NL9000358A - Hooibouwmachine. - Google Patents

Hooibouwmachine. Download PDF

Info

Publication number
NL9000358A
NL9000358A NL9000358A NL9000358A NL9000358A NL 9000358 A NL9000358 A NL 9000358A NL 9000358 A NL9000358 A NL 9000358A NL 9000358 A NL9000358 A NL 9000358A NL 9000358 A NL9000358 A NL 9000358A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
rake
machine according
hay
relative
wheel
Prior art date
Application number
NL9000358A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL9000358A priority Critical patent/NL9000358A/nl
Publication of NL9000358A publication Critical patent/NL9000358A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/08Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels
    • A01D78/10Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying rotary heads or wheels the tines rotating about a substantially vertical axis
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D57/00Delivering mechanisms for harvesters or mowers
    • A01D57/12Rotating rakes

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

HOOIBOUWMACHINE
De uitvinding heeft betrekking op een hooibouw-machine voorzien van een aan de hefinrichting van een trekker bevestigbaar gestel en ten minste één harkorgaan dat om een opwaarts gerichte draaiingsas aandrijfbaar is.
Gebruik makend van de capaciteit van het huidige om een opwaartse draaiingsas aandrijfbare harkorgaan voor het verplaatsen van grote hoeveelheden gewas, kan het bij dergelijke machines gewenst zijn de werkbreedte van een hooibouw-machine te vergroten zonder het aantal van dergelijke, met betrekking tot hun constructie en aandrijving, kostbare en tevens zware harkorganen te vergroten.
Het is een doelstelling van de uitvinding een grotere werkbreedte van een machine van bovengenoemde soort te verschaffen, waarbij met het oog op een meer algemene toepassing de goede werking zo weinig mogelijk afhankelijk dient te zijn van de constructie van de basismachine, in het bijzonder indien de werkbreedte van de basismachine zelf reeds wijzigbaar is.
Volgens de uitvinding is aan het harkorgaan een grondgedreven harkwiel toegevoegd, dat tijdens bedrijf gewas aan het harkorgaan toevoert en bij wijziging van de stand van het harkorgaan ten opzichte van de trekker zijn afstand met betrekking tot de draaiingsas van het harkorgaan behoudt.
Op deze wijze kan worden bereikt dat vergroting van de werkbreedte door middel van een eenvoudige, lichte toegevoegde constructie kan worden verkregen, die bovendien geen aandrijving van node heeft.
Door middel van een relatief eenvoudige bevestiging van het harkwiel kan worden bereikt dat het harkwiel bij verstelling ervan ten opzichte van het harkorgaan dezelfde afstand tot de draaiingsas van het harkorgaan behoudt en tevens dat zijn stand ten opzichte van de rijrichting bij t verstelling behouderi blijft.
De bevestiging van het harkwiel is tevens zodanig dat zijn stand ten opzichte van het harkorgaan gestuurd wordt door de opstelling van slechts het ermee samenwerkende harkorgaan ten opzichte van de trekker, onafhankelijk van eventuele andere harkorganen.
De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren:
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een uitvoe-ringsvoorbeeld van een hooibouwmachine volgens de uitvinding;
Figuur 2 is een aanzicht op een deel van de machine volgens de pijl II in figuur 1;
Figuur 3 is een hydraulisch schema voor de instelling van gewasverplaatsende delen van de machine.
Het uitvoeringsvoorbeeld van één der mogelijke uitvoeringen van een hooibouwmachine volgens de uitvinding omvat twee harkorganen 1, die zich om schuin opwaarts en voorwaarts uitstrekkende draaiingsassen op niet-getekende wijze vanaf de aftakas van een trekker 2 aandrijfbaar zijn. Deze, met het verwijzingscijfer 3 aangeduide, opwaarts gerichte draaiingsassen van de harkorganen 1 bezitten een richting die een hoek insluit met een loodrecht op de grond gerichte richting, welke hoek in het gebied tussen ongeveer 5 - 25° is” gelegen. Elk van de harkorganen 1 is gelegerd in het achterste einde van een tot een gestel van de machine behorende arm 4. De ten opzichte van de rijrichting A voorste einden van de armen 4 zijn om ongeveer verticaal gerichte zwenkassen 5 verzwenkbaar gelegerd in een centraal deel 6 van het gestel van de machine. Het centrale deel 6 is voorzien van een driepuntsbok 7 die op gebruikelijke wijze is voorzien van drie aankoppelpuncen, door middel waarvan het deel 6 en daarmede de gehele machine bevestigbaar is aan de hef-inrichting van de trekker 2. De delen 1 en 3 - 7 van de machine zijn, althans in dit uitvoeringsvoorbeeld, steeds symmetrisch opgesteld ten opzichte van een verticaal symme-trievlak 8 dat ongeveer kan samenvallen met het verticale symmetrievlak van de trekker 2. De zwenkassen 5 zijn dienovereenkomstig aan weerszijden van en op gelijke afstand van het symmetrievlak 8 gelegen en de, gerekend in achterwaartse richting, onderling divergerende armen 4 sluiten elk, gezien in bovenaanzicht, ongeveer dezelfde hoek in met het symmetrie vlak 8.
De afstand tussen de harkorganen 1 kan, terwijl de machine over het veld rijdt en gewas verplaatst, vanaf de bestuurdersstoel van de trekker worden gewijzigd. Daartoe is een hydraulische cilinder 9 aangebracht, die zich ongeveer horizontaal uitstrekt en waarvan de hartlijn, gezien in bovenaanzicht, steeds ongeveer loodrecht op het symmetrie vlak 8 is gericht. Het van de zuigerstang afgekeerde uiteinde van de cilinder is om een zich evenwijdig aan de zwenkassen 5 uitstrekkende zwenkas 10 verzwenkbaar bevestigd aan de nabijgelegen arm 4, terwijl het uiteinde van de zuigerstang van de hydraulische cilinder 9 om een eveneens evenwijdig aan de zwenkassen 5 gerichte zwenkas 11 aan de andere arm 4 verzwenkbaar is bevestigd. De hydraulische cilinder 9 is dubbel-werkend uitgevoerd en is aangesloten op het hydraulische systeem van de trekker 2 en is, zoals vermeld, door de trek-kerbestuurder vanaf zijn zitplaats bedienbaar.
Indien het gewenst is om wijzigingen van de onderlinge afstand tussen de harkorganen 1 op symmetrische wijze ten opzichte van het symmetrievlak 8 tijdens bedrijf te kunnen uitvoeren, is, eveneens op symmetrische wijze ten opzichte van het symmetrievlak 8, een tweetal stuurstangen 12 aangebracht, waarvan de buitenste uiteinden verzwenkbaar zijn bevestigd om de zwenkassen 10, respectievelijk 11. De naar elkaar toe gekeerde uiteinden van de stuurstangen 12 zijn beide op verzwenkbare wijze bevestigd om een zich evenwijdig aan de zwenkassen 5 uitstrekkende pen 13, die verschuifbaar is aangebracht in een horizontaal opgesteld sleufgat 14, waarvan de hartlijn in het symmetrievlak 8 is gelegen. In de opstelling volgens fig. 1, waarbij de harkorganen 1 een grootste onderlinge afstand bezitten, ligt de pen 13 tegen het achterste uiteinde van het sleufgat 14 aan, welk uiteinde bij deze onderlinge stand van de harkorganen 1 een aanslag vormt. In een door de hydraulische cilinder 9 instelbare kleinste onderlinge afstand tussen de harkorganen 1 ligt de pen 13 tegen het eveneens een aanslag vormende voorste einde van het sleufgat 14 aan.
De harkorganen 1 worden tijdens bedrijf en desgewenst tevens tijdens transport, op de grond afgesteund door loopwielen 15, die bij voorkeur ten opzichte van de bijbehorende harkorganen in hoogterichting instelbaar zijn, teneinde een voor het schudden van gewas geschikte stand, respectievelijk een voor zwadvorming geschikte stand van de harkorganen te kunnen instellen. De loopwielen 15 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld op grond van de instelbare afstand tussen de harkorganen 1 om opwaartse assen vrij zwenkbaar of om deze assen verend en/of gedempt verzwenkbaar.
De harkorganen 1 zijn voorzien van de in fig. 2 zichtbare, ongeveer horizontaal naar buiten en enigszins neerwaarts gerichte tanden, die in groepen zijn opgesteld. Elke tandengroep is verzwenkbaar om tangentiaal ten opzichte van de omtrek van het draaglichaam van het harkorgaan opgestelde zwenkassen en wordt tijdens bedrijf bij aangedreven harkorgaan door centrifugaalkrachten in deze buitenwaarts gerichte werkstand gehouden. Bij niet-aangdreven harkorganen zijn de tandengroepen om de bijbehorende tangentiaal gerichte zwenkassen opklapbaar in een stand, waarbij de tanden zich ongeveer evenwijdig aan de draaiingsassen 3 uitstrekken; deze stand van de tanden wordt ingesteld voor transportdoeleinden, zodanig dat in een transportstand de totale breedte van de beide harkorganen ongeveer door de som van de diameters van draaglichamen van de harkorganen wordt bepaald.
Ten aanzien van de geometrie van de voorzieningen die zijn aangebracht voor het instellen van de afstand tussen de harkorganen 1 wordt vermeld dat de beide armen 4 gelijke lengten bezitten en de afstand tussen elk der zwenkassen 5 en de nabijgelegen zwenkas 10, respectievelijk 11 voor beide armen even groot is. De hartlijn van de hydraulische cilinder 9 is derhalve, gezien in bovenaanzicht, evenwijdig gericht aan een verbindingslijn tussen de beide draaiingsassen 3 van de harkorganen 1. Indien de lengte van de hydraulische cilinder 9 vanaf de bestuurderszitplaats wordt gewijzigd, blijft deze evenwijdige opstelling gehandhaafd.
Nabij het naar een draaiingsas 3 van een harkorgaan 1 toegekeerde uiteinde van elk der beide armen 4 is aan de betreffende arm 4 een plaatvormig draagstuk 16 vastgelast dat loodrecht op de lengterichting van de arm 4 is gericht en schuin buitenwaarts en voorwaarts is gericht. Aan het van de arm 4 afgelegen einde van het draagstuk 16 is een ongeveer verticale scharnieras 17 aangebracht (fig. 2) die aan zijn van het draagstuk 16 afgekeerde zijde star is verbonden met een tweetal onderling op afstand opgestelde, evenwijdig aan de scharnieras 17 opgestelde platen 18 die te zamen een gaffel vormen. De platen 18 zijn onderling gekoppeld door een tweetal zwenkassen 19 en 20, waarvan de hartlijnen die van de zwenkas 17 loodrecht kruisen. De zwenkas 19 is hoger gelegen dan de zwenkas 20 en bezit een kleinere afstand ten opzichte van de hartlijn van de scharnieras 17 dan de zwenkas 20. Om de zwenkas 20 is een pijpvormige drager 21 verzwenkbaar bevestigd. De drager 22 strekt zich vanaf zijn bevestiging aan het draagstuk 16, gezien in bovenaanzicht, schuin voorwaarts en buitenwaarts uit, en, gezien in het aanzicht volgens fig. 2, de drager 21 is tijdens bedrijf en in een middenstand ongeveer horizontaal gericht. De pijpvormige drager 21 is opgebouwd uit een aan de zwenkas 20 bevestigde pijp 22 en een buitenste pijp 23 die in de pijp 22 steekt en ten opzichte van de pijp 22 in- en uitschuifbaar is. De lengte van de drager 21 is instelbaar doordat nabij het buitendeel van de pijp 22 een aantal gaten 24 is aangebracht en in het naar de pijp 22 toegekeerde deel van de pijp 23 een aantal gaten 25 is aangebracht. De rij gaten 24 en rij gaten 25 hebben dezelfde steek, zodat door middel van een grendelpen 26 die door één der gaten 24 en één der gaten 25 steekt, de lengte van de drager 21 kan worden ingesteld.
Aan het buitenste uiteinde van de drager 21 is aan de pijp 23 een leger 27 aangebracht waarvan de hartlijn ongeveer horizontaal, loodrecht op de lengterichting van de drager 21 en evenwijdig aan de zwenkas 20 is gericht. In het leger 27 is een grondgedreven harkwiel 28 vrij draaibaar bevestigd. Het harkwiel 28 strekt zich evenwijdig aan een ongeveer verticaal vlak uit dat ongeveer evenwijdig aan de hartlijn van de drager 21 is gericht. Het harkwiel 28 bezit een op zichzelf bekende constructie en is aan zijn omtrek voorzien van een groot aantal soepel verende tanden 29.
De opstelling van het grondgedreven harkwiel 28 ten opzichte van het nabijgelegen harkorgaan 1 is zodanig dat bij voortbeweging van de machine in de rijrichting A een optimale overdracht van door het harkwiel 28 bijeengeharkt gewas naar de tandengroepen van het harkorgaan 1 plaatsvindt.
De pijp 22 van de drager 21 is nabij zijn buitenste einde voorzien van een tijdens bedrijf opwaarts gerichte steun 30 die star aan de pijp 22 is bevestigd. De opwaartse lengte van de steun 30 is ongeveer gelijk aan de verticale afstand tussen de zwenkassen 19 en 20. De steun 30 draagt aan zijn bovenste, vrije einde een zwenkas 31, waarom een bus 32 (fig. 2) verzwenkbaar is, door welke bus een stangvormig element in de vorm van de zuigerstang van een hydraulische cilinder 33 verschuifbaar is. Het van de steun 30 afgekeerde einde van de hydraulische cilinder is verzwenkbaar bevestigd aan de zwenkas 19. De zuigerstang van de cilinder 33 zet zich aan de van de zwenkas 19 afgekeerde zijde van de bus 32 over enige afstand voort en is over dit laatstbedoelde gedeelte omringd door een drukveer 34. De drukveer 34 steunt zich enerzijds af tegen de bus 32 en anderzijds tegen een veer-schotel 35, waarvan de plaats ten opzichte van de zuigerstang instelbaar en vastzetbaar is door middel van moeren 36.
Zoals uit het bovenaanzicht volgens fig. 1 blijkt, is tegen de naar het centrale deel 6 toegekeerde zijde van de door de platen 18 gevormde gaffel een zwenkas 37 bevestigd (zie ook fig. 2) welke zwenkas evenwijdig aan de nabijgelegen zwenkas 5 is gericht. Aan het centrale deel 6 is een zwenkas 38 bevestigd die evenwijdig aan de zwenkassen 5, 17 en 37 is gericht. De zwenkassen 37 en 38 zijn onderling gekoppeld door middel van een stelstang 39; de lengte van de stelstang 39 is enigszins instelbaar. De dimensionering is zodanig dat de zwenkassen 5 en 38 enerzijds en de zwenkassen 17 en 37 anderzijds, gezien in het bovenaanzicht volgens fig. 1, op de hoekpunten van een parallellogram liggen. De afstand tussen de zwenkas 5 en de zwenkas 17 is derhalve gelijk aan de lengte van de stelstang 39, waarbij de opstelling van het parallellogram ten opzichte van het gesteldeel 6 zodanig is, dat de hoek tussen het vlak waaraan het harkwiel 28 evenwijdig is en het symmetrievlak 8 onder de meest voorkomende omstandigheden een optimale overgave van het gewas tussen het harkwiel 28 en het harkorgaan 1 waarborgt. Teneinde een aanpassing aan de soort van het gewas of de aard van het gewas mogelijk te maken, is de lengte van de stelstang 39, zoals vermeld, enigszins instelbaar, waarbij echter een te verwaarlozen invloed op de dimensies van het hiervoor vermelde parallellogram ontstaat.
Indien de zuigerstang van de hydraulische cilinder 33 wordt ingetrokken, verzwenkt het samenstel van de cilinder 33, de drager 21 en het harkwiel 28 in een transportstand die in fig. 2 met stippellijnen is aangegeven. Een op de zuigerstang aangebrachte borst 40 vormt daarbij een aanslag, waarbij de borst 40 tegen het uiteinde van de cilinder wordt getrokken. Een tweede aanslag die in de transportstand werkzaam is, wordt gevormd door een uitsteeksel 41 dat nabij de zwenkas 19 aan de cilinder 33 is aangebracht, eventueel voorzien van een rubberblok 42. In de in fig. 2 met stippellijnen aangeduide transportstand legt het rubberblok 42 zich tegen de dan opwaarts verzwenkte pijp 22 aan.
De hiervoor beschreven constructie die het harkwiel 28 draagt en, bij verstelling, stuurt, is op spiegelbeeldige wijze aangebracht aan het aan de andere zijde van het symmetrievlak 8 gelegen harkorgaan 1, maar het is uiteraard ook mogelijk dat deze constructie slechts bij één van de harkorganen is aangebracht.
Tijdens bedrijf worden de harkorganen 1 op op zichzelf bekende, niet-getekende wijze vanaf de aftakas van de trekker 2 aangedreven in de richting B. De afstand tussen de harkorganen 1 wordt door middel van instelling van de lengte van de hydraulische cilinder 9 door de bestuurder gekozen. De om opwaartse assen vrij verzwenkbare loopwielen 15 stellen zich, afhankelijk van de afstand tussen de harkorganen 1, in.
De beide grondgedreven harkwielen 28 vergroten de werkbreedte van de machine, aangezien zij, gezien in de rijrichting A, in een gebied werkzaam zijn dat buiten de werkbreedte van de harkorganen 1 is gelegen en aan deze werkbreedte aansluiten. De grootte van de hoek tussen een vlak waaraan een harkwiel 28 evenwijdig is gelegen enerzijds en het symmetrievlak anderzijds bedraagt in de praktijk ongeveer 45°, maar de grootte van deze hoek is instelbaar in afhankelijkheid van de aard van het werk, de gewassoort, de vochtigheid van het gewas, de aard van het werk en dergelijke.
Een harkwiel 28 of, indien aangebracht, beide harkwielen 28 dienen echter niet alleen voor de vergroting van de werkbreedte van de machine, een vergroting die ook bij maximale afstand tussen de harkorganen 1 relatief aanzienlijk is, maar zijn ook bestemd om de zijkanten van het veld uit te harken, zoals bijvoorbeeld op hellende slootkanten; het laatst bedoelde gebruik van een harkwiel 28 is aanzienlijk efficiënter en vooral goedkoper dan indien een extra hark-orgaan 1 voor ditzelfde doel zou moeten worden gebruikt, omdat een extra harkorgaan zelf duurder is en een scharnierende bevestiging vereist die ook een aandrijfas moet doorleiden. Het harkwiel 28 (fig. 2) kan zich onafhankelijk van het naastliggende harkorgaan 1 op- en neerwaarts bewegen doordat de drager 21 van het harkwiel verzwenkbaar is om de ongeveer horizontale zwenkas 20. In de getekende stand in figuur 2 is de drukveer 34 gespannen, en wel zodanig dat de drukveer een deel van het gewicht van het harkwiel 28 draagt en via de hydraulische cilinder 34 op het machinegestel overbrengt. Indien het harkwiel 28 ten opzichte van het naastliggende harkorgaan 1, bijvoorbeeld in een slootkant omlaag beweegt, is de gewichtsontlasting groter, waardoor een gunstiger gedrag van het harkwiel 28 optreedt.
Het is van belang dat de stand van het harkwiel 28 ten opzichte van het naastliggende harkorgaan 1 dezelfde blijft bij verschillende onderlinge afstanden tussen de harkorganen 1, aangezien een optimale stand van het harkwiel 28 ten opzichte van de rijrichting en ten opzichte van de draaiingsas 3 vrijwel uitsluitend bepaald wordt door de soort en de aard van het gewas zoals hierboven genoemd. Indien de afstand tussen de harkorganen 1 vanaf de bestuurderszitplaats wordt verkleind, blijft het harkwiel 28 aan het harorgaan 1 aansluiten, respectievelijk blijft de hoek tussen het vlak van het harkwiel 28 ten opzichte van de rijrichting A gelijk, daar het harkwiel 28 dan relatief ten opzichte van het harkorgaan om de draaiingsas 3 verdraait en aan de tandenbaan van het harkorgaan aangesloten blijft, respectievelijk de genoemde hoek in stand gehouden wordt ten gevolge van de aanwezigheid van de hiervoor genoemde para 11ellogram-constructie 5, 17, 37, 38 (fig. 1). Bij verandering van de afstand tussen de harkorganen 1 is het dus niet noodzakelijk dat de bestuurder zijn zitplaats verlaat om de harkwielen 28 opnieuw af te stellen. Anderzijds is het gewenst om de hoek tussen het vlak van het harkwiel 28 en de rijrichting A in te stellen in afhankelijkheid van de aard en soort van het gewas, rijsnelheid en dergelijke. Hiertoe kan de lengte van de van een schroefspindel voorziene stelstang 39 worden vergroot of verkleind, zodat het harkwiel 28 ten opzichte van het harkorgaan 1 meer achterwaarts, respectievelijk voorwaarts wordt opgesteld. De werking van het hiervoor genoemde parallellogram voor de handhaving van de hoek ten opzichte van de rijrichting wordt door deze relatief geringe lengte-veranderïng van de stelstang 39 nauwelijks beïnvloed.
Teneinde, gerekend in radiale richting van een harkorgaan 1, een voor de gewasoverdracht van het harkwiel 28 naar het harkorgaan 1 optimale overgave van het gewas te bewerkstelligen, kan de lengte van de drager 21 door middel van de grendelpen 26 worden ingesteld zonder dat de werking van de veer 34 met betrekking tot de gronddruk van het harkwiel 28 en het heffen in de transportstand wordt beïnvloed.
Opgemerkt wordt dat de hydraulische cilinder 33 als dubbelwerkende cilinder is uitgevoerd. Tijdens bedrijf van het harkorgaan 28 is de hydraulische cilinder 33 op hydraulische wijze geblokkeerd door middel van een kraan 43 met behulp waarvan stroming van hydraulische vloeistof kan worden verhinderd, zodat bewegingen van het harkwiel 28 in op- en neerwaartse richting door de veer 34 worden opgenomen.
In fig. 3 is een hydraulisch schema getekend door middel waarvan de beide hydraulische cilinders 33 (indien beide harkorganen 1 van een harkwiel 28 zijn voorzien) en de cilinder 9 kunnen worden bediend. Daartoe is nabij de bestuurderszitplaats op de trekker een hydraulische schuif 44 aangebracht die drie standen bezit, welke in fig. 3 met de cijfers 1, 2 en 3 zijn aangeduid. De in fig. 3 getekende leidingen 45 en 46 zijn via een eveneens nabij de bestuurder opgestelde schuif 47 verbonden met respectievelijk de drukzijde van het hydraulische systeem van de trekker en met de afvoerzijde ervan. In stand "1" van de schuif 44 wordt een leiding 48 en een daarop aangesloten leiding 49 onder druk gebracht waardoor, bij open kranen 43, de cilinders 33 worden ingeschoven waardoor de harkwielen 28 of geheel in de in fig. 2 aangegeven transportstand worden geheven of, tijdens bedrijf, slechts over een geringe afstand boven de grond worden opgetild. De uit de cilinders 33 gedreven hydraulische vloeistof vloeit via de leidingen 50 en 51 af. Indien de schuif 44 in de stand "2" is gebracht, worden de cilinders 33 op dezelfde wijze bediend, echter tevens wordt via een leiding 52 de zuigerstang van de cilinder 9 uitgedreven waarbij de afstand tussen de harkorganen 1 wordt vergroot. Deze stand kan worden gebruikt onder omstandigheden waarbij het gebruik van de Harkwielen 28 niet is vereist. In stand "3" van de schuif 44 wordt de werkbreedte van de harkorganen 1 vergroot; tevoren kunnen de harkwielen in een werkstand of in de transportstand worden geplaatst en eventueel in de transport-stand door middel van de kranen 43 worden geblokkeerd.
Opgemerkt wordt dat de beschreven constructie betreffende de ophanging en instelbaarheid van een harkwiel 28 niet gebonden is aan de aard van de machine, die in dit geval twee harkorganen 1 omvat die op specifieke wijze ten opzichte van elkaar en ten opzichte van het symmetrievlak 8 instelbaar zijn. De stand van het harkwiel 28 ten opzichte van het harkorgaan 1 en de rijrichting wordt bepaald door de stand van slechts het naastgelegen harkorgaan 1 ten opzichte van de trekker en niet door de overige constructie van de machine.
De hiervoor beschreven constructie betreffende het harkwiel 28 kan ook worden toegepast indien één der hark- organen 1 ten opzichte van de bok 7 een vaste stand inneemt, terwijl het tweede harkorgaan 1 ten opzichte van het eerste harkorgaan en ten opzichte van de bok 7 verplaatsbaar is? het harkwiel 28 kan dan ten opzichte van het vaste, maar ook ten opzichte van het beweegbare harkorgaan 1 worden aangebracht.
De harkwielconstructie volgens de verwijzings-cijfers 16 - 46 of een deel daarvan kan ook worden toegepast bij een hooibouwmachine met slechts één harkorgaan, bijvoorbeeld een zwader waarbij aan één zijde van het harkorgaan een zwadbord is opgesteld, terwijl aan de andere zijde de hiervoor beschreven harkwielconstructie naast het harkorgaan is aangebracht, in het bijzonder bij een harkorgaan dat om een opwaartse as ten opzichte van de trekker vrij verzwenkbaar is, zoals de machinesoort met gestuurde tanden en een vrij-loopinrichting.
Op de hiervoor beschreven wijze is het mogelijk om op eenvoudige en goedkope wijze de werkbreedte van een machine met een om een opwaarts gerichte draaiingsas aandrijf baar harkorgaan of meerdere harkorganen te vergroten, respectievelijk bijzondere doeleinden na te streven die niet of moeilijk door deze harkorganen zijn te vervullen, zoals het hiervoor aangeduide uitharken van hellende vlakken.
De toepassing van een grondgedreven harkwiel bewerkstelligt een goede uitharkende werking, ook bij hoge rijsnelheden. Het is duidelijk dat aan de buitenzijde van het harkwiel 28 een extra grondgedreven harkwiel kan worden toegepast, dat op bekende wijze op en neer beweegbaar met de drager 21 van het getekende harkwiel 28 is verbonden.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat in de beschrijving en/of in de conclusies is vermeld, maar heeft ook betrekking op de details van de figuren, al dan niet beschreven.

Claims (30)

1. Hooibouwmachine voorzien van een aan de hefinrich-ting van een trekker bevestigbaar gestel en ten minste één harkorgaan dat om een opwaarts gerichte draaiingsas aandrijf-baar is, met het kenmerk, dat aan het harkorgaan een grond-gedreven harkwiel is toegevoegd, dat tijdens bedrijf gewas aan het harkorgaan toevoert en bij wijziging van de stand van het harkorgaan ten opzichte van de trekker zijn afstand met betrekking tot de draaiingsas van het harkorgaan behoudt.
2. Hooibouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het harkorgaan tijdens bedrijf ten opzichte van de trekker om een ongeveer verticale as verzwenkbaar is, die door een met de hefinrichting koppelbaar gesteldeel wordt ondersteund.
3. Hooibouwmachine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het harkorgaan tijdens bedrijf vrij verzwenkbaar is.
4. Hooibouwmachine volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de verticale as, gerekend ten opzichte van de rijrichting, vóór het harkorgaan is opgesteld.
5. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 1 - 4, met het kenmerk, dat bij wijziging van de stand van het harkorgaan ten opzichte van de trekker, gezien in bovenaanzicht, de hoek tussen het vlak van het harkwiel en de rijrichting nagenoeg constant blijft.
6. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de afstand van het harkwiel tot de draaiingsas van het harkorgaan instelbaar is.
7. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de stand van het harkwiel ten opzichte van het harkorgaan en de rijrichting wordt bepaald door de stand van slechts het naastgelegen harkorgaan ten opzichte van de trekker.
8. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 2-7, met het kenmerk, dat het harkwiel door middel van een drager met een nabij de draaiingsas gelegen gesteldeel is verbonden.
9. Hooibouwmachine volgens conclusie 8, met het ken- merk, dat de drager met behulp van een ongeveer verticale, nabij de draaiingsas gelegen scharnieras met het gesteIdee1 is verbonden.
10. Hooibouwmachine volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de drager door een ongeveer verticale eerste zwenk-as met een stang is verbonden, waarvan het andere einde met behulp van een tweede, ongeveer verticale zwenkas met het aan de hefinrichting koppelbare gesteldeel is gekoppeld.
11. Hooibouwmachine volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de ongeveer verticale as, de scharnieras, de eerste zwenkas en de tweede zwenkas op de hoekpunten van een parallellogram zijn gelegen.
12. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 9 - 11, met het kenmerk, dat de scharnieras nagenoeg met de draaiingsas samenvalt.
13. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 1-12, met het kenmerk, dat de stand van het harkwiel ten opzichte van het naastgelegen harkorgaan en ten opzichte van de rijrichting door een tijdens bedrijf in een liggend vlak vervormbare parallellogramconstructie wordt gestuurd.
14. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 6 - 13, met het kenmerk, dat de lengte van de drager instelbaar is teneinde de afstand van het harkwiel tot de draaiingsas te wijzigen.
15. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 5 - 14, met het kenmerk, dat, ter instelling van de'grootte van de hoek tussen het vlak van het harkwiel en de rijrichting, de door een verbindingsstang bewerkstelligde afstand tussen de eerste en de tweede zwenkas instelbaar is.
16. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het harkwiel ten opzichte van het harkorgaan tijdens bedrijf op en neer beweegbaar is.
17. Hooibouwmachine volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de drager om een ongeveer horizontale zwenkas verzwenkbaar is.
18. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het harkwiel door een veer wordt ondersteund, die tijdens bedrijf een deel van het gewicht van het harkwiel opneemt.
19. Hooibouwmachine volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de veerkracht door de positie van een stang-vormig element ten opzichte van de drager wordt bepaald.
20. Hooibouwmachine volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het stangvormig element deel uitmaakt van een hydraulische cilinder.
21. Hooibouwmachine volgens conclusie 19 of 20, met het kenmerk, dat de lengte van het stangvormig element tijdens bedrijf constant is.
22. Hooibouwmachine volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de lengte van de hydraulische cilinder op hydraulische wijze door middel van een kraan blokkeerbaar is.
23. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het harkwiel door middel van een hydraulische cilinder in een transportstand opwaarts ver-zwenkbaar is tot in een stand waarin het harkwiel boven het harkorgaan is opgesteld.
24. Hooibouwmachine volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat het harkwiel via de kracht van de veer in de transportstand hefbaar is.
25. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het harkorgaan deel uitmaakt van een machine, die twee harkorganen bezit en waarbij de afstand tussen de beide harkorganen vanaf de bestuurderszitplaats tijdens bedrijf instelbaar is.
26. Hooibouwmachine volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de harkorganen bij instelling van hun onderlinge afstand steeds symmetrisch ten opzichte van een symmetrievlak van de machine zijn gelegen.
27. Hooibouwmachine volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat een der harkorganen een onveranderlijke stand ten opzichte van een aan de hefinrichting bevestigbaar gesteIdee1 behoudt en het andere harkorgaan zich ten opzichte van dit gesteldeel verplaatst.
28. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 25 -27, met het kenmerk, dat aan beide harkorganen een grondge-dreven harkwiel is toegevoegd, dat bij instelling van de afstand tussen de harkorganen zijn stand ten opzichte van de rijrichting behoudt.
29. Hooibouwmachine volgens een der conclusies 25 -27, met het kenmerk, dat slechts aan het ten opzichte van het aan de hefinrichting bevestigbare gesteldeel verplaatsbare harkorgaan een grondgedreven harkwiel is toegevoegd, dat bij instelling van de afstand tussen de harkorganen zijn stand ten opzichte van de rijrichting behoudt.
30. Hooibouwmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het grondgedreven harkwiel aan een harkorgaan van een machine met slechts één harkorgaan is toegevoegd, en zijn stand ten opzichte van de rijrichting behoudt indien het harkorgaan ten opzichte van de trekker verzwenkt.
NL9000358A 1990-02-15 1990-02-15 Hooibouwmachine. NL9000358A (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9000358A NL9000358A (nl) 1990-02-15 1990-02-15 Hooibouwmachine.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9000358A NL9000358A (nl) 1990-02-15 1990-02-15 Hooibouwmachine.
NL9000358 1990-02-15

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9000358A true NL9000358A (nl) 1991-09-02

Family

ID=19856597

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9000358A NL9000358A (nl) 1990-02-15 1990-02-15 Hooibouwmachine.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL9000358A (nl)

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1996028012A1 (en) * 1995-03-14 1996-09-19 Rotacon Engineering Limited Hay-making apparatus
NL1009789C2 (nl) * 1998-08-03 2000-02-04 Maasland Nv Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1996028012A1 (en) * 1995-03-14 1996-09-19 Rotacon Engineering Limited Hay-making apparatus
NL1009789C2 (nl) * 1998-08-03 2000-02-04 Maasland Nv Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
EP0978228A1 (en) * 1998-08-03 2000-02-09 Maasland N.V. An implement for displacing crop lying on the soil

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US3910019A (en) Hay-making machine
US6212865B1 (en) Windrow merger
NL8800065A (nl) Hooibouwmachine.
NL8104871A (nl) Hooibouwmachine.
US3690055A (en) Agricultural machine with articulated frame and rotary implements
NL193967C (nl) Machine voor het zijwaarts verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL1036352C2 (nl) Tophef aankoppeling.
US9877422B2 (en) Drawn agricultural machine
NL9400133A (nl) Schudmachine.
NL9000358A (nl) Hooibouwmachine.
NL8400715A (nl) Landbouwmachine.
EP0290059B1 (en) An implement for displacing crop
NL1006945C2 (nl) Werktuigdrager.
SE500449C2 (sv) Anordning vid en jordbruksvält
DK2210473T3 (en) CUTTING MACHINE WITH CROSSING TRANSPORTER
DE4217375A1 (de) Landwirtschaftliche Arbeitsmaschine, besonders Kreiselheuwender
NL9100572A (nl) Landbouwmachine.
NL194025C (nl) Inrichting voor het verzamelen van hooi.
NL8001263A (nl) Landbouwwerktuig, in het bijzonder grondbewerkingsmachine.
CZ241395A3 (en) Rotor-type windrower
EP0273513B1 (en) An agricultural machine
NL1006397C2 (nl) Werkwijze, alsmede een inrichting voor het verstellen van een landbouwmachine, zoals een hooibouwmachine.
NL9300974A (nl) Hooibouwmachine.
NL8902002A (nl) Hooibouwmachine.
US3243946A (en) Rotary side delivery forage harvesters

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed