vastgezet in de spleet tussen het middendeel en de bijbehorende eindsecties. In dit geval is het voordelig althans één eindsectie of een deel daarvan axiaal verplaatsbaar aan 5 te brengen door middel van een deel, aangebracht aan het vrije einde van de ciaxiale kabel. Het laatstgenoemde deel kan naar keuze de tweeledige werking uitvoeren van het zowel worden gebruikt voor het draaien van de tweede eindsectie als het verschaffen van de axiale verplaatsing.

In een in het bijzonder de voorkeur verdienende uitvoe-10 ringsvorm van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding is een axiaal zich uitstrekkend draagdeel aangebracht aan de omtrek van de veer, aan het ene einde waarvan de veer is bevestigd, en aan het andere einde waarvan een vast leideel is voorzien, waardoor het veermateriaal kan bewegen in verband met het samentrekken of uitzetten van de veer.

15 Ook kunnen aan beide einden van het draagdeel vaste leimiddelen zijn aangebracht, waardoor het materiaal van de veer kan bewegen. Deze uitvoeringsvorm maakt het aan beide einden van de veer gelijktijdig in beide richtingen toevoeren mogelijk van veermateriaal.

Volgens een andere uitvoeringsvorm bestaat de inrich-20 ting van de uitvinding uit een langwerpig draaglichaam, waaromheen de veer is aangebracht, waarbij een aan één einde van het draaglichaam aangebrachte cassettehouder een cilindrisch cassettehuis bevat, een excentrisch daarin gemonteerde toevoercilinder, die aan zijn omtrek in aangrij-ping is met de binnenzijde van het cassettehuis. Bij het gebruiken van 25 deze inrichting kan de veer worden bewogen voor het samentrekken of uitzetten in de neep tussen het cassettehuis en de toevoercilinder door het draaien van de laatste in de ene of andere richting. Bij deze uitvoeringsvorm kan het cassettehuis aan de binnenzijde zijn voorzien van een trapezoïdale schroefdraad, waarin de veer kan glijden. Bovendien is 30 het voordelig de toevoercilinder aan zijn uitwendige te voorzien van een wrijvingsbekleding, bijvoorbeeld van rubber of kunststof.

Bij chirurgische handelingen voor het implanteren van protheses, is het soms om een of andere reden wenselijk een poreus weefsel te verschaffen in bijvoorbeeld een bloedvat. In verband hiermee is 35 het overeenkomstig de uitvinding mogelijk een kous van poreus weefsel aan de buitenzijde of de binnenzijde van de veer te voorzien, die op een 8220336 6 gewenste plaats kan worden geïmplanteerd samen met de veer. De kous kan de rekbaarheid van het weefsel hebben, of door het overlappend vouwen instelbaar zijn op de veerdiameter in verband met het uitzetten van de veer.

5 Met betrekking tot de keuze van het materiaal voor de onderdelen, omvat door de inrichting volgens de uitvinding, is het in de eerste plaats de schroefveer die in dit verband kritisch is. Voor de veer moet een geneeskundig aanvaardbaar materiaal worden gekozen, bijvoorbeeld een roestvrij staal of andere metaallegering of een kunst-10 stof, gebruikt in soortgelijk verband.

Andere kenmerkende maatregelen en andere uitvoeringsvormen zullen duidelijk zijn uit de volgende beschrijving en de bijgevoegde octrooiconclusies.

Een verder essentieel voordeel van de techniek van 15 de onderhavige uitvinding in vergelijking met bijvoorbeeld die van het bovenstaand vermelde Amerikaanse octrooischrift 3.868.956 ligt in het feit, dat de inrichting volgens de uitvinding omkeerbaar kan worden bedreven, dat wil zeggen dat de veer eerst na toepassing kan worden uitgezet, waarna voor het losmaken van de veer van de andere delen van de 20 inrichting, bijvoorbeeld door röntgenstralen kan worden gecontroleerd, dat de plaats en vastzetting van de veer aanvaardbaar is, waarna zij kan worden losgemaakt en het overblijvende deel van de inrichting kan worden verwijderd van de toepassingsplaats. Deze mogelijkheid is bij de inrichting volgens het zojuist vermelde Amerikaanse octrooischrift abso-25 luut niet beschikbaar, aangezien de bij deze bekende techniek in werking gestelde uitzetting niet omkeerbaar is.

De uitvinding zal onderstaand verder worden beschreven door verduidelijkende uitvoeringsvormen in samenhang met de bijgevoegde tekening. Opgemerkt moet worden, dat deze bepaalde uitvoeringsvormen 30 alleen zijn bestemd ter verduidelijking en niet ter beperking met betrekking tot de door de conclusies omschreven omvang. In de tekening is het volgende afgeheeld:

Fig. 1 toont een ruimtelijk aanzicht van een schroefveer voor gebruik in de inrichting volgens de uitvinding, 35 fig. 2 toont een zij-aanzicht van de schroefveer, die een draaglichaam bevat, en toont de veer in uitgezette toestand, 8220336 7 fig. 3 toont dezelfde inrichting als fig. 2 maar geeft de veer in samengetrokken toestand weer, de fig. 4-7 verduidelijken schematisch het beginsel van het verwijderen van veermateriaal uit een schroefveer overeenkomstig 5 de uitvinding, de fig. 8 en 9 tonen een variant, stoelende op hetzelfde beginsel als dat volgens de fig. 4-7, fig. 10 toont schematisch de mogelijke werking van de schroefveer onder de invloed van uitwendige krachten, 10 fig. 11 toont een detail van de schroefveer bij gebruik making van leimiddelen, fig. 12 toont op grotere schaal een detail van de inrichting van fig. 11, fig. 13 toont een detaildoorsnede volgens de lijn XIII - 15 XIII in fig. 12, fig. 13A toont schematisch een veer, voorzien van een draagdeel en een vast leideel, fig. 13B toont een detail van de uitvoeringsvorm van fig. 13A, 20 fig. 14 toont schematisch een veer, voorzien van een draagdeel en een leideel, fig. 15 toont een detail van een ander leideel, fig. 16 toont het leideel volgens fig. 15, gezien van boven, 25 fig. 17 toont schematisch een algemeen aanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting van de uitvinding, fig. 18 toont een algemeen aanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding, fig. 19 toont op grotere schaal een detail van een an-30 dere uitvoeringsvorm van de inrichting van fig. 18, fig. 20 toont het detail volgens fig. 19 in zij-aanzicht, fig. 21 toont een inrichting volgens de uitvinding voor het aanbrengen van poreus weefsel, fig. 22 toont een uitvoeringsvorm, waarbij gebruik wordt 35 gemaakt van een plat veermateriaal met uitsparingen, fig. 23 toont een uitvoeringsvorm, ontworpen als een 8220336 8 laddervormige dubbele veer, de fig. 24 en 25 tonen een uitvoeringsvorm van de schroef, die overlappingen mogelijk maakt tussen naburige windingen, fig. 26 toont een gewijzigde uitvoeringsvorm van de 5 veer van de inrichting, waarbij de veer een zeefwerking verschaft, en fig. 27 toont een andere uitvoeringsvorm, waarbij de veer is bekleed met poreus weefsel.

In verband met de volgende beschrijving is aangenomen, dat de inrichting volgens de uitvinding wordt gebruikt in verband met 10 een bloedvat, dat een onvolkomen plaats heeft, waar het bloedvat een betrekkelijk grote diameter heeft, terwijl de plaats waar de inrichting in het bloedvat wordt gebracht, een kleinere diameter heeft. De inrichting volgens de onderhavige uitvinding kan echter ook worden gebruikt in gevallen, dat zij moet worden gestoken in een bloedvat met een be-15 trekkelijk gelijke diameter voor het zodoende voorkomen van beschadigingen van de binnenwanden van het bloedvat in verband met het insteken van de inrichting voor overbrenging naar de plaats, waar toepassing moet plaatsvinden.

De inrichting volgens de uitvinding kan dus op een ge-20 makkelijk toegankelijke plaats worden ingestoken, waar het betreffende bloedvat een betrekkelijk kleine diameter heeft, als gevolg van het feit dat de schroefveer van de inrichting in samengetrokken toestand kan worden gehouden door mechanische middelen, welke toestand klein of kleiner is dan de diameter van het bloedvat op de plaats van het inste-25 ken. De inrichting, die de schroefveer bevat, wordt dan in het bloedvat gestoken en overgebracht naar de onvolkomen plaats, waar de schroefveer op mechanische wijze wordt uitgezet totdat de buitendiameter van de veer gelijk is aan of iets groter dan de diameter van het bloedvat op de onvolkomen plaats. De schroefveer wordt dan op geschikte wijze los-30 gemaakt van de andere delen van de inrichting volgens de uitvinding, en kan na verwijdering van het overblijvende deel van de inrichting dus op de onvolkomen plaats worden achtergelaten voor het uitvoeren van haar dragende werking van binnenuit. Indien de diameter van de veer in onbelaste toestand enigszins groter is gekozen dan de binnendiameter van 35 het bloedvat, zal de veer de wanden van het vat met een bepaalde druk, waarvan de grootte vooraf kan worden berekend en dus naar wens gekozen, 8220336 9 vast aangrijpen.

In de fig. 1, 2 en 3 is in beginsel weergegeven op welke wijze een schroeflijnvormige schroefveer volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding kan worden onderworpen aan verandering van diameter.

5 Fig. 1 toont schematisch een schroefveer met een schematisch weergegeven lengtehartlijn 2. De einden van de veer zijn aangeduid met 3 en 4. Aangenomen is, dat de schroefveer van fig. 1 in een ruststand is, dat wil zeggen dat zij de gedaante heeft aangenomen, die zij heeft zonder beïnvloeding door uitwendige krachten. Indien dan de einden 3, 4 van de 10 veer om de lengtehartlijn 2 worden gedraaid in de richting van de pijlen 5, 6 onder de invloed van een uitwendige kracht, zal de veerdiameter afnemen samen met het in een overeenkomstige mate toenemen van het aantal windingen. In fig. 2 is een schroefveer 1 weergegeven in de ruststand, zoals gezien in een zij-aanzicht. In fig. 3 is dezelfde veer 1 weerge-15 geven nadat een verkleining is voorzien van de diameter overeenkomstig de beschrijving met betrekking tot fig. 1. In haar stand in fig. 3 is aan de veer 1 een diameter d3 gegeven, die een derde is van de diameter d2 van fig. 2, terwijl het aantal windingen drie maal zo groot is als het aantal windingen in de ruststand. Aangezien de lengte L van de veer 20 onveranderd wordt gehouden, is de spoed s3 van de schroeflijnvormige veer in de stand volgens fig. 3, een derde van de spoed s2 van de ruststand volgens fig. 2.

In de fig. 2 en 3 is met een streepstippellijn een cilindrisch middenlichaam 7 weergegeven, dat als werking heeft het stabi-25 liseren van de veer 1 in haar samengetrokken toestand volgens fig. 3.

In de fig. 4 - 7 is het beginsel weergegeven voor een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, volgens welke de diameter-varandering van de schroefveer wordt verschaft zonder de spoed van de veer te veranderen. Een schroefveer 1 is volgens fig. 4 in haar rust-30 stand met de diameter b4, de lengte L 4 en de spoed s4. In fig. 5 is dezelfde veer weergegeven maar met de diameter d5 verkleind tot ongeveer de helft van de diameter d4 volgens fig. 4. In deze toestand heeft de veer echter twee delen A en B met verschillende spoed. Het deel A heeft dezelfde lengte L4 en spoed s4 als de veer had in de ruststand, terwijl 35 het deel B een lengte L5 heeft, die aanzienlijk kleiner is dan L4, en een spoed s5, die aanzienlijk kleiner is dan s4. De verkleining van de 8220336 10 diameter vanuit de ruststand volgens fig. 4 naar de toestand volgens fig. 5 kan worden verschaft door het draaien van de einden van de veer op dezelfde wijze als weergegeven in de fig. 1-3. Het verdelen van de samengetrokken veer in twee zones met verschillende spoed, kan dus 5 worden verschaft door middel van geschikte mechanische hulpmiddelen.

In fig. 6 is dezelfde veer 1 weergegeven als in fig. 4 maar met een diameter d6, die is verkleind tot ongeveer de helft van de diameter d4. De veer heeft twee delen C en D. Het deel C heeft dezelfde lengte L4 en spoed s4 als de veer had in haar ruststand. In het deel D 10 vormt de veer 1 een concentrische platte spiraalvormige veer.

In fig. 7 is de spiraalvormige veer volgens fig. 6 weergegeven maar in een eindaanzicht, waaruit de gedaante van het deel D duidelijk is. Bij deze uitvoeringsvorm zijn dus de totale lengte L4 van de veer en de spoed s4 dezelfde als in de ruststand van de veer. De ver-15 andering van de veer 1 vanuit de ruststand naar de toestand volgens de fig. 6 en 7 kan worden verschaft door het gebruiken van geschikte mechanische mechanismen.

In de fig. 1 - 7 is dus weergegeven op welke wijze de diameter van schroeflijnvormige schroefveren volgens de uitvinding 20 kan worden veranderd voor het bijvoorbeeld mogelijk maken van chirurgische handelingen. Onderstaand zullen enkele verschillende praktische oplossingen worden beschreven voor het verschaffen van het gewenste uitzetten of samentrekken van de schroefveer.

Het deel B van de uitvoeringsvorm volgens fig. 5 kan 25 ook worden beschouwd als een opslagdeel van het schroefveermateriaal, waaruit bij het uitzetten, het deel A van het veermateriaal wordt geleverd. In de fig. 8 en 9 is respectievelijk een zij-aanzicht en een eindaanzicht weergegeven van een inrichting, waarbij het zojuist het zojuist vermelde beginsel is toegepast. In het opslagdeel B liggen de spiraal-30 vormige windingen dicht tegen elkaar. De fig. 8 en 9 tonen schematisch de wijze waarop het toevoeren kan plaatsvinden door een neep, gevormd tussen twee in tegengestelde richting draaibare, kleine toevoer-rollen 15 en 16, waardoor spiraalmateriaal geleidelijk en gestuurd wordt gevierd vanaf het einde 17 van de rollenneep in de richting van de pijl 35 18. De streepstippellijn 19 in de fig. 8 en 9 toont het deel A van de schroefveer nadat uitzetting naar de ruststand heeft plaatsgevonden.

8220336 11

In verband met het aanbrengen van schroefveren door middel van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding, is het natuurlijk na het aanbrengen mogelijk de lengte van de veer naar behoefte te veranderen door het van buiten manipuleren voor aanpassing aan ver-5 schillende situaties. De veer kan vóór, tijdens en na het uitzetten dus axiaal worden samengedrukt om dan axiaal te worden uitgezet naar bijvoorbeeld de neutrale niet-belaste toestand en zelfs naar een uitgezette toestand voorbij neutraal. Dit laatste geval kan een bepaalde verdere stabilisatie tot gevolg hebben van de veer met het oog op daarin opge-10 slagen spanning.

Bij toepassing van de techniek volgens de onderhavige uitvinding voor chirurgische handelingen in het menselijke lichaam, is de diameter van de schroefveer in samengetrokken of verkleinde toestand bij voorkeur niet groter dan 8 - 10 mm. De diameter in uitgezette toe- 15 stand kan tussen 12 en 30 mm liggen. Een uitzetting, zoals bijvoorbeeld van 8 mm tot 12 mm, dat wil zeggen een mate van uitzetting van 50% of 12 een uitzettingsgetal van 1,5 (— =1,5) is mogelijk met bijvoorbeeld

O

een schroefveer, gemaakt van een draad van roestvrij staal met een dikte van ongeveer 0,3 mm. Gebleken is echter, dat het door het gebruiken van 20 dit draadmateriaal niet mogelijk is een schroefveer te vervaardigen, die in haar ruststand in uitgezette toestand een diameter heeft van ongeveer 30 mm. Onderzoekingen hebben aangetoond, dat er voor alle van belang zijnde veermaterialen een verband is tussen de materiaaldikte en het uitzettingsgetal. Het verband is afhankelijk van het materiaal, waarbij ech-25 ter in het algemeen het te kiezen draadmateriaal dunner is naarmate het gewenste uitzettingsgetal groter is. Als voorbeeld kan worden vermeld, dat voor het mogelijk maken van een ruststand bij 30 mm diameter vanuit een samengetrokken toestand van 8 mm in diameter, dat wil zeggen een uitzettingsgetal van 3,8, een stalen band van roestvrij materiaal nodig zal 30 zijn met een breedte van 1 mm en een dikte van ongeveer 0,15 mm. Vrij in het algemeen is een geschikt bereik met betrekking tot de draad- of banddikte ongeveer 0,08 tot 0,30 mm. Met betrekking tot de breedte van het bandmateriaal, is een geschikt bereik ongeveer 0,3 tot 2 mm. Dit betekent met andere woorden, dat voor het gebruiken van de techniek volgens 35 de onderhavige uitvinding voor chirurgische doeleinden, in de meeste gevallen een dun materiaal moet worden gebruikt in draad- of handvorm 8220336 12 voor het vervaardigen van de schroefveer. Een schroefveer, stoelende op een dergelijk materiaal, geeft echter een bevredigende steun bij aanbrenging in bijvoorbeeld een onvolkomen bloedvat.

In de praktijk is gebleken, dat schroefveren, gemaakt van 5 hun materiaal, in uitgezette toestand een neiging hebben mechanisch labiel te zijn. Dit heeft dus het kantelen of bezwijken van de veer tot gevolg na haar aanbrengen. In fig. 10 is schematisch weergegeven op welke wijze een schroefveer 1, gemaakt van een dun materiaal, kan werken met het oog op labiliteit in uitgezette toestand nadat zij is aange-10 bracht. De streepstippellijn geeft de vatwand aan van een bloedvat, waarin de veer is uitgezet. Een dergelijke labiliteit van de schroefveer is dikwijls niet aanvaardbaar, aangezien de schroefveer niet haar beoogde werking uitvoert voor het opheffen van de onvolkomenheid, maar in plaats daarvan belemmerend kan werken op de stroming van bloed.

15 Volgens de uitvinding kan het gevaar van een dergelijke veerbezwijking worden opgeheven of in ieder geval in beginsel voorkomen door het voorzien van de schroefveer van verstijvende organen, die met de schroefveer werkzaam zijn in zowel de samengetrokken als uitgezette toestand. De fig. 11, 12 en 13 tonen één uitvoeringsvorm van de inrich-20 ting volgens de uitvinding, voorzien van dergelijke verstijvingsmiddelen. Fig. 11 toont schematisch een deel van een schroefveer, die in de samengetrokken toestand is aangeduid met 21 en in de uitgezette toestand is aangeduid met 21a. In de figuur zijn drie leidelen 22 voor de schroefveer weergegeven. De leidelen 22 zijn aangebracht aan een gemeenschappe-25 lijke, buigzame, maar betrekkelijk stijve draad 23 op een onderlinge afstand van sl2, zoals duidelijk is uit fig. 11.

Fig. 12 toont vergroot een detail van de inrichting van fig. 11, en fig. 13 toont een doorsnede volgens de lijn XIII - XIII in fig. 12. Zoals duidelijk is uit de fig. 12 en 13, strekt de schroef-30 veer 21 zich uit door een gat of een uitsparing 24 in het leideel 22, terwijl de draad 23 zich uitstrekt door het gat 25 van het leideel 22.

In verband met de in de fig. 5 en 6 afgeheelde uitvoeringsvorm is het voordelig de leidelen 22 vast te bevestigen aan de draad 23. Op deze wijze zal de spoed sl2 bij samentrekking alsmede in de 35 uitgezette toestand worden gehandhaafd, dit alles overeenkomstig de eerdere beschrijving in verband met de fig. 5 en 6.

8220336 13

Fig. 13A toont een uitvoeringsvorm van een schroefveer in de uitgezette toestand, gestabiliseerd door middel van een vast lei-deel. De schroefveer 21, die met voordeel is gemaakt van een dunne metalen band, is aan haar einde 21a vast bevestigd aan het axiale draagdeel 5 23a, dat met voordeel bestaat uit een buigzame band of twee buigzame banden, die aan elkaar zijn bevestigd. Het andere einde 21b van de schroefveer 21 is verbonden met het draagdeel 23a door middel van een enkel vast leideel 22a in de vorm van een lus met een rechthoekige opening. Verrassenderwijze is gebleken, dat de veer 21 in deze uitvoe-10 ringsvorm voldoende stabiel is voor praktisch gebruik, en dat het voldoende is dat de eindsecties van de veer zijn gestabiliseerd en met elkaar verbonden door middel van het draagdeel 23a. Het voordeel van deze uitvoeringsvorm, die een enkel leideel bevat, is, dat het uitzetten of samentrekken van de veer is vergemakkelijkt door het feit, dat de veer 15 door slechts één enkel leideel behoeft te gaan.

Fig. 13B toont vergroot een geschikt ontwerp van het leideel 22a en zijn verbinding met het draagdeel 23a. Het leideel 22a is gevormd door het gebruiken van een band met een lusvormig uitsteeksel, dat samen met het draagdeel 23a een rechthoekige uitsparing 22a vormt.

20 In deze uitsparing kan de veerband 21 gemakkelijk verschuiven onder het tegelijkertijd gestabiliseerd zijn.

De als laatste beschreven uitvoeringsvorm volgens de fig. 13A en 13B kan ook worden gewijzigd door het aanbrengen van een vast leideel aan elk einde van het draagdeel 23a. Op deze wijze kan 25 veerbandmateriaal gelijktijdig worden gevoerd in of uit beide einden van de veer 21, hetgeen van voordeel kan zijn bij grote aantallen uitzettingen wanneer grotere lengten veerbandmateriaal aan beide einden van de veer moeten worden opgeslagen in verband met het samentrekken van de veer.

30 In verband met deze uitvoeringsvorm zal een nog betere stabilisatie van de veer in uitgezette toestand worden verkregen indien de afstand tussen de vaste punten 21a, 22a langer wordt gemaakt dan de gebruikelijke lengte van de veer in de neutrale, niet-belaste toestand.

In de uitvoeringsvormen volgens de fig. 2 en 3, zijn de 35 leidelen 22 echter verplaatsbaar aangebracht aan de draad 23, waardoor de spoed van de schroefveer kan worden veranderd overeenkomstig hetgeen eer- 8220336 14 der is beschreven. Fig. 14 toont schematisch in een zij-aanzicht een zodoende in de uitgezette ruststand gestabiliseerde schroefveer.

Eerder werd aangegeven, dat het materiaal van de schroefveer met voordeel in draad- of handvorm is, dat wil zeggen dat 5 het materiaal van de schroefveer in een axiale doorsnede een ronde of afgeplatte gedaante heeft. Gebleken is, dat schroefveren, gemaakt van bandvormig materiaal, stabieler zijn en minder neiging hebben tot kantelen of bezwijken. Als regel mag de bandbreedte om geneeskundige redenen echter 1 tot 1,5 mm niet overschrijden. Een grotere breedte belemmert de 10 groei van weefsel en heeft een slechtere vastzetting tot gevolg gezien de lagere bepaalde aangrijpdruk.

Een hoge bepaalde aangrijpdruk verdient de voorkeur, aangezien het een betere vastzetting geeft, die essentieel is bij toepassingen in bloedvaten, waar het polsritme in een axiale richting een 15 verplaatsing tot gevolg kan hebben van een aangebrachte veer. Een manier voor het verbeteren van de vastzetting is het ruwen van het buitenoppervlak van het veermateriaal door bijvoorbeeld zandstralen. Het veerma-teriaal kan ook door ponsen worden voorzien van naar buiten zich uitstrekkende uitsteeksels of het bandmateriaal kan ook worden doorboord, bij-20 voorbeeld door ponsen of door gebruik te maken van een laser, waardoor een betere vastzetting zal worden verkregen, en de groei van weefsel in het gebied, waar de veer is aangebracht, wordt vergemakkelijkt.

Fig. 15 toont vergroot een uitvoeringsvorm van een lei-deel, dat ook bij een groot aantal uitzettingen een goede veerstabiliteit 25 verschaft. Het leideel 27 is voorzien van een rechthoekige uitsparing 28 voor het leiden van een bandvormige schroefveer 29, zoals weergegeven in doorsnede. De afmetingen van de uitsparing 28 zijn op geschikte wijze zodanig gekozen, dat het schroefveerdeel 29 gemakkelijk door de uitsparing kan schuiven wanneer de veer wordt uitgezet of samengetrokken.

30 Tegelijkertijd wordt voorkomen, dat de schroefveer kantelt, zodat de kantelkrachten worden opgenomen door het leideel en de bijbehorende draad, aangebracht in het gat 25.

Fig. 16 toont een overeenkomstig leideel 30, maar gezien van boven. De onderbroken lijnen 31 duiden een uitsparing aan met 35 een rechthoekige doorsnede, en de onderbroken lijnen 32 komen overeen met het gat 25 in fig. 15. Zoals uit de figuur duidelijk is, kruisen de 8220336 15 hartlijnen 33 en 34 elkaar onder een andere hoek dan 90°. Hierdoor kan het leideel worden ingesteld op de spoedhoek van de schroefveer met betrekking tot de draad, en zal op deze wijze de beweging van de schroefveer bij het veranderen van de diameter van de veer, worden vergemakke-5 lijkt.

.Fig. 17 toont een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding in de vorm van een instrument 35 voor het uitvoeren van chirurgische handelingen.

Een schroefveer 36 is in een samengetrokken toestand 10 aangebracht rond een cilindrisch draaglichaam 37. Dit lichaam is voorzien van een buisvormig middendeel 47 en eindsecties 40, 41, die door een draairing 45 ten opzichte van elkaar draaibaar zijn en eveneens axiaal verplaatsbaar ten opzichte van het middendeel 47. Aan één einde van het draaglichaam 37 is een buigzame coaxiale kabel 42 verbonden met 15 een eindsectie 41. Deze coaxiale kabel 42 bevat een buitenste buisvormig deel 42b, en een binnenste element 42a, dat concentrisch is aangebracht en zich uitstrekt door de eindsectie 41 en het middendeel 47 van het draaglichaam 37 tot aan de tweede eindsectie 40, waaraan het stevig is bevestigd.

20 Aan het vrije buitenste einde van de coaxiale kabel 42 zijn knopdelen 43, 44 aangebracht, waarvan een knopdeel 43 is verbonden met het buitenste deel 42b van de coaxiale kabel, terwijl het andere knopdeel 44 is verbonden met het binnenste element 42a van de coaxiale kabel.

25 Een einde 38 van de schroefveer 36 kan zijn vastgeklemd in een sleuf 46, aangebracht tussen het middendeel 47 van het draaglichaam^ en de eindsectie 40 door de axiale verplaatsing daarvan. Het andere ein- 1 de 39 van de schroefveer 36 kan op overeenkomstige wijze worden vastgeklemd in een sleuf 48 tussen de eindsectie 41 en de draairing 45, 30 hetgeen eveneens is met het oog op de axiale verplaatsing van de eindsectie 41.

Het vastklemmen van de einden 38, 39 van de schroefveer 36 in respectievelijk de sleuven 46 en 48, alsmede het losmaken van de einden uit de sleuven kan worden verschaft door axiale verplaatsing 35 van het binnenste element 49 van de coaxiale kabel 42 door het bedienen van het knopdeel 44, hetgeen ook werkzaam is voor het verschaffen van 8220336 16 de axiale verplaatsing. Het draaien van de beide einden 38, 39 van de schroefveer 36 ten opzichte van elkaar overeenkomstig het in de fig. 1 -3 afgebeelde beginsel kan worden verschaft door het ten opzichte van elkaar draaien van de knopdelen 43, 44.

5 In het in fig. 17 weergegeven instrument is een door gaande middendoorgang 49 aangebracht, door middel waarvan een contrastvloeistof, andere instrumenten voor geneeskundig onderzoek in het bloedvat kunnen worden gestoken.

De werking van de weergegeven inrichting is in het 10 kort als volgt. In de in fig. 17 weergegeven toestand, dat wil zeggen met de schroefveer 36 samengetrokken, wordt het draaglichaam 37 met de schroefveer 36 bevestigd in de betreffende sleuven 46, 48, door een gemakkelijk toegankelijke plaats in het betreffende bloedvat gestoken en vastgezet op de onvolkomen plaats met grotere diameter. Het uitzetten van 15 de schroefveer 36 wordt verschaft door het draaien van de knomiddelen 43, 44 ten opzichte van elkaar. Nadat de schroefveer 36 is uitgezet tot een spanningsloze toestand of in beginsel spanningsloze toestand, worden haar einden 38, 39 losgemaakt door axiale verplaatsing van de knopdelen 43, 44 ten opzichte van elkaar voor het zodoende wijder maken van de 20 sleuven 46, 48. Op deze wijze worden de einden 38, 39 van de schroefveer 36 losgemaakt, waarna de coaxiale kabel 42 en het daaraan bevestigde draaglichaam 37 uit het bloedvat kunnen worden verwijderd.

In fig. 18 is een andere uitvoeringsvorm weergegeven van de inrichting volgens de uitvinding in de vorm van een instrument, 25 in het algemeen aangeduid met 51 voor het uitvoeren van chirurgische handelingen. De inrichting is gegrond op het veerbeginsel overeenkomstig hetgeen is weergegeven in fig. 5 en in verband met de uitvoeringsvorm, weergegeven in de fig. 13A en 13B. In fig. 18 is de veer 52 in de samengetrokken toestand weergegeven. Het axiaal zich uitstrekkende draag-30 middel 53 van de veer is betrouwbaar bevestigd aan één einde 54 van de veer 52, terwijl de veer aan haar andere einde beweegbaar is door een leideel 55, aangebracht aan het draagdeel 53. De veer 52 en het draagdeel 53 zijn bevestigd aan een cilindrisch, veerkrachtig en hol lichaam 56 door middel van niet in de figuur weergegeven grendels, een aan elk ein-35 de van het draagmiddel 53. De grendels kunnen worden losgemaakt van de einden van het draagdeel 53 door middel van bijvoorbeeld een draad voor 8220336 17 elk einde, die zich uitstrekt in het holle lichaam 56 en de daarmee verbonden coaxiale kabel 57, en op deze wijze van buiten kan worden ge- . stuurd.

Tussen de coaxiale kabel 57 en het einde 55 van het 5 draagdeel 53 is de veer gewonden rond het draaglichaam 56 met betrekkelijk dichte windingen 58. Het einde 62 van de veer 52 grenzende aan de coaxiale kabel is losmaakbaar verbonden met een huls 59. De huls omringt het cilindrische draaglichaam 56 en kan worden gedraaid en axiaal bewogen door middel van een buigzame buis, die concentrisch is aange-10 bracht in de coaxiale kabel 57.

Het uitzetten van de veer 52 wordt verschaft door het draaien van de huls 59, waarbij de veerovermaat, opgeslagen naast de huls, gelijktijdig uitzet met het door het leimiddel 55 bewegen van de veer 52. Tijdens het uitzetten wordt de huls langzaam naar voren gebracht 15 door de axiale beweging van de buigzame buis.

De totale lengte van de veer 52 is vooraf ingesteld, zodat wanneer het uitzetten wordt onderbroken door de omringende binnenwanden van het bloedvat, slechts een ondergeschikte lengte van het veer-materiaal buiten het leideel 55 wordt aangetroffen. Wanneer de chirurg 20 heeft gecontroleerd, dat de veer haar juiste stand heeft ingenomen, zullen de veer 52 met het draagdeel 53 worden losgemaakt door het losmaken van de grendels en de bevestiging van het einde 60. Indien in verband met het aanbrengen van het instrument blijkt, dat de gekozen veerleng-te niet geschikt is maar moet worden veranderd, kan dit worden gedaan 25 door het samentrekken van de veer voor het losmaken van de grendels en het einde 60 door het in de tegengestelde richting draaien van de huls 59, waarna het instrument kan worden verwijderd en de veer 52 vervangen door een andere veer met een geschikte totale lengte.

/

De overmaat 58 van de veer, die uitwendig is gewonden 30 rond het lichaam 56 in dichte windingen, kan volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding inwendig worden opgeslagen in een huls, en door middel van geschikte delen uit de huls worden gevierd door het leideel 55 (fig. 18). Deze uitvoeringsvorm is weergegeven in de fig. 19 en 20 in respectievelijk axiale en radiale doorsnede.

35 Volgens deze uitvoeringsvorm is een toevoercilinder 63 excentrisch gemonteerd in een cilindrisch huis 61. In het huis 61 zijn 8220336 18 nokken 66 gesneden voor het vormen van een inwendige trapezoïdale schroefdraad 67. De toevoercilinder 63 is uitwendig bekleed met een rubberen laag 64.

Bij gebruikmaking van de inrichting, ligt het bandmate-5 riaal 72 van de schroefveer in de trapezoïdale schroefdraad 64, en is de rubberen laag 64, aangebracht op de toevoercilinder 63, in druk-aangrij-ping met het bandmateriaal 72 over de afstand 68 - 69 (fig. 20). Indien de toevoercilinder 63 dan wordt gedraaid in de richting van de pijl 71, zal de veerband 72 naar buiten worden voortbewogen door het leideel 10 55 (fig. 18) onder gelijktijdige uitzetting van de veer. Gezien het feit, dat de toevoercilinder 63, voorzien van de rubberen laag 64, inwendig langs de gehele lengte van de trapezoïdale schroefdraad 67 aangrijpt, kan de veerband 72 worden teruggetrokken in het huis 61 indien de toevoercilinder 63 in de tegengestelde richting wordt gedraaid, 15 waarbij de schroefveer wordt onderworpen aan samentrekking.

Het voordeel van het inwendig opslaan van overmaat veer-materiaal in een huis overeenkomstig de fig. 19 en 20, is belangrijk. Het samentrekken of uitzetten van de schroefveer veroorzaakt dus geen enkele verstoring of irritatie van omringend weefsel gezien het feite, dat de 20 veerovermaat is omsloten in een huis. Door middel van het toevoermecha-nisme en het leiden van de veer door een eindleideel 55 (fig. 18), zal bovendien een zeer regelmatig en gestuurd uitzetten van de veer langs haar gehele lengte worden verkregen. Dit laatste feit betekent, dat het implanteren van het veer aanzienlijk zal zijn vergemakkelijkt.

25 In bepaalde gevallen kan het wenselijk zijn de binnen wand van een beschadigd bloedvat of ander orgaan te voeren met bijvoorbeeld poreus kunstmatig weefsel, bijvoorbeeld voor het versperren van een breuk in het bloedvat. Een dergelijke voering kan ook worden verschaft onder gebruikmaking van de inrichting volgens de onderhavige uit-30 vinding.

Fig. 21 toont schematisch in doorsnede een veer 21 overeenkomstig fig. 13A in samengetrokken toestand met het draagdeel 23A.

Een poreus weefsel in de vorm van een cilindrische kous 73 is aangebracht om de veer en bevestigd aan het draagdeel 23A door middel van fijne dra-35 den 24. Het weefsel is overlappend dubbelgevouwen bij vouwen 75 en 76 voor het zodoende dicht omsluiten van de veer 21 in de samengetrokken toe- 8220336 19 stand. De koud 73 wordt in deze stand gehouden door middel van een axiaal zich uitstrekkende, dunne metalen draad 77, die is aangebracht in de vouw 75.

Nadat de veer 21 met de omringende kous 73 is ingesto-5 ken naar de beschadigde plaats door middel van een instrument, bijvoorbeeld volgens fig. 17, wordt de metalen draad 77 verwijderd, waarna de veer 21 tot uitzetten wordt gebracht. Tijdens het uitzetten van de veer 21, zal de kous 73 worden geopend en uiteindelijk tot in stevige aangrij-ping gebracht tegen de binnenzijde van de beschadigde plaats van bijvoor-10 beeld een bloedvat.

Als een andere mogelijkheid voor de bovenstaand beschreven uitvoeringsvorm kan de cilindrische kous natuurlijk zijn gemaakt van een rekbaar materiaal, dat in verband met het uitzetten van de veer kan worden gerekt tot een uitgezette toestand zonder een dubbele vouw 15 van het materiaal te gebruiken. Dit materiaal kan bijvoorbeeld een rond gestikt of rond gebreid voortbrengsel met kleine mazen zijn, bijvoorbeeld van de tricot-soort. Deze andere mogelijke uitvoeringsvorm is natuurlijk bijzonder nuttig bij kleinere uitzettingsgetallen, bijvoorbeeld in gevallen dat het instrument met de veer in samengetrokken toestand wordt ge-20 stoken in een bloedvat met een betrekkelijk gelijke diameter, maar waar niettemin een bepaalde samentrekking in verband met de binnendiameter van het bloedvat nodig is voor het voorkomen van beschadigingen van de binnenzijde van het bloedvat in verband met het in het vat steken van het instrument.

25 Opgemerkt moet worden, dat de onderhavige uitvinding niet is beperkt tot de bovenstaand beschreven bepaalde uitvoeringsvormen, die alleen zijn bestemd voor het verduidelijken van de uitvinding. Het in de fig. .19 - 20 beschreven huis kan dus in plaats van de excentrisch gemonteerde toevoercilinder 63 een willekeurig geschikt toevoermiddel 30 bevatten, waarmee de veer uit en in het huis 61 kan worden bewogen.

Als mogelijke alternatieven kan een concentrisch aangebrachte toevoer-rol worden genoemd of een toevoerschroef, die axiaal wordt bewogen in verband met het opslaan van de veer, en dus na het volledig toevoeren van de veer zal worden teruggedraaid in het huis 61 vóór verwijdering van 35 het instrument vanaf de aanbrengplaats.

Bovendien kan de uitvoeringsvorm, beschreven in verband 8220336 20 met de fig. 13A en 13B, waarbij gebruik wordt gemaakt van een vast lei-deel aan elk einde van de veer voor het gelijktijdig toevoeren aan beide einden van de veer, zodanig zijn ontworpen, dat de veer in haar middenpunt stevig is verankerd aan het draagdeel 23A. Op deze wijze worden 5 twee veerhelften gevormd, waarbij elke helft samenhangt met een buis of ander opslagmiddel.

Bij de in fig. 22 weergegeven uitvoeringsvorm, is de veer gemaakt van een bandvormig materiaal 78, dat is voorzien van langwerpige openingen 79, bijvoorbeeld door ponsen. Op deze wijze neemt de 10 veer de gedaante aan van een ladder. De veer 78, die op dezelfde wijze kan worden uitgezet als de veer van fig. 1, vertoont een zeer goede stabiliteit, en het gevaar van kantelen van de veer op de in fig. 10 weergegeven wijze, is opgeheven. Door een geschikte keuze van de band-dikte en -breedte van de sportijzerachtige overige delen van de band, 15 kan de goede stabiliteit worden gecombineerd met een grote uitzetbaarheid vanaf een kleine diameter naar een grote.

Veren, die een goede stabiliteit hebben, soortgelijk aan die van fig. 22 kunnen op een andere wijze dan door het ponsen van openingen worden vervaardigd. Zodoende is in fig. 23 een laddervormige 20 veer weergegeven, gemaakt van een ronde draad in plaats van van een platte band. In dit geval werd de veer vervaardigd door het in eerste instantie produceren van een ladder door bevestiging van twee naburige evenwijdige draden 80 en 81 door middel van dwarslementen 82. Deze inrichting kan ook worden beschouwd als een dubbele veer, bestaande uit twee 25 enkele veren 80 en 81.

Zoals eerder vermeld is er dikwijls behoefte aan het voeren van de binnenwand van een beschadigd orgaan met een of andere soort weefsel. In verband met fig. 23 is een inrichting weergegeven waardoor dit weefsel in een beschadigd orgaan kan worden gebracht. Hoewel de 30 inrichting is afgebeeld in verband met de bepaalde, in fig. 23 weergegevei veer, moet worden opgemerkt, dat zij natuurlijk voor alle soorten schroefveren toepasbaar is.

De veer van fig. 23 wordt omringd door een kous 95 van een of ander poreus materiaal, dat door middel van steken of dergelijke, 35 aangeduid bij 97, is bevestigd aan een in lengterichting zich uitstrekkende staaf of stijve draad 94, die op een geschikte wijze, bijvoorbeeld 8220336 21 door puntlassen, plakken of dergelijke is bevestigd aan de veer 80, 81 op kruispunten 96.

Door deze uitvoering kan de veer werken als een enting bij het implanteren in bijvoorbeeld een bloedvat, en wordt dankzij de 5 bevestiging van de kous 95 aan de axiaal zich uitstrekkende draad 94, deze op haar plaats gehouden tijdens de gehele aanbrengbehandeling, zodat zij na het aanbrengen in het bloedvat de veer 80, 81 volledig omringt voor het zodoende vormen van een kunstmatig weefsel in het bloedvat.

10 De kous 95 is met voordeel gemaakt van een rekbaar poreus materiaal, dat het veermateriaal kan volgen bij het uitzetten van de veer in verband met het aanbrengen op de beoogde plaats. Zij kan dus bestaan uit een willekeurig gebreid of gestikt materiaal van de tri cat -soort met een benodigde rekbaarheid, of een of ander crêpe-produkt. De 15 andere mogelijkheid is een rekbare kunststoffoelie, dat wil zeggen elastomeer, bijvoorbeeld van polysiloxan-hars.

De in de fig. 22 en 23 weergegeven uitvoeringsvormen van de veren kunnen als andere mogelijkheid voor de zojuist beschreven uitvoeringsvorm worden gebruikt als dragers voor poreuze materialen, bij-20 voorbeeld weefsel, hetgeen is afgebeeld in fig. 24.

Een laddervormige veer 83, bijvoorbeeld ontworpen zoals de veer van fig. 22 of 23, is bedekt met poreus materiaal 84. Teneinde de gewenste dichtheid mogelijk te maken tussen de veerwindingen, is de dragende dubbele veer echter enigszins gewijzigd, doordat de dwars-25 sporten van de ladder, overeenkomende met de elementen 82 van fig. 23, zijn aangebracht in getrapte stand 85. Op deze wijze overlappen de veerwindingen elkaar, en kan de gewenste dichtheid worden verkregen. Fig. 25 toont op grotere schaal een axiale doorsnede van twee naburige windingen van de veer van fig. 24. Zoals is te zien, zijn de dwarselementen 82 30 voorzien van een schouder 86. De veer is bedekt met poreus weefsel 84.

Zoals duidelijk is uit de fig. 24 en 25, zal zelfs afdichting worden verkregen indien de veer wordt onderworpen aan axiale beweging. Dit is van belang indien het bijvoorbeeld wenselijk is de inrichting volgens fig. 17 te gebruiken voor het uitzetten van de veer.

35 Aangezien de afstand tussen de delen 38 en 39 gelijk is, zal de spoed van de veer worden veranderd wanneer deze delen ten opzichte van elkaar wor 8220336 22 den gedraaid. Door het gebruiken van de uitvoeringsvorm van de fig. 24 en 25, is dit mogelijk gemaakt met gehandhaafde afdichting gezien het feit, dat de dwarselementen 82 ten opzichte van elkaar in een axiale richting schuiven. Het is bijvoorbeeld mogelijk de veer volgens fig.

5 24 zodanig te ontwerpen, dat wanneer zij in samengetrokken toestand is bevestigd aan de inrichting volgens fig. 17, de overlapping tussen de windingen betrekkelijk groot is, terwijl de overlapping na het uitzet-' ten betrekkelijk klein is.

Indien het-wenselijk is dezelfde spoed in de samen-10 getrokken alsmede uitgezette toestand van een veer te handhaven, bijvoorbeeld volgens de fig. 24 - 25, kan dit worden verschaft door het wijzigen van de inrichting van fig. 17, zodat de delen 38 en 39 onderhevig zijn aan axiale beweging naar elkaar en vanuit elkaar wanneer de veer respectievelijk wordt uitgezet en samengetrokken. Op deze wijze kan de 15 spoed betrekkelijk gelijk worden gehouden, hetgeen van voordeel kan zijn, in het bijzonder met betrekking tot de uitvoeringsvormen volgens de fig. 22 - 25.

In sommige gevallen kan het voordelig zijn, dat het poreuze weefsel is ontworpen in de vorm van semipermeabele secties van 20 het bandvormige materiaal in plaats van te zijn bevestigd aan de buitenzijde van de laddervormige inrichtingen. In dit geval zijn dus de ope-ningen 79 van fig. 22 vervangen door een verdunning van het eigenlijke bandmateriaal, in welke verdunning zeer fijne doorboringen zijn aangebracht, zodat hetzelfde doorboorde oppervlak zal worden verkregen. Ook 25 in dit geval vormen de dwarselementen 78 de noodzakelijke verstijving.

Een verder voordeel van de inrichting volgens fig. 24 is het feit, dat dit poreuze materiaal niet noodzakelijkerwijze veerkrachtig behoeft te zijn teneinde deel te nemen aan het uitzetten van de veer.

30 Fig. 26 toont een gewijzigd ontwerp van de veer in de inrichting volgens de uitvinding. De in de figuur in haar algemeenheid met 90 aangeduide, gewijzigde veer is over het hoofddeel van haar lengte ontworpen als een gebruikelijke veer met gelijke diameter, terwijl zij aan het bovenste einde 91, zoals weergegeven in fig. 26, is ontworpen 35 met een afnemende diameter, zodat de veer 90 in de onbelaste toestand de in de figuur weergegeven gedaante heeft. Teneinde de volgende beschrij- 8220336 23 ving van de werking van de veer te vereenvoudigen, is het onderste vrije einde van de veer aangeduid met 92, terwijl haar vrije bovenste einde is aangeduid bij 93.

Met betrekking tot het samentrekken of uitzetten van 5 de veer 90 in verband met het aanbrengen op de beoogde plaats, is de werking van de in fig. 26 weergegeven veer dezelfde als die van de eerder beschreven uitvoeringsvormen van de veer. Met het oog op het feit echter, dat de veer 90 is voorzien van een afnemend einde 91, kan een bepaalde .wijziging van het instrument, dat moet worden gebruikt voor het bedie-10 nen van de veer, wenselijk zijn. Het in fig. 17 weergegeven instrument kan bijvoorbeeld worden gewijzigd voor aanpassing aan de veer volgens fig. 26 door het uitsluiten van de eindsectie 40 en het voorzien van het binnenste element 42a aan het einde, dat zich uitstrekt door het draag-lichaam 37, van een dwarsgroef, bestemd voor het opnemen en vasthouden 15 van het bovenste vrije einde 93 van de veer 90. Het andere einde 92 van de veer 90 kan dan op dezelfde wijze als beschreven in verband met fig. 17 aan het andere einde van het draaglichaam 37 worden vastgehouden in verbinding met de eindsectie 41, waarna de veer 90 op de eerder beschreven wijze kan worden samengetrokken door het ten opzichte van elkaar 20 draaien van de draaidelen 43, 44.

Met de veer 90 in de samengetrokken toestand, kan zij dus worden aangebracht op de gewenste plaats in een bloedvat, bijvoorbeeld "Vena Cava Inferior" voor het voorkomen van een longembolie. Eerder bekende filtermiddelen, bestemd voor aanbrenging in bloedvaten voor 25 het insluiten van trombose, zijn onderhevig aan het nadeel, dat zij blijvend zijn bevestigd in het bloedvat door punten of haken of dergelijke, waardoor correctie van de plaats of verwijdering van het filter niet mogelijk is. Een voordeel van een dergelijke inrichting is beschreven in het Amerikaans octrooischrift 3.540.431.

30 Door het gebruiken van de inrichting volgens de onder havige uitvinding, zoals die, afgebeeld in fig. 23, worden deze tekortkomingen echter voorkomen onder het verkrijgen van essentiële voordelen, waaronder de volgende kunnen worden vermeld: 1. de veer met filterwerking is automatisch bevestigend 35 door aangrijping tegen de binnenwand van het vat zonder beschadigingen van de binnenwand te veroorzaken, 822 0 3 3 6 24 2. de plaats van de veer kan worden gecorrigeerd en verwijdering daarvan is mogelijk, 3. de inrichting heeft slechts een onbelangrijke vermindering van de stroming over de doorsnede van het bloedvat tot gevolg, 5 4. het aanbrengen van de inrichting is aanzienlijk een voudiger dan dat van de stand van de techniek.

Teneinde verstopping van het afnemende einde 91 van de veer 90 door kleine klonten gestold bloed te voorkomen, is een geschikte afstand tussen de veerwindingen in het afnemende deel van de veer onge-10 veer 3 mm. Door het gebruiken van deze afstand, wordt de doorgang van een grotere trombose voorkomen, terwijl te snel verstoppen van het afne-mende deel van de veer wordt voorkomen.

In verband met de uitvoeringsvorm van fig. 26 en ook in verband met andere uitvoeringsvormen van de veer van de inrichting 15 van de onderhavige uitvinding, kan een veer, gestoken en aangebracht in bijvoorbeeld een bloedvat, op de volgende wijze worden verwijderd. Een buigzame buis met een diameter, aangepast aan het bloedvat, wordt ingestoken tot aan het einde 92 van de veer 90 of verder tot aan haar andere einde 93, waarna het veereinde op een geschikte wijze wordt aangegrepen 20 door middel van een aangrijpdeel, waarna de veer kan worden teruggetrokken door de buis zonder beschadiging van het omringende weefsel. Tot deze procedure kan op geschikte wijze toevlucht worden genomen in het geval dat de veer een verkeerde stand heeft ingenomen of op een verkeerde plaats in het bloedvat terecht is gekomen.

25 Fig. 27 toont een uitvoeringsvorm, die is gewijzigd ten opzichte van de inrichting volgens de fig. 24 en 25, waardoor de binnenwand van een beschadigd orgaan kan worden gevoerd met poreus weefsel.

De uitvoeringsvorm bevat veren van de soort, afgebeeld in de fig. 22 en 23, en de verwijzingscijfers van de figuur bevatten de overeenkomstige 30 aanduidingen als fig. 23. Volgens fig. 27 is de dubbele veer 80 - 82 bedekt met een kous 83 van een poreus weefsel, dat de afzonderlijke windingen in de veer langs de gehele lengte van de veerspoed omringt. De kous 83 strekt zich zijdelings buiten het veermateriaal uit, waardoor een overlapping is verschaft aan de binnenzijde van naburige windingen 35 van de veer, zoals duidelijk is uit fig. 27. In dit geval wordt ook een afdichting verkregen indien de veer in een axiale richting wordt bewogen, 8220336 25 bijvoorbeeld indien de inrichting volgens fig. 17 wordt gebruikt voor het uitzetten van de veer.

In andere opzichten bevat de inrichting volgens de uitvinding de volgende maatregelen, op zichzelf genomen of in een willekeu-5 rige combinatie, te weten: a) dat de andere toestand (fig. 2, 4) in beginsel overeenkomt met de onbelaste toestand van de schroefveer 1, 36, b) dat de as 42a en de huls 42b losmaakbaar zijn verbonden met de schroefveer 36, 10 c) een axiaal zich uitstrekkende leistaaf 23 is aange bracht aan de omtrek van de veer, waaraan althans een leideel verplaatsbaar is aangebracht en waardoor het veermateriaal volgens een raaklijn kan bewegen in verband met het samentrekken of uitzetten van de veer, d) vaste leidelen 22 zijn verdeeld over de bepaalde 15 lengte van de veer en aangebracht aan de omtrek van de veer aan een axiaal zich uitstrekkend draagdeel 23, waarbij het veermateriaal 21 volgens een raaklijn beweegt door de vaste leidelen in verband met het uitzetten of samentrekken van de veer, e) dat de eindsecties of delen daarvan 40, 41 van het 20 draaglichaam 37 axiaal verplaatsbaar zijn ten opzichte van het middendeel 47, zodat in de spleten 46, 48 tussen het middendeel 47 en de bijbehorende eindsecties 40, 41, de einden 38, 39 van de veer losmaakbaar kunnen worden bevestigd, f) dat althans een sectie of deel daarvan 40, 41 axiaal 25 verplaatsbaar is door middel van een deel 44, aangebracht aan het vrije einde van de coaxiale kabel 42, g) een axiaal zich uitstrekkend draagdeel 23a zich bevindt aan de omtrek van de veer 21, aan een einde 21a waarvan de veer 21 is bevestigd, en aan het andere einde 21b waarvan een vast leideel 22a 30 is voorzien, waardoor het veermateriaal kan bewegen in verband met het samentrekken of uitzetten van de veer 21, h) een axiaal zich uitstrekkend draagdeel is aangebracht aan de omtrek van de veer, aan beide einden waarvan vaste lei-middelen zijn aangebracht, waardoor het materiaal van de veer kan bewe- 35 gen in verband met het samentrekkende uitzetten van de veer, i) een langwerpig draaglichaam 56 aanwezig is, waarom- 8220336 26 heen de veer 52 is aangebracht, waarbij een cassettehouder is aangebracht aan een einde van het draaglichaam en een cilindrisch cassettehuis 61 bevat, een toevoerdeel 63, draaibaar aangebracht daarin, waardoor de veer kan worden bewogen voor het samentrekken of uitzetten door het 5 draaien van het toevoerdeel 63 in de ene of de andere richting, j) dat het toevoerdeel bestaat uit een toevoercilinder 63, excentrisch gemonteerd in het cassettehuis 61, welke cilinder 63 aan zijn omtrek de binnenzijde aangrijpt van het cassettehuis 61, k) een trapezoïdale schroefdraad is voorzien aan de 10 binnenzijde van het cassettehuis 61, waarin de veer 52 kan glijden, l) dat de toevoercilinder 63 op zijn uitwendige is voorzien van een wrijvingsbekleding 64 van bijvoorbeeld rubber of kunststof, m) een langwerpig draaglichaam 56 aanwezig is, waarom-15 heen de veer 52 is aangebracht en aan één einde waarvan een einde van de veer losmaakbaar is bevestigd, een houdersectie 58 zich uitstrekt vanaf het andere einde van het draaglichaam, omringd door de veer, die aan haar buiteneinde een draaihuls 59 draagt, waaraan het andere einde van de veer losmaakbaar is bevestigd, en middelen voor het draaien en 20 axiaal verplaatsen van de draaihuls 59 ten opzichte van het draaglichaam 56, n) dat de kous 73 door rekbaarheid in het weefsel kan worden aangepast aan de veerdiameter in verband met het uitzetten van de veer, 25 o) dat de kous 73 door overlappend vouwen 75, 76 kan worden aangepast aan de veerdiameter in verband met het uitzetten van de veer, p) dat de kous 73 ten opzichte van de veer 21 is vastgezet, bijvoorbeeld door draadsteken.

30 in de onderhavige aanvrage heeft de uitdrukking "schroéf- veer" betrekking op een schroeflijnvormige veer van de gebruikelijke soort. De in de inrichting van de uitvinding gebruikte veer behoeft echter niet noodzakelijkerwijze een gelijke diameter of een gelijke spoed te hebben. De algemene gedaante is echter die van een schroeflijn.

35 De uitvinding is ook bruikbaar bij bepaalde nieraandoe- ningen, waarbij zogenoemde hemodialyse plaatsvindt. Hierbij wordt een 8220336 27 naald of canule aangebracht op de arm van de patiënt, zodat bloed wordt onttrokken uit het lichaam, en na reiniging in een dialysemachine, teruggevoerd naar het lichaam- Omdat dialyse althans eenmaal per week moet worden herhaald, ontstaan moeilijkheden met betrekking tot de bloedvaten 5 van de patiënt. De moeilijkheid is opgelost door het aanbrengen van een zogenoemde omloop, die een blijvende verbinding verschaft tussen een slagader en een ader in bijvoorbeeld de arm van de patiënt. Deze verbinding kan bijvoorbeeld worden gemaakt van vaatprothesen of een van kalveren genomen ader, zogenoemde "solko-enting". Het voordeel van het ge-10 bruiken van een dergelijke omloop is het feit, dat de hoge druk van de slagader het uitzetten van de verbindingsader verschaft, die daardoor gemakkelijk toegankelijk wordt gemaakt bij het insteken van de canule. Bovendien kan een groot aantal dialysen worden uitgevoerd voor verwisseling van de verbinding. De verbindingsleiding is gewoonlijk onder de huid 15 geplaatst, en is door stikken bevestigd aan de slagader en de ader.

Ook de tot nu toe gebruikte verbindingen hebben echter bepaalde moeilijkheden tot gevolg gehad. Wanneer de prothese van onder de huid tijdens een operatie wordt verwijderd, kan hij worden gevouwen en geblokkeerd. Na het verwijderen van de hemodialyse-canule, moet de 20 verbindende prothese worden samengedrukt voor het voorkomen van een te groot bloedverlies. De kunstader kan dan gemakkelijk bezwijken met als gevolg een daaruit voortvloeiende belemmerde circulatie. Ook is gebleken, dat zogenoemde vernauwingen, dat wil zeggen samentrekkingen, zullen worden gevormd op de plaatsen waar de verbinding is bevestigd aan de ader.

25 Thans is gebleken, dat de nadelen, samenhangende met de bovenstaande verbindingsleidingen of prothesen, kunnen worden opgeheven door gebruik te maken van de inrichting van de uitvinding door gebruik te maken van de volgende procedure.

Een schroeflijnvormige veer met een geschikte diameter 30 en met een geschikt aantal windingen wordt bevestigd in een instrument overeenkomstig de uitvinding, bijvoorbeeld zoals afgebeeld in fig. 17, dat wil zeggen dat de veer in samengetrokken toestand is.

Een prothese, bijvoorbeeld een solko-enting, wordt aan een einde daarvan bevestigd aan een ader van de patiënt door enkele ste-35 ken. Dan wordt de inrichting van de uitvinding, die de veer bevat, in de enting gestoken, zodat het buitenste einde van de inrichting met het 8220336 28 bijbehorende einde van de veer een plaats zal bereiken op ongeveer 2 cm in de ader. Dan wordt de veer in de prothese uitgezet en losgemaakt van het instrument, dat dan uit de prothese wordt verwijderd.

Door middel van een insnijding onder de huid, wordt het 5 vrije einde van de enting overgebracht naar de opening van de slagader en daar vastgezet.

De bovenstaand beschreven uitvoering is gebleken grote voordelen te geven.

1. De enting zal niet bezwijken indien geïmplanteerd als gevolg van de 10 werking van de veer.

2. De verbindingsleiding of prothese kan veilig worden samengedrukt of vastgeklemd na verwijdering van de canule voor het verminderen van bloedverliezen. De leiding keert onmiddellijk terug naar de volle diameter gezien de werking van de veer.

15 3. Het is gemakkelijk de prothese onder de huid te vinden, en dit ver gemakkelijkt weer het doorsteken van de leiding.

4. Gebleken is, dat het gevaar van de vorming van vernauwingen in de ader is verminderd. Bij gebruikmaking van de gebruikelijke techniek, moet de plaats van de verbinding althans eenmaal per jaar 20 als gevolg van de vorming van vernauwing worden veranderd en bewo gen naar een andere plaats.

Naast de toepassing van de uitvinding, zoals bovenstaand beschreven, zijn er ook andere belangrijke gebieden, waar de inrichting van de uitvinding kan worden gebruikt. Zo zijn er tegenwoordig moeilijk-25 heden bij het uitvoeren van proeven met dieren, bijvoorbeeld met honden, waarbij het wenselijk is bijvoorbeeld enkele malen per dag geneesmiddelen in te brengen voor het bestuderen van de gevolgen in langdurige proeven. Tot nu toe waren deze proeven niet mogelijk, onder meer met het oog op het feit, dat dieren onderhevig zijn aan snelle vorming van vernauwingen. 30 Door het gebruiken van de bovenstaand beschreven in richting, kunnen proeven van zeer lange duur met één enkele blijvende verbinding worden uitgevoerd met bijvoorbeeld honden.

8220336

Claims

1. Inrichting, voorzien van een schroeflijnvormige spi-raalveer (1; 36; 78; 80 - 82) en middelen voor het tot uitzetten brengen van de veer vanuit een eerste toestand (fig. 3; 5) met een bepaalde diameter naar een tweede toestand (fig. 2; 4) met een grotere diameter, 5 en omgekeerd, met het kenmerk, dat de middelen (35, 51) zijn aangebracht voor het ten opzichte van elkaar draaien van de einden (38, 39) van de veer met een gehandhaafde lengte (L) van de veer (1; 36), zodat de over-gang vanuit de eerste toestand naar de tweede toestand plaatsvindt door het verkleinen van het aantal veerwindingen binnen de lengte (L) en 10 het overeenkomstig vergroten van de spoed (s) van de veer, of door het aan een bepaalde lengte (L4) van de veer (1, 52) leveren van verder veeermateriaal (B) aan althans een einde van de lengte (L4) van de veer (1), zodat de overgang vanuit de eerste toestand naar de tweede toestand plaatsvindt onafhankelijk van de spoed en het aantal veerwindingen in de 15 lengte (L4).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat één einde (38) van de veer (36) is bevestigd aan een as (42a), die in het midden is aangebracht in de veer, terwijl haar andere einde (39) is verbonden met een huls (42b), die de as (42a) omringt, waardoor door het 20 draaien van de as en/of de huls ten opzichte van het andere onderdeel, een verkleining of vergroting van de diameter van de veer (36) wordt verschaft.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het veermateriaal (29), zoals gezien in axiale doorsnede, een radi- 25 aal afgeplatte gedaante heeft voor het verkleinen van het gevaar van veerbezwijking.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een kous (73) van een rekbaar weefsel, dat de veer omringt, bestemd voor het samen met de veer implanteren.

5. Inrichting volgens een der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat het veermateriaal (78) is voorzien van radiale doorgangen (79), waartussen axiale en ondergeschikte dwarssecties overblijven, waardoor het vermogen tot uitzetten of samentrekken van de veer zal wor- 8220336 den vergroot.

6. Inrichting volgens een der conclusies 1 tot 4, met het kenmerk, dat de veer bestaat uit een in dezelfde richting zich uitstrekkende dubbele spiraal of veer, waarbij de spiraalelementen (80, 81) zijn 5 verbonden door middel van volgens een raaklijn verdeelde en axiaal zich uitstrekkende dwarsdelen (82).

7. Inrichting volgens conclusie 3, 5 of 6, met het kenmerk, dat de dwarssecties of dwarsdelen (82) zijn voorzien van een in het midden geplaatste, radiaal gerichte schouder (85, 86), waardoor 10 naburige veerwindingen kunnen overlappen.

8. Inrichting volgens conclusie 7, gekenmerkt door een koud (84) van poreus weefsel, die de afzonderlijke windingen van de spiraal (78? 80 - 82) omringt over in hoofdzaak de gehele lengte van het spiraalmateriaal.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de veer (90) is ontworpen om te werken als een filter na het aanbrengen doordat althans één einde (91) daarvan een afnemende diameter heeft.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat 20 de afstand tussen de windingen van het afnemende einde (91) van de veer (90), die de stromingsdoorgang bepaalt, ongeveer 3 mm is.

11. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, gekenmerkt door een koud (83) van poreus weefsel, die de afzonderlijke windingen (80, 81. van de spiraal over de gehele lengte van het spiraalmateriaal om- 25 ringt en zich zijdelings tot buiten het spiraalmateriaal uitstrekt voor het zodoende verschaffen van overlapping binnen naburige windingen van de spiraal.

12. Inrichting volgens een der conclusies 1-10, gekenmerkt door een axiaal zich uitstrekkend en langwerpig deel (94), van gelijke 30 omvang met de omtrek van de veer, dat op één plaats (96) is bevestigd aan de veer, en door een rekbare kous (95) van poreus materiaal, die de veer omringt, is bevestigd aan het deel (94) en is bestemd om samen met de veer te worden geïmplanteerd.

13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, ge-35 kenmerkt door een cilindrisch, buisvormig draaglichaam (37), aangebracht in de schroefveer (36), bestaande uit een middendeel (47) en voorzien van 8220336 Λ τ» eindsecties (40, 41) aan de einden (38, 39) van de veer, die ten opzichte van elkaar draaibaar zijn, waarbij de einden (38, 39) van de veer (36) zijn verbonden met de bijbehorende eindsecties (40, 41), en middelen (42, 43, 44), met behulp waarvan de eindsecties (40, 41) ten opzich-5 te van elkaar kunnen worden gedraaid voor het uitzetten of samentrekken van de veer (36).

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de middelen bestaan uit coaxiale delen (42), verbonden met de ene eind-sectie (41), waarbij het inwendige element (42a) van de delen zich 10 uitstrekt door het draaglichaam (37) en aan het einde is verbonden met de andere eindsectie (40), draaiorganen (43, 44) zijn aangebracht aan het buitenste vrije einde van de coaxiale delen.

15. Werkwijze voor het door een kanaalopening implanteren van een aderprothese, bestaande uit het in het vat op één plaats 15 binnenbrengen van een orgaan volgens een der voorgaande conclusies met de veer in samengetrokken toestand, het door de kanaalopening overbrengen van de inrichting naar een andere plaats van het vat, het uitzetten van de veer in het vat op de andere plaats voor het tot stand brengen van het automatisch vastzetten daarvan, en het na het loslaten van de 20 veer verwijderen van de inrichting met uitzondering van de veer uit het vat.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, omvattende de stap van het kiezen van een veer met een diameter in de onbelaste toestand, die iets groter is dan de inwendige diameter van het vat op de andere plaats 25 voor het zodoende verschaffen van een inwendige druk van de veer tegen de binnenwanden van het vat. 8220336