NL8602866A - Maaimachine. - Google Patents

Maaimachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8602866A
NL8602866A NL8602866A NL8602866A NL8602866A NL 8602866 A NL8602866 A NL 8602866A NL 8602866 A NL8602866 A NL 8602866A NL 8602866 A NL8602866 A NL 8602866A NL 8602866 A NL8602866 A NL 8602866A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
frame
mowing
support beam
drive
members
Prior art date
Application number
NL8602866A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8602866A priority Critical patent/NL8602866A/nl
Priority to US07/119,384 priority patent/US4838013A/en
Priority to EP87202186A priority patent/EP0269166B1/en
Priority to AU80969/87A priority patent/AU595657B2/en
Priority to DE3789755T priority patent/DE3789755T2/de
Publication of NL8602866A publication Critical patent/NL8602866A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01BSOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
    • A01B59/00Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements
    • A01B59/04Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements for machines pulled or pushed by a tractor
    • A01B59/042Devices specially adapted for connection between animals or tractors and agricultural machines or implements for machines pulled or pushed by a tractor having pulling means arranged on the rear part of the tractor
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D43/00Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing
    • A01D43/10Mowers combined with apparatus performing additional operations while mowing with means for crushing or bruising the mown crop
    • A01D43/107Mounting means
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D67/00Undercarriages or frames specially adapted for harvesters or mowers; Mechanisms for adjusting the frame; Platforms

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

A
ti· C. van der Lely N.V., Maasland.
MAAIMACHINE
De uitvinding heeft betrekking op een maaimachine, voorzien van een eerste gestel met een daarin ondergebrachte maateenheid met een ondersteuningsbalk en een aantal om in hoofdzaak opwaarts gerichte assen roteerbare maaiorganen en 5 binnen de ondersteuningsbalk aangebrachte aandrijfmiddelen voor de maaiorganen, waarbij de ondersteuningsbalk zich tijdens bedrijf in hoofdzaak dwars op de voortbewegings-richting uitstrekt, welk eerste gestel voorts is voorzien van een om een in hoofdzaak horizontale as roteerbaar bewer-10 kingsorgaan dat zich over een groot deel van de breedte van de maaieenheid uitstrekt. Een dergelijke maaimachine dient, ondanks het relatief grote gewicht en de vaak grote breedte, tijdens het maaien op effectieve wijze het bodemoppervlak te volgen.
15 De uitvinding beoogt een voordelige constructie, waar bij de maaieenheid op effectieve wijze over de grond kan worden voortbewogen.
Hiertoe is volgens de uitvinding het eerste gestel beweegbaar opgehangen in een tweede gestel dat met een 20 voertuig is verbonden, waarbij op het eerste gestel een bovenwaarts gerichte kracht wordt uitgeoefend door een veer die enerzijds aan één van de gestellen is bevestigd en anderzijds verbonden is met een aan dat gestel roteerbaar bevestigd kantelelement, waaraan tevens een met het andere 25 gestel verbonden trekorgaan is bevestigd en wel zodanig dat bij het spannen/ontspannen van de veer, een ongeveer gelijkblijvende bovenwaartse kracht op het eerste gestel wordt uitgeoefend. Volgens de uitvinding kan daarbij het kantelelement aan het tweede gestel roteerbaar zijn ver-30 bonden en kan de veer een schroefveer zijn en wel in het bijzonder een trekveer. De toepassing van deze constructie zal nader worden toegelicht in de figuurbeschrijving.
Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kunnen aan het tweede gestel zwadgeleiders zijn bevestigd, die zich 8602866 r 2 ψ *< achter het gewasbewerkingsorgaan bevinden en achterwaarts en met een instelbare hoek naar elkaar gericht zijn. Door deze zwad- of gewasgeleiders aan het tweede gestel te bevestigen, kan het eerste gestel, dat de beweging van de bodem moet 5 volgen, lichter zijn uitgevoerd. Volgens de uitvinding kan de gewasgeleider in hoofdzaak bestaan uit een vrijwel verticaal deel en een schuin neerwaarts gericht deel.
Voorts kan volgens de uitvinding het tweede gestel zijn voorzien van twee op de grond rijdende wielen waarbij 10 elk wiel door middel van een hydraulische cilinder ten opzichte van het tweede gestel naar beneden kan worden verplaatst en waarbij tussen een voor beide cilinders gemeenschappelijke hydraulische toevoerleiding en de cilinders een stroomverdeler is aangebracht, die aan beide cilin-15 ders vrijwel gelijke hoeveelheden hydraulische vloeistof toevoert, onafhankelijk van de druk in elk van de cilinders. Door het ten opzichte van het tweede gestel naar beneden bewegen van de wielen kan de maalinrichting in een transportstand worden gezet, waarbij de afstand tussen de 20 maaieenheid en de bodem aanzienlijk vergroot is. Met name wanneer het tweede gesteldeel mede afsteunt op een niet recht voor de maalinrichting, maar scheef daarvoor aanwezig voertuig, is het gewicht dat elk van de wielen draagt nogal verschillend. Door toepassing van genoemde stroomverdeler 2 5 kan toch een bovenwaartse verplaatsing van de maaieenheid worden verkregen zonder scheefhangen.
Voorts kan volgens de uitvinding het eerste gestel met het tweede gestel verbonden zijn door een aantal zwenk-organen die zowel aan het eerste gestel als aan het tweede 30 gestel scharnierbaar zijn bevestigd, waarbij althans een onderste zwenkorgaan vanaf het tweede gestel naar voren en schuin naar boven is aangebracht. Door deze opstelling wordt een gunstige verplaatsbaarheid van het eerste gestel ten opzichte van het tweede gestel verkregen, en wel doordat bij 35 het bovenwaarts bewegen van het eerste gestel ten opzichte van het tweede gestel, althans nabij de onderzijde van het eerste gestel, dit eerste gestel zich tevens enigszins naar achteren verplaatst. Dit zal nader worden uiteengezet aan de 8602866 3 hand van de uitvoeringsvoorbeelden. Voorts kan volgens de uitvinding althans een bovengelegen zwenkorgaan in lengte instelbaar zijn óf kan de helling van althans een bovengelegen zwenkorgaan instelbaar zijn, doordat voor dat 5 zwenkorgaan meerdere bevestigingsplaatsen in het eerste en/of het tweede gestel boven elkaar zijn aangebracht.
Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kan het tweede gestel voorzien zijn van op de grond rijdende wielen en kan dat tweede gestel door middel van een zwenkarm 10 met het voertuig zijn verbonden, waarbij de hoek, in een horizontaal vlak geprojecteerd, die de zwenkarm met het tweede gestel maakt instelbaar is door middel van een hydraulische cilinder, die enerzijds aan de zwenkarm en anderzijds aan het tweede gestel is bevestigd. Daardoor kan 15 volgens de uitvinding de zwenkarm zwenkbaar zijn naar een transportstand, waarbij het van het tweede gestel afgelegen einde van de zwenkarm ongeveer recht voor het tweede gestel ligt en waarbij de hydraulische cilinder mechanisch kan worden geblokkeerd door middel van een vanaf het voertuig, 20 via een touw bedienbaar borgelement.
De uitvinding heeft voorts betrekking op een maai-machine voorzien van een rijdend gestel dat door middel van een zwenkarm aan een trekkend voertuig kan worden gekoppeld, waarbij het gestel zich tijdens bedrijf achter en zijwaarts 25 van het voertuig bevindt, welke zwenkarm is voorzien van aandrijfmiddelen. Daarbij kan volgens de uitvinding aan de zwenkarm een drijfriemoverbrenging zijn bevestigd, die in een in hoofdzaak horizontaal vlak is gelegen dat tijdens bedrijf in hoofdzaak dwars op de voortbewegingsrichting 30 staat, van welke drijfriemoverbrenging het ingaande drijfwiel via een tussenas is verbonden met een lagering aan het van het gestel afgekeerde einde van de zwenkarm, terwijl het uitgaande drijfwiel via een tussenas is verbonden met een lagering op of nabij het gestel.
35 Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kan de zwenkarm van twee ten opzichte van elkaar beweegbare delen zijn voorzien die onderling zijn verbonden door scharnieren met in hoofdzaak verticale assen, waarbij de projec- 8602866 4 tie van vier scharnieren op een horizontaal vlak de hoekpunten vormen van een vierhoek met onderling gelijke diagonalen, welke vierhoek vervormbaar is bij gelijkblijvende diagonalen en twee onderling gelijke en gelijkblijvende, 5 tegenover elkaar liggende zijden, waarbij de aandrijf-middelen twee universele koppelingen omvatten die op zodanige plaats zijn aangebracht dat hun projecties op genoemd vlak, respectievelijk nabij de middens van genoemde zijden zijn gelegen. Op deze wijze wordt een zwenkbaarheid 10 tussen de twee delen van de zwenkarm verkregen, welke zwenkbaarheid relatief groot is, terwijl de aandrijfas in hoofdzaak is opgedeeld in drie gedeelten die onderling twee aan twee gelijke hoeken met elkaar maken en van welke delen de lengte tijdens het zwenken slechts in beperkte mate 15 wijzigt. Daarbij kunnen volgens de uitvinding de projecties van de middens van de universele koppelingen in hoofdzaak op de middelloodlijnen van genoemde zijden liggen en wel elk buiten de projectie van de vierhoek. Op deze wijze kan de lengteverandering van de delen van de aandrijfas tot een 20 minimum beperkt worden.
Voorts kan volgens de uitvinding de zwenkarm voorzien zijn van een aan het gestel om een verticale as schar-nierbaar gedeelte dat aan het van het gestel afgekeerde einde voorzien is van een zich in dwarsrichting uitstrekkend 25 deel, nabij de uiteinden waarvan twee scharnieren zijn gelegen waarvan de projecties op een horizontaal vlak twee, op vaste afstand van elkaar gelegen hoekpunten van de vierhoek vormen, welke zwenkarm voorts is voorzien van een aan het trekkende voertuig te bevestigen gedeelte dat eveneens 30 is voorzien van een zich in dwarsrichting uitstrekkend gedeelte, nabij de uiteinden waarvan twee scharnieren zijn gelegen waarvan de projecties op genoemd horizontaal vlak de twee andere, op vaste afstand van elkaar gelegen hoekpunten van genoemde vierhoek vormen, waarbij twee kruiselings 35 tegenover elkaar gelegen scharnieren onderling zijn verbonden door een verbindingsbalk die slechts in één vlak kan zwenken ten opzichte van de genoemde gedeelten van de zwenkarm en waarbij de twee andere scharnieren onderling 8602866 5 £ zijn verbonden door een verbindingsstang die in meer richtingen dan in één vlak ten opzichte van elk van de genoemde gedeelten van de zwenkarm kan bewegen. De lengte van deze verbindingsstang kan eventueel instelbaar zijn. Aan 5 de hand van een uitvoeringsvoorbeeld zal deze constructie nader worden toegelicht.
Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kan de aandrijving van de inrichting vanaf het voertuig plaatsvinden via een tandwieloverbrenging met een over-10 brengingsverhouding van ongeveer 1,36:1, waarbij deze tandwieloverbrenging gewijzigd kan worden door onderling verwisselen van het primaire en het secundaire tandwiel tot een overbrengingsverhoüding van ongeveer 0,735:1. Daarbij kan de tandwieloverbrenging zijn ondergebracht in een 15 tandwielkast die in twee standen, waarin de ingaande en de uitgaande as onderling worden verwisseld, kan worden beves tigd. Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kan de tandwieloverbrenging nabij het van het gestel af gekeerde einde van de zwenkarm, die het gestel en een trekkend voer-20 tuig verbindt, zijn aangebracht. Op deze wijze is het mogelijk om het toerental van de aandrijfas ter plaatse van de zwenkas ongeveer constant te houden op een toerental van ongeveer 735 toeren/min, waarbij afhankelijk van het toerental van de aftakas van het trekkende voertuig (540 25 toeren/min of 1000 toeren/min) de tandwieloverbrenging in de daarvoor geschikte stand wordt gezet.
Voorts kan volgens de uitvinding het eerste gestel, waarin de maaieenheid en de gewasbewerkings-inrichting zijn ondergebracht, voorzien zijn van een aan-30 drijving die wordt aangedreven vanaf het voertuig en door welke aandrijving enerzijds de maaieenheid wordt aangedreven en anderzijds de gewasbewerkingsinrichting. Daarbij kan volgens de uitvinding de gewasbewerkingsinrichting worden aangedreven via een breekpenkoppeling, welke breekpen-35 koppeling de aandrijving van de gewasbewerkingsinrichting kan uitschakelen wanneer deze bijvoorbeeld geblokkeerd wordt of wanneer de maaieenheid geblokkeerd wordt. Door op deze wijze de massatraagheden van enerzijds de gewasbewerkings- 8602866 6 * inrichting en anderzijds de maaieenheid in geval van een storing te ontkoppelen, zal in het algemeen minder schade worden toegebracht in geval van storing.
Volgens een kenmerk van de uitvinding kan de aan-5 drijving voorzien zijn van een zich boven de maaieenheid, dwars ten opzichte van de voortbewegingsrichting uitstrekkende hoofdaandrijfas voor het aandrijven van de maaieenheid, welke hoofdaandrijfas vanaf het voertuig wordt aangedreven, welke hoofdaandrijfas aan een uiteinde is voor-10 zien van een eerste flens waartegen een coaxiaal roterende tweede flens rust, welke tweede flens aandrijfbaar is verbonden met de gewasbewerkingsinrichting, en waarbij de eerste en de tweede flens onderling zijn gekoppeld door een breekpen. Daardoor kan volgens de uitvinding de eerste en de 15 tweede flens met de breekpen aan de zijkant van de inrichting toegankelijk zijn na het verwijderen van een afneembaar deksel.
Voorts kan volgens de uitvinding de gewasbewerkingsinrichting worden aangedreven via tandwielen, 20 waarvan althans twee tandwielen verwisselbaar zijn door andere tandwielen teneinde een gewijzigde draaisnelheid van de gewasbewerkingsinrichting te verkrijgen. Daarbij kunnen de verwisselbare tandwielen zich aan de zijkant van de inrichting bevinden en worden afgedekt door een afneembaar 25 deksel. Op deze wijze kan, afhankelijk van het soort gemaaide gewas en de conditie ervan een gewenste snelheid van de gewasbewerkingsinrichting worden ingesteld, zodat de slagbewerking op het gewas naar wens kan worden aangepast.
Voorts kan volgens de uitvinding een zich voor-30 waarts en zijwaarts van de inrichting uitstrekkende afscherming aanwezig zijn, die voorzien is van afschermkappen die opklapbaar zijn door scharnieren om een nabij de inrichting gelegen horizontale as, waarbij, althans aan de zijde van de inrichting waar de aandrijving zich bevindt, een zich zij-35 waarts uitstrekkende afschermkap verbonden is met een deel van de zich voorwaarts uitstrekkende afscherming, zodat bij het opklappen van de zich zijwaarts uitstrekkende afschermkap om een in hoofdzaak horizontaal, zich in de 8602866 7 ft voortbewegingsrichting uitstrekkende as, een deel van de afschermkap dat zich vóór de inrichting bevond, wordt neergeklapt. Wanneer dit deel van de afschermkap zich onder de aansluiting van de aandrijfas aan het gestel bevindt, waar-5 door het wegklappen van dat deel van de afschermkap in bovenwaartse richting onmogelijk is, kan op deze wijze het wegklappen in neerwaartse richting geschieden.
Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kan de maaieenheid voorzien zijn van een ondersteuningsbalk met 10 daarop roteerbaar aangebrachte, in hoofdzaak ovale maai-organen, elk voorzien van twee messen, waarbij naast elkaar gelegen maaiorganen in tegengestelde richting roteren, waarbij de buitenste maaiorganen tegengesteld roteren en wel van voren binnenwaarts naar achteren, en waarbij de buiten-15 afmeting van de maaieenheid, wanneer alle maaiorganen zodanig zijn gericht dat de lange as van de ovale schijf onder ongeveer 45e naar voren en opzij staat, vrijwel 3 meter is. Hierdoor is het transporteren van de inrichting op de openbare weg toegestaan, terwijl toch het werkbereik van 20 de machine aanzienlijk groter dan 3 meter is.
De uitvinding heeft voorts betrekking op een maai-machine, voorzien van een gestel dat een aandrijving omvat en van een ondersteuningsbalk met een aantal om in hoofdzaak opwaarts gerichte assen roteerbare maaiorganen en binnen de 25 ondersteuningsbalk aangebrachte aandrijfmiddelen voor de maaiorganen, waarbij de ondersteuningsbalk zich tijdens bedrijf in hoofdzaak dwars op de voortbewegingsrichting uitstrekt, welke inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de aandrijfmiddelen door de aandrijving 30 worden aangedreven nabij beide uiteinden van de ondersteuningsbalk. Daarbij kan volgens de uitvinding een hoofdaandrijfas zich boven de ondersteuningsbalk in het gestel uitstrekken, waarbij de hoofdaandrijfas nabij zijn uiteinde via tandwielen in hoofdzaak haaks op de hoofdaan-35 drijfas geplaatste aandrijfassen aandrijft, welke aandrijfassen verbonden zijn met de buitenste maaiorganen. Door op deze wijze de buitenste maaiorganen aan te drijven kunnen de aandrijfassen binnen de op deze buitenste maaiorganen aange- 8602866 8 brachte gewasgeleidingstrommels worden geplaatst.
Voorts kan volgens de uitvinding althans één buitenste maaiorgaan worden aangedreven via een aandrijfas die zich binnen een in hoofdzaak tromme1vormige gewas-5 geleider op dat maaiorgaan bevindt, welke aandrijfas is voorzien van twee, op afstand gelegen enkelvoudige kruiskoppelingen, waarbij de gewasgeleider is bevestigd aan het tussen de kruiskoppelingen gelegen deel van genoemde aandrijfas. Het begrip "trommel" moet in dit verband ruim 10 worden opgevat; deze kan een van een cilinder afwijkende vorm hebben en aan het oppervlak voorzien zijn van middelen die het gewas aangrijpen.
Voorts kan volgens de uitvinding de maaieenheid voorzien zijn van een ondersteuningsbalk die aan het gestel 15 is bevestigd via twee assen die elk zijn bevestigd aan een maaiorgaan en met dat maaiorgaan roteren, waarbij althans één as de maaiorganen aandrijft. Op deze wijze kan, althans bij voldoend stevige lagering van genoemde aandrijfassen, de ondersteuningsbalk met maaiorganen aan het gestel worden 20 bevestigd, zonder dat andere verbindingsdelen tussen de ondersteuningsbalk en het gestel, welke verbindingsdelen een storende werking op het gewas kunnen hebben, aanwezig behoeven te zijn. Volgens de uitvinding kunnen de twee assen aan de twee buitenste maaiorganen zijn bevestigd.
25 Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kunnen alle maaiorganen onderling zijn verbonden via een torsieas die zich in de ondersteuningsbalk bevindt en die zich over vrijwel de gehele lengte ervan uitstrekt, welke torsieas voor de aandrijving van elk maaiorgaan is voorzien 30 van een tandwiel dat zich onder het betreffende maaiorgaan in de ondersteuningsbalk bevindt. Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kan de torsieas een onronde dwarsdoorsnede hebben en kunnen de tandwielen voorzien zijn van een uitsparing met een overeenkomstige onronde vorm, zodat de 35 betreffende tandwielen passend en rotatie-vast op de torsieas kunnen worden aangebracht. Voorts kan volgens de uitvinding de torsieas door axiale verschuiving uit de ondersteuningsbalk worden verwijderd, waarbij genoemde 8602866 9 tandwielen in de ondersteuningsbalk achterblijven.
Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kan de ondersteuningsbalk zijn samengesteld uit in lengterichting van de ondersteuningsbalk tegen elkaar aan aange-5 brachte delen, waarvan althans een aantal aandrijfeenheden voor de maaiorganen bevatten. Daarbij kunnen volgens de uitvinding delen door middel van een door alle delen lopende trekstang worden bijeengehouden, waarbij, volgens een nader kenmerk van de uitvinding, de trekstang en de daarmee even-10 wijdig lopende torsieas, die zich door de delen van de ondersteuningsbalk uitstrekken, verwijderbaar zijn door verschuiving in lengterichting van de ondersteuningsbalk, zodat delen van de ondersteuningsbalk losneembaar en daardoor afzonderlijk vervangbaar zijn. Het is bij dit soort 15 inrichtingen van het grootste belang dat de inzetbaarheid niet wordt verminderd door uitgebreide reparaties. Op de beschreven wijze is het mogelijk om in geval van beschadigingen van delen van de maaieenheid losse delen ervan op een effectieve en snelle manier uit te wisselen.
20 Ter verduidelijking van de uitvinding zullen, onder verwijzing naar de tekening, enige uitvoerings-voorbeelden van de maalinrichting worden beschreven.
Figuur 1 toont een zijaanzicht van een maai- machine, 25 Figuur 2 toont een bovenaanzicht van de maai- machine volgens figuur 1,
Figuur 3 toont een achteraanzicht van de maai-machine volgens figuur 1,
Figuur 4 toont de aandrijving van een maaimachine, 30 Figuren 5 en 6 tonen een eerste uitvoerings- voorbeeld van de verbinding tussen een maaimachine en een trekkend voertuig,
Figuur 7 toont een gedeelte van de zwenkarm vólgens het uitvoeringsvoorbeeld van figuren 5 en 6, 35 Figuren 8 en 9 tonen een tweede uitvoerings- voorbeeld van de verbinding tussen een maaimachine en een trekkend voertuig,
Figuur 10 toont een zijaanzicht van de inrichting 8602866 10 volgens figuur 8,
Figuur 11 toont een uitvoeringsvoorbeeld van de aandrijving van een maaieenheid,
Figuren 12 en 13 tonen nadere details van het 5 uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 11,
Figuur 14 toont een ander uitvoeringsvoorbeeld van de aandrijving van een maaieenheid, en
Figuur 15 toont een nader detail van het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 14.
10 In de verschillende figuren, die de inrichting slechts schetsmatig weergeven, zijn overeenkomstige onderdelen met gelijke verwijzingscijfers aangegeven.
Figuur 1 toont een maaimachine in zijaanzicht, welke maaimachine is voorzien van een zwenkarm 1 waarmee de 15 maaimachine verbonden kan zijn met een trekkend voertuig. Via scharnier 2 is de zwenkarm 1 verbonden met het tweede gestel 3 dat verrijdbaar is ondersteund door middel van wielen 4 die door middel van scharnieren 5 zwenkbaar zijn verbonden met het tweede gestel 3. Het zwenken van elk van 20 de wielen 4 ten opzichte van het tweede gestel 3 wordt tot stand gebracht door middel van de hydraulische cilinder 6, waarvan de lengte kan worden ingesteld door middel van vloeistoftoevoer en -afvoer door leiding 7. De hydraulische vloeistof wordt vanaf het trekkende voertuig aangeleverd via 25 leiding 8 waarna het een stroomverdeler 9 (flow-divider) passeert, welke stroomverdeler 9 elk van de hydraulische cilinders 6 van gelijke hoeveelheden vloeistof voorziet, zodat de wielen 4 in gelijke mate ten opzichte van het tweede gestel 3 worden gezwenkt. Dit is met name van belang 30 wanneer het trekkende voertuig zich niet recht voor de maaimachine bevindt, waardoor de gewichtsverdeling van de maaimachine over de twee wielen 4 niet gelijkmatig is.
Het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 1, 2 en 3 is voorts voorzien van een ondersteuningsbalk 10 met 35 maaiorganen 11. De maaiorganen 11 zijn schijf vormig en aan de buitenomtrek voorzien van messen 12 en kunnen om opwaarts gerichte assen roteren. De aandrijving van de maaiorganen 11 bevindt zich in de ondersteuningsbalk 10. De twee buitenste 8602866 11 maaiorganen zijn voorzien van trommelvormige gewasgeleiders 13, die met het maaiorgaan roteren.
De ondersteuningsbalk 10 is door middel van armen 14 verbonden met het eerste gestel 15. Dit eerste gestel 15 5 waarin zowel de maaieenheid is bevestigd als de nog te beschrijven gewasbewerkingsinrichting 25, is beweegbaar verbonden met het tweede gestel 3 door middel van twee onderste zwenkorganen 16 en één bovenste zwenkorgaan 17. Deze zwenkorganen 16, 17 zijn zowel aan het eerste gestel 15 10 als aan het tweede gestel 3 scharnierbaar aangebracht. Daarbij verlopen de onderste zwenkorganen 16 vanaf het tweede gestel 3 schuin naar boven en naar voren naar het eerste gestel 15. Hierdoor zal de onderlinge beweging van het eerste gestel 15 ten opzichte van het tweede gestel 3 15 zodanig zijn, dat althans het onderste gedeelte van het eerste gestel 15 bij het naar boven bewegen tevens naar achteren beweegt ten opzichte van het tweede gestel 3. Het bovenste zwenkorgaan 17 is in lengte instelbaar en kan aan het eerste gestel 15 door middel van verschillende, boven 20 elkaar gelegen bevestigingspunten 18 worden vastgezet. Door wijziging van de lengte van het bovenste zwenkorgaan 17 kan de stand van het eerste gestel 15 ten opzichte van het tweede gestel 3 worden gewijzigd, en door het bovenste zwenkorgaan 17 te koppelen aan een hoger of lager gelegen 25 bevestigingspunt 18 van het eerste gestel 15 kan de onderlinge beweging van de twee gestellen 3, 15 enigszins worden gewijzigd.
In het eerste gestel 15 bevindt zich binnen de holle pijp 19 (figuur 2) de hoofdaandrijfas 53 (figuur 4) 30 met nabij het ene uiteinde de tandwielkast 20 en nabij het andere uiteinde de tandwielkast 21. Binnen tandwielkast 20 wordt de van het trekkende voertuig komende aandrijfas 22 verbonden met de in de holle pijp 19 gelegen hoofdaandrijfas. De aandrijving zal nog nader worden toegelicht aan 35 de hand van figuur 4.
Het in het eerste gestel 15 ondergebrachte gewas-bewerkingsorgaan 25 bestaat in hoofdzaak uit een zich horizontaal uitstrekkende buis 26 waaraan slagorganen 27 zijn 8602866 12 bevestigd.· In figuur 3 zijn slechts enkele van deze slag-organen 27 weergegeven. De buis 26 met de slagorganen 27 kan om zijn lengteas roteren en wel zodanig dat de voorzijde zich naar boven begeeft. Het door de maaieenheid gemaaide 5 gewas wordt daardoor aangegrepen door de slagorganen 27 die het gewas naar boven en naar achterenafvoeren, waarbij een gunstige bewerking door de slagorganen 27 op het gewas wordt uitgeoefend.
Teneinde het door de gewasbewerkingsinrichting 25 10 naar achteren verplaatste gewas in een zwad met een kleinere breedte dan die van de maaimachine bijeen te brengen, zijn twee zwadborden 28 aanwezig, die in het tweede gestel 3 zijn aangebracht. De zwadborden 28 zijn om verticale assen 29 (figuur 2) zwenkbaar in het tweede gestel 3 bevestigd. De 15 hoek die het zwadbord 28 met het tweede gestel 3 maakt kan worden ingesteld door de stang 30 op verschillende plaatsen met het tweede gestel 3 te verbinden. Daartoe zijn een aantal gaten 31 aangebracht.
Zoals uit de figuren 2 en 3 blijkt, zijn de zwad-20 borden 28 voorzien van een in hoofdzaak verticaal gedeelte en een schuin naar beneden, naar voren gebogen gedeelte, waardoor het door de gewasbewerkingsinrichting 25 naar achteren geworpen gewas op optimale wijze naar het te vormen zwad wordt geleid.
25 De ophanging van het eerste gestel 15 in het tweede gestel 3 zal worden toegelicht aan de hand van figuur 3. Aan het tweede gestel 3 is aan weerskanten een kantel-element 35 scharnierbaar om een as 36 die zich in hoofdzaak horizontaal en in de voortbewegingsrichting van de 30 inrichting uitstrekt. Tussen kantelelement 35 en de op het tweede gestel 3 aangebrachte steun 37 is een trekveer 38 aangebracht, die de kracht, die trekorgaan 39 op het kantelelement 35 uitoefent, compenseert. Trekorgaan 39, dat enerzijds aan het kantelelement 35 is bevestigd, is ander-35 zijds scharnierbaar verbonden met het eerste gestel 15. Op deze wijze wordt de zijwaarts gerichte kracht die trekveer 38 uitoefent, omgezet in een naar boven gerichte kracht op het eerste gestel 15. De plaatsen van aangrijping van de 8602866 13 trekveer 38 en trekorgaan 39 op het kantelelement 35 zijn zodanig dat bij het uittrekken van trekveer 38, waarbij de door die veer uitgeoefende kracht toeneemt, de opwaartse kracht op het eerste gestel 15 niet evenredig toeneemt. Dit 5 is het gevolg van het toepassen van kantelelement 35, dat de door de trekveer 38 uitgeoefende kracht omzet in een koppel en vervolgens dit koppel omzet in een trekkracht in trekorgaan 39. Doordat bij het roteren van kantelelement 35 beide armen van deze koppels wijzigen, wijzigt tevens de 10 kracht, teneinde de koppels gelijk te houden. Het kantelelement 35 is nu zodanig uitgevoerd dat bij het uittrekken van trekveer 38, waarbij de trekkracht toeneemt, de bijbehorende armen van het daardoor op het kantelelement 35 uitgeoefend koppel af neemt, dan wel de arm van het koppel 15 waarmee het kantelelement 35 een kracht uitoefent op het eerste gestel 15 toeneemt. In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 3 wordt dit tot stand gebracht doordat de hoek tussen de lijnen die het scharnierpunt 36 met elk van de aangrijpingspunten van respectievelijke trekveer 38 en 20 het trekorgaan 39 met elkaar maken kleiner is dan 90° (rechts in figuur 3 is dit met de letter A aangegeven).
Uit de figuren 2 en 3 blijkt voorts dat beide wielen 4 enigszins scheef staan ten opzichte van de voort-bewegingsrichting van de maaimachine. Deze scheefstelling 25 van de wielen 4 heeft tot gevolg dat de maaimachine rechtuit rijdt, wanneer het trekkende voertuig niet recht voor, doch schuin voor de maaimachine rijdt, in het getekende uitvoeringsvoorbeeld links voor de maaimachine.
Het in de figuren 1, 2 en 3 weergegeven 30 uitvoeringsvoorbeeld is voorts voorzien van opklapbare schermkappen 40, 41 en 42. De afschermkap 42 strekt zich aan de voorzijde van de maaimachine uit, de afschermkap 41 aan de rechterzijde en de afschermkap 40 aan de linkerzijde van de maaimachine. De afschermkappen bestaan uit een metalen 35 raamwerk waarover een geplastificeerd zeildoek of enig ander flexibel materiaal is aangebracht, welk materiaal rondom naar beneden hangt. Teneinde de toegankelijkheid van de maaieenheid te vergroten zijn de afschermkappen 40, 41, 42 8602866 14 opklapbaar en wel om een in hoofdzaak horizontale, nabij de maaimachine gelegen as. Dit opklappen is rechts in figuur 3 met pijl 43 aangegeven, terwijl in figuur 1 de opgeklapte toestand met streeplijnen is weergegeven. Zoals met name uit 5 figuur 2 blijkt, is afschermkap 42 aan de voorzijde van de inrichting aanzienlijk korter dan de breedte van de maai-eenheid. Naast afschermkap 42, aan de voorzijde van de maaimachine wordt afscherming verzorgd door de afscherm-kappen 40 en 41, die daartoe aan de voorzijde in binnen-10 waartse richting zijn verlengd. Deze verlenging, in figuur 2 aangegeven met verwijzingscijfer 44, wordt naar beneden verplaatst bij het naar boven klappen van het zijwaarts uitstrekkende deel van de beschermkappen 40 en 41. Dit is met name van belang omdat aan de linkerzijde van de maai-15 machine deel 44 van de afschermkap 40 zich direct onder de aandrijfas 22 bevindt, zodat naar boven wegklappen niet mogelijk is.
In figuur 2 is voorts een hydraulische cilinder 45 weergegeven die enerzijds aan zwenkarm 1 scharnierbaar is 20 bevestigd en anderzijds aan het tweede gestel 3. Door de lengte van de hydraulische cilinder 45 te besturen kan de zwenkhoek van zwenkarm 1 ten opzichte van de maaimachine worden ingesteld. In de transportstand, wanneer het trekkende voertuig zich ongeveer recht voor de maaimachine bevindt, 25 zal de cilinder 45 geheel zijn ingetrokken, waarbij het borgelement 46, bestaande uit een veerbelaste, roteerbare haak, in uitsparing 47 nabij het einde van de zuigerstang van cilinder 45 valt. Op deze wijze wordt de zwenkarm in de transportstand mechanisch geblokkeerd. Deze blokkering is op 30 te heffen door vanuit het trekkende voertuig aan het touw 48 te trekken, waarmee het borgelement 46 uit uitsparing 47 wordt gezwenkt, waarna door middel van bediening van de hydraulische cilinder 45 de gewenste hoekstand van de zwenkarm 1 kan worden ingesteld.
35 Aan de hand van figuur 4 zal de aandrijving van de maaimachine volgens figuren 1, 2 en 3 nu nader worden toegelicht. Figuur 4 toont schematisch een ingaande as 50 die verbonden is met het conische tandwiel 51 in de tandwielkast 8602866 15 20. De ingaande as 50 kan worden aangesloten op de aandrijfas 22 die in de figuren 1 en 2 is weergegeven. Het conische tandwiel 51 is in aangrijping met het conische tandwiel 52 dat vast verbonden is met de hoofdaandrijfas 5 bestaande uit de delen 53 en 54. Deel 53 van de hoofdaandrijfas 53, 54 reikt tot in de tandwielkast 21 en is daarin vast verbonden met het conische tandwiel 55 dat in aangrijping is met het conische tandwiel 56 dat verbonden is met een aandrijfas waarvan het andere uiteinde verbonden is met 10 het buitenste maaiorgaan 11, nabij een uiteinde van onder-steuningsbalk 10. Via hoofdaandrijfas 53, 54 wordt derhalve dit buitenste maaiorgaan 11 aangedreven. Het andere buitenste maaiorgaan 11 (nabij het andere uiteinde van onder-steuningsbalk 10) wordt aangedreven via het conische 15 tandwiel 57, dat zich vast op het deel 54 van de aandrijfas 53, 54 bevindt, en dat in aangrijping is met het conische tandwiel 58 van een aandrijfas die verbonden is met dat andere buitenste maaiorgaan 11. De twee tandwielkasten 20 en 21 worden onderling verbonden door de holle pijp 19 waar-20 binnen zich deel 53 van de hoofdaandrijfas bevindt en welke holle pijp 19 deel uitmaakt van het eerste gestel 15. Het zal duidelijk zijn dat door rotatie van de ingaande as 50 de twee buitenste maaiorganen 11 worden aangedreven.
Deel 54 van de hoofdaandrijfas 53, 54 strekt zich 25 verder zijwaarts uit en is aan het uiteinde voorzien van een vast erop aangebrachte flens 61 waartegen een flens 62 rust die verbonden is met een coaxiaal om deel 54 van de hoofdaandrijfas aangebrachte huls 63. De huls 63 is roteerbaar om deel 54 van de hoofdaandrijfas, welke rotatie wordt geblok-30 keerd door breekpen 64, die de twee flenzen 61, 62 onderling verbindt. De huls 63 is voorts voorzien van een tandwiel 65, dat in aangrijping is met tandwiel 66 dat op zijn beurt in aangrijping is met tandwiel 67. Het tandwiel 67 is verbonden aan een as 68 waarop een tandwiel 69 is geplaatst. Het 35 tandwiel 69 is in aangrijping met een tandwiel 70, dat op een as 71 is geplaatst. Op de as 71 is tandwiel 72 vast aangebracht, welk tandwiel 72 in aangrijping is met tandwiel 73, dat vast is aangebracht op as 74 die verbonden is met 8602866 s 16 het gewasbewerkingsorgaan 25, waarvan de buis 26 in figuur 4 is weergegeven.
Het zal duidelijk zijn dat door rotatie van de ingaande as 50 naast de maaieenheid tevens het gewas-5 bewerkingsorgaan 25 wordt aangedreven, en wel via breekpen 64 en het tandwielenstel 69, 70. De breekpen 64 dient als beveiliging tegen te grote krachten op de aandrijving, welke krachten zowel kunnen worden veroorzaakt door het blokkeren van ingaande as 50 of de maaieenheid enerzijds of het 10 blokkeren van de gewasbewerkingsinrichting 25 anderzijds. Door de relatief grote massa-traagheid van beide delen van de maaimachine zal bij het blokkeren van één van deze delen, door het breken van de breekpen, het andere deel daarvan ontkoppeld worden. Na het breken van de breekpen 64 kan deze 15 vervangen worden doordat het deksel 75, dat zich aan de zijkant van de maaimachine bevindt, kan worden verwijderd, waarna een nieuwe breekpen kan worden aangebracht.
De maaimachine is voorts aan de zijkant voorzien van het afneembare deksel 76, waarachter zich het tand-20 wielenstel 69, 70 bevindt. Na het verwijderen van het deksel 76 kunnen beide tandwielen van hun respectieve assen 68, 71 worden verwijderd en worden vervangen door tandwielen met een andere overbrengingsverhouding of onderling worden ver-wisseld, waardoor de overbrengingsverhouding wijzigt. Op 25 deze wijze is het mogelijk om de overbrengingsverhouding tussen de ingaande as 50 en de gewasbewerkingsinrichting 25 te wijzigen, waardoor het toerental van de gewasbewerkingsinrichting 25 kan worden aangepast aan de gewenste bewerking van het gewas.
30 De figuren 5, 6 en 7 tonen een uitvoeringsvoor beeld van een zwenkas waarmee de maalinrichting verbonden kan zijn met een trekkend voertuig. Figuur 5 toont de positie van het trekkende voertuig 80 ten opzichte van de maaimachine tijdens bedrijf. De maaimachine bevindt zich 35 daarbij schuin achter het trekkende voertuig 80. De maaimachine is voorzien van de zwenkarm 1 welke, zoals beschreven, door middel van de hydraulische cilinder 45 in de gewenste stand ten opzichte van de maaimachine kan worden 8602866 17 gefixeerd. Aan de zwenkarm 1 is een dwarsbalk 81 bevestigd, welke dwarsbalk 81 zich tijdens bedrijf ongeveer loodrecht op de voortbewegingsrichting uitstrekt. Aan de dwarsbalk 81 is een drijfriemoverbrenging 83 bevestigd, waarvan de 5 hartlijnen 84 en 85 van de drijfriemschijven zijn weergegeven. De secundaire drijfriemschijf van de drijfriemoverbrenging 83 is verbonden via universele koppeling 86 met de aandrijfas 22 die via universele koppeling 87 is verbonden met de ingaande as 50 van de aandrijving van de maai-10 machine. De primaire drijfriemschijf van de drijf riemoverbrenging 83 is verbonden met de af takas van het trekkende voertuig 80, welke verbinding in de figuren niet nader is weergegeven.
In figuur 6 is de maaimachine in de transportstand 15 weergegeven, dat wil zeggen, dat het trekkende voertuig 80 zich ongeveer recht voor de maaimachine bevindt. Daarbij is de hydraulische cilinder 45 in de kortste positie gebracht. In figuur 6 is voorts aangegeven dat elk van de ovale maai-schijven 11 onder een hoek van 45° schuin naar voren kan 20 worden geplaatst, teneinde te bereiken dat de buitenste maaischijven of de daaraan bevestigde messen 12 niet buiten de breedte van de maaimachine uitsteken, zodat de breedte van de maaimachine wordt beperkt tot de breedte die is toegestaan voor het vervoeren op de openbare weg. Door het 25 toepassen van ovale maaiorganen kan de werkbreedte van de maaimachine aanzienlijk breder zijn dan deze wettelijk toe-gestane transportbreedte, welke breedte in figuur 6 is aangegeven met de letter A. Zo kan de toegestane transportbreedte ongeveer (figuur 6) 3 meter zijn, terwijl de 30 werkbreedte van B (figuur 5) van diezelfde inrichting bijvoorbeeld 3,16 meter kan bedragen. Uiteraard is daarbij van belang dat eventuele schermkappen die zich boven de maaiorganen uitstrekken, althans voor zover zij zich zijwaarts uitstrekken, kunnen worden weggeklapt.
35 Figuur 7 toont de drijfriemoverbrenging in meer detail, waarbij de primaire drijfriemschijf 88 en de secundaire drijfriemschijf 89 met streeplijnen zijn aangegeven. Voorts is aangegeven dat het aan het trekkende voertuig te 8602866 18 bevestigen oog 90 verplaatst kan worden ten opzichte van buis 91 en daarin in een aantal posities gefixeerd kan worden door middel van bouten 92. Voorts is in figuur 7 in bovenaanzicht een ondersteuning 93 weergegeven, die onder de 5 zwenkarm 1 van de -maaimachine kan worden geplaatst wanneer deze wordt afgekoppeld van het trekkende voertuig 80.
Figuren 8, 9 en 10 tonen een tweede uit- voeringsvoorbeeld van de wijze waarop de maaimachine kan worden gekoppeld met een trekkend voertuig. Figuur 9 toont 10 de wijze waarop de zwenkarm is verbonden met de maaimachine, waarbij het gedeelte 100 van de zwenkarm scharnierbaar om de as 101 aan het tweede gestel 3 van de maaimachine is bevestigd. In figuur 9 is het gedeelte 100 van de zwenkarm ongeveer in de bedrijfspositie weergegeven, waarbij dit gedeelte 15 100 van de zwenkarm ongeveer evenwijdig loopt met de ingaan de as 50 voor het aandrijven van de maaimachine. Aan het andere uiteinde van het gedeelte 100 van de zwenkarm is een dwarsbalk 102 (figuur 8) aangebracht, met nabij elk der uiteinden een scharnierende verbinding respectievelijk 103 20 en 104 met respectievelijk verbindingsbalk 105 en verbin-dingsstang 106 met onderling ongeveer gelijke lengten. De andere uiteinden van de verbindingsbalk 105 en de verbin-dingsstang 106 zijn scharnierbaar verbonden met dwarsbalk 107 en wel door middel van scharnierende verbindingen 108 en 25 109 nabij de uiteinden van de dwarsbalk 107, welke dwarsbalk door middel van verbindingselementen 110 en 111 vast verbonden is met het trekkende voertuig.
Het zal duidelijk zijn dat de projecties op een horizontaal vlak van de scharnierende verbindingen 103, 104, 30 108 en 109 een vervormbare vierhoek vormen, zoals weerge geven in figuur 8, waarvan twee tegenover elkaar gelegen zijden, corresponderend met de dwarsbalken 102 en 107, onderling gelijk en onveranderlijk van lengte zijn, terwijl bovendien de diagonalen, corresponderend met de verbin-35 dingsbalk 105 en de verbindingsstang 106, onderling gelijk en onveranderlijk van lengte zijn. Met streeplijnen is in figuur 8 weergegeven hoe dwarsbalk 107 zich ten opzichte van de dwarsbalk 102 kan verplaatsen door vervorming van genoem- 8602866 19 de vierhoek. Op deze wijze wordt een scharnierende verbinding tussen het trekkende voertpig en de maaimachine verkregen, die specifieke voordelen heeft zoals nader zal worden toegelicht.
5 Figuur 10 toont een zijaanzicht van hetgeen in figuur 8 is weergegeven. De verbinding van de verbin-dingsbalk 105 met elk van de dwarsbalken 102, 107 is zodanig dat de verbindingsbalk 105 slechts in één vlak ten opzichte van elk van de dwarsbalken 102, 107 kan zwenken. Daarentegen 10 laten de scharnierende verbindingen 104 en 109 van verbin-dingsstang 106 meer bewegingsvrijheid toe, zodat via de zwenkarm over te brengen momenten via de verbindingsbalk 105 worden doorgegeven. De zwenkarm is tevens voorzien van aandrijfassen voor het aandrijven van de maaimachine vanaf het 15 trekkende voertuig, waartoe de aandrijfas 22 via een niet weergegeven universele koppeling kan worden verbonden met de ingaande as 50 van de maaimachine, terwijl de aandrijfas 22 aan het andere uiteinde via universele koppeling 113 verbonden is met de aandrijfas 114, welke via universele koppeling 20 115 verbonden is met uitgaande as 116 van tandwielkast 117.
De tandwielkast 117 is voorts voorzien van de ingaande as 118 die door middel van niet weergegeven middelen kan worden gekoppeld aan de aftakas van het trekkende voertuig.
Door toepassing van de beschreven constructie 25 wordt bereikt dat het schijnbare scharnierpunt tussen het trekkende voertuig en de zwenkarm naar de maaimachine op enige afstand achter het trekkende voertuig is gelegen, hetgeen gunstig is bij het nemen van een bocht tijdens het maaien, terwijl voorts de twee universele koppelingen 113, 30 115 elk ongeveer de helft van de hoek tussen het trekkende voertuig en de zwenkarm voor hun rekening nemen, zodat de aandrijving ook met een relatief grote hoek kan plaatsvinden. Bovendien wordt bereikt dat tijdens het zwenken van de zwenkarm ten opzichte van het trekkende voertuig de 35 lengte van de aandrijfas 114 vrijwel niet behoeft te worden aangepast, dit met name wanneer het middelpunt van de universele koppelingen 113, 115 ongeveer op de middellood- lijnen van de constante zijden van de vervormbare vierhoek 8602866 20 103, 104, 108, 109 zijn gelegen en wel op enige afstand buiten deze vierhoek.
De aandrijving is tevens voorzien van een tandwielkast 117 die voorzien is van een ingaande as 118 en een 5 uitgaande as 116; Deze tandwielkast heeft een over-brengingsverhouding van ongeveer 1,36 : 1, waardoor bij een aftakastoerental van 1000 toeren per minuut de rotatie-snelheid van de aandrijfas 114 en 22 ongeveer 735 toeren per minuut is. De tandwielkast 117 is door middel van bouten 119 10 op het verbindingselement 110 bevestigd. Indien de maalinrichting wordt getrokken door een trekkend voertuig waarvan het toerental van de af takas 540 toeren per minuut is, kan de tandwielkast 117 worden omgekeerd, dat wil zeggen in omgekeerde stand op het verbindingselement 110 worden 15 vastgezet, zodat de uitgaande as 116 in de ingaande as 118 onderling worden verwisseld, waardoor de overbrengings-verhouding 0,735 : 1 wordt. Bij een af takastoerental van 540 toeren per minuut geeft dit eveneens een toerental van ongeveer 735 toeren per minuut van de aandrijfassen 114 en 20 22. Op deze wijze kan de maaimachine op eenvoudige wijze worden aangepast aan het trekkende voertuig, terwijl de rotatiesnelheid van de aandrijving aan de zwenkarm niet wijzigt, hetgeen gunstig is voor het bereiken van een optimale constructie.
25 De figuren 11, 12 en 13 tonen een uitvoeringsvorm van de maaimachine, waarbij de buitenste maaiorganen 121, 122 worden aangedreven. Deze buitenste maaiorganen 121, 122 zijn aangebracht op een ondersteuningsbalk 10, evenals de overige maaiorganen 11. De ondersteuningsbalk 10 is opge- 30 bouwd uit een aantal naast elkaar gelegen delen 123, 124, waarbij elk deel 12 3 tandwielen bevat voor het aandrijven van het op dat deel 123 gemonteerde maaiorgaan 11. De delen 123 zijn voorts aan de onderzijde voorzien van een over de grond beweegbaar glijorgaan 125. De samenstellende delen 35 123, 124 van de ondersteuningsbalk worden bijeengehouden door middel van een trekstang 127 (figuur 12) die aan beide uiteinden van schroefdraad is voorzien, zodat door het aandraaien van op de uiteinden geplaatste moeren een samen- 8602866 21 drukkende kracht op de delen 123, 124 wordt uitgeoefend. Evenwijdig aan de trekstang 127 bevindt zich in de onder-steuningsbalk 10 een torsieas 128 (figuur 12) waarvan in het uitvoeringsvoorbeeld de dwarsdoorsnede vierkant is. Binnen 5 elk van de delen 123 van de ondersteuningsbalk reikt deze torsieas 128 door een tandwiel dat voorzien is van een overeenkomstige, vierkante uitsparing, zodat bij het roteren van de torsieas via deze tandwielen alle maaiorganen worden aangedreven.
10 Het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 11 en 12 is voorzien van een gestel 129 waarvan de holle buis 19 onderdeel is, binnen welke holle buis zich een hoofdaandrijfas 53 bevindt. Deze hoofdaandrijfas 53 is voorzien van een tandwiel 130 voor het aandrijven van de hoofd-15 aandrijfas 53. Nabij elk der uiteinden is de hoofdaandrijfas 53 voorzien van een conisch tandwiel 131, 132 waarmee de conische tandwielen 133, 134 van de respectieve aandrijf assen 135 en 136 worden aangedreven. De aandrijfassen 135, 136 zijn elk voorzien van twee universele koppelingen 137, 20 138, 139, 140, en drijven via deze koppelingen beide buiten ste maaiorganen 121, 122 aan. Omdat deze beide buitenste maaiorganen 121, 122, evenals alle andere maaiorganen 11, onderling aandrijfbaar zijn verbonden door middel van een torsieas 128, worden alle maaiorganen aangedreven bij 25 rotatie van de hoofdaandrijfas 53. Het van beide zijden aandrijven van de onderling verbonden reeks maaiorganen is mogelijk door toepassing van de torsieas 128, waardoor een verende aandrijving tussen elk van de maaiorganen is verkregen. Hierdoor vindt een optimale krachtsverdeling 30 tussen de aandrijvingen aan beide zijden plaats.
Figuur 12 toont in meer detail de wijze waarop de aandrijfas 136 enerzijds is bevestigd aan het maaiorgaan 122 en anderzijds is voorzien van een conisch tandwiel 134 teneinde te worden aangedreven. De aandrijfas 136 bestaat 35 uit drie gedeelten, onderling gekoppeld door universele koppelingen 139, 140, in het weergegeven voorbeeld enkel voudige kruiskoppelingen. Teneinde het gemaaide gewas enigszins te geleiden is op het tussen de kruiskoppelingen 8602869 22 gelegen gedeelte van de aandrijfas 136 een trommelvormig orgaan 141 gemonteerd. Nabij de onderzijde sluit het trommelvormig orgaan 141 aan op een aan het maaiorgaan 122 bevestigde rand 142, terwijl het trommelvormig orgaan 141 5 nabij de bovenzijde aansluit op een stationair aan het gestel 129 bevestigd deel 143.
In figuur 11 is aan het gestel 129 van de maateenheid een bok 145 bevestigd, waarmee de maateenheid kan worden verbonden met een voertuig. De weergegeven maai-10 eenheid kan echter ook.worden ondergebracht in de maai-machine, zoals in de vorige figuren is weergegeven.
De figuren 14 en 15 tonen een ander uit-voeringsvoorbeeld, welk uitvoeringsvoorbeeld afwijkt van hetgeen is weergegeven in de figuren 11 en 12 doordat de 15 aandrijfassen 135, 136 niet voorzien zijn van universele koppelingen, terwijl het gestel 129.niet voorziet in een verbinding tussen de ondersteuningsbalk 10 en het bovenliggende gestel. Deze verbinding wordt tot stand gebracht door de aandrijfassen 135, 136, die enerzijds zijn gelagerd 20 in het bovenliggende gesteldeel, welke lagering in figuur 15 is aangegeven met het verwijzingscijfer 146, en anderzijds star zijn verbonden met de buitenste maaiorganen 121, 122.
Een belangrijk voordeel van een dergelijke constructie is dat het zogenaamde stropen van het gewas, dat wil zeggen het 25 opeenhopen van gewas tegen stationaire gesteldelen, wordt vermeden. Ook het in de figuren 14 en 15 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld kan door middel van een bok 145 verbonden worden met een voertuig, dan wel worden ondergebracht in een maaimachine zoals bijvoorbeeld aan de hand van de figuren 1, 30 2 en 3 is beschreven.
De uitvinding is niet beperkt tot hetgeen beschreven is in de beschrijving en de conclusies, doch omvat tevens elke combinatie van maatregelen die zijn weergegeven in de beschrijving en de tekeningen.
8602866

Claims (40)

1. Naaimachine, voorzien van een eerste gestel met een daarin ondergebrachte maaieenheid met een ondersteu-ningsbalk en een aantal om in hoofdzaak opwaarts gerichte assen roteerbare maaiorganen en binnen de ondersteuningsbalk 5 aangebrachte aandrijfmiddelen voor de maaiorganen, waarbij de ondersteuningsbalk zich tijdens bedrijf in hoofdzaak dwars op de voortbewegingsrichting uitstrekt, welk eerste gestel voorts is voorzien van een om een in hoofdzaak horizontale as roteerbaar bewerkingsorgaan dat zich over een 10 groot deel van de breedte van de maaieenheid uitstrekt, met het kenmerk, dat het eerste gestel beweegbaar is opgehangen in een tweede gestel dat met een voertuig is verbonden, waarbij op het eerste gestel een bovenwaarts gerichte kracht wordt uitgeoefend door een veer die enerzijds aan één van de 15 gestellen is bevestigd en anderzijds verbonden is met een aan dat gestel roteerbaar bevestigd kantelelement, waaraan tevens een met het andere gestel verbonden trekorgaan is bevestigd en wel zodanig dat bij het spannen/ontspannen van de veer, een ongeveer gelijkblijvende bovenwaartse kracht op 20 het eerste gestel wordt uitgeoefend.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het kantelelement aan het tweede gestel roteerbaar is verbonden.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het 25 kenmerk, dat de veer een schroefveer is.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de schroefveer een trekveer is.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan het tweede gestel zwadgeleiders 30 zijn bevestigd die zich achter het gewasbewerkingsorgaan bevinden en achterwaarts en met een instelbare hoek naar elkaar gericht zijn.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de gewasgeleider in hoofdzaak bestaat uit een vrijwel 35 verticaal deel en een schuin neerwaarts gericht deel.
7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 8602866 met het kenmerk, dat het tweede gestel is voorzien van twee op de grond rijdende wielen, waarbij elk wiel door middel van een hydraulische cilinder ten opzichte van het tweede gestel naar beneden kan worden verplaatst en waarbij tussen 5 een voor beide cilinders gemeenschappelijke hydraulische toevoerleiding en de cilinders een stroomverdeler is aangebracht die aan beide cilinders vrijwel gelijke hoeveelheden hydraulische vloeistof toevoert, onafhankelijk van de druk in elk van de cilinders.
8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het eerste gestel met het tweede gestel is verbonden door een aantal zwenkorganen die zowel aan het eerste gestel als aan het tweede gestel scharnierbaar zijn bevestigd, waarbij althans een onderste zwenkorgaan vanaf 15 het tweede gestel naar voren en schuin naar boven is aangebracht.
9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat althans een bovengelegen zwenkorgaan in lengte instelbaar is.
10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de helling van althans een bovengelegen zwenkorgaan instelbaar is, doordat voor dat zwenkorgaan meerdere bevestigingsplaatsen in het eerste en/of tweede gestel boven elkaar zijn aangebracht.
11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het tweede gestel is voorzien van op de grond rijdende wielen en dat het tweede gestel door middel van een zwenkarm met het voertuig is verbonden, waarbij de hoek, in een horizontaal vlak geprojecteerd, die de zwenkarm 30 met het tweede gestel maakt instelbaar is door middel van een hydraulische cilinder die enerzijds aan de zwenkarm en anderzijds aan het tweede gestel is bevestigd.
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de zwenkarm zwenkbaar is naar een transportstand, waar-35 bij het van het tweede gestel afgelegen einde van de zwenkarm ongeveer recht voor het tweede gestel ligt en waarbij de hydraulische cilinder mechanisch kan worden geblokkeerd door middel van een vanaf het voertuig, via een 8602866 touw bedienbaar borgelement.
13. Maaimachine, voorzien van een rijdend gestel dat door middel van een zwenkarm aan een trekkend voertuig kan worden gekoppeld, waarbij het gestel zich tijdens bedrijf 5 achter en zijwaarts van het voertuig bevindt, welke zwenkarm is voorzien van aandrijfmiddelen.
14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat aan de zwenkarm een drijfriemoverbrenging is bevestigd die in een in hoofdzaak horizontaal vlak is gelegen dat 10 tijdens bedrijf in hoofdzaak dwars op de voortbewegings-richting staat, van welke drijfriemoverbrenging het ingaande drijfwiel via een tussenas is verbonden met een lagering aan het van het gestel afgekeerde einde van de zwenkarm, terwijl het uitgaande drijfwiel via een tussenas is verbonden met 15 een lagering op of nabij het gestel.
15. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de zwenkarm is voorzien van twee ten opzichte van elkaar beweegbare delen die onderling zijn verbonden door scharnieren met in hoofdzaak verticale assen, waarbij de projec- 20 tie van vier scharnieren op een horizontaal vlak de hoekpunten vormen van een vierhoek met onderling gelijke diagonalen, welke vierhoek vervormbaar is bij gelijkblijvende diagonalen en twee onderling gelijke en gelijkblijvende, tegenover elkaar liggende zijden, waarbij de aandrijf-25 middelen twee universele koppelingen omvat die op zodanige plaats zijn aangebracht dat hun projecties op genoemd vlak, respectievelijk nabij de middens van genoemde zijden zijn gelegen.
16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, 30 dat de projecties van de middens van de universele koppelingen in hoofdzaak op de middelloodlijnen van genoemde zijden liggen en wel elk buiten de projectie van de vierhoek.
17. Inrichting volgens conclusie 15 of 16, met het 35 kenmerk, dat de zwenkarm is voorzien van een aan het gestel, om een verticale as scharnierbaar gedeelte dat aan het van het gestel afgekeerde einde voorzien is van een zich in dwarsrichting uitstrekkend deel, nabij de uiteinden waarvan 8602866 twee scharnieren zijn gelegen waarvan de projecties op een horizontaal vlak twee, op vaste afstand van elkaar gelegen hoekpunten van de vierhoek vormen, welke zwenkarm voorts voorzien is van een aan het trekkende voertuig te bevestigen 5 gedeelte dat eveneens voorzien is van een zich in dwars-richting uitstrekkend deel, nabij de uiteinden waarvan twee scharnieren zijn gelegen waarvan de projecties op genoemd horizontaal vlak de twee andere, op vaste afstand van elkaar gelegen hoekpunten van genoemde vierhoek vormen, waarbij 10 twee kruiselings tegenover elkaar gelegen scharnieren onderling zijn verbonden door een verbindingsbalk die slechts in één vlak kan zwenken ten opzichte van elk van genoemde gedeelten van de zwenkarm en waarbij de twee andere scharnieren onderling zijn verbonden door een verbindingsstang 15 die in meer richtingen dan in één vlak ten opzichte van elk van de genoemde gedeelten van de zwenkarm kan bewegen.
18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijving van de inrichting vanaf het voertuig kan plaatsvinden via een tandwieloverbrenging 20 met een overbrengingsverhouding van ongeveer 1,36 : 1, waarbij deze tandwieloverbrenging gewijzigd kan worden door onderlinge verwisseling van het primaire en het secundaire tandwiel tot een overbrengingsverhouding van ongeveer 0,735 : 1.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de tandwieloverbrenging is ondergebracht in een tandwielkast die in twee standen, waarin de ingaande en uitgaande as onderling worden verwisseld, kan worden bevestigd.
20. Inrichting volgens conclusie 18 of 19, met het 30 kenmerk, dat de tandwieloverbrenging nabij het van het gestel afgekeerde einde van de zwenkarm, die het gestel en een trekkend voertuig verbindt, is aangebracht.
21. Inrichting volgens een der voorgaande cocnlusies, met het kenmerk, dat het eerste gestel, waarin de maai- 35 eenheid en de gewasbewerkingsinrichting zijn ondergebracht voorzien is van een aandrijving die wordt aangedreven vanaf het voertuig en door welke aandrijving enerzijds de maai-eenheid wordt aangedreven en anderzijds de gewasbewerkings- 8602866 inrichting.
22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de gewasbewerkingsinrichting wordt aangedreven via een breekpenkoppeling.
23. Inrichting volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de aandrijving is voorzien van een zich boven de maai-eenheid, dwars ten opzichte van de voortbewegingsrichting uitstrekkende hoofdaandrijfas voor het aandrijven van de maaieenheid, welke hoofdaandrijfas vanaf het voertuig wordt 10 aangedreven, welke hoofdaandrijfas aan een uiteinde is voorzien van een eerste flens waartegen een coaxiaal roterende tweede flens rust, welke tweede flens aandrijfbaar is verbonden met de gewasbewerkingsinrichting, en waarbij de eerste en de tweede flens onderling zijn gekoppeld door een 15 breekpen.
24. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de eerste en de tweede flens met de breekpen aan de zijkant van de inrichting toegankelijk zijn na het verwijderen van een afneembaar deksel.
25. Inrichting volgens een der conclusies 21 - 24, met het kenmerk, dat de gewasbewerkingsinrichting wordt aangedreven via tandwielen, waarvan althans twee tandwielen verwisselbaar zijn door andere tandwielen teneinde een gewijzigde draaisnelheid van de gewasbewerkingsinrichting te 25 verkrijgen.
26. Inrichting volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de verwisselbare tandwielen zich aan de zijkant van de inrichting bevinden en worden afgedekt door een afneembaar deksel.
27. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een zich voorwaarts en zijwaarts van de inrichting uitstrekkende afscherming, voorzien van afschermkappen die opklapbaar zijn door scharnieren om een nabij de inrichting gelegen horizontale as, waarbij, althans 35 aan de zijde van de inrichting waar de aandrijving zich bevindt, een zich zijwaarts uitstrekkende afschermkap verbonden is met een deel van de zich voorwaarts uitstrekkende afscherming, zodat bij het opklappen van de zich zijwaarts 8602866 uitstrekkende afschermkap om een -in hoofdzaak horizontaal, zich in de voortbewegingsrichting uitstrekkende as, een deel van de afschermkap dat zich voor de inrichting bevond, wordt neergeklapt.
28. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de maateenheid voorzien is van een ondersteuningsbalk met daarop roteerbaar aangebrachte, in hoofdzaak ovale maaiorganen, elk voorzien van twee messen, waarbij naast elkaar gelegen maaiorganen in tegengestelde 10 richting roteren, waarbij de buitenste maaiorganen tegengesteld roteren en wel van voren, binnenwaarts naar achteren, en waarbij de buitenafmeting van de maaieenheid, wanneer alle maaiorganen zodanig zijn gericht dat de lange as van de ovale schijf onder ongeveer 45° naar voren en 15 opzij staat, vrijwel drie meter is.
29. Maaimachine, voorzien van een gestel dat een aan drijving omvat en van een ondersteuningsbalk met een aantal om in hoofdzaak opwaarts gerichte assen roteerbare maaiorganen en binnen de ondersteuningsbalk aangebrachte aan-20 drijfmiddelen voor de maaiorganen, waarbij de ondersteuningsbalk zich tijdens bedrijf in hoofdzaak dwars op de voortbewegingsrichting uitstrekt, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen door de aandrijving worden aangedreven nabij beide uiteinden van de ondersteuningsbalk.
30. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een hoofdaandrijfas zich boven de ondersteuningsbalk in het gestel uitstrekt, waarbij de hoofdaandrijfas nabij zijn uiteinden via tandwielen in hoofdzaak haaks op de hoofdaandrijfas geplaatste aandrijf-30 assen aandrijft, die verbonden zijn met de buitenste maaiorganen .
31. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans één buitenste maaiorgaan wordt aangedreven via een aandrijfas die zich binnen een in 35 hoofdzaak trommelvormige gewasgeleider op dat maaiorgaan bevindt, welke aandrijfas is voorzien van twee, op afstand gelegen kruiskoppelingen, waarbij de gewasgeleider is bevestigd aan het tussen de kruiskoppelingen gelegen deel van 8602866 genoemde aandrijfas.
32. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de maaieenheid is voorzien van een ondersteuningsbalk die aan het gestel is bevestigd via twee 5 assen die elk zijn bevestigd aan een maaiorgaan en met dat maaiorgaan roteren, waarbij althans één as de maaiorganen aandrijft.
33. Inrichting volgens conclusie 32, met het kenmerk, dat de twee assen de twee buitenste maaiorganen aandrijven.
34. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat alle maaiorganen onderling zijn verbonden via een torsieas die zich in de ondersteuningsbalk bevindt en zich over vrijwel de gehele lengte ervan uitstrekt, welke torsieas voor de aandrijving van elk maai-15 orgaan voorzien is van een tandwiel dat zich onder het betreffende maaiorgaan, in de ondersteuningsbalk bevindt.
35. Inrichting volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat de torsieas een onronde dwarsdoorsnede heeft en dat de tandwielen voorzien zijn van een uitsparing met een overeen- 20 komstige onronde vorm.
36. Inrichting volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat de torsieas door axiale verschuiving uit de ondersteuningsbalk kan worden verwijderd.
37. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat de ondersteuningsbalk is samengesteld uit in lengterichting van de ondersteuningsbalk tegen elkaar aan aangebrachte delen, waarvan althans een aantal aandrijfeenheden voor de maaiorganen bevatten.
38. Inrichting volgens conclusie 37, met het kenmerk, 30 dat de delen door middel van een door alle delen lopende trekstang worden bijeengehouden.
39. Inrichting volgens conclusie 38, met het kenmerk, dat de trekstang en de daarmee evenwijdig lopende torsieas, die zich door de delen van de ondersteuningsbalk uit- 35 strekken, verwijderbaar zijn door verschuiving in lengterichting van de ondersteuningsbalk, zodat delen van de ondersteuningsbalk losneembaar en daardoor afzonderlijk vervangbaar zijn. 8602866
40. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies of zoals beschreven of weergegeven in de beschrijving en de tekening. 8602866
NL8602866A 1986-11-12 1986-11-12 Maaimachine. NL8602866A (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8602866A NL8602866A (nl) 1986-11-12 1986-11-12 Maaimachine.
US07/119,384 US4838013A (en) 1986-11-12 1987-11-10 Mowing machine
EP87202186A EP0269166B1 (en) 1986-11-12 1987-11-10 A mowing machine
AU80969/87A AU595657B2 (en) 1986-11-12 1987-11-10 A mowing machine
DE3789755T DE3789755T2 (de) 1986-11-12 1987-11-10 Mähmaschine.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8602866A NL8602866A (nl) 1986-11-12 1986-11-12 Maaimachine.
NL8602866 1986-11-12

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8602866A true NL8602866A (nl) 1988-06-01

Family

ID=19848827

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8602866A NL8602866A (nl) 1986-11-12 1986-11-12 Maaimachine.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US4838013A (nl)
EP (1) EP0269166B1 (nl)
AU (1) AU595657B2 (nl)
DE (1) DE3789755T2 (nl)
NL (1) NL8602866A (nl)

Families Citing this family (24)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8801039A (nl) * 1988-04-21 1989-11-16 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
NL8802242A (nl) * 1988-09-13 1990-04-02 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
DE8907678U1 (nl) * 1989-06-23 1990-10-25 Alois Poettinger Landmaschinen-Gesellschaft Mbh, 8900 Augsburg, De
DE8907918U1 (nl) * 1989-06-29 1990-10-31 H. Niemeyer Soehne Gmbh & Co Kg, 4446 Hoerstel, De
DK26790A (da) * 1990-02-01 1991-08-02 Taarup As Maskinfab Skaarlaegger
IE901669A1 (en) * 1990-05-08 1991-11-20 Agri Patents Ltd A pasture topper
US5272859A (en) * 1992-04-14 1993-12-28 Hay & Forage Industries Mechanical drive center pivot mower conditioner
US5433064A (en) 1994-04-28 1995-07-18 Hay & Forage Industries Rotary cutter bed harvester with non-auger conveying means for outboard cutters
US5463852A (en) 1994-04-28 1995-11-07 Hay & Forage Industries Wide cut harvester having rotary cutter bed
US5642607A (en) * 1996-02-28 1997-07-01 Deere & Company Control device for selectively limiting stroke of swing actuator for implement mid-mounted pivot tongue
DE19608579C2 (de) * 1996-03-06 1999-03-04 Deere & Co Anhängevorrichtung
FR2770965B1 (fr) * 1997-11-14 2000-01-07 Kuhn Sa Machine de coupe comportant un dispostif d'entrainement perfectionne
US6082085A (en) * 1998-05-13 2000-07-04 Agco Corporation Foliage mowing implement having mechanical drive with main gearbox rotation
US6158201A (en) 1998-09-15 2000-12-12 Hay & Forage Industries Rotary mower conditioner having improved cut crop flow
FR2786977B1 (fr) * 1998-12-14 2001-02-16 Kuhn Sa Faucheuse comportant un dispositif centralise de reglage de la force d'allegement exercee sur le mecanisme de recolte
DE59911246D1 (de) * 1999-12-24 2005-01-13 Maasland Nv Mähaufbereiter
DE10121015A1 (de) * 2001-04-28 2002-10-31 Deere & Co Antriebssystem
US7047714B1 (en) * 2005-02-02 2006-05-23 Deere & Company Tongue swing cylinder arrangement for rotary side-pull mower-conditioner
US7669392B2 (en) 2006-01-13 2010-03-02 Cnh America Llc Header height control system with flow divider capability
FR2930864B1 (fr) * 2008-05-06 2012-11-09 Kuhn Sa Faucheuse avec un dispositif d'allegement perfectionne
US7726108B1 (en) 2009-01-14 2010-06-01 Agco Corporation Wide cut rotary harvester having cut crop feeder mechanism
NL1037078C2 (nl) * 2009-06-26 2010-12-28 Lely Patent Nv Landbouwmachine.
JP5753470B2 (ja) * 2011-10-04 2015-07-22 ヤンマー株式会社 コンバイン
ITFO20130006A1 (it) * 2013-10-22 2015-04-23 Elvis Brighi Attrezzo agricolo per la realizzazione di fasci confezionati di piante

Family Cites Families (26)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1878346A (en) * 1930-05-26 1932-09-20 Oscar J Jauslin Trailer cart
FR788790A (fr) * 1934-07-19 1935-10-16 Allied Machinery Company Dispositif d'attelage pour remorque
US3088263A (en) * 1961-04-06 1963-05-07 Thompson Ralph Crop processing machine
CH436820A (de) * 1965-05-13 1967-05-31 Bucher Guyer Ag Masch Mähwerk
US3672132A (en) * 1970-02-05 1972-06-27 Int Harvester Co Push over bar
ES399815A1 (es) * 1972-02-15 1974-12-01 Zazurca Larroya Perfeccionamientos en maquinas segadoras, acondicionadoras,secadoras e hileradoras agricolas.
DE2349176B2 (de) * 1973-09-29 1980-01-10 Hesston Corp., Hesston, Kan. (V.St.A.) Mähschwader
US3958399A (en) * 1975-02-18 1976-05-25 Sperry Rand Corporation Header attachment structure
NL158056B (nl) * 1975-02-28 1978-10-16 Multinorm Bv Inrichting voor het maaien van gewas en het vervolgens kneuzen daarvan.
US4081946A (en) * 1976-12-01 1978-04-04 Sperry Rand Corporation Header suspension and lift means
GB1583983A (en) * 1977-04-05 1981-02-04 Sperry Ltd Harvesting machines
US4182099A (en) * 1977-11-21 1980-01-08 Deere & Company Impeller mower-conditioner rotor
NL171955C (nl) * 1978-05-26 1983-06-16 Zweegers P Maaimachine.
DE2839841A1 (de) * 1978-09-13 1980-03-27 Kloeckner Humboldt Deutz Ag Scheibenmaehwerk
US4206582A (en) * 1979-02-12 1980-06-10 International Harvester Company Header lift arrangement for windrowers
NL193337C (nl) * 1981-05-27 1999-07-02 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
DE8125294U1 (nl) * 1981-08-29 1987-02-12 Man Technologie Gmbh, 8000 Muenchen, De
DE3246572C2 (de) * 1982-12-16 1986-01-02 Dieter 4422 Ahaus Orthaus Lastzug mit Zwangslenkung
NL8300800A (nl) * 1983-03-04 1984-10-01 Multinorm Bv Maaiinrichting met verbeterde aandrijving en/of gewasscheidingstrommel.
FR2560484B1 (fr) * 1984-03-02 1991-05-31 Sperry Corp Mecanisme de flottement du collecteur d'une faucheuse-conditionneuse
FR2562758B1 (fr) * 1984-04-12 1988-05-20 Kuhn Sa Faucheuse
US4573309A (en) * 1984-06-13 1986-03-04 Macdon Industries Ltd. Pull-type windrower
GB2171884A (en) * 1985-03-05 1986-09-10 Deere & Co Hitching arrangement for an implement pulled by a tractor
US4676053A (en) * 1985-07-05 1987-06-30 Hesston Corporation Quick adjust flotation apparatus for a crop harvester
US4724661A (en) * 1986-09-04 1988-02-16 New Holland Inc. Two piece crop harvesting header and flotation mechanism therefor
US4723401A (en) * 1986-09-24 1988-02-09 New Holland Inc. Steerable wheel assembly for unitized rakes

Also Published As

Publication number Publication date
EP0269166A3 (en) 1989-08-30
AU595657B2 (en) 1990-04-05
EP0269166A2 (en) 1988-06-01
DE3789755D1 (de) 1994-06-09
AU8096987A (en) 1988-05-19
EP0269166B1 (en) 1994-05-04
US4838013A (en) 1989-06-13
DE3789755T2 (de) 1994-12-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8602866A (nl) Maaimachine.
ES2272837T3 (es) Segadora.
US5321938A (en) All terrain mower
US4185445A (en) Mowing machine
CA2384260C (en) Cutting angle adjustment for mowing heads
NL1003292C2 (nl) Hooibouwmachine.
NL7907546A (nl) Vermogen-overbrengende koppelinrichting bij een trekker en daaraan gekoppeld werktuig.
NL8602865A (nl) Maaimachine.
EP1616474B1 (en) A towed mower comprising a running frame and two mowing aggregates
US5109655A (en) Articulating rotary mower
NL8600047A (nl) Maaimachine.
NL9400133A (nl) Schudmachine.
NL8701767A (nl) Cirkelhooioogstmachine.
NL9301441A (nl) Maaimachine.
NL1034660C2 (nl) Hooibouwmachine.
US4951450A (en) Mowing machine
NL1007596C1 (nl) Opklapbare inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas.
NL8300732A (nl) Trekker, in het bijzonder een trekker voor landbouwdoeleinden.
NL7905005A (nl) Cirkelmaaier met variabele werkbreedte.
DE4314250C1 (de) Tragrahmen für ein Rotormähwerk großer Arbeitsbreite
NL7907081A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL9300974A (nl) Hooibouwmachine.
NL194025C (nl) Inrichting voor het verzamelen van hooi.
NL9100572A (nl) Landbouwmachine.
NL1006989C2 (nl) Opklapbare inrichting voor het bewerken van zich op de grond bevindend gewas.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BT A document has been added to the application laid open to public inspection
BV The patent application has lapsed