NL8800065A - Hooibouwmachine. - Google Patents

Hooibouwmachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8800065A
NL8800065A NL8800065A NL8800065A NL8800065A NL 8800065 A NL8800065 A NL 8800065A NL 8800065 A NL8800065 A NL 8800065A NL 8800065 A NL8800065 A NL 8800065A NL 8800065 A NL8800065 A NL 8800065A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
hay
machine according
making machine
rake
rake members
Prior art date
Application number
NL8800065A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Family has litigation
First worldwide family litigation filed litigation Critical https://patents.darts-ip.com/?family=26646258&utm_source=google_patent&utm_medium=platform_link&utm_campaign=public_patent_search&patent=NL8800065(A) "Global patent litigation dataset” by Darts-ip is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8800065A priority Critical patent/NL8800065A/nl
Priority to EP97203888A priority patent/EP0838146A3/en
Priority to EP93200034A priority patent/EP0541516B1/en
Priority to EP19880201202 priority patent/EP0296666B2/en
Priority to DE19883856242 priority patent/DE3856242T2/de
Priority to DE8816849U priority patent/DE8816849U1/de
Priority to DE19883882825 priority patent/DE3882825T3/de
Priority to JP63153678A priority patent/JP2672977B2/ja
Publication of NL8800065A publication Critical patent/NL8800065A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B73/00Means or arrangements to facilitate transportation of agricultural machines or implements, e.g. folding frames to reduce overall width
    • A01B73/02Folding frames
    • A01B73/04Folding frames foldable about a horizontal axis
    • A01B73/042Folding frames foldable about a horizontal axis specially adapted for actively driven implements
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • A01D78/1007Arrangements to facilitate transportation specially adapted therefor
    • A01D78/1014Folding frames
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D75/00Accessories for harvesters or mowers
    • A01D75/20Devices for protecting men or animals
    • A01D2075/203Devices for protecting men or animals by stopping driving when lifting frames, e.g. for haymakers

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)
  • Agricultural Machines (AREA)
  • Automatic Assembly (AREA)

Description

C. van der Lely N.V. , Maasland HOOIBOUWMACHINE
De uitvinding heeft betrekking op een hooibouw-machine met een gestel en een aantal harkorganen die in een gestelbalk zijn gelegerd, welke gestelbalk van ten minste één zich ongeveer horizontaal uitstrekkende zwenkas is voorzien.
5 Bekende machines van deze soort bezitten veelal een relatief groot aantal harkorganen die naast elkaar aan de zich dwars op de rijrichting uitstrekkende gestelbalk zijn gelegerd, waarbij een middendeel van de gestelbalk door middel van een bok met de driepuntshefinrichting van een de 10 machine voortbewegende trekker is gekoppeld. Deze relatief lange gestelbalk is tijdens bedrijf onderhevig aan relatief grote, in een horizontaal vlak werkende buigende momenten, die afkomstig zijn van de de harkorganen ondersteunende loopwielen en van de tijdens het verplaatsen van gewas op de 15 tanden van de harkorganen, in het bijzonder op die van de meer buitenwaarts gelegen harkorganen, werkende krachten. Dit heeft tot gevolg dat de gestelbalk relatief zwaar moet worden uitgevoerd. Ten gevolge van het gewicht van deze zware gestelbalk en het gewicht van het grote aantal harkorganen 20 treedt, tijdens het heffen van de machine, een groot om de achteras van de trekker werkend moment op, dat de bestuurbaarheid van de trekker zeer nadelig beinvloedt en het gebruik van trekkers boven een bepaalde grootteklasse vereist.
De uitvinding beoogt deze nadelen te ondervangen. 25 Volgens de uitvinding is in het verlengde van de zwenkas een andere zwenkas van het gestel opgesteld. De andere zwenkas maakt deel uit van een tweede gestelbalk,.die op afstand vóór de de harkorganen dragende gestelbalk is opgesteld. Ten gevolge van deze maatregel is tijdens bedrijf 30 één evenwijdig aan een ongeveer horizontaal vlak gelegen draagconstructie aanwezig die tijdens bedrijf aan het gestel een relatief grote stijfheid evenwijdig aan het genoemde vlak verleent. De zwenkassen worden daarbij loodrecht op hun richting op afschuiving belast en zijn derhalve in staat om £ ê £ 0 Λ - ? 5 ιί 2 tijdens bedrijf de in de draagconstructie optredende trek- en drukkrachten door te leiden, terwijl de zwenkassen anderzijds onbelemmerd een opklappen van één of meer der buitenste harkorganen mogelijk maken. De draagconstructie is tevens in 5 een opgeklapte transportstand werkzaam; in dit geval worden horizontale, in de rijrichting werkende massakrachten, die tijdens rijden over oneffen terrein of wegen optreden, door de ook in dit geval stijve draagconstructie opgenomen.
De uitvinding wordt nader uiteengezet aan de hand 10 van de volgende figuren.
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een eerste uit-voeringsvoorbeeld van een machine volgens de uitvinding in zijn werkstand.
Figuur 2 is een achteraanzicht van de machine 15 volgens figuur 1.
Figuur 3 is een zijaanzicht van de machine volgens de figuren 1 en 2.
Figuur 4 is ten dele een aanzicht en ten dele een doorsnede volgens de lijnen IV-IV in figuur 1.
20 Figuur 5 is een achteraanzicht van de machine volgens de uitvinding in een transportstand met opgeklapte harkorganen.
Figuur 6 is een hydraulisch schema met betrekking tot het opklappen van de harkorganen in de transportstand.
25 Figuur 7 is een achteraanzicht van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een machine volgens de uitvinding, waarbij zowel de werkstand als de opgeklapte transportstand wordt getoond.
Figuur 8 betreft, gezien in achteraanzicht, de 30 constructie nabij de pijl VIII in figuur 7.
Figuur 9 betreft, gezien in achteraanzicht, de constructie nabij de pijl IX in figuur 7.
Figuur 10 betreft, gezien in achteraanzicht, een gedeeltelijke doorsnede ter plaatse van de pijl X in figuur 2 35 voor het eerste uitvoeringsvoorbeeld en tevens de pijl X in figuur 9 betreffende het tweede uitvoeringsvoorbeeld.
Figuur 11 is een alternatieve uitvoeringsvorm voor de constructie volgens figuur 10 en heeft eveneens betrekking , 8 t o i' Γ 5 * 3 , op de constructie nabij de pijl XI in figuur 2 en figuur 9, respectievelijk voor het eerste en tweede uitvoerings-voorbeeld.
Figuur 12 is ten dele een bovenaanzicht en ten 5 dele een doorsnede volgens de pijl XII die zowel in figuur 2 als in figuur 7 is aangegeven, derhalve voor beide uit-voeringsvoorbeelden van de machine volgens de uitvinding.
Figuur 13 is een schematische weergave van een achteraanzicht van de machine volgens de' figuren 7-9.
10 Figuur 14 is een detail aangegeven door de letter(s) P en/of Q in figuur 13.
De als hooischudder uitgevoerde hooibouwmachine volgens het eerste uitvoeringsvoorbeeld (figuur 1-6) bezit een gestel 1 dat een eerste gestelbalk 2 en een tweede 15 gestelbalk 3 omvat. In de werkstand van de machine strekken de gestelbalken 2 en 3 zich in bovenaanzicht dwars op de rijrichting A en evenwijdig aan elkaar uit. De eerste gestelbalk 2 omvat een buig- en torsiestijf middelste gesteldeel 4 dat aan zijn beide uiteinden verzwenkbaar verbonden is met 20 een buig- en torsiestijf tussendeel 5 door middel van ongeveer horizontale, zich in bovenaanzicht loodrecht op het middelste gesteldeel 4 uitstrekkende zwenkassen 6, welke zwenkassen zich in de opstelling volgens figuur 1 in bovenaanzicht ongeveer evenwijdig aan de rijrichting A uit-25 strekken. De machine volgens de uitvinding kan zich echter ook onder een van 90° afwijkende hoek ten opzichte van de rijrichting A uitstrekken, zoals dit bijvoorbeeld bij opstellingen van zijaanvoerharken (zij het met een geringer aantal harkorganen) gebruikelijk is. In dit geval worden de hark-30 organen in dezelfde draaizin aangedreven; de genoemde zwenkassen zijn dan uiteraard eveneens schuin ten opzichte van de rijrichting opgesteld.
Elk der beide tussendelen 5 van de eerste gestelbalk 2 is aan zijn van het symmetrievlak 7 van de machine 35 afgekeerde einde verzwenkbaar verbonden met een einddeel 8 van de eerste gestelbalk 2 door middel van een evenwijdig aan de zwenkassen 6 opgestelde zwenkas 9.
Nabij de beide zwenkassen 6 draagt het middelste
G V» Λ «J C
fc V ·► *· w V
---- ~ ^ 4 gesteldeel 4 tandwielkasten 10, waarin zich de aandrijvingen en legers bevinden van twee naast elkaar opgestelde hark-organen 11 die in tegengestelde draaizin B aandrijfbaar zijn. De harkorganen 11 zijn daarbij draaibaar om opwaarts gerichte 5 en, gerekend in opwaartse richting, naar voren hellende draaiingsassen 12.
Elk der tussendelen 5 van de eerste gestelbalk 2 ondersteunt een nabij de zwenkas 9 gelegen tandwielkast 13 die de aandrijving en legering van een harkorgaan 14 omvat.
10 Nabij het vrije uiteinde van elk der beide eind delen 8 van de eerste gestelbalk 2 is een tandwielkast 15 aangebracht, die de aandrijving en legering van een harkorgaan 16 omvat. De beide nabij elke zijkant van de machine opgestelde harkorganen 14 en 16 zijn aandrijfbaar in onder-15 ling tegengestelde draaizin C om opwaarts gerichte draaiingsassen 17, respectievelijk 18, welke draaiingsassen evenwijdig aan de draaiingsassen 12 zijn opgesteld.
Gezien in bovenaanzicht, zijn het middelste gesteldeel, de beide tussendelen 5 en de beide einddelen 8 in 20 eikaars verlengde opgesteld. In dit uitvoeringsvoorbeeld liggen de hartlijnen van het pijpvormig uitgevoerde middelste gesteldeel 4, die van de tussendelen 5 en die van de einddelen 8 in eikaars verlengde.
Elk der harkorganen 11, 14, 16 wordt tijdens 25 bedrijf op bekende wijze ondersteund door loopwielen 19,
De zes harkorganen 11, 14, 16 zijn elk voorzien van een plaatvormige en cirkelvormige naaf 20, waaraan, verdeeld over onderling gelijke omtrekshoeken, een in dit uitvoeringsvoorbeeld zestal buitenwaarts en schuin neerwaarts 30 gerichte spaken 21 zijn aangebracht, die zich in bovenaanzicht in radiale richting uitstrekken. Aan het uiteinde van elke spaak 21 is in dit uitvoeringsvoorbeeld een tanden-groep aangebracht voorzien van zich ongeveer in radiale richting uitstrekkende werkzame tanden 22 (figuur 1) maar de 35 tanden kunnen zich in hun geheel ook bijvoorbeeld neerwaarts uitstrekken.
De tweede gestelbalk 3 is, gerekend ten opzichte van de rijrichting A, op afstand vóór de eerste gestelbalk 2 η ' \ ‘ ·-' h, t, y v* - -
A
5 , opgesteld. De afstand tussen de gestelbalken 2 en 3 is in figuur 1 iets groter dan de straal van de harkorganen 11, 14, 16 en de opstelling van de gestelbalken 2 en 3 is zodanig dat het zwaartepunt van de beide gestelbalken zo dicht mogelijk 5 nabij de koppelpunten van een driepuntshefinrichting 23 van een de machine voortbewegende trekker is gelegen. De afstand tussen de gestelbalken 2 en 3 kan echter ook ongeveer gelijk zijn aan-de straal van. de harkorganen of zelfs kleiner dan deze straal. De tweede, voorste gestelbalk 3 omvat een buig-10 en torsiestijf middelste deel 24 (figuur 1 en 4) dat, evenals het middelste gesteldeel 4, symmetrisch is opgesteld ten opzichte van het symmetrievlak 7. Nabij de beide buitenste einden van het middelste deel 24 is dit deel zwenkbaar verbonden met een buig- en torsiestijf tussendeel 25 van de 15 gestelbalk 3 door middel van een zwenkas 26 die ongeveer horizontaal en in de rijrichting A is gericht. De beide tussendelen 25 van de tweede gestelbalk 3 zijn nabij hun van het symmetrievlak 7 afgelegen einden door middel van evenwijdig aan de zwenkassen 26 opgestelde zwenkassen 27 20 verzwenkbaar gekoppeld met einddelen 28 van de gestelbalk 3.
Het middelste deel 24, de beide tussendelen 25 en de aan de zwenkassen 27 aansluitende gedeelten van de einddelen 28 zijn zowel in bovenaanzicht als in horizontaal 25 aanzicht in eikaars verlengde gelegen.
Deze loodrecht op het symmetrievlak 7 gelegen gedeelten van de einddelen 28 strekken zich vanaf de bijbehorende zwenkas 27 uit tot het nabijgelegen verticale, zich in de rijrichting A uitstrekkende en de nabijgelegen draai-30 ingsassen 18 omvattende vlak uit, waarna het einddeel zich in buitenwaartse en achterwaartse richting in gekromde vorm uitstrekt tot, gezien in bovenaanzicht, de buitenste punten van de tandenbanen van de nabijgelegen harkorganen 16.
Elk der beide einddelen 8 van de eerste gestelbalk 35 2 is door middel van een verbindingsbalk 29 star verbonden met het aan de buitenzijde van het betreffende harkwiel 16 gelegen gedeelte van het einddeel 28.
Het middelste gesteldeel 4 van de eerste gestel- « & - - - 6 balk 2 en het middelste deel 24 van de tweede gestelbalk 3 zijn onderling star verbonden door middel van een bok 30 die aan zijn voorzijde is voorzien van twee onderste bevestigingen 31 en een bovenste koppelpunt 32 ter bevestiging van 5 de machine aan de onderste hefarmen, respectievelijk aan de topstang van de driepuntshefinrichting 23. Gezien in bovenaanzicht, zijn de koppelpunten 31 en 32, gerekend in de rijrichting A, op korte afstand vóór de tweede gestelbalk 3 gelegen. De middelste gesteldelen 4 en 24 zijn bovendien 10 onderling star gekoppeld door middel van ongeveer horizontaal opgestelde, evenwijdig aan de rijrichting A gerichte, gestel-balken 33, die ten minste in een verticaal vlak buigstijf zijn uitgevoerd en zo dicht mogelijk nabij de zwenkassen 6 respectievelijk 26 star aan het middelste gesteldeel 4 15 respectievelijk middelste deel 24 zijn bevestigd.
Op analoge wijze zijn de tussendelen 5 van de gestelbalk 2 en de tussendelen 25 van de gestelbalk 3 onderling star gekoppeld door middel van ongeveer horizontaal, evenwijdig aan de rijrichting A gelegen gestelbalken 34, 20 terwijl de einddelen 8 en 28 onderling star gekoppeld zijn door middel van evenwijdig aan de gestelbalken 33 en 34 opgestelde gestelbalken 35 die nabij de zwenkassen 9 en 27 aan de einddelen 8 en 28 zijn gelast. Bovendien is het einddeel 8 nabij zijn vrije einde met het in bovenaanzicht 25 ongeveer cirkelvormig gebogen buitenste gedeelte van het einddeel 28 star verbonden door middel van de verbindingsbalk 29.
De gestelbalken 33, respectievelijk 34, respectievelijk 35 kunnen echter ook een hoek van bijvoorbeeld 30 ongeveer 45° met de lengterichting van de eerste en tweede gestelbalk insluiten; het is ook mogelijk dat op dergelijke wijze schuin gerichte balken diagonaalsgewijze tussen de balken 33 en 34 worden aangebracht.
De zwenkassen 26 zijn in het verlengde van de 35 nabijgelegen zwenkassen 6 gelegen en de zwenkassen 27 van de tweede gestelbalk 3 zijn in het verlengde van de nabijgelegen ’ zwenkassen 9 van de eerste gestelbalk 2 opgesteld.
Uit het voorgaande blijkt dat de machine volgens .8800065 * 7 .
de uitvinding voorzien is van een relatief groot aantal harkorganen, in dit geval zes harkorganen, die elkaar enigszins overlappen. De machine bezit een relatief grote werkbreedte die ongeveer 7-8 meter of meer dan 8 meter kan 5 bedragen. De tijdens bedrijf optredende krachten die werken op de beide buitenste paren harkorganen 14, 16 belasten de de harkorganen dragende gestelbalk 2 in aanzienlijke mate door in een ongeveer horizontaal vlak werkende buigende momenten.
Deze relatief zware belasting zou dan een zwaar uitgevoerde 10 gestelbalk vereisen, waarvan het gewicht, en uiteraard tevens het gewicht van de harkorganen zelf, op betrekke lijk grote afstand achter de aankoppelpunten 31, 32 van de driepunts- hefinrichting zou liggen. Hierdoor wordt de trekker belast door een aanzienlijk staartlastig moment dat om de achteras 15 van de trekker wordt uitgeoefend. Hierdoor wordt de bestuurbaarheid van de trekker in verband met de ontlasting van de bestuurbare voorwielen zeer nadelig beïnvloed, terwijl anderzijds een trekker vanaf een bepaalde grootteklasse benodigd is om een kippen van de trekker om de achteras, in het bij-20 zonder bij het optreden van verticale versnellingen bij een geheven machine, te vermijden.
Door de op het gestel werkende krachten tijdens bedrijf van de machine te verdelen over de eerste gestelbalk 2 en de tweede gestelbalk 3 en deze beide gestelbalken, 25 onderling gekoppeld door de balken 33, 34 en 35, zo nauwkeurig mogelijk te dimensioneren voor deze relatief grote, in een horizontaal vlak werkende buigende momenten, kan een zeer stijf geheel worden bereikt dat als een horizontaal opgestelde draagligger werkt, waardoor de ges telbalken 2 en 3 rela-30 tief licht kunnen worden uitgevoerd ten opzichte van het geval van slechts één enkele gestelbalk die de harkorganen direct draagt. Deze relatief lichte constructie bezit tevens een zwaartepunt dat dichter bij de aankoppelpunten van de driepuntshefinrichting is gelegen dan in het geval van één 35 enkele gestelbalk boven de rij harkorganen. Zowel het totaal gewicht als de zwaartepuntsligging van het gestel 1 (waartoe de bok 30 niet behoort) werken samen om de genoemde nadelen te vermijden. De toepassing van twee relatief lichte gestel- , 8 i- ; 8 balken is ook bij een machine met vier harkorganen mogelijk.
Ook in de opgeklapte stand waarbij de harkorganen 14 en 16 opwaarts zijn verzwenkt in een nader te omschrijven transportstand, zal een enkele gestelbalk die op de plaats 5 van de eerste gestelbalk 2 is gelegen, in het bijzonder het middelste gesteldeel daarvan dat op de plaats van het gesteldeel 4 is gelegen, bij geheven machine aan een betrekkelijk grote belasting onderhevig zijn. Ook in deze transportstand worden de belastingen over twee relatief 10 lichte gesteldelen 4 en 24 verdeeld via de koppelbalken 33 en de bok 30.
Opgemerkt wordt nog dat de tweede, voorste gestelbalk 3 tevens de functie vervult van de ter vermijding van ongevallen noodzakelijke afscherming aan de voorzijde van de 15 harkorganen.
Aan de voorzijde van de machine is in dit uit-voeringsvoorbeeld een horizontale, zich loodrecht op het symmetrievlak 7 uitstrekkende en symmetrisch ten opzichte van dit vlak opgestelde, drager 36 op starre wijze met het 20 middelste deel 24 van de tweede gestelbalk 3 bevestigd (figuur 1 en 4). Gezien in het achteraanzicht volgens figuur 4, is de drager 36 ongeveer ter halverhoogte tussen het bovenste koppelpunt 32 van de bok 30 en het middelste deel 24 gelegen, terwijl zijn buitenste einden, eveneens gezien in 25 het achteraanzicht volgens figuur 4, tussen en in dit uit-voeringsvoorbeeld, ongeveer halverwege tussen de zwenkassen 26 en 27 zijn gelegen. Aan de einden van de drager 36 zijn verticaal opgestelde beugels 37 bevestigd, die elk aan hun onder- en bovenzijde zijn voorzien van scharnieren 38, die in 30 eikaars verlengde zijn gelegen en een ongeveer verticale scharnieras voor een afscherming 39 vormen. De beide afschermingen 39 zijn in de werkstand van de machine (vergelijk ook figuur 2) ongeveer loodrecht op het symmetrievlak 7 gericht en symmetrisch ten opzichte van dit vlak opgesteld. Elke 35 afscherming 39 omvat in het getekende uitvoeringsvoorbeeld een rechthoekig gesloten raamwerk 40, dat zich in de werkstand van de machine loodrecht op het symmetrievlak 7 uitstrekt. Het raamwerk 40 kan ter gewichtsbesparing uit , 8 i - ‘v: * 9 bijvoorbeeld kunststofbuizen bestaan maar een stalen of lichtmetalen uitvoering is eveneens mogelijk. Het raamwerk 40 is in het getekende uitvoeringsvoorbeeld voorzien van een gaasvormige bespanning 41 uit bijvoorbeeld doek, metaalgaas 5 of kunststofgaaswerk, of van aluminium plaatwerk en dergelijke.
De afstand tussen de beide zwenkassen waarom de afschermingen 39 verzwenkbaar zijn komt ongeveer overeen met de wettelijk toegestane transportbreedte van de machine ter 10 grootte van drie meter.
Elk raamwerk 40 is aan zijn onderzijde en aan de naar het symmetrievlak 7 gekeerde zijde voorzien van een star aan het raamwerk bevestigde hefboom 42 (figuur 4) die naar het symmetrievlak 7 is gericht.
15 Het vrije einde van de hefboom 42 is door middel van een kogelscharnier 43 in meerdere richtingen verzwenkbaar verbonden met een stootstang 44 die zich vanaf het scharnier 43 schuin achterwaarts in de richting van het symmetrievlak 7 uitstrekt en in de getekende werkstand met zijn naar het 20 symmetrievlak 7 gekeerde vrije uiteinde over een korte afstand in een holle pijp 45 steekt. De pijp 45 is aan zijn van de stang 44 afgekeerde einde door middel van een kogelscharnier 46 verzwenkbaar verbonden met uitsluitend het tussendeel 25 van de tweede gestelbalk 3. Tussen het uiteinde 25 van de stang 44 en het nabij het scharnier 46 gelegen gesloten einde van de pijp 45 is een lengte aanwezig waarover de stang 44 in de pijp 45 onbelemmerd kan bewegen.
Indien nu het tussendeel 25 van de tweede gestelbalk 3 op nader te beschrijven wijze om de zwenkas 26 in een 30 transportstand wordt opgeklapt, dan verzwenkt het aanvankelijk onder de zwenkas 26 gelegen scharnier 46 ook om de scharnieras 26 (fig. 4) in buitenwaartse richting langs een cirkelboog, zodat de holle pijp 45 in de richting van het scharnier 43 verder om de stang 44 schuift. Tijdens het 35 opklappen van het tussendeel 25 blijft de afscherming 39 aanvankelijk op zijn plaats daar het aan het middendeel 24 is bevestigd. In een stand waarbij het tussendeel 25 vanuit de in figuur 4 getekende stand bijna over 90° is opgezwenkt, , 8 S C P ? 5 10 ί stoot het vrije einde van de stang 44 tegen het naar het symmetrievlak 7 gekeerde dichte uiteinde van de pijp 45. Bij verder opzwenken van het tussendeel 25 wordt dan de stang 44 door de pijp 45 buitenwaarts geduwd. Aangezien de hartlijn 5 van de stang 44, gezien in het achteraanzicht volgens figuur 4, de scharnieras 38 aan de voorzijde ervan kruist, wordt over het laatste deel van de verzwenking van het tussendeel 25 door middel van de hefboom 42 de afscherming 39 om de opwaartse scharnieras 38 over ongeveer 90° achterwaarts ver-10 zwenkt, zodat elke afscherming 39 een opgezwenkt harkorgaan 14 aan zijn buitenzijde afschermt en wel binnen de wettelijk toegestane breedte van 3 meter. Naar inzicht van de constructeur kan de gehele getekende afscherming 39 worden toegepast, of alleen het raamwerk 40 of een deel van dit raamwerk. De 15 stand van de afscherming 39 in de transportstand van de machine is in figuur 3 met stippellijnen aangeduid.
Teneinde het mogelijk te maken dat de afschermingen 39 tijdig in de in figuur 2 en 4 getekende stand terugzwenken indien het tussendeel 25 weer in zijn werkstand 20 wordt verzwenkt, is om elk der scharnierassen een torsieveer 38A aangebracht die op de beugel 37 en het raamwerk 40 aangrijpt. Zodra de stootstang 44 niet meer in aanraking is met het dichte einde van de pijp 45 verzwenken de veren 38A de afscherming 39 in zijn uitgangsstand (figuur 2, 4) terug.
25 Ten dienste van het instellen van de genoemde transportstand zijn, op symmetrische wijze ten opzichte van het symmetrievlak 7, twee hydraulische cilinders 47 aangebracht waarvan de hartlijnen in vlakken liggen die loodrecht op het symmetrievlak 7 zijn gericht. Elke hydraulische cilin-30 der 47 zelf is nabij het symmetrievlak 7 ten opzichte van het eronder gelegen middelste deel 24 van de tweede gestelbalk 3 verzwenkbaar bevestigd door middel van een evenwijdig aan de zwenkassen 26 en 27 gelegen zwenkas 48 (fig. 4), terwijl het einde van zijn zuigerstang uitsluitend bevestigd is aan het 35 einddeel 28 van de gestelbalk 3 door middel van een evenwijdig aan de zwenkas 48 opgestelde zwenkas 49. Elke der beide hydraulische cilinders 47 is dubbelwerkend uitgevoerd.
In het getekende uitvoeringsvoorbeeld volgens e β v l 11 figuur 1 zijn de beide hydraulische cilinders 47, die elk aan zijn kant van het symmetrievlak 7, de tussendelen 5 en 25 aan hun bovenzijden overbrugt, gerekend ten opzichte van de rijrichting A op korte afstand achter de tweede gestelbalk 3 5 gelegen waarbij de zwenkassen 49 aan de balken 35 zijn bevestigd. Bij voorkeur worden de beide hydraulische cilinders 47 echter recht boven de tweede gestelbalk 3 opgesteld teneinde buigende momenten in de balken 35 te vermijden, maar in dit geval zouden details van de gestelbalk 3 en van de besturing 10 van de afscherming 39 door deze cilinderconstructies zijn bedekt, zodat de in figuur 1 getoonde opstelling van de cilinders 47 achter de gestelbalk 3 hoofdzakelijk ter verduidelijking is getekend.
Indien nu de zuigerstangen van de beide hydrau-15 lische cilinders 47 worden ingetrokken, zullen eerst aan beide kanten van de machine, de einddelen 8 en 28, de balken 29 en 35 alsmede de harkorganen 16 ten opzichte van de overige delen van de machine om de in eikaars verlengde liggende zwenkassen 9 en 27 opwaarts verzwenken.
20 De opwaartse verzwenkingen aan beide zijden van het symmetrievlak 7 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld niet gelijk en verlopen niet synchroon.
Gerekend ten opzichte van de rijrichting A ver-zwenkt, gezien in figuur 1, het rechter einddeel van de 25 machine om de zwenkassen 9 en 27 over een hoek van ongeveer 130° totdat het opzwenkende einddeel 8 een op de tandwielkast 13 aangebrachte aanslag 50 raakt. Hierna gaat de combinatie van dit rechter reeds verzwenkte einddeel te zamen met het tussendeel 5, 25, 34 als één geheel verzwenken om de zwenk-30 assen 2 en 26 totdat de tussendelen 5 en 25 over een hoek van 90e-100° zijn verzwenkt. Na deze verzwenking raakt het tussendeel 5 een op de tandwielkast 10 bevestigde aanslag 51. De hierna bereikte stand is in figuur 5 voorgesteld.
Het, gerekend in de rijrichting A, linker 35 einddeel van de in figuur 1 getekende machine verzwenkt na bekrachtiging van de linker hydraulische cilinder 47 op analoge wijze echter totdat het einddeel 8 een op de nabij gelegen tandwielkast 13 bevestigde aanslag 52 heeft bereikt, 12 waarbij het einddeel 8 ten opzichte van het naast gelegen tus sendee 1 5, ver zwenkend om de zwenkassen 9 en 27 een hoek van ongeveer 70°-90° heeft doorlopen. Indien het einddeel 8 de aanslag 52 heeft geraakt, verzwenkt het einddeel 8 bij 5 verder intrekken van de zuigerstang te zamen met het tussendeel 5 als één geheel opwaarts om de zwenkassen 6 en 26 ten opzichte van het aan de trekker gekoppelde middelste deel 4, 24. Deze gezamenlijke verzwenking zet zich voort totdat het tussendeel 5 een op de tandwielkast 10 bevestigde 10 aanslag 53 raakt. In de laatstgenoemde stand heeft het tussendeel 5 ten opzichte van het middelste deel van het gestel een hoek van 90° a 100° doorlopen, evenals het tussendeel 5 aan de rechterzijde van de machine.
De resulterende opgezwenkte onderlinge stand van 15 de gesteldelen en de harkorganen is in figuur 5 afgebeeld. Het zal duidelijk zijn dat de harkorganen 14 en 16 aan de rechterkant van de machine sneller dienen te worden opgezwenkt dan die aan de linkerzijde van de machine.
Zoals uit figuur 5 blijkt, zijn de harkorganen 20 in de t ranspor t s t and van de machine, gezien in achteraanzicht, onderling opgesteld in een vorm die globaal als een rechthoek kan worden aangeduid. De vast ten opzichte van de trekker opgestelde harkorganen 11 vormen daarbij één zijde van de rechthoek, de beide harkorganen 14 vormen 25 tegenover elkaar liggende zijden van de rechthoek, één der harkorganen 16 sluit deze rechthoek aan de bovenzijde af terwijl het andere harkorgaan 16 ongeveer langs de diagonaal van deze gedachte rechthoek is opgesteld.
Doordat de beide harkorganen 16 neerwaarts zijn 30 verzwenkt, wordt de hoogte van de zich in de transportstand bevindende harkorganen 14, 16 boven het middelste gesteldeel 4 in wezen bepaald door de grootste diameter van slechts één harkorgaan. Het hoogste punt van de machine in zijn transportstand ten opzichte van de bovenzijde van het middel-35 ste gesteldeel 4 bedraagt minder dan ongeveer 1,5 x, in het uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 1,40 x, de grootste diameter van één harkorgaan, terwijl het hoogste punt van de machine volgens figuur 5 ten opzichte van de grond (indien de loop- fi 8 0 0 0 6 5 13 wielen op de grond rusten) minder dan ongeveer 2 x, in het uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 1,80 x, de grootste diameter van één der harkorganen bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat het in fig. 5 bovenste harkorgaan 16, indien gewenst, in 5 principe nog verder neerwaarts kan worden verzwenkt ten opzichte van het dit harkorgaan dragende tussendeel 5 en wel door aanpassing van de aanslag 52. Hierbij beweegt zich het bovenste einddeel 8 tussen de tanden van het onderste in diagonale richting opgestelde harkorgaan 16 dat, zoals later 10 zal blijken, in deze stand vrij draaibaar is. Daar het bovenste harkorgaan 16 in de transportstand ook vrij draaibaar kan zijn, kunnen de spaken van het laatstgenoemde harkorgaan zonder moeilijkheden zich tussen de spaken van het in fig. 5 meest rechtse harkorgaan 14 bewegen. Hierdoor kan de in fig. 15 5 getoonde totale hoogte van de machine in de transportstand verder worden verminderd.
De draaiingsassen van alle harkorganen 11, 14, 16 zijn in de transportstand alle in hetzelfde opwaarts gerichte, zich dwars op de rijrichting A uitstrekkende vlak 20 gelegen. Alle harkorganen bevinden zich in de transportstand, gezien in achteraanzicht, binnen de wettelijk toegestane breedte van drie meter.
Ten gevolge van deze compacte opstelling van zes harkorganen in de transportstand van de machine wordt bereikt 25 dat de machine tijdens transport geen hinder ondervindt van obstakels, zoals laaghangende boomtakken en over de weg gespannen kabels, terwijl het mogelijk is om de machine door een deuropening met normale afmetingen van een landbouwschuur te rijden ondanks het feit dat het een machine met zes hark-30 organen en een werkbreedte van ongeveer acht meter betreft.
Zoals hiervoor reeds is uiteengezet, zijn de afschermingen 39 tijdens het transport langs de buitenzijden van de opgeklapte harkorganen 14 verzwenkt ter voorkoming van ongevallen.
35 Doordat de beide hydraulische cilinders 47 ten opzichte van de rijrichting A vóór de voorste punten van de harkorganen zijn gelegen, bijvoorbeeld boven de tweede gestelbalk 3, ondervinden de in de transportstand opzwenkende ·· * . . - rv ^ U V- v ' . 14 harkorganen 14, 16 geen hinder van de dan opwaarts gerichte cilinders 47. De door de cilinders 47 uitgeoefende krachten worden via de tweede gestelbalk 3 en de verbindingsbalken 33, 34, 35 en 29 op de eerste, de harkorganen direct dragende 5 gestelbalk 2 overgebracht. De tweede gestelbalk 3 bezit derhalve niet alleen een in verband met de grote werkbreedte gewenste verstijvende functie tijdens bedrijf van de machine, waardoor tevens de zwaartepuntligging naar voren wordt verplaatst, maar bezit tevens tijdens het opzwenken van de 10 harkorganen 14, 16 in de transports tand en tevens in de transportstand zelf een tweede functie. In de transportstand (figuur 5) oefenen de opgeklapte harkorganen 14, 16 en gesteldelen tengevolge van in de rijrichting optredende versnellingen op de combinatie van de middelste gesteldelen 4 15 en 24 een torsiemoment uit waarvan de vektor ongeveer horizontaal en dwars op het symmetrievlak 7 is gericht. Dit moment wordt door de genoemde buigstijve uitvoering van de balken 33 op gelijkmatige wijze in de ligger 4, 24, 33 ingeleid zodat beide gesteldelen 4 en 24 geheel aan het 20 opnemen van dit moment kunnen deelnemen en tijdens transport geen ongewenste vervormingen optreden. Dit geldt op analoge wijze voor de nabij de zwenkassen 9, 27 aangebrachte balken 34 die in de transportstand de door de opgeklapte harkorganen 16 veroorzaakte torsiemomenten in de gesteldelen 5 en 25 25 verdelen. In de transportstand kunnen de hydraulische cilinders blijvend hydraulisch worden bekrachtigd, zodat in de stand volgens de fig. 5 alle opgezwenkte gesteldelen met kracht tegen de respectieve aanslagen worden getrokken, en de opgezwenkte harkorganen tijdens het transport zijn gefixeerd. 30 Eventueel kan de tweede gestelbalk 3 eveneens worden voorzien van met de aanslagen 50 - 53 corresponderende aanslagen nabij de zwenkassen 26 en 27.
Tijdens bedrijf zijn de hydraulische cilinders 47 niet hydraulisch bekrachtigd, teneinde het mogelijk te 35 maken dat de harkorganen 14 en 16 ten opzichte van de harkorganen 11, verzwenkend om de paren zwenkassen 6, 26 en 9, 27 zich aan de bodemoneffenheden kunnen aanpassen.
In fig. 6 is de hydraulische schakeling getekend . δ f (. r r- * s 15 die het moge lijk maakt dat de in het achteraanzicht volgens fig. 2 aan de rechterzijde van de machine opgestelde hark-organen 14 en 16 sneller in de transports tand zwenken dan die aan de linkerzijde van de machine. De hydraulische cilinders 5 47 zelf zijn aan de naar het symmetrie vlak 7 gekeerde zijde opgesteld, terwijl de zuigerstangen, althans in de werkstand, in buitenwaartse richting uitsteken. De in fig. 6 aan de linkerzijde getekende hydraulische cilinder 47 heeft betrekking op de in de figuren 1 en 2 eveneens aan de linkerzijde 10 opgestelde cilinder. De ruimten binnen de hydraulische cilinders 47 die een deel van de zuigerstang 54 omsluiten, zijn met het verwijzingscijfer 55 aangeduid, terwijl het deel van de ruimte binnen de cilinder 47 die geen zuigerstang omsluit met het verwijzingscijfer 56 is aangeduid. De beide cilinders 15 worden bediend door een schuif 57 die, zoals uit fig. 6 blijkt, twee standen kan innemen. De schuif 57 is op de in fig. 6 getoonde wijze door middel van twee paren hydraulische slangen gekoppeld met de cilinders 47 en anderzijds verbonden met het hydraulische systeem van de trekker. De schuif 57 is 20 vanaf de trekkerzitplaats bedienbaar en kan op de höoibouw-machine zijn gemonteerd; de bediening vanaf de trekkerzitplaats geschiedt dan op mechanische wijze, bijvoorbeeld door koorden. De uitvoering van de schuif 57 wordt hier niet nader in detail beschreven daar de in fig. 6 getoonde, genormali-25 seerde schematische voorstelling ervan voor elke vakman duidelijk zal zijn. In de getekende stand van de schuif wordt hydraulische vloeistof onder druk toegevoerd via de leiding 58 en teruggevoerd naar het oliereservoir via de leiding 59.
Teneinde de beide paren harkorganen 14 en 16 op te 30 klappen in de transportstand, wordt hydraulische vloeistof onder druk via een leiding 60 aan de ruimte 55 van de in fig.
1 linker cilinder 47 toegevoerd, waardoor de zuiger van deze cilinder zich in de richting van het symmetrievlak 7 gaat verplaatsen. De door deze zuiger uit de ruimte 56 verdrongen 35 vloeistof heeft per centimeter zuigerverplaatsing een grotere inhoud dan de in de ruimte 55 gebrachte vloeistof, daar in de ruimte 56 geen zuigerstang aanwezig is. Deze verdrongen vloeistof, wordt via een leiding 61, de schuif 57 en een 16 leiding 62 in de ruimte 55 van de rechter cilinder 47 gebracht, waardoor de zuiger van de laatstgenoemde cilinder over een afstand in de richting van het symmetrievlak wordt bewogen die groter is dan de zuigerverplaatsing van de linker 5 cilinder, daar de ruimte 55 de inhoud van een zuigerstang omsluit. De uit de rechter cilinder 47 verdrongen vloeistof wordt via een leiding 63 en de leiding 59 naar de trekker teruggevoerd. Uit het voorgaande blijkt dat bij de serie-schakeling volgens de fig. 6 het opzwenken van de harkorganen 10 14, 16 aan de rechterzijde van de machine sneller verloopt dan de verplaatsing van de harkorganen 14, 16 aan de linkerzijde ervan, zodat, gezien in fig. 5, het onderste harkorgaan 16 reeds tussen de beide harkorganen 14 verzwenkt is voordat het bovenste harkorgaan 16 boven het onderste harkorgaan 16 15 wordt verzwenkt.
Indien de in fig. 6 getekende schuif 57 naar links wordt verschoven, wordt hydraulische vloeistof onder druk toegevoerd aan de ruimte 56 van de linker cilinder 47 via de leidingen 58 en 61, zodat de zuigerstang 54 van deze 20 cilinder buitenwaarts wordt verplaatst. De uit de ruimte 55 verdrongen hoeveelheid hydraulische vloeistof is nu per centimeter zuigerverplaatsing kleiner dan de in de ruimte 56 toegevoerde hoeveelheid. Deze relatief kleinere hoeveelheid wordt nu via de leidingen 60 en 63 aan de ruimte 56 van de 25 rechter cilinder 47 toegevoerd, waarbij de zuigerstang van deze rechter cilinder 47 uittreedt, echter langzamer dan de zuigerstang van de linker cilinder 47, daar de ruimte 56 van de rechter cilinder 47 niet het volume van een zuigerstang omsluit. De uit de ruimte 55 van de rechter cilinder 30 verdrongen vloeistof wordt via leiding 62, de schuif 57 en de leiding 59 naar het vloeistofreservoir teruggevoerd. Gezien in fig. 5, zal het verzwenken van de harkorganen 14 en 16 die tot de linker helft van de in fig. 1 getekende machine behoren, sneller verlopen dan het verzwenken van de 35 harkorganen 14 en 16 die tot de rechter helft van de machine behoren, zodat het in fig. 5 onderste harkorgaan 16 in de werkstand kan verzwenken zonder hinder van het bovenste harkorgaan 16.
. 6 v 0 c 17
Uit het voorgaande blijkt dat, teneinde verschillende verzwenksnelheden te gebruiken voor het brengen van de harkorganen 14, 16 in de transportstand, respectievelijk in de werkstand, volstaan kan worden met 5 hydraulische cilinders 47 die dezelfde cilinderdiameter en zuigerstangdiameter be zitten. De dimensionering van de onderlinge verhouding van deze diameters bepaalt de verhouding van de verzwenksnelheden. In het geval van het getekende uitvoeringsvoorbeeld, waarbij het einddeel 8 ten 10 opzichte van het tussendeel 5 van het rechter paar harkorganen 14, 16 een grotere zwenkhoek doorloopt dan die tussen het einddeel 8 en het tussendeel 5 van het linker paar harkorganen 14, 16, kan de te doorlopen slag van de rechter cilinder 47 ten opzichte van de slag van de linker cilinder 15 aan elkaar gelijk worden gemaakt door de dimensionering van de lengten van de hefbomen waarop de cilinders 47 hun moment uitoefenen, zoals de lengte van de hefbomen 64 die in fig. 4 voor het rechter deel van de machine is aangegeven.
Op deze wijze kan worden bereikt dat met twee 20 identieke hydraulische cilinders de gewenste onderlinge relatieve versnelling resp. vertraging van de in de transportstand en in de werkstand verzwenkende machinedelen kunnen worden bewerkstelligd.
In de fig. 7 - 12 is een tweede uitvoerings-25 voorbeeld getekend van een machine met zes harkorganen, waarbij de beide buitenste paren harkorganen in een zodanige werkstand worden verzwenkt dat de machinebreedte binnen de wettelijk toegestane transportbreedte van drie meter ligt en waarbij wordt nagestreefd om de totale hoogte van de machine 30 in de transportstand zo gering mogeljk te houden. In fig. 7 is slechts één de harkorganen legerende gestelbalk 2 aangegeven teneinde de tekeningen zo duidelijk mogelijk te houden, maar het zal duidelijk zijn dat toepassing van een tweede gestelbalk 3 en koppelbalken 33, 34 en 35 volgens het eerste 35 uitvoeringsvoorbeeld ook bij het tweede uitvoeringsvoorbeeld mogelijk is teneinde de aan de hand van het eerste uitvoeringsvoorbeeld beschreven voordelen hiervan te bereiken. Machinedelen die in het tweede uitvoeringsvoorbeeld zijn .SIC' , ·.
18 getekend en die overeenkomen met analoge machinedelen volgens het eerste uitvoeringsvoorbeeld zijn met hetzelfde verwij-zingscijfer aangegeven; alleen machinedelen met een afwijkende functie of delen die in het eerste uitvoeringsvoorbeeld 5 niet zijn genoemd, zijn van een ander verwijzingscijfer voorzien .
De werkstand van de gestelbalk 2 is in fig. 7 met stippellijnen aangegeven, de transportstand met getrokken lijnen.
10 In het tweede uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 7 worden de harkorganen 14 en 16 aan elke zijde van het symme-trievlak 7 niet door middel van één enkele hydraulische cilinder opgeklapt, doch met een afzonderlijke hydraulische cilinder per zwenkas 6, 9. Deze verzwenkbare verbindingen 15 zijn in de fig. 8, respectievelijk 9 voor de rechterhelft van de machine voorgesteld; deze verbindingen zijn voor de linkerhelft spiegelbeeldig uitgevoerd. Volgens fig. 8 is op de bovenzijde van het middelste gesteldeel 4 op starre wijze een hefboom 65 aangebracht die nabij de tandwielkast 10 is 20 opgesteld. Op de bovenzijde van het tussendeel 5 is een hefboom 66 star bevestigd die nabij de zwenkas 6 is gelegen. De beide hefbomen 65 en 66 zijn onderling gekoppeld door een dubbelwerkende hydraulische cilinder 67 die de tandwielkast 10 en de zwenkas 6 overbrugt en die door middel van 25 zwenkassen 68 en 69 met de hefbomen 65 en 66 verzwenkbaar is gekoppeld. In fig. 8 is tevens een binnen het holle middelste gesteldeel 4 gelegen aandrijfas 70 aangegeven die de ter aandrijving van een harkorgaan 11 dienende tandwieloverbrenging aandrijft welke binnen de tandwielkast 30 10 is gelegen. Een uit de tandwielkast 10 tredende, eveneens door de as 70 aangedreven as is door middel van een dubbele universele koppeling 71 aandrijvend verbonden met een binnen het holle tussendeel 5 gelegen aandrijfas 72 die dient ter aandrijving van de harkorganen 14 en 16. Tussen de 35 tandwielkast 10 en de zwenkas 6 is een aanslag 73 aangebracht ter begrenzing van de verzwenkbaarheid van het tussendeel 5 ten opzichte van het middelste deel 4. Opgemerkt wordt dat de zwenkas 6, evenals in het vorige uitvoeringsvoorbeeld, zo * 6 L ü l y 19 .
dicht mogelijk nabij de tandwielkast 10 is opgesteld.
In fig. 9 is de verzwenkbare verbinding tusen het tussendeel 5 en het einddeel 8 getekend. De zwenkas 9 is in dit geval op afstand buiten de tandwielkast 13 aangebracht; 5 de afstand tussen de zwenkas 9 en de tandwielkast 13 is kleiner dan zijn afstand tot aan de tandwielkast 15, maar de afstand tussen de zwenkas en de tandwielkast 13 bedraagt ten minste 20% van de afstand tussen de tandwielkasten 13 en 15.
In dit geval is het einddeel 8 nabij de zwenkas 9 gedeeld en 10 omvat een deel 8A dat star met de tandwielkast 13 is verbonden en een deel 8B dat samen met het harkorgaan 16 ten opzichte van het deel 8A om de zwenkas 9 verzwenkbaar is. Op de delen 8A en 8B van het eindeel 8 zijn oren 74, resp. 75 star bevestigd die op korte afstand boven de bovenzijden van 15 de delen 8A en 8B uitsteken en daar de zwenkas 9 legeren. Aan de buitenzijde van de zwenkas 9 is op de bovenzijde van het deel 8B een hefboom 76 star bevestigd. Aan de binnenzijde van de hefboom 9 is aan voor- en achterzijde van het deel 8A een geleidestang 77 bevestigd die gezamenlijk ten opzichte van 20 het deel 8A om een evenwijdig aan de zwenkas 9 gerichte zwenkas 78 verzwenkbaar zijn. De geleidestang 77 is in de werkstand van de machine vanaf de zwenkas 78 schuin opwaarts en buitenwaarts gericht. Nabij de bovenste vrije uiteinden van de beide aan weerszijden van het deel 8A gelegen geleide-25 stangen 77 is een zwenkas 79 aangebracht waarom een koppelstang 80 verzwenkbaar is die in de werkstand van de machine buitenwaarts is gericht. Het van de zwenkas 79 afgekeerde einde van de koppelstang 80 is door middel van een zwenkas 81 verzwenkbaar verbonden met de bovenzijde van de hefboom 76.
30 Gerekend in hoogterichting ligt, in de werkstand van de machine, de hartlijn van de zwenkas 81 op ongeveer dezelfde hoogte boven de bovenzijde van het einddeel 8 als de hartlijn van de zwenkas 9. Om de zwenkas 79 is tevens het einde van een zuigerstang van een hydraulische cilinder 82 verzwenkbaar 35 aangebracht, waarvan het andere uiteinde door middel van een zwenkas 83 verzwenkbaar is verbonden met de bovenzijde van de tandwielkast 13. De hydraulische cilinder 82 is in de stand volgens fig. 9 boven het deel 8A van het einddeel 8 gelegen.
. 6 l ; ' . ~ 20
De hartlijnen van de zwenkassen 79, 81 en 83 zijn evenwijdig aan die van de zwenkas 9 gericht. De dimensionering is zodanig dat een verbindingslijn tussen de hartlijnen van de zwenkassen 79 en 81 de hartlijn van de zwenkas 9 kruist en 5 boven de hartlijn van de zwenkas 9 is gelegen.
Indien de cilinder 82 hydraulisch wordt bekrachtigd, waarbij de zuigerstang van de cilinder 82 wordt ingetrokken, zal het deel 8B en het door dit deel gedragen harkorgaan 16 om de hartlijn van de zwenkas 9 opwaarts ver-10 zwenken, daar de hartlijn van de koppels tang 80 op afstand boven de hartlijn van de zwenkas 9 is gelegen. Hierbij nemen de geleidestangen 77 een deel van de door de cilinder 82 uitgeoefende krachten op.
Op deze wijze is het mogelijk dat het deel 8B van 15 het einddeel 8 om de zwenkas 9 een verzwenking van 180° kan uitvoeren. In fig. 9 is met stippellijnen de stand van de constructie na verzwenking over 180° aangegeven. In deze stand is de geleidestang 77 met zijn bovenzijde in de richting van de cilinder 82 zelf verzwenkt bij ingeschoven 20 zuigerstang. In de over 180° verzwenkte stand die ten behoeve van de transportstand is uitgevoerd, is de stand van de koppelstang 80 ten gevolge van de verzwenkte stand van de geleidestang 77 zodanig dat de de zwenkassen 79 en 81 verbindende hartlijn van de koppelstang 80 de hartlijn van de 25 zwenkas 9 aan zijn bovenzijde nog steeds kruist, zodat, indien de zuigerstang van de hydraulische cilinder 82 weer wordt uitgeschoven, het deel 8B te zamen met het harkorgaan 16 weer over 180°in zijn werkstand zal verzwenken.
De in het tussendeel 5 gelegen aandrijfas 72 30 drijft via de aandrijving die in de tandwielkast 13 is ondergebracht, het harkwiel 14 aan alsmede een uitgaande as 86 (figuur 10) van de tandwielkast 13 die in het deel 8A van het einddeel 8 is gelegen; deze uitgaande as 86 is met een het harkorgaan 16 aandrijvende as 84 gekoppeld door middel van 35 een onder de zwenkas 9 gelegen nader te beschrijven koppeling .
Aan de naar het symmetrievlak 7 gekeerde zijde van de hydraulische cilinder 82 is op de tandwielkast 13 een , 6 s· oo e 5 f 21 aanslag 85 aangebracht, waartegen het deel 8B in de transportstand wordt getrokken onder belasting van de dubbel werkende hydraulische cilinder 82.
In figuur 10 is een uitvoeringsvorm getekend van 5 een koppeling tussen de aandrijfassen 86 en 84 die dient ter aandrijving van het buitenste harkorgaan 16. Aan de naar het symmetrie vlak 7 gekeerde zijde van de onderbreking van het einddeel 8 (de onderbreking tussen de delen 8A en 8B) is de aandrijfas 86 door middel van een leger 87 in het holle 10 pijpvormige deel 8A afgesteund. Aan de van het symmetrievlak 7 afgekeerde zijde is naast het leger 87 een helft van een klauwkoppeling 88 op de as 86 bevestigd, zodanig, dat het buitenste begrenzingsvlak van deze helft ongeveer in het verticale vlak door de hartlijn van de zwenkas 9 is gelegen 15 indien de machine zich in zijn werkstand bevindt. Op een plaats die ongeveer onder de zwenkas 81 is gelegen, is de aandrijfas 84 door middel van een leger 89 in het holle, pijpvormige deel 8B gelegerd. Aan de naar de koppelingshelft 88 gekeerde zijde van het leger 89 is de aandrijfas 84 voor-20 zien van axiale spiebanen waarover een tweede koppelingshelft 90 op de as 84 axiaal verschuifbaar is. Tussen een nabij het leger 89 op de as 84 bevestigde borst 91 en de koppelingshelft 90 is een drukveer 92 aangebracht. Op het naar de koppelingshelft 88 gekeerde einddeel van de as 84 is een 25 niet-getekende aanslag aangebracht, die verhindert dat de koppelingshelft 90 onder invloed van de drukveer 92 in een van het leger 89 afgekeerde richting van de as 84 af kan schuiven indien het deel 8B in een transportstand is opgezwenkt. De beide koppelingshelften 88 en 90 zijn beide voor-30 zien van in de werkstand in elkaar grijpende klauwen 93 die regelmatig over de omtrek van de koppelingshelft zijn verdeeld. Gerekend in omtreksrichting, kunnen de klauwen van de koppelingshelft 88 ten opzichte van die van de koppelingshelft 90 enige speling bezitten; dit is toelaatbaar 35 omdat de koppeling voortdurend slechts in één enkele draaizin wordt belast.
Het aantal klauwen per koppelingshelft is in dit uitvoeringsvoorbeeld gelijk aan het aantal spaken 21 van het .6 ' .
22 door de koppeling aan te drijven harkorgaan 16. Deze keuze van het aantal spaken is gemaakt in verhand met het feit dat, indien het deel 8B van de gestelbalk vanuit een om de zwenkas 9 opgezwenkte transportstand in de in figuur 10 getekende 5 werkstand wordt terugverzwenkt en de klauwen van de koppe-lingshelft 90 tussen die van de koppelingshelft 88 vallen, de zekerheid aanwezig is dat (in het overlappingsgebied tussen de harkorganen 14 en 16) de einden van de spaken van het harkorgaan 16 midden tussen de einden van de spaken 21 van 10 het harkorgaan 14 zullen vallen, zodat de harkorganen 14 en 16 synchroon kunnen worden aangedreven met een onderling juiste opstelling van de tandengroepen. Hierbij is ervan uitgegaan dat de overbrengingsverhouding in de tandwielkast 15 tussen de as 84 en het harkorgaan 16 1:1 bedraagt. Bij een 15 overbrengingsverhouding van bijvoorbeeld 1:1,5 dienen vier klauwen per koppelingshelft te worden aangebracht.
Tijdens het neerwaarts verzwenken van het deel 8B in de werkstand bestaat de mogelijkheid dat de klauwen 93 van de koppelingshelft 90 niet direct tussen de klauwen van de 20 koppelingshelft 88 vallen. In dit geval kan de koppe-lingshelft 88 de andere helft 90 in de richting van het leger 89 langs de op de as 84 aangebrachte spiebanen en onder indrukking van de veer 92 enigszins verschuiven. Indien dan de aandrijving van de aandrijfas 86 in werking wordt gesteld, 25 zullen de klauwen van de koppelingshelft 90 direct tussen die van de koppelingshelft 88 vallen onder invloed van de druk-kracht van de veer 92. Dit wordt vergemakkelijkt door de hiervoor genoemde speling tussen de klauwen; deze speling laat eveneens, in de werkstand van de machine, kleine ver-30 zwenkingen van het deel 8B ten opzichte van het deel 8A om de zwenkas 9 toe.
In figuur 11 is een alternatief uitvoeringsvoor-beeld van de koppeling 88, 90 getoond, waarbij de klauwen op beide koppelingshelften aan hun naar de andere koppe-35 lingshelft gekeerde zijde conisch en puntig zijn uitgevoerd en waarbij tussen de klauwen van beide koppelingshelften bij voorkeur eveneens enige speling is toegepast. Ten gevolge van de wigvormige uitvoering van deze klauwen wordt het in elkaar * 8 t C! ·,. ...
-* 23 grijpen van de koppelingshelften tijdens het verzwenken in de werkstand vergemakkelijkt. Ook in dit uitvoeringsvoorbeeld zijn op elke koppelingshelft zes klauwen aangebracht, een aantal dat gelijk is aan het aantal spaken van de harkorganen 5 14 en 16 teneinde verzekerd te zijn van een juiste onderlinge stand van deze beide harkorganen, opnieuw uitgaande van een o verb ren gings verhouding van 1:1 in de tandwielkast 15.
in figuur 12 is een uitvoeringsvorm getekend van een maatregel ter oplossing van het probleem dat de trekker-10 bestuurder bij vergissing de harkorganen 14, 16 in de transportstand zou kunnen doen opzwenken, respectievelijk in de werkstand zou kunnen doen neerzwenken tijdens aandrijving van de harkorganen. Anderzijds is het gewenst dat de trekker-bestuurder de harkorganen uitsluitend bij niet-aangedreven 15 harkorganen kan opzwenken. Een oplossing van dit probleem volgens figuur 12 heeft betrekking op zowel het eerste uitvoerings voorbeeld volgens de figuren 1-6 als ook op het tweede uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 7 - 11.
De in figuur 12 getoonde oplossing heeft betrek-20 king op de nabij het symmetrievlak 7 opgestelde aandrijving van de machine door middel van een ingaande as 94 die, indien de machine aan een trekker is gekoppeld, door middel van een van universele koppelingen voorziene tussenas aandrijvend verbonden is met de aftakas van de trekker. De ingaande as 94 25 is gelegerd in een huis 95. De aandrijving van de ingaande as 94 wordt op bekende wijze door middel van een tandwieloverbrenging 96, 97 op de aandrijfassen 70, die in het middelste gesteldeel 4 zijn gelegerd, overgebracht.
De ingaande as 94 is in het huis 95 gelegerd door 30 middel van twee legers 98 en 99 die, gerekend in de richting van de as 94, op afstand van elkaar zijn opgesteld. Een deel van de lengte van de ingaande as 94 die zich tussen de legers 98 en 99 uitstrekt, is voorzien van een schroefdraad 100. Het deel van de ingaande as 94 dat voorzien is van de schroef-35 draad 100 bezit een grotere diameter dan de aangrenzende asdelen, zodat het mogelijk is om tijdens de montage over het vrije uiteinde van de as 94 een ring 101 te schuiven en op de schroefdraad 100 te schroeven. De van inwendige schroefdraad 8\ Γ r - .
ν' 24 voorziene ring 101 die schijfvormig kan zijn uitgevoerd, bezit een cilindervormige buitenomtrek. De ring 101 bezit, beperkt door de inwendige afmetingen van het huis 95, een zo groot mogelijke buitendiameter en de axiaal gemeten dikte van 5 de ring is zodanig gekozen dat de ring een zo groot mogelijk rotatiemassatraagheidsmoment bezit. De ring 101 is vrij draaibaar door middel van de schroefdraad 100. Indien de ring 101 ten opzichte van de ingaande as 94 draait, schroeft de ring zich ten opzichte van deze as derhalve in axiale 10 richting. Deze axiale verplaatsing wordt aan beide zijden beperkt door aanslagen 102 en 103 die, gerekend in axiale richting, onderling een zodanige constante afstand bezitten dat de ring 101 zich bij draaiing ten opzichte van de as 94 over de schroefdraad tussen de aanslagen 102 en 103 axiaal 15 vrij kan verplaatsen. De aanslagen 102 en 103 zijn uitgevoerd in de vorm van axiale kogellegers teneinde te bereiken dat, indien de zich axiaal verplaatsende ring 101 één der legers raakt, geen klemming optreedt. Een dergelijke klemming wordt verhinderd doordat de door de ring 101 geraakte kogelleger-20 helft draaibaar blijft ten opzichte van de andere, van de ring 101 afgekeerde kogellegerhelft die ten opzichte van de as 94 is vastgezet.
Aan een zijkant van het huis 95 is een hydraulische schuif 104 opgesteld, die een in een huisdeel 105 25 aangebrachte boring en een in deze boring axiaal en evenwijdig aan de as 94 verschuifbare schuif 106 omvat. De schuif 106 is door middel van een drukveer 107 in de richting van de omtrek van de ring 101 belast. De schuif 106 is voorzien van twee, axiaal op afstand van elkaar gelegen, aan de omtrek van 30 de schuif rondlopende verdiepingen 108, respectievelijk 109. Het huisdeel 105 is aan de buitenomtrek van het huis 95 voorzien van aansluitingen 110, respectievelijk 111 bestemd voor hydraulische leidingen, waarbij de aansluiting 110 correspondeert met de toevoer van zich onder hydraulische druk 35 bevindende vloeistof en een aansluiting 111 correspondeert met de afvoer van hydraulische vloeistof. De op de aansluitingen 110 en 111 aangesloten leidingen zijn verbonden met het hydraulische systeem van de trekker. Op de bovenzijde van * Ë 1 0 l» - L : 25 het huisdeel 95 zijn aansluitingen 112 en 113 aangebracht, waarbij de aansluiting 112 bestemd is voor het aansluiten van een hydraulische leiding die naar de in het voorgaande beschreven hydraulische cilinders voert die voor het op- en 5 neerzwenken van de harkorganen 14 en 16 dienen, terwijl de aansluiting 113 bestemd is voor een leiding die hydraulische vloeistof afvoert. Gerekend in axiale richting van de schuif 106, is de afstand tussen de aansluiting 112 en 113 gelijk aan de afstand tussen de ringvormige, aan de buitenomtrek van 10 de schuif 106 aangebrachte verdiepingen 108 en 109. In de in figuur 12 getekende stand is een verbinding tussen de aansluiting 110 en de aansluiting 112 voor onder druk staande vloeistof geblokkeerd evenals een verbinding tussen de aansluitingen 111 en 113.
15 Het naar de ring 101 gekeerde uiteinde van de schuif 106 is voorzien van een vrij draaibare rol of kogel, door middel waarvan de schuif 106 zich langs de buitenomtrek van de ring 101 kan afrollen.
Indien de aftakas van de trekker en daarmee tevens 20 de ingaande as 94 van de machine in draaiing wordt gebracht, zal ten gevolge van de rotatieversnelling van de as 94 de ring 101 ten opzichte van de as 94 achterblijven tengevolge van het relatief grote rotatietraagheidsmoment van de ring. De spoed van de schroefdraad 100 is zodanig aangebracht, dat 25 de ten opzichte van de as 94 achterblijvende ring 101 zich in axiale richting van de as 94 verplaatst en wel in de richting D in figuur 12. De ring 101 drukt daarbij de schuif 106 tegen de werking van de veer 107 in in de richting van de in figuur 12 getekende stand van de schuif 106, zodat de toevoer en 30 afvoer van onder druk staande hydraulische vloeistof van de trekker naar de machine is geblokkeerd. De ring zal zich in deze stand tegen de roteerbare aanslag 103 aangelegd hebben en draait dan volledig met de as 94 mee.
Indien de aandrijving van de aftakas en daarmede 35 de aandrijving van de as 94 wordt gestopt, zal ten gevolge van de rotatievertraging van de as 94 de ring zich ten opzichte van deze as axiaal verplaatsen in de richting E totdat de ring zich tegen de aanslag 102 zal hebben aangelegd en dan , C V V lr > 26 4 stilstaat ten opzichte van de as 94. Ten gevolge van deze axiale verplaatsing van de ring 101, wordt de schuif 106 door de veer 107 eveneens in de richting E geschoven, zodat de verbinding tussen de aansluitingen 110 en 112, respectieve-5 lijk de verbinding tussen de aansluitingen 111 en 113 tot stand wordt gebracht.
In het eerst genoemde geval kunnen de harkorganen 14, 16 na het begin van de aandrijving van de machine niet meer door de trekkerbestuurder worden verzwenkt, terwijl in 10 het tweede geval, bij het tot stilstand komen van de as 94 de harkorganen 14 en 16 zonder meer kunnen worden opgezwenkt in de transportstand. De in figuur 12 getekende voorziening werkt derhalve volledig automatisch.
De voorziening volgens figuur 12 kan uiteraard 15 eveneens bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1 worden toegepast.
Indien de parallel geschakelde hydraulische cilinders 67 en 82 (figuur 8 en 9) door middel van een vanaf de trekker bedienbare schuif zodanig worden bekrachtigd, dat de 20 zuigers tangen in de cilinders worden bewogen, zullen de einddelen 8 op de hiervoor beschreven wijze verzwenkend om de zwenkassen 9 ten opzichte van de tussendelen 5 van de gestel-balk 2 opwaarts verzwenken tot in de in figuur 9 met stippellijnen aangegeven stand, waarbij de einddelen 8 over een hoek 25 van ongeveer 180° zijn verzwenkt; tevens zullen de tussendelen 5 ten opzichte van het middelste gesteldeel 4 om de zwenkas 6 opzwenken in de transportstand. Deze verzwenkingen worden door de aanslagen 85, respectievelijk 73 begrensd. Het is wenselijk dat de verzwenking van elk einddeel 8 ten op-30 zichte van het naast gelegen tussendeel 5 sneller verloopt dan de verzwenking van het tussendeel 5 ten opzichte van het middelste deel 4. Het einddeel 8 kan bijvoorbeeld ten opzichte van het tussendeel 5 reeds over 180° of een deel van deze hoek zijn verzwenkt voordat het tussendeel 5 ten op-35 zichte van het middelste deel 4 over 90° is verzwenkt (vergelijk de uiteindelijke transportstand die in figuur 7 is weergegeven). Dit is bereikbaar door de voor de hydraulisch uit te oefenen krachten effectieve doorsnede van de cilinder .SCC·· ; 27 y 82 groter uit te voeren dan die van de cilinder 67, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat de cilinder 82 een geringer opzwenkmoment behoeft uit te oefenen dan de cilinder 67. Het is op alternatieve wijze mogelijk om de beide cilin-5 ders 67 en 82 op op zichzelf bekende wijze zodanig te schakelen dat de verzwenking door middel van de hydraulische cilinder 67 eerst aanvangt nadat de verzwenking over 180e door middel van de cilinder 82 is voltooid. Verder is het mogelijk om de serieschakeling van de cilinders volgens figuur 6, maar 10 dan toegepast op de cilinders 67 en 82, aan elke zijde van het symmetrievlak 7 toe te passen.
Gezien in figuur 7, is het tussendeel 5 in de transports tand om de zwenkas 6 over een hoek van ongeveer 90° opwaarts verzwenkt ten opzichte van het middelste deel 4, 15 waarbij het tussendeel 5 tijdens transport onder hydraulische druk met kracht tegen de aanslag 73 wordt gehouden. In deze transports tand is het einddeel 8, respectievelijk het deel 8B dat ten opzichte van het tussendeel 5 over een hoek van ± 180° is verzwenkt, eveneens ongeveer loodrecht op het middel-20 ste deel 4 gericht zodanig dat het harkorgaan 16 zich tussen het symmetrievlak 7 en het deel 8B bevindt en het harkorgaan 14 aan de buitenzijde van het tussendeel 5 is gelegen. De zwenkas 9 bevindt zich nabij de bovenzijde van de zich in transportstand bevindende machine. De buitenste begren-25 zingsvlakken van de harkorganen 14 vallen dan ongeveer samen met die van de eronder gelegen harkorganen 11, zodat de harkorganen 11 een totale breedte kunnen innemen van drie meter of iets minder dan drie meter (indien de afschermingen 39 worden toegepast) voordat de wettelijk toegestane maximale 30 breedte wordt bereikt. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 7 zijn de opgezwenkte harkorganen 14 en 16 in een. rij naast elkaar opgesteld, waarbij de draaiingsassen in hetzelfde opwaarts gerichte, zich dwars op de rijrichting A uitstrekkende vlak zijn gelegen; draaiingsassen van de hark-35 organen 11 zijn eveneens in dit vlak gelegen.
Uit figuur 7 blijkt verder dat op deze wijze een relatief zeer kleine hoogte van de zich in transportstand bevindende machine kan worden bereikt. De in verticale f ih Ψ*% * υ ' ·· · - 28 richting gemeten afmeting van het hoogste punt van de machine in transportstand boven de bovenzijde van het middelste gesteldeel 4 is kleiner dan 1,30 x de grootste diameter van één der harkorganen 11, 14, 16 (deze waarde bedraagt, gemeten 5 in figuur 7, ongeveer 1,15). De in verticale richting gemeten afstand tussen het hoogste punt van de zich in de transportstand bevindende, op de grond rustende machine ten opzichte van de grond is kleiner dan 1:,70 x de" grootste diameter van één der harkorganen. Deze verhouding is zelfs 10 kleiner dan 1,60, in het getekende uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 1,55. De genoemde verhoudingen zijn in wezen onafhankelijk van de totale breedte van de machine in de transportstand; de laatstgenoemde breedte wordt begrensd door de wettelijk toelaatbare breedte.
15 Opgemerkt wordt dat het gebruik van vier hydrau lische cilinders 67, 82 voor het opzwenken van vier van de zes harkorganen in de transportstand ook kan worden toegepast bij het eerste uitvoeringsvoorbeeld, eventueel onder gebruikmaking van de schakeling volgens figuur 6 aan elke zijde van 20 het symmetrievlak 7.
Zoals reeds vermeld, kan de splitsing van het dragende gestel 1 in de vorm van de gestelbalken 2 en 3, verbonden door de balken 33, 34 en 35, eveneens bij het tweede uitvoeringsvoorbeeld worden toegepast.
25 De afschermingen 39 en hun stuurmechanisme zoals beschreven in het eerste uitvoeringsvoorbeeld kunnen tevens bij de machine volgens het tweede uitvoeringsvoorbeeld worden toegepast.
De voorziening volgens figuur 12, waarbij een 30 opzwenken van de harkorganen 14, 16 bij een aangedreven machine automatisch wordt verhinderd, kan tevens bij. de machine volgens het eerste uitvoeringsvoorbeeld worden toegepast.
Toepassing van de in figuur 10 en 11 getoonde 35 koppelingen bij de machine volgens het eerste uitvoeringsvoorbeeld is zonder meer mogelijk, evenals de toepassing van de geleidestang 77 ter geleiding van de koppelstang 80 boven de bovenzijde van de nabijgelegen zwenkas (figuur 9) bij C < i . o t 0 i, ,· „ ,· 29 onderling grote verzwenkingen van gestelbalken.
In figuur 13 is op schematische wijze een achteraanzicht van de aan één zijde van het symmetrie vlak gelegen helft van de machine volgens de figuren 7-9 5 getekend. Hierbij wordt de machine, juist vóór het neerzetten op de grond, nog gedragen door de hef inrichting van de trekker. In de praktijk komt het voor dat het tussendeel 5 van de gestelbalk 2, gekoppeld aan de hydraulische cilinder 67, ten opzichte van het horizontale middelste gesteldeel 4 10 gerekend, in buitenwaartse richting neerwaarts is gericht. Deze stand van het tussendeel 5 komt tijdens bedrijf bij het volgen van bodemoneffenheden voor en het tussendeel 5 kan deze stand, vóórdat de machine op de grond is geplaatst, zonder verdere maatregelen ook innemen. Dit betekent dat het 15 loopwiel 19, dat nabij het buitenste einde van het tussendeel is bevestigd, de in het aanzicht van figuur 13 getekende scheve stand inneemt. Indien nu de machine op de grond wordt geplaatst (vooral bij stilstaande trekker), wordt het loopwiel 19 gedwongen om zijwaarts naar buiten over de grond 20 te schuiven daar de gesteldelen 4 en 5 zich dan zullen strekken. Dit kan tot ernstige beschadiging van de bevestiging van het loopwiel en/of van het loopwiel zelf leiden.
Op analoge wijze komt het voor dat het einddeel 8 25 juist vóórdat de machine op de grond wordt geplaatst, gerekend in buitenwaartse richting ten opzichte van het tussendeel 5 en zelfs ook ten opzichte van het middelste deel 4, opwaarts (maar ook, op niet-getekende wijze, neerwaarts) is gericht, waarbij het buitenste loopwiel 19 in het 30 getekende aanzicht een schuine stand inneemt; dit loopwiel zal na het neerzetten van de machine op de grond eveneens zijdelings over de grond moeten schuiven indien de gestelbalkdelen zich strekken. Dit kan eveneens tot beschadiging leiden.
35 Teneinde hierin te voorzien kan het tussendeel 5 en/of het het einddeel 8 afsteunende loopwiel 19 als om een opwaartse as verzwenkbaar zwenkwiel, respectievelijk naloopwiel worden uitgevoerd. In dit geval zal het zwenkwiel
& fc· W i,- vv.J
30 19 bij zijdelingse verschuiving om de genoemde opwaartse as kunnen verzwenken zonder zelf zijdelingse krachten te ondervinden.
Een tweede oplossing van het genoemde probleem is 5 in figuur 14 getekend en betreft een zeer eenvoudige voorziening die is aangebracht aan de hydraulische cilinder 67 die met het tussendeel 5 is gekoppeld --en/of de hydraulische cilinder 82 .die .met -het einddeel 8 is gekoppeld. De zuiger van de ten dele getekende cilinder is met het 10 verwij zings cij f er 115 en de zuigerstang met het verwijzingscijfer 116 aangeduid.
In figuur 14 is de zuiger ten opzichte van de cilinder zelf in die stand getekend, waarbij het middelste gesteldeel 4 en het tussendeel 5 (en, indien van toepassing, 15 het einddeel 8) tijdens het neerwaarts verzwenken van het tussendeel 5 (en, indien van toepassing, het einddeel 8) in de richting van hun werkstand, juist in eikaars verlengde liggen; de bijbehorende loopwielen zijn dan, zoals gewenst, verticaal opgesteld. De zuiger ligt dan nog op enige afstand 20 van de eindwand 117 van de hydraulische cilinder.
In deze stand van de zuiger sluit de zuiger zelf een in dit geval als afvoerleiding voor hydraulische vloeistof dienende leiding 118 af. De zuiger 115 stopt derhalve zijn beweging in de richting van de eindwand 117 25 indien de gestelbalkdelen 4, 5 respectievelijk 4, 5, 8 in eikaars verlengde liggen en de loopwielen verticaal zijn opgesteld.
Teneinde het mogelijk te maken dat de zuiger zich tijdens bedrijf (indien de machine dus op de grond rust) 30 verder in de richting van de eindwand 117 kan verplaatsen indien de gesteldelen 4, 5 respectievelijk 4, 5, 8 ten opzichte van elkaar tengevolge van bodemoneffenheden dienen te bewegen, is nabij de binnenzijde van de eindwand een tweede afvoeropening aangebracht die in verbinding staat met 35 een hydraulische klep of ventiel 119. De klep 119 omvat een kogel 120 die in een richting van de cilinder 67, 82 af op een zitting 121 gedrukt kan worden, waarbij de afvoer van vloeistof vanuit de cilinder 67, 82 onderbroken wordt. De . 6 b V , , 31 ♦ kogel 120 wordt in de richting van de hydraulische cilinder 67, 82 belast door een drukveer 122. Indien de kogel vanaf zijn zitting 121 in de richting van de cilinder 67, 82 wordt bewogen, wordt deze beweging beperkt door een aanslag 123. De 5 aanslag 123 is van doorstroomopeningen voor hydraulische vloeistof voorzien.
De klep 119 is aan zijn van de cilinder 67, 82 afgekeerde zijde voorzien van: een leiding 124, die op de leiding 118 aansluit. - . - ' " - - 10 Indien de machine met de zich in de getekende stand bevindende zuiger (waarbij de leiding 118 is geblokkeerd en de gesteldelen 4, 5 of 4, 5, 8 in eikaars verlengde zijn opgesteld) zich nog boven de grond bevindt, kan de zich tussen de zuiger 115 en de eindwand 117 15 bevindende, onder druk staande vloeistof niet door de klep 119 ontwijken daar de drukveer in dit geval onvoldoende kracht op de kogel 120 uitoefent om de kogel tegen de vloeistofdruk in te lichten.
Indien echter de machine op de grond wordt 20 geplaatst en de loopwielen 19 op de grond afsteunen, valt de druk van de vloeistof die zich tussen de zuiger 115 en de eindwand 117 bevindt weg, zodat de drukveer 122 de kogel 120 van zijn zitting licht waarbij de vloeistof onbelemmerd kan wegstromen naar de leiding 118 (die dan in verbinding staat 25 met het v loeis tof reservoir). De gesteldelen 5 en/of 5, 8 kunnen dan ten opzichte van het gesteldeel 4 onbelemmerd bewegen teneinde bodemoneffenheden te volgen.
Teneinde de machine weer in de transportstand te brengen wordt vloeistof onder druk via de leiding 118 30 toegevoerd. De kogel 120 is dan van zijn zitting gelicht (en ligt tegen de aanslag 123) en de vloeistof kan in de cilinderruimte tussen de zuiger 115 en de eindwand stromen.
Na geringe verplaatsing van de zuiger 115 kan de vloeistof tevens via de leiding 118 toetreden.
35 De zuiger 115 is bij voorkeur zodanig bemeten dat hij tijdens bedrijf van de machine de leiding 118 voordurend afsluit.
Het zal duidelijk zijn dat de beide genoemde ,· I . *· Λ Λ '~ * k v ^ i» 32 oplossingen van het in figuur 13 geschetste probleem ook kan worden toegepast bij machines met vier harkorganen, waarbij de beide buitenste harkorganen aan direkt aan het middelste gesteldeel bevestigde armen zijn gelegerd.
5 De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat in de beschrijving en/of conclusies is vermeld, maar heeft ook betrekking op de details van de figuren al dan niet beschreven. ... .......
c. ' : a w t*

Claims (71)

1. Hooibouwmachine met een gestel en een aantal om opwaarts gerichte draaiingsassen aandrijfbare harkorganen die in een gestelbalk zijn gelegerd, welke gestelbalk van ten minste één zich ongeveer horizontaal uitstrekkende zwenkas is 5 voorzien, met het kenmerk, dat in het verlengde van de zwenkas.een andere zwenkas van het gestel is opgesteld.
2. Hooibouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de andere zwenkas deel uitmaakt van een tweede gestelbalk.
3. Hooibouwmachine volgens conclusie 2, met het ken merk, dat de tweede gestelbalk op afstand van de eerste gestelbalk is opgesteld.
4. Hooibouwmachine volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de tweede gestelbalk te zamen met de eerste 15 gestelbalk een constructieve eenheid vormt.
5. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat meerdere, onderling evenwijdige zwenkas-sen in de eerste gestelbalk zijn aangebracht.
6. Hooibouwmachine volgens conclusie 5, met het ken-20 merk, dat de eerste en tweede gestelbalk in het gebied nabij ten minste één paar in eikaars verlengde gelegen zwenkassen onderling buigstijf zijn verbonden.
7. Hooiwbouwmachine volgens een der conclusies 4-6, met het kenmerk, dat de eerste en tweede gestelbalk deel 25 uitmaken van een ongeveer evenwijdig aan een horizontaal vlak gelegen ligger.
8. Hooibouwmachine volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat een deel van de ligger om de in eikaars verlengde gelegen zwenkassen opklapbaar is en in de opgeklapte stand 30 eveneens een belastbare ligger vormt.
9. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 3-8, met het kenmerk, dat de afstand groter of ongeveer gelijk is aan de straal van een harkorgaan.
10. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 3-8, 35 met het kenmerk, dat de afstand kleiner is aan de straal van een harkorgaan. , Él l
11. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de harkorganen om in opwaartse richting naar voren hellende draaiingsassen aandrijfbaar zijn.
12. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 2 -9 of 11, met het kenmerk, dat de tweede gestelbalk een afscherming voor de harkorganen vormt. —
13. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede gestelbalk nabij de 10 aankoppelpunten van een driepuntshefinrichting van een de machine voortbewegende trekker is gelegen.
14. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het zwaartepunt van het ten minste vier harkorganen dragende gestel op afstand vóór de de 15 harkorganen legerende gestelbalk is gelegen.
15. Hooiwbouwmachine volgens een der voorgaande con clusies en voorzien van ten minste zes harkorganen, met het kenmerk, dat een deel der harkorganen in een transportstand opzwenkbaar is waarin ten minste één der opgezwenkte hark-20 organen althans ten dele tussen twee andere opgezwenkte harkorganen is opgesteld.
16. Hooibouwmachine voorzien van een ten minste zes harkorganen legerend gestel, met het kenmerk, dat een deel der harkorganen in een transportstand opzwenkbaar is waarin 25 ten minste één der opgezwenkte harkorganen althans ten dele tussen twee andere opgezwenkte harkorganen is opgesteld.
17. Hooibouwmachine volgens conclusie 15 of 16, met het kenmerk, dat het tussenliggende harkorgaan in zijn geheel tussen de beide andere opgezwenkte harkorganen is gelegen.
18. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 15 - 17, met het kenmerk, dat twee der opgezwenkte harkorganen althans ten dele tussen de twee andere opgezwenkte harkorganen zijn gelegen.
19. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 15 - 35 18, met het kenmerk, dat twee der opgezwenkte harkorganen in hun geheel tussen de twee andere opgezwenkte harkorganen zijn gelegen.
20. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclu- . 8 i v sies, met het kenmerk, dat de draaiingsassen van de opgezwenkte harkorganen, zowel in de werkstand als in de transport stand van de machine, ongeveer in hetzelfde vlak zijn gelegen.
21. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 15 - 20, met het kenmerk, dat, gezien in achteraanzicht, niet-verzwenkte en opgezwenkte harkorganen volgens de zijden en een diagonaal van.een denkbeeldige rechthoek zijn opgesteld.
22. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 15 - 10 21, met het kenmerk, dat ten minste één der een buitenste harkorgaan dragend einddeel van de gestelbalk ten opzichte van een naastliggend deel van de gestelbalk in de opgezwenkte transportstand over een hoek van ongeveer 90° of meer is verzwenkt.
23. Hooibouwmachine volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de verzwenking 70 - 90° bedraagt.
24. Hooibouwmachine volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de verzwenking ongeveer 130° bedraagt.
25. Hooibouwmachine volgens conclusie 22, met het 20 kenmerk, dat de verzwenking ongeveer 180° bedraagt.
26. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 22 - 25, met het kenmerk, dat de naast de buitenste harkorganen gelegen harkorganen ten opzichte van een aan de trekker bevestigbaar middendeel van het gestel in de transportstand 25 over een hoek van ongeveer 90° zijn verzwenkt.
27. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 15 - 26, met het kenmerk, dat de opgezwenkte gesteldelen in de transportstand met kracht tegen aanslagen aanliggen.
28. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 15 - 30 27, met het kenmerk, dat het hoogste punt van de zich in de transportstand bevindende machine op een afstand boven. het met de trekker koppelbare gesteldeel is gelegen, die kleiner is dan ongeveer 1,5 maal de diameter van een der harkorganen.
29. Hooibouwmachine volgens conclusie 28, met het 35 kenmerk, dat de afstand ongeveer 1,4 maal de diameter bedraagt.
30. Hooibouwmachine volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat de afstand kleiner is dan ongeveer 1,3 maal de .8800065 diameter.
31. Hooibouwmachine volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de afstand ongeveer 1,15 maal de diameter bedraagt.
32. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 15 - 31, met het kenmerk, dat het hoogste punt van de zich in de transportstand bevindende en op de grond rustende machine op een afstand boven de grond is gelegen., die kleiner is dan ongeveer 2 maal de diameter van een der harkorganen.
33. Hooibouwmachine volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de afstand ongeveer 1,8 maal de diameter bedraagt.
34. Hooibouwmachine volgens conclusie 32 of 33, met het kenmerk, dat de afstand kleiner is dan ongeveer 1,7 maal 15 de diameter.
35. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 32 -34, met het kenmerk, dat de afstand kleiner is dan ongeveer 1,6 maal de diameter.
36. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 32 - 20 35, met het kenmerk, dat de afstand ongeveer 1,55 maal de diameter bedraagt.
37. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 1 - 36, met het kenmerk, dat de zwenkas in de gestelbalk op een afstand vanaf de legering van een harkorgaan is gelegen die 25 ten minste 20% van de afstand van de legering van twee naburige harkorganen bedraagt.
38. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee onderling verzwenkbare gestelbalkdelen door middel van een een tussenliggend gestel- 30 balkdeel overbruggende hydraulische cilinder opzwenkbaar zijn.
39. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee naburige om een zwenkas onderling verzwenkbare gestelbalkdelen door middel van een 35 afzonderlijk hydraulische cilinder onderling verzwenkbaar zijn.
40. Hooibouwmachine volgens conclusie 39, met het kenmerk, dat een einde van de verzwenkbare cilinder door . 6 f. C 0 0 t- 5 t middel van een geleidestang zodanig wordt geleid dat een het andere gestelbalkdeel opzwenkende, met de cilinder verbonden koppelstang tijdens de gehele verzwenking aan één zijde van de zwenkas is gelegen.
41. Hooibouwmachine volgens conclusie 39 of 40, met bet kenmerk, dat de gestelbalkdeien met behulp van de hydraulische cilinder onderling over een hoek van ongeveer 180° zowel op- als neerwaarts verzwenkbaar zijn.
42. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclu-10 sies, met het kenmerk, dat twee naburige, aandrijfassen ondersteunende gestelbalkdeien onderling verzwenkbaar zijn en een de assen in de werkstand koppelende, twee koppelings-helften omvattende koppeling na onderlinge verzwenking onwerkzaam is, waarbij na terugkeer in de werkstand de koppels lingshelften zodanig in hun werkzame stand terugkeren dat door de assen aangedreven harkorganen automatisch een gewenste onderlinge stand innemen.
43. Hooibouwmachine volgens conclusie 42, met het kenmerk, dat de koppeling een klauwkoppeling is, waarbij het 20 aantal klauwen per koppelingshelft is gerelateerd aan het aantal spaken van de harkorganen.
44. Hooibouwmachine volgens conclusie 43, met het kenmerk, dat de relatie tussen het aantal klauwen en het aantal spaken afhangt van de overbrengingsverhouding tussen 25 een as en een harkorgaan.
45. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 42 -44, met het kenmerk, dat ten minste een der koppelingshelften op de bijbehorende as axiaal verschuifbaar is.
46. Hooibouwmachine volgens conclusie 45, met het 30 kenmerk, dat de koppelingshelft tegen veerkracht in verschuifbaar is.
47. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 42 - 46, met het kenmerk, dat de klauwen van de ene koppe-lingshelft in de draaizin ten opzichte van die van de andere 35 helft speling bezitten.
48. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 42 - 47, met het kenmerk, dat de aandrijfassen over een hoek van ongeveer 180° onderling verzwenkbaar zijn om een de assen i, , . k * V .. . f __i i loodrecht snijdende of kruisende zwenkas.
49. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 42 -48, met het kenmerk, dat de klauwen van een der koppelings-helften, gerekend in de richting van de andere koppe- 5 lingshelft, taps toelopend zijn gevormd.
50. Hooibouwmachine volgens conclusie 49, met het kenmerk, dat de klauwen aan hun vrije uiteinden puntig zijn gevormd.
51. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclu-10 sies, met het kenmerk, dat de machine een verzwenkbare afscherming omvat die een in een transportstand opgeklapt harkorgaan aan zijn buitenzijde afschermt.
52. Hooibouwmachine met vanuit een werkstand in een transportstand opklapbare harkorganen, met het kenmerk, dat 15 de machine een verzwenkbare afscherming omvat die een opgeklapt harkorgaan aan zijn buitenzijde afschermt.
53. Hooibouwmachine volgens conclusie 51 of 52, met het kenmerk, dat een inrichting voor het verzwenken van de afscherming tijdens een eerste deel van de opklapbeweging 20 onwerkzaam is.
54. Hooibouwmachine volgens conclusie 52, met het kenmerk, dat de inrichting slechts gedurende een eindfase van de. opklapbeweging werkzaam is.
55. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 51 - 25 54, met het kenmerk, dat de inrichting door de opklapbeweging onderling beweegbare organen omvat die tijdens het eerste deel van de opklapbeweging onderling vrij verschuifbaar zijn.
56. Hooibouwmachine volgens conclusie 55, met het kenmerk, dat de organen gedurende de eindfase van de opklap- 30 beweging de onderlinge verschuiving hinderen.
57. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine een inrichting omvat die een verzwenking van gesteldelen in een transportstand en omgekeerd bij aangedreven harkorganen automatisch verhindert.
58. Hooibouwmachine met een gestel en een aantal harkorganen die in een transportstand verzwenkbaar zijn, met het kenmerk, dat de machine een inrichting omvat die een verzwenking van gesteldelen in een transportstand en omge- 1 v i,. i '.· % ί1 keerd bij aangedreven harkorganen verhindert.
59. Hooibouwmachine volgens conclusie 57 of 58, met het kenmerk, dat voor verzwenking in de transportstand toegevoerde hydraulische vloeistof via een schuif wordt geleid, 5 waarvan de stand door een orgaan wordt bepaald dat zowel bij niet-aangedreven als bij aangedreven machine een gedefinieerde stand inneemt. :
60. Hooibouwmachine volgens conclusie 59, met het kenmerk, dat het orgaan als geheel evenwijdig aan de richting 10 van de verschuifbaarheid van de schuif beweegbaar is.
61. Hooibouwmachine volgens conclusie 59 of 60, met het kenmerk, dat het orgaan om een aangedreven as van de machine is gelegen,
62. Hooibouwmachine volgens conclusie 61, met het 15 kenmerk, dat het orgaan van schroefdraad is voorzien die passend is op op de as aangebrachte schroefdraad.
63. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 59 - 62, met het kenmerk, dat het orgaan zich ten gevolge van zijn massatraagheid bij versnelde of vertraagde omwentelingssnel- 20 heid van de as langs de as verplaatst.
64. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 59 - 63, met het kenmerk, dat de verplaatsing van het orgaan langs de as door aanslagen is begrensd, die de stand van het orgaan bij al of niet aangedreven machine definiëren.
65. Hooibouwmachine volgens conclusie 64, met het kenmerk, dat de aanslagen door axiale kogellegers worden gevormd, waarbij een der legerhuizen op de as is vastgezet.
66. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee hydraulische cilinders in 30 serie zijn geschakeld.
67. Hooibouwmachine volgens conclusie 66, met het kenmerk, dat de geen zuigerstangdeel omvattende cilinder-ruimte van een eerste cilinder verbonden is met de een zuigerstangdeel omvattende ruimte van de andere cilinder.
68. Hooibouwmachine met ten minste vier harkorganen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een deel der harkorganen door een loopwiel wordt afgesteund dat om een opwaarts gerichte as verzwenkbaar is. 2 2 b ( v i' ;„· 2
69. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee, elk ten minste één harkorgaan dragende gestelbalken door middel van een hydraulische cilinder onderling op- en neerwaarts 5 verzwenkbaar zijn en een ten minste als afvoer voor hydraulische vloeistof dienende aansluiting van de cilinder door de zuiger van de cilinder afsluitbaar is indien de gestelbalken in eikaars verlengde zijn gelegen.
70. Hooibouwmachine volgens conclusie 69, met het 10 kenmerk, dat de aansluiting via een ventiel verbonden is met een tweede aansluiting van de cilinder, welke tweede aansluiting bij belaste cilinder eveneens afvoer van vloeistof verhindert en bij onbelaste cilinder afvoer toelaat,
71. Hooibouwmachine zoals in het voorgaande beschreven en in de figuren weergegeven. .8800065
NL8800065A 1987-06-23 1988-01-12 Hooibouwmachine. NL8800065A (nl)

Priority Applications (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8800065A NL8800065A (nl) 1987-06-23 1988-01-12 Hooibouwmachine.
EP97203888A EP0838146A3 (en) 1987-06-23 1988-06-10 A hay-making machine
EP93200034A EP0541516B1 (en) 1987-06-23 1988-06-10 A hay-making machine
EP19880201202 EP0296666B2 (en) 1987-06-23 1988-06-10 A hay-making machine
DE19883856242 DE3856242T2 (de) 1987-06-23 1988-06-10 Heuerntemaschine
DE8816849U DE8816849U1 (de) 1987-06-23 1988-06-10 Heuwerbungsmaschine
DE19883882825 DE3882825T3 (de) 1987-06-23 1988-06-10 Heuwerbungsmaschine.
JP63153678A JP2672977B2 (ja) 1987-06-23 1988-06-23 干し草製造機

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8701461 1987-06-23
NL8701461 1987-06-23
NL8800065A NL8800065A (nl) 1987-06-23 1988-01-12 Hooibouwmachine.
NL8800065 1988-01-12

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8800065A true NL8800065A (nl) 1989-01-16

Family

ID=26646258

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8800065A NL8800065A (nl) 1987-06-23 1988-01-12 Hooibouwmachine.

Country Status (4)

Country Link
EP (3) EP0296666B2 (nl)
JP (1) JP2672977B2 (nl)
DE (3) DE8816849U1 (nl)
NL (1) NL8800065A (nl)

Families Citing this family (30)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE8807510U1 (de) * 1988-06-09 1989-07-06 Alois Pöttinger Landmaschinen-Gesellschaft mbH, 8900 Augsburg Heuwerbungsmaschine
DE8814293U1 (de) * 1988-11-15 1990-03-22 Alois Pöttinger Landmaschinen-Gesellschaft mbH, 8900 Augsburg Heuwerbungsmaschine
FR2641936B2 (nl) * 1988-11-21 1992-01-03 Kuhn Sa
FR2643783B1 (fr) * 1989-03-01 1992-01-17 Kuhn Sa Machine de fenaison comportant plusieurs rotors
DE3938491A1 (de) * 1989-07-08 1991-01-17 Claas Saulgau Gmbh Kreiselheumaschine
DE3926381C1 (en) * 1989-08-10 1990-12-06 Fella-Werke Gmbh, 8501 Feucht, De Agricultural machine drive system - incorporates clutch with operating element connected to swivelling outer frame parts
DE4005288C2 (de) * 1990-02-20 1999-12-16 Claas Saulgau Gmbh Kreiselheumaschine mit verriegelbaren Außenarmen
DE4200690A1 (de) * 1991-01-23 1992-07-30 Niemeyer Gmbh & Co Kg Soehne Heuwerbungsmaschine
FR2676327A1 (fr) * 1991-05-14 1992-11-20 Kuhn Sa Andaineuse de vegetaux perfectionnee.
US5149755A (en) * 1991-07-05 1992-09-22 Eastman Kodak Company Preparation of poly(benz(ox, imid, thi)azole) polymers
US5214123A (en) * 1992-02-25 1993-05-25 Eastman Kodak Company Preparation of aromatic poly(imide-amide)s from CO, primary diamine and di(trifluoro methane sulfonate) containing phthalimide group
US5216118A (en) * 1992-02-25 1993-06-01 Eastman Kodak Company Preparation of aromatic polyimides from CO, primary diamine and bis (halo aromatic carboxylic acid ester)
DE9316973U1 (de) * 1993-11-06 1994-01-20 H. Niemeyer Söhne GmbH & Co KG, 48477 Hörstel Heuwerbungsmaschine
FR2718324B1 (fr) * 1994-04-12 1996-06-14 Kuhn Sa Machine de fenaison, notamment un andaineur, avec au moins un dispositif d'arrêt du rotor.
DE29510537U1 (de) * 1995-06-29 1995-10-12 Berkmüller, Hans, 86987 Schwabsoien Stabilisationsrahmen für Heuwerbungsmaschinen (Kreiselheuer)
FR2740653B1 (fr) * 1995-11-07 1998-01-30 Kuhn Sa Machine de fenaison, notamment une faneuse, comportant un bati avec des parties laterales repliables
DE19541654A1 (de) * 1995-11-08 1997-05-15 Claas Saulgau Gmbh Anordnung von Schutzbügeln für Vielkreiselheuwender
DE29609520U1 (de) * 1996-05-29 1996-08-29 Fella-Werke Gmbh, 90537 Feucht Trennbare gelenkige Klauenkupplung
NL1003292C2 (nl) * 1996-06-07 1997-12-10 Maasland Nv Hooibouwmachine.
FR2754136B1 (fr) * 1996-10-03 1999-01-22 Kuhn Sa Machine de fenaison comportant un chassis compose de plusieurs troncons articules entre eux
DE19827401C1 (de) * 1998-06-19 1999-12-16 Claas Saulgau Gmbh Heuwerbungsmaschine mit wenigstens zwei als Rechkreisel ausgeführten Arbeitsorganen
NL1013735C2 (nl) * 1999-12-03 2001-06-06 Maasland Nv Hooibouwmachine.
DE10036029A1 (de) * 2000-07-24 2002-02-07 Claas Saulgau Gmbh Landwirtschaftliche Arbeitsmaschine
DE10332437B4 (de) 2003-07-16 2008-07-03 Maschinenfabrik Bernard Krone Gmbh Heuwerbungsmaschine
DE102005036183B4 (de) * 2005-08-02 2009-02-05 Maschinenfabrik Kemper Gmbh & Co. Kg Maschine zur Ernte stängelartiger Pflanzen
DE102005051544A1 (de) * 2005-10-26 2007-05-03 Claas Saulgau Gmbh Mähmaschine mit einer Schwadeinrichtung
DE202006003320U1 (de) 2006-03-02 2006-04-20 Fella-Werke Gmbh & Co. Kg Kreiselschwader
DE102013111669A1 (de) * 2013-10-23 2015-05-07 Claas Saulgau Gmbh Landwirtschaftliches Arbeitsgerät
FR3031648B1 (fr) * 2015-01-16 2017-09-01 Desvoys Et Fils Dispositif agricole destine a etre attele a un vehicule tracteur, comprenant au moins un chassis repliable comportant un outil rotatif
DE102015118354A1 (de) 2015-10-27 2017-04-27 Lemken Gmbh & Co. Kg Landwirtschaftlicher Maschinenrahmen

Family Cites Families (14)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2366461A (en) * 1942-07-04 1945-01-02 Rca Corp Rotary shaft coupling
DE1266556B (de) * 1966-06-24 1968-04-18 Fahr Ag Maschf Gelenkverbindung zwischen den Abschnitten einer mit Tragrohren versehenen Gelenkwelle
DE1557674A1 (de) * 1966-12-19 1970-11-26 Franz Demmer Geraetetragbalken,der sich besonders fuer Eggen eignet
NL6706636A (nl) * 1967-05-12 1968-11-13
US3948327A (en) * 1974-06-26 1976-04-06 Deere & Company Wingfold configuration
US4206816A (en) * 1976-08-24 1980-06-10 Richardson Manufacturing Company, Inc. Folding flexible undercutter plow
US4093055A (en) * 1976-11-15 1978-06-06 John E. Mitchell Company Torque-transmitting, torque sensing system
NL188013B (nl) * 1981-12-22 1991-10-16 Lely Nv C Van Der Landbouwwerktuig.
US4512416A (en) * 1982-09-30 1985-04-23 Hesston Corporation Flat fold implement frame
US4570722A (en) * 1984-01-04 1986-02-18 Gary W. Clem, Inc. Free floating foldable tool bar
US4619330A (en) * 1984-03-21 1986-10-28 Morris Rod-Weeder Co., Ltd. Flexibility for wide swath agricultural implements
DE8602563U1 (de) * 1986-01-31 1987-04-16 Klöckner-Humboldt-Deutz AG Zweigniederlassung Fahr, 7702 Gottmadingen Kreiselzettwender
DE8625784U1 (de) * 1986-09-26 1987-03-05 Klöckner-Humboldt-Deutz AG Zweigniederlassung Fahr, 7702 Gottmadingen Kreiselheuwerbungsmaschine
DE8712165U1 (de) * 1987-09-08 1987-10-29 Fella-Werke Gmbh, 8501 Feucht Schutzvorrichtung für Heuwerbungsmaschinen

Also Published As

Publication number Publication date
DE8816849U1 (de) 1990-10-31
EP0838146A2 (en) 1998-04-29
DE3856242D1 (de) 1998-09-24
JP2672977B2 (ja) 1997-11-05
EP0541516A3 (en) 1993-09-08
EP0838146A3 (en) 1999-05-26
EP0541516A2 (en) 1993-05-12
EP0296666B2 (en) 1999-01-07
EP0541516B1 (en) 1998-08-19
EP0296666B1 (en) 1993-08-04
DE3882825D1 (de) 1993-09-09
EP0296666A1 (en) 1988-12-28
DE3882825T2 (de) 1994-02-24
DE3882825T3 (de) 1999-08-12
JPS6423823A (en) 1989-01-26
DE3856242T2 (de) 1999-04-22

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8800065A (nl) Hooibouwmachine.
DE19716379C1 (de) Heuwerbungsmaschine
NL7902483A (nl) Inrichting voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
DE4340384B4 (de) Heuwerbungsmaschine
DE4013591A1 (de) Landwirtschaftliche maschine
NL8601486A (nl) Hooibouwmachine.
NL8400715A (nl) Landbouwmachine.
DE4128501C2 (de) Heuwerbungsmaschine
EP0289864B1 (de) Heuwerbungsmaschine
DE3716927A1 (de) Heuwerbungsmaschine
AT393196B (de) Heuwerbungsmaschine
EP0951818B1 (de) Heuwerbungsmaschine
NL1017549C2 (nl) Hooiverzamelinrichting
NL9300974A (nl) Hooibouwmachine.
NL1027727C1 (nl) Hooibouwmachine.
EP1051901B1 (de) Heuwerbungsmaschine
NL1006397C2 (nl) Werkwijze, alsmede een inrichting voor het verstellen van een landbouwmachine, zoals een hooibouwmachine.
AT404535B (de) Tragrahmen für eine antreibbare landwirtschaftliche bearbeitungsmaschine
DE19953693A1 (de) Heuwerbungsmaschine
NL8204359A (nl) Trekker, in het bijzonder voor landbouwdoeleinden.
DE19725530A1 (de) Schwenkrahmen eines Erntevorsatzgerätes an landwirtschaftlichen Arbeitsmaschinen zum Aufnehmen und Weiterleiten von Erntegut
NL9000358A (nl) Hooibouwmachine.
AT286014B (de) Heuwerbemaschine
NL7904687A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL8800942A (nl) Landbouwmachine.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable