NL9400918A - Inrichting voor het afdrukken van digitale beeldgegevens. - Google Patents

Description

Inrichting voor het afdrukken van digitale beeldgegevene

De uitvinding betreft een inrichting voor het afdrukken van digitale beeldgegevens op een beelddrager, omvattende een bedieningseenheid, voorzien van een display en bedieningsmiddelen; ten minste een invoereenheid voor het uit externe bron ontvangen van af te drukken gegevensbestanden in gecodeerde vorm; een geheugen, verbonden met een invoereenheid, voor het opslaan van ontvangen gegevensbestanden in de vorm waarin ze zijn ontvangen; een eerste bewerkingseenheid, verbonden met het geheugen, voor het omzetten van ontvangen gegevensbestanden in afdrukbare beeldgegevens; een afdrukeenheid, verbonden met de eerste bewerkingseenheid, voor het afdrukken op een beelddrager van door genoemde bewerkingseenheid geleverde afdrukbare beeldgegevens. Hierin wordt met 'gegevensbestanden in gecodeerde vorm” bedoeld: gegevensbestanden die een af te drukken document beschrijven volgens een paginabeschrijvingstaal, zoals Postscript, maar ook rasterbestanden (bitmaps) in gecomprimeerde vorm, bijvoorbeeld volgens runlengtecompressie.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Internationale Octrooiaanvrage Nr. WO 89/06024. In deze bekende inrichting worden uit externe bron toegevoerde gegevensbestanden opgeslagen in het geheugen en worden er identificatiegegevens en afdruk-processpecificaties, zoals formaat van het afdrukpapier, uit elk gegevensbestand geextraheerd. Vervolgens wordt onderzocht, of voor een bepaald gegevensbestand de apparaatinstellingen voldoen aan de genoemde specificaties. Indien dit het geval is, wordt het gegevensbestand onmiddellijk omgezet in afdrukbare vorm, dat wil zeggen in een rasterbeeld van pixelwaarden, waarmee de afdrukeenheid bestuurd kan worden, en afgedrukt In het andere geval wordt op het bedieningspaneel aangegeven, dat een bedienaar moet ingrijpen om het apparaat aan de specificaties te laten voldoen. Heeft de bedienaar deze taak volbracht, dan wordt het gegevensbestand onmiddellijk en automatisch afgedrukt

De bekende inrichting heeft als nadeel, dat de gebruikelijke werkpieksoftware (dat wil zeggen het werkstation waar het af te drukken gegevensbestand wordt gecreëerd) slechts summier voorzien is van funktionaliteit om afdrukspecificaties te stellen. Veel afdru kappa raten kunnen in principe worden uitgerust met allerlei afwerkfunkties, zoals kaften, nieten, lege vellen tussenschieten, sorteren, etc., die algemeen bekend zijn uit kopieerapparaten, maar deze zijn niet bedienbaar vanuit een standaard werkstationprogramma. Voor specificaties, die wel vanuit het werkstation bedienbaar zijn, kan het voorkomen, dat de bedienaar bij het zien van de afdruk besluit, dat hij de afwerking of het uiterlijk van de afdrukken wil veranderen. In dat geval moet hij terug naar zijn werkstation om de specificaties te veranderen en dan van daar af opnieuw een afdrukopdracht geven.

Een ander nadeel van het onmiddellijk afdrukken van toegevoerde gegevensbestanden is, dat de afdrukken van verschillende eigenaars/verzenders in de volgorde van binnenkomst worden verwerkt en in de aflegbak(ken) van het apparaat worden afgelegd, waardoor de eigenaar zijn afdrukken tussen die van anderen moet zoeken.

De uitvinding heeft als doel om een afdrukinrichting te bieden, waarin de genoemde nadelen niet optreden. Dit doel wordt bereikt doordat, althans voor bepaald gebruik, afdrukopdrachten altijd alleen in het geheugen worden opgeslagen en met afdrukken wordt gewacht totdat de eigenaar/verzender van het gegevensbestand daartoe opdracht geeft met behulp van een knop op het afdrukapparaat.

Daartoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door een besturingseenheid, verbonden met de bedieningseenheid voor het daaruit ontvangen van afdrukcommando’s en voorts verbonden met het geheugen, de eerste bewerkingseenheid en de afdrukeenheid, om een gegevensbestand in het geheugen door de eerste bewerkingseenheid te doen omzetten in afdrukbare beeldgegevens, en om de afdrukeenheid de genoemde afdrukbare beeldgegevens te doen afdrukken, welke besturingseenheid is ingericht om dan en slechts dan een gegevensbestand te doen omzetten en afdrukken, wanneer hij een daartoe strekkend afdrukcommando uit de bedieningsmiddelen heeft ontvangen.

Hierdoor wordt het mogelijk om zonder aanpassing van het werkstation waarop een af te drukken document wordt samengesteld toch afdrukken met speciale afwerking uit te voeren. Voorts kan de gebruiker het afwerken van afdrukopdrachten zelf superviseren. Dit voorkomt ergernis die bij conventionele afdrukapparaten niet ongewoon is, bijvoorbeeld omdat de eigen afdruk in een stapel afdrukken van andere gebruikers moet worden opgezocht of omdat de opdracht niet blijkt te zijn uitgevoerd omdat de voorraad afdrukpapier bleek te zijn uitgeput. Eventueel kan de inrichting zo worden uitgevoerd, dat de gebruiker na het afdrukken van een gegevensbestand dit gegevensbestand opnieuw, maar met gewijzigde afwerkingsspecificaties, kan doen afdrukken.

Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat een invoereenheid is voorzien van middelen om identificatiegegevens uit een ontvangen gegevensbestand te extraheren en verbonden is met genoemde besturingseenheid voor het daaraan doorgeven van zulke identificatiegegevens, doordat de besturingseenheid voorzien is van middelen om ontvangen en vervolgens in het geheugen opgeslagen gegevensbestanden te inventariseren aan de hand van de door een genoemde invoereenheid geëxtraheerde identificatiegegevens en om deze gegevensbestanden via de bedieningseenheid aan een bedienaar ter selektie te presenteren, en doordat de besturingseenheid voorts is ingericht om op genoemd afdrukcommando een door een bedienaar geselekteerd gegevensbestand in het geheugen te doen omzetten en afdrukken.

Deze uitvoeringsvorm maakt het gemakkelijk om ook wanneer verscheidene personen de afdrukinrichting gebruiken, overzicht te houden over de af te drukken gegevensbestanden die in het geheugen zijn opgeslagen.

Invoereenheden kunnen de vorm hebben van een netwerkaansluiting of ook een leeseenheid voor gegevensopslagmedia zoals floppy-disks.

De inrichting volgens de uitvinding kan tevens zijn uitgerust met een elektro-optische aftasteenheid, ook wei scanner genoemd, waarmee een digitale kopieerfunktie wordt toegevoegd aan de afdrukfunktie. In zo een gekombineerd kopieer- en afdrukapparaat levert het bedieningsconcept volgens de uitvinding bovendien de mogelijkheid om zowel kopieer- als afdrukopdrachten op eenduidige en sociaal aanvaardbare wijze op één apparaat uit te voeren, zonder irritaties op te wekken bij de gebruikers, bijvoorbeeld omdat op het moment dat een gebruiker bij het apparaat een kopie wil maken er juist een printopdracht van een andere (mogelijk ver verwijderde) gebruiker start.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de volgende beschrijving, waarbij verwezen wordt naar de volgende figuren.

Fig.1 toont een schematische voorstelling van een inrichting volgens de uitvinding; Fig.2 toont een schematische voorstelling van een elektro-optische aftastinrichting zoals toegepast in de inrichting van Rg.1;

Fig.3 toont een schematische voorstelling van een invoerinrichting voor digitale beeldinformatie uit externe bron, zoals toegepast in de inrichting van Fig.1;

Fig.4 toont een schematische voorstelling van een afdrukeenheid zoals toegepast in de inrichting van Rg.1;

Fig.5 toont een schematische voorstelling van een centrale opslaginrichting zoals toegepast in de inrichting van Fig.1;

Fig.6 A en B tonen een bedieningspaneel zoals toegepast in de inrichting van Fig.1; Fig.7 en 8 tonen stroomdiagrammen die de gang van zaken bij het afdrukken van digitale beeldinformatie beschrijven.

Rg.1 toont een beeldreproductieinrichting volgens de uitvinding. Deze inrichting omvat een aftastinrichting 1 voor het opto-elektrisch aftasten van een document en het leveren van daarmee corresponderende digitale beeldinformatie, een toevoerinrichting 2 voor beeldinformatie vanuit een externe bron en een afdrukeenheid 3 voor het afdrukken van digitale beeldinformatie op een dragermateriaal.

Zowel de aftasteenheid 1 als de toevoereenheid 2 zijn verbonden met een centrale opslaginrichting 15 voor beeldinformatie, welke op zijn beurt is verbonden met de afdrukeenheid 3. Voorts zijn ze verbonden met een centrale besturingseenheid 18, welke verder nog verbonden is met een bedieningseenheid 19 met bedieningselementen en een weergeefscherm voor gebruik door een bedieningspersoon.

De aftastinrichting 1 is in meer detail weergegeven in Fig.2. Hij is voorzien van een buisvormige lamp 5 en een daarmee samenwerkende reflektor 6, waarmee een smalle strook van een op ruit 7 gelegen document 8 wordt belicht. Voorts bevat de aftastinrichting een array 10 van afbeeldende glasfibers (een zogenaamd 'selfoc-lens array") waarmee het door het document gereflekteerde licht wordt geprojekteerd op een sensor-array, bijvoorbeeld een CCD-array 12.

Tijdens het aftasten wordt de aftastinrichting 1 met, niet nader aangeduide, op zich bekende aandrijfmiddelen met een gelijkmatige snelheid in de richting van de pijl 13 voortbewogen, waardoor het document 8 lijnsgewijs afgetast wordt door het CCD-array 12.

Aldus wordt elk beeldpunt van het document omgezet in een analoog signaal dat overeenkomt met de grijswaarde van dat beeldpunt. Het analoge signaal wordt vervolgens door een A/D-converter omgezet in een digitaal signaal voor elk beeldpunt, waarna de digitale signalen (beeldgegevens) aan een beeldbewerkingsinrichting 14 worden toegevoerd. In deze beeldbewerkingsinrichting 14 worden de beeldgegevens onderworpen aan een of meer op zich bekende beeldbewerkingen (drempelen, ditheren, histogrammen, vergroten, verkleinen, roteren, etc.), waarbij zij worden gebracht in een vorm die geschikt is om de afdrukeenheid 3 te besturen.

De aftasteenheid kan verder zijn uitgerust met een in de figuren niet weergegeven automatische toevoereenheid voor documenten (ADF). Zulke eenheden zijn algemeen bekend, zodat een nadere beschrijving overbodig is.

De toevoereenheid 2 voor digitale beeldinformatie uit externe bron, ook genöemd: front-end, is weergegeven in Fig.3. Deze eenheid is voorzien van aansluiteenheden aan externe gegevensbronnen. Een eerste aansluiting wordt gevormd door een netwerk-aansluiteenheid 20, verbonden met een extern netwerk 16, waaraan bijvoorbeeld een aantal werkstations kan zijn gekoppeld. Deze werkstations kunnen gegevensbestanden in verscheidene algemeen gebruikte formaten (paginabeschrijvingstalen zoals PCL, PostScript, etc.) via netwerk 16 toezenden om deze te laten afdrukken. De techniek van netwerken en het daarover verzenden van gegevensbestanden is algemeen bekend en zal daarom hier niet worden toegelicht.

Voorts is de toevoereenheid 2 voorzien van een floppy-disk-eenheid 50, die is opgesteld in of in de nabijheid van het apparaat en die gebruikers in staat stelt om op een floppy-disk opgeslagen gegevensbestanden te doen afdrukken. De floppy-disk-eenheid 50 is verbonden met een aansiuiteenheid 21 van front-end 2 voor het interpreteren van de signalen uit de eenheid 50.

De aansluiteenheden 20 en 21 zijn beide verbonden met een jobherkenningsmodule 22 die op zijn beurt is verbonden met een harde geheugenschijf 23. De jobherkenningmodule 22 stelt van elk toegevoerd gegevensbestand vast, in welke paginabeschrijvingstaal (PDL) het is opgesteld, en extraheert identificatiegegevens die erin zijn opgenomen.

De geheugenschijf 23, die bedoeld is voor tussentijdse opslag van een toegevoerd gegevensbestand, is voorts verbonden met een PDL-interpreter 24 voor het omzetten van een in een paginabeschrijvingstaal gecodeerd gegevensbestand in voor verwerking door de afdrukeenheid 3 geschikte vorm. De PDL-interpreter 24 is via een buffer 25 verbonden met de centrale opslaginrichting 15. De jobherkenningsmodule 22, de geheugenschijf 23 en de PDL-interpreter 24 zijn voorts elk verbonden met de besturingseenheid 18.

Voor de beschrijving van de afdrukinrichting 3 wordt verwezen naar Fig.4. Deze afdrukinrichting is voorzien van een eindloze fotogeleidende band 20, die met behulp van aandrijf-, respectievelijk geleidereden 21, 22 en 23 met een gelijkmatige snelheid wordt voortbewogen in de richting van pijl 24.

Met behulp van de bewerkte beelddata, die vanuit opslaginrichting 15 worden aangeboden, wordt een LED-array 25 zo aangestuurd dat de fotogeleidende band 20, nadat deze door een corona-inrichting 30 elektrostatisch is opgeladen, lijnsgewijs beeldmatig wordt belicht.

Het door de belichting op de band 20 ontstane, latente ladingsbeeld wordt met een magneetborstelinrichting 31 met tonerpoeder ontwikkeld tot een tonerbeeid, dat vervolgens in een eerste overdraagzone onder druk in contact wordt gebracht met een eindloze tussenmediumband 32 die vervaardigd is uit of bedekt is met een elastisch en hittebestendig materiaal, zoals bijvoorbeeld siliconenrubber. Hierbij wordt het tonerbeeid door adhesiekrachten overgedragen van de band 20 naar de band 32. Na deze beeldoverdracht worden eventueel achtergebleven tonerpoederresten met behulp van een reinlgingsinrichting 33 van de fotogeleidende band 20 verwijderd, waarna deze band 20 voor hernieuwd gebruik gereed is.

De tussenmediumband 32 is gespannen over aandrijf- en geleiderollen 34, 35, waarbij de tussenmediumband 32 wordt verwarmd tot een temperatuur boven de verwekingstemperatuur van het tonerpoeder, bijvoorbeeld met een binnen rol 35 opgestelde infraroodstraler. Terwijl de band 32 met daarop het tonerbeeld wordt voortbewogen, wordt door de verwarming dit tonerbeeld kleverig.

In een tweede overdraagzone tussen de band 32 en een drukrol 36 wordt het kleverige tonerbeeld onder invloed van druk overgedragen en gelijktijdig gefixeerd op een kopievel dat vanuit een van de reservoirs 37 of 38 is aangevoerd.

De aldus verkregen kopie kan tenslotte worden afgelegd in een aflegbak 39 of door een afbuigelement 40 (in de met onderbroken lijnen aangegeven stand geplaatst) worden toegevoerd aan een omkeerinrichting 41. In deze omkeerinrichting 41 wordt het kopievel omgekeerd, waarna het opnieuw wordt gevoerd naar de tweede overdraagzone tussen de band 32 en de drukrol 36 om in die overdraagzone aan de andere zijde te worden bedrukt met een poederbeeld en vervolgens te worden afgelegd in de aflegbak 39.

In Fig. 4 zijn slechts twee kopievellenreservoirs 37 en 38 geïllustreerd maar uiteraard kan het aantal reservoirs worden uitgebreid om verschillende formaten kopievellen (formaten zoals A5, A4 en A3 maar ook andere, bijvoorbeeld Amerikaanse formaten) aan te kunnen bieden. Daarnaast is het ook nodig om de verschillende kopievelformaten in verschillende oriëntaties -te weten langsdoorvoer (de langste omtrekszijde in doorvoerrichting) of dwarsdoorvoer (de kortste omtrekszijde in doorvoerrichting)- aan te kunnen bieden, teneinde kopieën van eenzelfde kopievelformaat te kunnen realiseren waarvan de oriëntatie van de beeldinformatie naar keuze in de doorvoerrichting van de kopievellen door de afdrukinrichting of loodrecht daarop is gelegen.

De verschillende onderdelen van de afdrukinrichting 3 worden door de centrale besturingeenheid 18, direkt of door tussenkomst van deelbesturingsmodules, bestuurd.

De centrale opslaginrichting 15 is weergegeven in Fig.5 en omvat een ingangsmultiplexer 40, welke enerzijds verbonden is met de verschillende signaalbronnen, te weten de aftasteenheid 1 en de toevoereenheid 2, en anderzijds met een datacompressie-inrichting 41. Deze laatste is voorts verbonden met een geheugen 42, dat op zijn beurt verbonden is met een datadecompressie-inrichting 43. De laatste is tevens, via een bufferschakeling 44, verbonden met de afdrukinrichting 3. Het geheugen 42 en ingangsmultiplexer 40 zijn voorts nog verbonden met een besturingsschakeling 45 die zelf nog verbonden is met de centrale besturingseenheid 18.

Beeldgegevens die worden aangevoerd door de aftasteenheid 1 of toevoereenheid 2 worden doorgegeven aan compressie-inrichting 41, waarin per afgetaste lijn van het document 8 de beeldgegevens op een uit de techniek bekende wijze (bijvoorbeeld runlengtecodering) worden gecomprimeerd. Daarna worden de gecomprimeerde gegevens opgeslagen in geheugen 42.

Op deze wijze worden de beeldgegevens van alle documenten die voor een bepaalde kopieer- of afdrukopdracht nodig zijn lijn voor lijn opgeslagen in geheugen 42. In deze beschrijving wordt met “document* een pagina bedoeld. Een kopieer- of afdrukopdracht kan een verzameling documenten omvatten die al of niet bij elkaar behoren.

In de besturingsschakeling 45 van de centrale opslaginrichting worden onder andere de begin- en eindadressen van de beeldgegevens van elk in het geheugen 42 opgeslagen document bijgehouden. Nadat een set documenten van een kopieer-of afdrukopdracht of een deel daarvan op de beschreven wijze in het geheugen 42 is opgeslagen, kunnen de diverse procesfunkties van de afdrukinrichting 3 door de besturingseenheid 18 in bedrijf worden gesteld. Daarbij geeft deze laatste opdracht aan de besturingsschakeling om de voor de kopieer- of afdrukopdracht benodigde beeldgegevens uit het geheugen 42 uit te lezen, te doen decomprimeren door decompressieinrichting 43, en aan de afdrukinrichting 3 te leveren ter verwerking tot een fysieke afdruk.

Het aldus beschreven apparaat is geschikt voor het kopiëren van documenten, door deze elektro-optisch af te tasten en de zo verkregen digitale beeldgegevens te bewerken en af te drukken. Daarnaast kan het apparaat digitale gegevensbestanden die uit externe bron (hetzij via het netwerk, hetzij met behulp van een floppy-disk) worden aangevoerd afdrukken (printen), door zulke bestanden te interpreteren en om te zetten in gerasterde beeldgegevens die vervolgens worden doorgegeven aan de afdrukinrichting. De bediening van beide funkties is in hoge mate overeenkomstig. Zowel afdrukopdrachten als kopieeropdrachten worden pas uitgevoerd nadat een commando daartoe op het bedieningspaneel van het apparaat is gegeven.

De gang van zaken bij het via het netwerk binnenkomen van een afdrukopdracht is als volgt.

Een af te drukken gegevensbestand dat door een werkstation via het netwerk wordt toegevoerd, wordt door de netwerk-aansluiteenheid 20 doorgegeven aan de jobherkenningsmodule 22. Deze extraheert uit het bestand een aantal voorafbepaalde identificatiegegevens, onderzoekt het bestand om de gebruikte paginabeschrijvingstaal (PDL) te herkennen en geeft deze identificatiegegevens en PDL door aan besturingseenheid 18. Het bestand wordt vervolgens onveranderd opgeslagen op geheugenschijf 23, waarna het apparaat overgaat in de stand-by toestand.

In netwerksystemen worden verzonden gegevensbestanden altijd voorzien van identificatiegegevens. Deze gegevens bevatten in de regel de naam van de verzender (eigenaar) en die van het bestand zelf. Bij afdrukopdrachten worden daar vaak nog extra gegevens aan toegevoegd, die bepaalde instellingen van de afdrukinrichting specificeren. In UNIX-systemen bijvoorbeeld, heeft een afdrukopdracht de vorm van een commandobestand (voor identificatie en specificatie) en een gegevensbestand (voor de af te drukken gegevens zelf).

Het commandobestand is bedoeld voor het UNIX-proces "line printer deamon* (Ipd) dat het afdrukken regelt, maar kan ook door andere processen uitgelezen worden. Wanneer het systeem volgens de uitvinding in een UNIX omgeving is geïmplementeerd, worden de benodigde identificatiegegevens door de jobherkenningsmodule 22 uit het commandobestand gelezen. In dit voorbeeld omvatten de geextraheerde identificatiegegevens ten minste de naam van de eigenaar en de naam van het bestand zelf.

Besturingseenhheid 18 beheert een lijst, waarin de identificatiegegevens van alle af te drukken gegevensbestanden die staan opgeslagen op geheugenschijf 23 zijn opgenomen. Wordt een nieuw bestand via het netwerk toegevoerd, dan extraheert jobherkenningsmodule 22 de identificatiegegevens daarvan en geeft deze door aan besturingseenheid 18. Deze voegt deze gegevens toe aan de lijst. Steeds als een gegevensbestand is af gedrukt voert de besturingseenheid 18 de identificatiegegevens van dat bestand af van de lijst.

Wanneer nu een bedienaar een bepaald gegevensbestand wil laten afdrukken, dan dient hij een commando daartoe te geven met behulp van het bedieningspaneel 19 van het apparaat. Dit bedieningspaneel is weergegeven in Fig.6A.

Het bedieningspaneel 19 omvat een weergeefscherm 60, zoals een beeldbuis of een LCD-display, en een aantal toetsen, namelijk een starttoets 61, cijfertoetsen 62, correctietoets 63 en keuzetoetsen 64-70. Op het weergeefscherm 60 wordt, wanneer het apparaat is ingeschakeld, een beeld getoond, gevormd door een aantal vertikale kolommen, ieder liggend boven een van de keuzetoetsen 64-69. Elke kolom heeft betrekking op een bepaalde basisfunktie van het apparaat en vermeldt de verschillende mogelijke instellingen van die basisfunktie. Zo is bijvoorbeeld de meest linkse kolom toegewezen aan het gebruik van het afdrukpapier, dat zowel enkelzijdig als dubbelzijdig bedrukt kan worden. Tevens kan hiermee het maken van een proefafdruk worden ingesteld. Dit laatste wordt verderop nader toegelicht.

De momentaan geselekteerde instelling, in dit geval enkelzijdig, wordt aangegeven met een merkteken, zoals een donkere punt, of door highlighten.

Door op een keuzetoets te drukken kan een bedienaar een andere instelling kiezen, bijvoorbeeld volgens een cyclisch schema. Als gevolg van een verandering van een instelling kan de funktie van een of meer van de andere keuzetoetsen veranderen, omdat de oude funktie niet meer relevant is en andere selektiemogelijkheden juist gewenst worden. Er verschijnt dan andere, op de nieuwe funktie van toepassing zijnde, tekst in de desbetreffende kolom van het weergeefscherm 60.

De keuzetoets 70 biedt de mogelijkheid om een andere verzameling funkties op te roepen, die door de beperkte afmetingen van het weergeefscherm 60 niet tegelijk met de reeds besproken funkties kunnen worden getoond. In het algemeen zijn dit funkties die niet voor een eenvoudige kopieer- of afdrukopdracht benodigd zijn, maar die de bedienaar meer mogelijkheden bieden om bijzondere afdrukresultaten te verkrijgen, of ook funkties die de werking van het apparaat veranderen.

De kolommen boven de toetsen 64 (reeds genoemd), 65 (de volgorde van de geproduceerde afdrukken en eventueel nieten) en 66 (de keuze van het afdrukpapier) betreffen de afwerking van de opdracht.

De boven toets 67 liggende kolom betreft de aard van het origineel en toont de instellingen: '1-zijdig·, '2-zijdig' en 'digitaal'. De twee eerstgenoemde mogelijkheden hebben betrekking op de kopieerfunktie van het apparaat en specificeren de aard van het origineel. Is een van deze instellingen geselekteerd, dan wordt of blijft de aftastinrichting 1 als toevoerbron van digitale beeldinformatie geaktiveerd door de besturingseenheid 18. In de instelling ‘1-zijdig· wordt van elk origineeldocument alleen de voorzijde afgetast en in de instelling ‘2-zijdig" worden beide zijden na elkaar afgetast. De kolommen boven de toetsen 66 en 69 betreffen de vergrotingsinstelling en de licht/donkerregeling. Deze funkties zijn genoegzaam bekend uit de literatuur en worden hier niet nader toegelicht.

Voorts bevat het weergeefscherm 60 nog enkele velden 71 en 72. Veld 71 wordt gebruikt voor het weergeven van informatie over een af te drukken gegevensbestand. Dit zal verderop nader worden toegelicht. Veld 72 geeft het ingestelde aantal afdrukken weer, zoals dat op kopieerapparaten algemeen gebruikelijk is.

Navolgend zal de gang van zaken worden toegelicht, wanneer de instelling "digitaal" wordt geselekteerd, wat inhoudt dat de bedienaar een vooraf via het netwerk toegezonden gegevensbestand wil laten afdrukken. Hierbij wordt verwezen naar Fig.7 en Fig.8.

In reaktie op het selekteren van de instelling "digitaal" (S1) onderzoekt de besturingseenheid 18 de lijst met af te drukken bestanden en selekteert deze op de naam van de eigenaar. De besturingseenheid geeft nu de kolommen boven toetsen 68 en 69 een nieuwe funktie. Het weergeefscherm 60 krijgt hierdoor een invulling zoals wordt getoond in Fig.6B (S2). De kolom boven toets 68 toont de in de genoemde lijst voorkomende namen, initialen of andere identificaties van eigenaars, eventueel in afgekorte vorm, en in de kolom boven toets 69 worden de verschillende gegevensbestanden vermeld van de in de linkerkolom geselekteerde eigenaar, eventueel in afgekorte vorm.

Aanvankelijk zijn de eerste eigenaar en van deze het eerste bestand in de lijst voorgeselekteerd. De bedienaar kan nu echter met behulp van de toetsen 68 een andere eigenaar selekteren (S3). De besturingseenheid 18 vult de kolom boven toets 69 dan met de namen van de bestanden van de geselekteerde eigenaar in de lijst (S4), waarbij van die bestanden het eerste bestand in de lijst is voorgeselekteerd. Ook nu weer kan de bedienaar een andere keuze maken, met toets 69 (S6). Door scrolling kunnen meer namen worden getoond dan in de kolom passen. Indien de bedienaar geen selektie maakt, blijven uiteraard de voorgeselekteerde eigenaar en bestandsnaam gehandhaafd (S5, S7). De volledige naam van het gesekteerde gegevensbestand wordt in een apart gedeelte 71 van het weergeefscherm 60 vermeld.

Een gegevensbestand kan zijn voorzien van besturingsgegevens betreffende de afwerking van de afdrukken, bijvoorbeeld een bepaald aantal afdrukken, nieten van de set afdrukken, formaat van het afdrukpapier. Onder UNIX, bijvoorbeeld, kunnen zulke gegevens worden geselekteerd als toevoeging aan het afdrukcommando en deze worden dan opgenomen in het al genoemde commandobestand. Deze gegevens worden door de jobherkenningsmodule 22 herkend, gescheiden van de af te drukken gegevens en doorgegeven aan de besturingsmodule 18, die ze als extra informatie in de lijst van af te drukken gegevensbestanden opneemt. Wanneer de bedienaar een bepaald gegevensbestand selekteert, stelt de besturingseenheid 18 het apparaat in volgens de meegegeven besturingsgegevens (S8) en toont deze op het weergeefscherm 60 van het bedieningspaneel 19 in de kolommen boven de toetsen 64, 65 en 66. De bedienaar kan echter andere instellingen selekteren op het bedieningspaneel alvorens op de "start’knop 61 te drukken (S9). In dat geval worden de afdrukken uitgevoerd volgens deze laatste instellingen (S10).

Door op de astartatoets 61 te drukken, geeft de bedienaar vervolgens het commando om het op bovenbeschreven wijze geselekteerde gegevensbestand af te drukken (S11). In reaktie hierop geeft de besturingseenheid 18 de PDL-interpreter 24 opdracht om het betreffende bestand op te halen van de geheugenschijf 23 (S12), om te zetten in een afdrukbaar bestand (S13) en dit via de buffer 25 pagina-voor-pagina op te slaan in de centrale opslaginrichting 15 (meer bepaald geheugen 42, S14). Ten behoeve van een afrekensysteem, waarbij afdrukken per vel met behulp van een betaalautomaat of via debitering van een groepsbudget afgerekend dienen te worden, kan de besturingseenheid 16 bij elke overdracht van een omgezette pagina naar het centrale geheugen ingrijpen. In deze uitvoeringsvorm geeft de besturingseenheid 18 een commando voor elke overdracht, na gecontroleerd te hebben, of betaalautomaat of budget over voldoende krediet beschikken voor het afdrukken (eventueel, indien zo ingesteid, in meervoud) van die pagina.

Zodra er voldoende gegevens in de centrale opslaginrichting 15 aanwezig zijn voor het afdrukken van de eerste pagina (S15), wordt de afdrukeenheid 3 gestart (S16) en deze drukt het bestand af op papier conform de geselekteerde instellingen van het apparaat.

De inrichting is tevens ingericht om voor een afdrukopdracht, waarbij een bestand een aantal malen moet worden afgedrukt, eerst een proefafdruk te maken om het afdrukresultaat op uiterlijk te beoordelen. Normaal wordt een gegevensbestand na het voltooien van een afdrukopdracht automatisch uit het geheugen 42 van de centrale opslaginrichting 15 gewist, maar bij het maken van een proefafdruk gebeurt dit niet, zodat het bestand beschikbaar (en geselekteerd) blijft om af te drukken, eventueel na het selekteren van andere instellingen van de afwerking.

Het maken van een proefafdruk is een funktie die kan worden geselekteerd door met behulp van de toets 64 op het bedieningspaneel 19 de optie "proef te selekteren.

Het apparaat kan voorts worden uitgerust met een toegangsregeling tot de lijst opgeslagen bestanden. Deze is bedoeld voor gebruikers die regelmatig vertrouwelijke informatie willen afdrukken. In dat geval kan de besturingseenheid 18 worden voorzien van een wachtwoord-verifikatie, welke programmeerbaar is met behulp van funkties die via toets 70 op het bedieningspaneel kunnen worden opgeroepen. Voor bepaalde, geprogrammeerde eigenaarsnamen worden dan geen namen van opgeslagen bestanden vermeld in de kolom boven toets 69. Indien zo een eigenaarsnaam wordt geselekteerd in de kolom boven toets 68, vraagt besturingseenheid 18 via een boodschap in het gedeelte 71 van het weergeefscherm om een toegangscode. Nadat de bedienaar deze code met de cijfertoetsen 62 heeft ingetoetst, kontroleert de besturingseenheid 18 deze code met de vooraf geprogrammeerde en in een geheugen opgeslagen code voor de betreffende eigenaarsnaam en bij overeenkomst toont hij de van die eigenaar op geheugenschijf 23 opgeslagen bestanden in de kolom boven toets 69 en maakt ze selekteerbaar.

Voor het afdrukken van gegevensbestanden op een floppy-disk is de gang van zaken als volgt. Wanneer een gebruiker een gegevensbestand op een floppy-disk wil laten afdrukken, schuift hij de floppy-disk in de eenheid 50. Deze detekteert de aanwezigheid van de floppy-disk en geeft een signaal aan de besturingseenheid 18, waarop deze de eenheid 50 opdraagt om de floppy-disk uit te lezen en automatisch de instelling "digitaal" origineel selekteert in de kolom boven toets 67 op het bedieningspaneel 19. De uitgelezen gegevens worden via aansluiteenheid 21 doorgegeven aan jobherkenningsmodule 22, welke de identificatiegegevens uit de gelezen gegevensbestanden (de floppy-disk kan meer dan een bestand bevatten) extraheert, waarna de bestanden zelf onveranderd worden opgeslagen op geheugenschijf 23. De identificatiegegevens van de bestanden op de floppy-disk worden door besturingseenheid 18 in zijn reeds beschreven lijst van af te drukken gegevensbestanden opgenomen. In de kolom boven toets 68 op het bedieningspaneel (Rg.6B) wordt nu de term "floppy” opgenomen en automatisch voorgeselekteerd. In de kolom boven toets 69 wordt de naam van het gegevensbestand of, indien de floppy-disk meer dan een bestand bevatte, de namen van al deze bestanden getoond, waarvan de eerste voorgeselekteerd is. Door nu de startknop 61 in te drukken geeft de bedienaar opdracht om het geselekteerde bestand af te drukken. De gang van zaken daarbij is geheel gelijk aan die bij de hierboven beschreven behandeling van via het netwerk toegevoerde gegevensbestanden. Uiteraard kan de bedienaar van de door het apparaat gemaakte selektie afwijken door met de toetsen 68 en 69 een ander bestand te kiezen voor afdrukken. Het spreekt vanzelf, dat het apparaat ook geschikt kan worden gemaakt voor het uitlezen van andere digitale informatiemedia, zoals optische schijven. Verwerking van gegevensbestanden hierop zal op een analoge wijze geschieden.

In een alternatieve uitvoeringsvorm kan de eenheid 50 ook alleen de inhoud-gegevens van de floppy-disk uitlezen zonder de beeldgegevens zelf over te brengen naar de geheugenschijf 23. De inhoud-gegevens worden dan via jobherkenningsmodule 22 doorgegeven aan besturingseenheid 18, die ze in de genoemde lijst opneemt en aan de bedienaar presenteert. Pas wanneer de bedienaar een aldus gepresenteerd gegevensbestand heeft geselekteerd, wordt het bestand daadwerkelijk uitgelezen uit de floppy-disk, overgezet op geheugenschijf 23, gerasteriseerd en afgedrukt.

Beide kolommen voor selektie van een af te drukken gegevensbestand (de kolommen boven de toetsen 68 en 69) bevatten ook een aanduiding 'alle".

Wanneer deze beide instellingen worden gemaakt, dan zorgt de besturingseenheid op een startcommando voor het afdrukken van alle op de geheugenschijf opgeslagen gegevensbestanden in de lijst, en wel in zodanige volgorde, dat steeds voor een volgende eigenaar alle in de lijst voorkomende bestanden na elkaar worden afgedrukt. Dit is handig voor het batchgewijs afdrukken van op de geheugenschijf 23 verzamelde afdrukopdrachten, omdat de sets afdrukken op deze wijze overzichtelijk worden afgeiegd.

Het aldus beschreven apparaat is ook omstelbaar in een toestand waarin het zich gedraagt als een conventionele netwerkprinter die alle via het netwerk binnenkomende afdrukopdrachten sequentieel afwerkt. Een af te drukken gegevensbestand wordt door de netwerk-aansluiteenheid 20 doorgegeven aan de jobherkenningsmodule 22, die uit het bestand de gebruikte PDL en de identificatiegegevens extraheert ten behoeve van een voorpagina (banner page), welke als eerste pagina aan een afdrukset wordt toegevoegd. De jobherkenningsmodule 22 geeft de geëxtraheerde informatie door aan besturingseenheid 18 en zendt vervolgens het bestand onveranderd door voor opslag op geheugenschijf 23. De PDL-interpreter 24 wordt door de besturingseenheid 18 ingesteld op de gebruikte PDL en zet vervolgens op commando het bestand om in afdrukbare beeldgegevens en geeft die paginagewijs door, via buffer 25, aan de centrale opslaginrichting 15. Daarbij wordt als eerste pagina de banner page met de door jobherkenningsmodule 22 geëxtraheerde gegevens doorgegeven. Op commando van de besturingseenheid 18 drukt de afdrukeenheid 3 de pagina’s af op vellen papier.

In deze apparaattoestand is kopiëren en afdrukken vanaf een floppy-disk in eenheid 50 geblokkeerd. Deze toestand kan worden ingesteld door middel van een keuzefunktie op het bedieningspaneel, die kan worden opgeroepen met de toets 70. Eventueel zou voor deze selektie ook een schakelaar gebruikt kunnen worden.

Ook kan het apparaat zo worden uitgevoerd, dat voor sommige eigenaars (verzenders) de afdrukopdrachten onmiddellijk worden afgewerkt, terwijl voor andere eigenaars de gegevensbestanden worden opgeslagen en pas worden afgedrukt na een opdracht daartoe vanaf het bedieningspaneel. In déze uitvoering is de besturingseenheid 18 voorzien van een in het geheugen opgeslagen lijst eigenaarsnamen en voor elke eigenaarsnaam de gewenste behandelwijze van afdrukopdrachten. Bij het binnenkomen van een afdrukopdracht vergelijkt de besturingseenheid 18 de identificatiegegevens die worden doorgegeven door jobherkenningsmodule 22 met de genoemde lijst eigenaarsnamen en bepaalt dan, wat er met een toegevoerde afdrukopdracht moet gebeuren. De inhoud van lijst kan met een funktie op het bedieningspaneel, die via toets 70 worden opgeroepen, worden ingegeven.

Om te voorkomen dat via het netwerk toegevoerde gegevensbestanden, die door hun eigenaar zijn vergeten, onnodig plaats blijven innemen op de geheugenschijf 23, kan het apparaat worden voorzien van een bewaartijd-regeling, die automatisch een bestand van de schijf verwijdert na afloop van een voorafbepaalde periode, bijvoorbeeld een dag, na het toevoeren. De bewaarperiode kan natuurlijk programmeerbaar zijn, eventueel voor iedere eigenaar verschillend.

Hoewel de uitvinding is toegelicht aan de hand van het hierboven beschreven apparaat, is zij hier niet toe beperkt. Talrijke andere uitvoeringsvormen zijn denkbaar binnen de reikwijdte van de conclusies en deze worden geacht tot de beschermingsomvang te behoren.

Claims (11)

1. Inrichting voor het afdrukken van digitale beeldgegevens op een beelddrager, omvattende een bedieningseenheid, voorzien van een display en bedieningsmiddelen; ten minste een invoereenheid voor het uit externe bron ontvangen van af te drukken gegevensbestanden in gecodeerde vorm; een geheugen, verbonden met een invoereenheid, voor het opslaan van ontvangen gegevensbestanden in de vorm waarin ze zijn ontvangen; een eerste bewerkingseenheid, verbonden met het geheugen, voor het omzetten van ontvangen gegevensbestanden in afdrukbare beeldgegevens; een afdrukeenheid, verbonden met de eerste bewerkingseenheid, voor het afdrukken op een beelddrager van door genoemde bewerkingseenheid geleverde afdrukbare beeldgegevens; gekenmerkt door een besturingseenheid, verbonden met de bedieningseenheid voor het daaruit ontvangen van afdrukcommando’s en voorts verbonden met het geheugen, de eerste bewerkingseenheid en de afdrukeenheid, om een gegevensbestand in het geheugen door de eerste bewerkingseenheid te doen omzetten in afdrukbare beeldgegevens, en om de afdrukeenheid de genoemde afdrukbare beeldgegevens te doen afdrukken, welke besturingseenheid is ingericht om dan en slechts dan een gegevensbestand te doen omzetten en afdrukken, wanneer hij een daartoe strekkend afdrukcommando uit de bedieningsmiddelen heeft ontvangen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een invoereenheid is voorzien van middelen om identificatiegegevens uit een ontvangen gegevensbestand te extraheren en verbonden is met genoemde besturingseenheid voor het daaraan doorgeven van zulke identificatiegegevens, dat de besturingseenheid voorzien is van middelen om ontvangen en vervolgens in het geheugen opgeslagen gegevensbestanden te inventariseren aan de hand van de door een genoemde invoereenheid geëxtraheerde identificatiegegevens en om deze gegevensbestanden via de bedieningseenheid aan een bedienaar ter selektie te presenteren, en dat de besturingseenheid voorts is ingericht om op genoemd afdrukcommando een door een bedienaar geselekteerd gegevensbestand in het geheugen te doen omzetten en afdrukken.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat een invoereenheid een netwerkaansluitmodule omvat voor aansluiting op een digitaal netwerk.

4. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat een invoereenheid een inrichting voor het lezen van een gegevensopslagmedium, zoals een floppy-disk, omvat.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat deze tevens omvat een aftasteenheid voor het elektro-optisch aftasten van een document en het daarbij genereren van digitale beeldgegevens en een tweede bewerkingseenheid, verbonden met de aftasteenheid, voor het omzetten van de genoemde digitale beeldgegevens in afdrukbare beeldgegevens, welke tweede bewerkingseenheid eveneens is verbonden met de afdrukeenheid voor het daaraan leveren van afdrukbare beeldgegevens, en dat de besturingseenheid tevens is verbonden met de aftasteenheid en met de tweede bewerkingseenheid, en is voorzien van middelen om, op een via de bedieningseenheid gegeven kopieercommando, de aftasteenheid in bedrijf te stellen, de door de aftasteenheid gegenereerde beeldgegevens door de tweede bewerkingseenheid te doen omzetten in afdrukbare beeldgegevens, en de afdrukeenheid de genoemde afdrukbare beeldgegevens te doen afdrukken.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de afdrukeenheid is voorzien van een opslaginrichting voor het opslaan van door een bewerkingseenheid geleverde afdrukbare beeldgegevens en het daaruit uitlezen ten behoeven van het maken van een afdruk op de beelddrager.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarin de opslaginrichting een tweede geheugen, een datacompressie-eenheid en een datadecompressie-eenheid omvat voor het opslaan in gecomprimeerde vorm van de beeldgegevens en het afleveren in gedecomprimeerde vorm van de opgeslagen beeldgegevens.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de genoemde middelen voor het inventariseren en presenteren van in het geheugen opgeslagen gegevensbestanden tevens zijn ingericht om een bedienaar de keuze te bieden om alle opgeslagen gegevensbestanden achtereenvolgens te doen afdrukken.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de besturingseenheid is voorzien van middelen om een met behulp van de bedieningsmiddelen van de bedieningseenheid ingevoerde identificatiecode van een bedienaar te verifiëren, en waarin de genoemde middelen voor het inventariseren en presenteren van in het geheugen opgeslagen gegevensbestanden zijn ingericht om, ten minste voor voorafbepaalde ontvangen gegevensbestanden, deze gegevensbestanden slechts aan de bedienaar ter selektie te presenteren nadat de besturingseenheid genoemde identificatiecode heeft geverifieerd en goed bevonden.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de besturingseenheid is ingericht om in het geheugen opgeslagen gegevensbestanden na verloop van een voorafbepaalde periode na het toevoeren ervan automatisch uit het geheugen te wissen.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de besturingseenheid met een daartoe strekkend commando vanuit de bedieningsmiddelen omstelbaar is in een toestand, waarin hij ontvangen gegevensbestanden doet omzetten en afdrukken zonder een afdrukcommando vanuit de bedieningsmiddelen af te wachten.