NL8300740A - Detectie-inrichting van het bandeinde van een cassetteband. - Google Patents

Detectie-inrichting van het bandeinde van een cassetteband. Download PDF

Info

Publication number
NL8300740A
NL8300740A NL8300740A NL8300740A NL8300740A NL 8300740 A NL8300740 A NL 8300740A NL 8300740 A NL8300740 A NL 8300740A NL 8300740 A NL8300740 A NL 8300740A NL 8300740 A NL8300740 A NL 8300740A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
tape
light
tape cassette
cassette
detection device
Prior art date
Application number
NL8300740A
Other languages
English (en)
Other versions
NL183910B (nl
NL183910C (nl
Original Assignee
Victor Company Of Japan
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from JP57032041A external-priority patent/JPS58150151A/ja
Priority claimed from JP2929382U external-priority patent/JPS58131441U/ja
Application filed by Victor Company Of Japan filed Critical Victor Company Of Japan
Publication of NL8300740A publication Critical patent/NL8300740A/nl
Publication of NL183910B publication Critical patent/NL183910B/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL183910C publication Critical patent/NL183910C/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/02Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing
    • G11B15/05Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing by sensing features present on or derived from record carrier or container
    • G11B15/06Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing by sensing features present on or derived from record carrier or container by sensing auxiliary features on record carriers or containers, e.g. to stop machine near the end of a tape
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B23/00Record carriers not specific to the method of recording or reproducing; Accessories, e.g. containers, specially adapted for co-operation with the recording or reproducing apparatus ; Intermediate mediums; Apparatus or processes specially adapted for their manufacture
    • G11B23/02Containers; Storing means both adapted to cooperate with the recording or reproducing means
    • G11B23/04Magazines; Cassettes for webs or filaments
    • G11B23/08Magazines; Cassettes for webs or filaments for housing webs or filaments having two distinct ends
    • G11B23/087Magazines; Cassettes for webs or filaments for housing webs or filaments having two distinct ends using two different reels or cores
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/02Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing
    • G11B15/05Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing by sensing features present on or derived from record carrier or container
    • G11B15/06Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing by sensing features present on or derived from record carrier or container by sensing auxiliary features on record carriers or containers, e.g. to stop machine near the end of a tape
    • G11B15/08Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing by sensing features present on or derived from record carrier or container by sensing auxiliary features on record carriers or containers, e.g. to stop machine near the end of a tape by photoelectric sensing
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/60Guiding record carrier
    • G11B15/66Threading; Loading; Automatic self-loading
    • G11B15/665Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container
    • G11B15/6653Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container to pull the record carrier against drum
    • G11B15/6656Threading; Loading; Automatic self-loading by extracting loop of record carrier from container to pull the record carrier against drum using two-sided extraction, i.e. "M-type"

Landscapes

  • Automatic Tape Cassette Changers (AREA)
  • Indexing, Searching, Synchronizing, And The Amount Of Synchronization Travel Of Record Carriers (AREA)
  • Replacement Of Web Rolls (AREA)
  • Optical Recording Or Reproduction (AREA)

Description

*_ ..........* \ ' *
Detectie-inrichting van het bandeinde van een cassetteband.
De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op bandeindedetectie-inrichtingen voor het detecteren van de einden van een cassetteband en meer in het bijzonder op een inrichting voor het detecteren van een bandeinde wanneer de gehele 5 cassetteband in de bandcassette opgenomen is door een opwikkel- spoel of wanneer de band op een af wikkelspoel niet verder kan lopen.
Wanneer een bandeindedetectie-inrichting om te detecteren of de gehele band in de bandcassette opgewikkeld is door de opwikkelspoel of dat de band op de afwikkelspoel niet 10 verder kan lopen was er volgens de bekende stand van de techniek een inrichting die een licht uitzendend element bevatte dat in een ruimte steekt binnen een registratie en/of weergeefinrichting voor het laden van de bandcassette en een lichtontvangend element aangëbracht naast de ladingsruimte van de bandcassette. Bij deze 15 conventionele bandeindedetectie-inrichting treedt het lichtuitzen-dende element relatief binnen in de geladen bandcassette. Het was dus nodig om een ruimte in de bandcassette aan te brengen om het mogelijk te maken dat het lichtuitzendende element binnen de bandcassette treedt aanvullend op de ruimte nodig voor het opnemen 20 van de band. Deze noodzaak om een extra ruimte aan te brengen in de bandcassette voor het lichtuitzendende element veroorzaakte daarom problemen bij het kleiner maken van de bandcassette.
Het is daarom een algemeen doel van de uitvinding om een niéuwe en bruikbare bandeindedetectie-inrichting te 25 leveren voor een cassetteband waarin de hierboven beschreven problemen overwonnen zijn.
Een ander en specifieker doel van de uitvinding is het leveren van een bandeindedetectie-inrichting voor een cassetteband waarin een lichtuitzendend element en een lichtop-30 nemend element beiden ingericht en aangebracht zijn op plaatsen die driedimensionaal gescheiden zijn van een cassetteladings-ruimte binnen een registratie en/of weergeefinrichting. volgens de inrichting van de uitvinding is het niet nodig een ruimte aan te 8300740 « > # 2 brengen in de bandcassette om het mogelijk te maken dat het licht-uitzendende element in de bandcassette binnentreedt en wordt het mogelijk om de bandcassette voldoende klein te maken.
Nog een doel van de uitvinding is het leveren 5 van een bandeindedetectie-inrichting welke lichtuitzendende en lichtontvangende elementen bevat die ingericht en aangebracht zijn op plaatsen gescheiden van de bandcassetteladingsruimte binnen de registratie en/of weergeefinrichting en waarin een tijdregelin-richting waarmee de bandeindedetectie-inrichting begint te werken 10 bepaald wordt met betrekking tot een bandladingsbewerking van de registratie en/of weergeefinrichting, zodat de bandeindedetectie-inrichting werkt nadat de bandladingsbewerking van de registratie en/of weergeefinrichting begonnen is en de bandladingsbewerking voortgaat naar een trap voorafgaand aan een trap waarbij de band 15 die uit de bandcassette getrokken wordt een schuivend contact maakt met een geleidingstrommel. Met de inrichting volgens de uitvinding wordt het mogelijk om de lichtuitzendende en lichtontvangende elementen voor de bandcassette in bovenaanzicht op hun plaats te brengen.
20 De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van de tekening.
Figuur 1 is een bovenaanzicht die een uitvoering toont van een bandeindedetectie-inrichting volgens de uitvinding tezamen met een registratie en/weergeefinrichting met automatische 25 lading en aangebracht bij deze uitvoering van de bandeindedetectie-inrichting, in een toestand voordat de band is aangebracht.
Figuur 2 is een bovenaanzicht die de inrichting toont uit figuur 1 bij een registratie of weergave nadat de bandladingsbewerking voltooid is.
30 Figuur 3 is een perspectivisch aanzicht dat een bandladingsmechanisme toont in de inrichting getoond in figuur 1.
Figuur 4 is een perspectivisch aanzicht van boven die een miniatuurbandcassette toont welke toegepast kan worden bij de inrichting getoond in figuur 1.
35 Figuur 5 is een perspectivisch aanzicht van 8300740 A -« « 3 beneden af die de miniatuurbandcassette toont aangegeven in figuur 4 met het deksel open.
Figuur 6 is een schema dat de miniatuurbandcassette toont in vertikale dwarsdoorsnede volgens een lijn VI - VI 5 in figuur 4.
Figuur 7 is een bovenaanzicht dat de miniatuurbandcassette toont met de bovenste helft verwijderd in een toestand waarbij de eindstrook van de band uit de bandcassette getrokken is.
10 Figuur 8 is een bovenaanzicht gelijk aan figuur 7 die een toestand toont waarbij de beginstrook van de band uit de bandcassette getrokken is.
Figuur 9 is een perspectivisch aanzicht dat een roterende hoekdetectieschijf toont in figuur 3 in overeenstem-15 ming met een lichtdetectie-element.
Figuur 10A en 10B zijn bovenaanzichten die respectievelijk een nokkenschijf tonen in een toestand voordat de band geladen is en nadat de band geladen is.
Figuur 11 is een grafiek die een nokkenlijn 20 toont van een nokkengroef in de nokkenschijf uit figuur 10A.
Figuur 12 is een aanzicht in perspectief dat een audio en regelkopondersteuningsmechanisme toont in de inrichting uit figuur 1.
Figuur 13 is een aanzicht in perspectief die 25 een deel toont van het mechanisme uit figuur 12 in een uit elkaar genomen toestand.
Figuur 14 is een bovenaanzicht van de ronddraaiende hoekdetectie-inrichting uit figuur 9 in een draaiende stand voordat de bandladingsbewerking uitgevoerd wordt in overeen-30 stemming met de lichtuitzendende en lichtopnemende elementen.
Figuur 15 is een blokschema dat een regelstelsel toont voor het regelen van de werking van de registratie en/of weergeefinrichting en de bediening van de bandeindedetectie-inrich-ting.
35 Figuur 16 en 17 zijn een bovenaanzicht en een 8300740 « i
V
4 zijaanzicht respectievelijk die de bandeindedetectie-inrichting tonen voor het aangeven van het plaatsverband van de bandeindedetectie-inrichting met betrekking tot de ladingsruimte van de miniatuurbandcassette binnen de registratie en/of weergeefinrich-5 ting.
Figuur 18 is een aanzicht in perspectief die de bandeindedetectie-inrichting toont.
Figuur 19 en 20 zijn respectievelijk een bovenaanzicht en een zijaanzicht die in het algemeen een tweede uit-10 voering tonen van een bandeindedetectie-inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 21 en 22 zijn respectievelijk een bovenaanzicht en een zijaanzicht die in het algemeen een derde uitvoering tonen van een bandeindedetectie-inrichting volgens de uit-15 vinding.
Figuur 23 en 24 zijn respectievelijk een bovenaanzicht en een zijaanzicht die in het algemeen een vierde uitvoering tonen van een bandeindedetectie-inrichting volgens de uitvinding.
20 In figuur 1 en 2 wordt een registratie en/of weergeefinrichting 10 voorzien van een bandeindedetectie-inrichting volgens de uitvinding direkt geladen met een bandcassette die kleiner is dan een standaardbandcassette. De inrichting 10 bestaat voornamelijk uit een geleidingstrommel 12, een cassetteladingsdeel 25 13 en een bandeindedetectie-inrichting 14 op een gestel 11 en heeft een bandladingsmechanisme 15 getoond in figuur 3 en dergelijke beneden het gestel 11. Eerst wordt een miniatuurbandcassette 20 met een constructie die hierna beschreven zal worden in een vooruit bepaalde positie binnen de inrichting 10 aangebracht. Zoals aan- be- 30 gegeven in figuur 4 tot en met 8/staat de miniatuurbandcassette 20 uit een cassettehuis 22 waarin een magnetische band 21 is opgenomen en een deksel 23 aangebracht aan de voorzijde van het cassettehuis 22 in een toestand waarbij het deksel 23 vrij kan openen en sluiten. Het cassettehuis 22 bestaat uit een bovenhelft 24 en een 35 benedenhelft 25. Het deksel 23 draait tussen een gesloten stand aan- 8300740 ‘ 5 gegeven in figuur 4 en een open stand aangegeven in figuur 5 en wordt in de bovengenoemde twee standen vastgehouden met een 5 palwerking.
Een afwikkelspoel 26 en een opwikkelspoel 27 5 zijn zij aan zij aangebracht binnen het cassettehuis 22 zoals aangegeven in figuur 6 tot en met 8. De afwikkelspoel 26 is gemaakt met een spoelaandrijfasinsteekdeel waarbij dit spoelaan-drijfasinsteekdeel aangebracht is in een toestand waarin het spoelaandrijfasinsteekdeel blootgelegd is door een opening 25a in de 10 benedenhelft 25. De opwikkelspoel 27 is passend aangebracht over een vaste as 28 die ingebed aangebracht is op de benedenhelft 25 en vrij kan ronddraaien. Een overbrengingsdeel 30 is aangebracht aan het omtreksgedeelte van een benedenflens van de opwikkelspoel 27. Een deel van het overbrengingsdeel 30 is blootgelegd door een 15 venster 25b dat zich uitstrekt van de zijde tot de benedenzijde van de benedenhelft 25.
De magnetische band 21 wordt geleid door gelei-depennen 32 en 31 aangebracht aan de rechter en linker zijden en vormt een bandweg 21A langs de voorzijde van het cassettehuis 22.
20 Er zijn uitsparingen 33, 34 en 35 gevormd aan de voorzijde van het cassettehuis 22. Een opening waardoorheen een lichtuitzendend element voor het detecteren van het bandeinde kan binnentreden is niet aangebracht in het cassettehuis 22. Zodoende zijn de afwikkel en opwikkelspoelen 26 en 27 voldoende dicht 25 bij elkaar aangebracht zonder een spleet daartussen voor de bovengenoemde opening. Als gevolg is de afmeting van de miniatuurband-cassette 20 zeer klein.
Zoals aangegeven in figuur 7 en 8 is één einde van de magnetische band 21 verbonden met het buiteneinde van een 30 transparante eindstrook 36 welke aan zijn binneneinde bevestigd is aan een spoelnaaf 26a van de afwikkelspoel 26. Het andere einde van de magnetische band 21 is verbonden met het buiteneinde van een transparante beginstrook 37 welke bevestigd is aan zijn binneneinde aan een spoelnaaf 27a van de opwikkelspoel 27.
35 Zoals aangegeven in figuur 1 en 2 wordt de ba-nd- 8300740 * i \ 6 cassette 20 ingestoken in een cassettehuis 38 en geladen in het cassetteladingsgedeelte 13.
Hierna zal een beschrijving gegeven worden met betrekking tot het bandladingsmechanisme en het mechanisme dat ver-5 band houdt met het bandladingsmechanisme, met verwijzing naar figuur 3 en 9 tot en met 14.
Het bandladingsmechanisme 15 in de inrichting in figuur 1 en 2 is aangegeven in figuur 3. Regeloverbrengingen 40 en 41 draaien respectievelijk rond om de regelriemen 42 en 43 10 aan te drijven in het bandladingsmechanisme 15. Wanneer de regelriemen 42 en 43 aangedreven worden om te lopen bewegen de laad-pennen 44 en 45 respectievelijk van de oorspronkelijke standen aangegeven in figuur 1 naar de voltooide ladingsstanden aangegeven in figuur 2 langs de geleidingsgroeven 46 en 47.
15 De regeloverbrenging 40 is geplaatst tussen een centrale hoofdoverbrenging 48 en een laagste ronddraaiende hoek-detectieschijf 50 en de regeloverbrenging 41 is geplaatst tussen de hoofdoverbrenging 48 en een laagste nokkenschijf 49. De regeloverbrengingen 40 en 41 passen draaibaar over een as 51. De nokken-20 schijf 49 en de draaiende hoekdetectieschijf 50 zijn verbonden met de hoofdoverbrenging via een pen 52. Verder zijn de regeloverbrengingen 40 en 41 met de pen 52 verbonden via spiraalveren (niet getoond).
De nokkenschijf 49, de ronddraaiende hoekdetectieschijf 50, en de regeloverbrengingen 40 en 41 kunnen dus prak-25 tisch als een eenheid ronddraaien met de hoofdoverbrenging 48. Deze schijven 49 en 50 en de overbrengingen 40, 41 en 48 worden rondgedraaid door een laadmotor 55 via een riem 56 en een overbrengingsmechanisme 57 voor het verminderen van de draaisnelheid. Zodoende worden de regeloverbrengingen 40 en 41 in de richting van de klok 30 rondgedraaid over bij benadering 360° bij het laden met de band en tegen de klok in rondgedraaid over bij benadering 360° bij het ontladen van de band. Het overbrengingsmechanisme 57 bevat een worm 58, een wormwiel 59 en een overbrenging 60 die ingrijpt in de hoofdoverbrenging 48.
35 De regelriem 42 strekt zich uit langs de regel- 8300740 7 overbrenging 40 en de overbrengingen 61, 62, 63 en 64. Een einde van de regelriem 42 is rechtstreeks verbonden met een ondersteuning 65 en het andere einde van de regelriem 42 is verbonden met dezelfde ondersteuning 65 via een spiraalveer 66 om een lus te vormen 5 beneden het gestel 11. Anderzijds strekt de andere regelriem 43 zich uit langs de regeloverbrenging 41, de overbrengingen 67 en 68, een geleidingsrol 69 en een pen 70 in een toestand waarbij door een rol 71 voorkomen wordt dat de regelriem 43 afloopt van de regeloverbrenging 41. Een einde van de regelriem 43 is rechtstreeks ver-10 bonden met een ondersteuning 72 en het andere einde van de regelriem 43 is verbonden met dezelfde ondersteuning 72 via een spiraalveer 73 om een lus te vormen boven het gestel 11. De ondersteuningen 65 en 72 passen respectievelijk in de geleidingsgroeven 46 en 47 zodat de ondersteuningen 65 en 72 respectievelijk beweegbaar zijn om 15 langs de geleidingsgroeven 46 en 47 te schuiven. De laadpen 44 en een schuin geplaatste pen 74 zijn ingebed op de ondersteuning 65. Anderzijds zijn de laadpen 45 en een schuin geplaatste pen 75 ingebed in de ondersteuning 72.
Een nokkengroef 80 is in de nokkenschijf 49 20 aangebracht. Een audio en regelkop 81 en een knijprol 82 worden, zoals hierna beschreven, bewogen door het ronddraaien van de boven- be- genoemde nokkenschijf 49. Voordat de band geladen wordt vinden de kop 81 en de knijprol 82 zich respectievelijk in standen aangegeven in figuur 1. Dat wil zeggen dat de kop 81 in een positie is terug-25 getrokken van de geleidingsgroef 47 om niet tussenbeide te komen bij het laden van de band en is de knijprol 82 in een stand op een afstand van het cassetteladingsdeel.
Figuur 10A toont een draaiende toestand van de nokkenschijf 49 voordat de band geladen wordt en figuur 10B 30 toont een draaiende toestand van de nokkenschijf 49 nadat de band geladen is.
Figuur 11 is een grafiek die een nokkenlijn toont van de nokkengroef 80. Zoals te zien is uit figuur 11 bevat de nokkengroef 80 een cirkelvormig binnendeel 80a (Ia), een cirkel-35 vormig buitendeel 80b (Ib), een deel 80c (Ic) waarvan de straal 8300740 8 groter wordt en dat de cirkelvormige binnen en buitendelen 80a en 80b met elkaar verbindt en een deel 80d (ld) waarvan de straal groter wordt en dat zich uitstrekt vanaf het cirkelvormige buitendeel 80b.
5 Zoals aangegeven is in figuur 12 en 13 is de kop 81 bevestigd aan een uiteinde van een ondersteuningsarm 84 die draaibaar ondersteund wordt op een as 83. Een hulparm 85 is draaibaar ondersteund door een pen 86 op de ondersteuningsarm 84 en een hangende pen is aangebracht aan een uiteinde van de hulparm 10 85. De pen 87 past in de nokkengroef 80. Aanvullend past een pen 88 van de hulparm 85 in een langwerpig gat 84a van de ondersteuningsarm 84. Een torsieveer 89 is aangébracht tussen de ondersteuningsarm 84 en de hulparm 85 en de veer 89 duwt de hulparm 85 tegen de klokrichting in.
15 Een tuimelhefboom 90 is draaibaar ondersteund door een pen 92 op een bevestigingsplaat 91 en een pen 93 van de hefboom 90 past in de nokkengroef 80. De ronddraaiende hoekdetectie-schijf 50 uit figuur 3 bevat een reflectieplaat 100 vastgehecht aan een benedenzijde ervan zoals aangegeven in figuur 9 tot en met 20 14. Drie lichtdetecterende elementen 101, 102 en 103 zijn beves tigd op een basis tegenover de reflecterende plaat 100. Ieder licht-detecterend element bevat een lichtuitzendend element en een licht-opnemend element aangebracht grenzend aan elkaar en als een eenheid gevormd. De reflecterende plaat 100 en ieder van de lichtdetec-25 tie-elementen 101 tot en met 103 werken tezamen om de roterende hoekstand te detecteren van de detectieschijf 50, dat wil zeggen de roterende hoekstanden van de nokkenschijf 80 en de regelover-brengingen 40 en 41. De elementen 101 tot en met 103 zijn lineair ingericht langs een radiale richting van de detectieschijf 50 en 30 tasten respectievelijk het benedenoppervlak van de detectieschijf 50 af langs de sporen Tl, T2 en T3 getoond in figuur 14 bij het draaien van de detectieschijf 50. Wanneer de elementen 101 tot en met 103 tegenover de reflecterende plaat 100 liggen ontvangen de lichtopnemende elementen van de elementen 101 tot en met 103 licht 35 dat teruggekaatst wordt door de reflecterende plaat 100 en leveren 8300740 9 ♦ deze lichtontvangende elementen een uitgangsniveau "1". Anderzijds leveren de lichtopneme nde elementen een uitgangsniveau "0" wanneer de elementen 101 tot en met 103 niet langer tegenover de reflecterende plaat 100 liggen en er geen gereflecteerd licht 5 is naar de licbtopnemende elementen vanaf de reflecterende plaat 100.
Figuur 14 toont een draaiende stand van de detectieschijf 50 voordat de band geladen is. In figuur 14 wordt een voltooide stand zonder lading (positie voordat de band gela-10 den wordt) aangegeven met PI, een stand onmiddellijk voordat het ontladen voltooid is (stand onmiddellijk voor het beginnen van de bandladingsbewerking) door P2, een stand waarbij de bandeindede-tectie-inrichting begint te werken met P3, een pauzestand met P4, en een voltooide ladingsstand van een band met P5. Wanneer deze 15 standen Pl tot en met P5 in termen van standen van de pen 87 getoond worden die past in de nokkengroef 80 van de nokkenschijf 49 of standen van de pen 93 in de nokkengroef 80 kan een grafiek zoals uit figuur 11 verkregen worden. In figuur 11 geeft de stand P3 een stand aan met betrekking tot de pen 87 en de standen P4 20 en P5 geven standen aan met betrekking tot de pen 93.
De reflecterende plaat 100 heeft een vooruit bepaalde vorm zodat de reflecterende plaat 100 bestaat in de standen P2 tot en met P5 exclusief de stand P4 op het spoor Tl, in de stand P3 tot en met P5 op het spoor T2 cn in de stand P5 op het 25 spoor T3 en een doorlopend gat 104 heeft. Het verband tussen de ronddraaiende stand van de ronddraaiende hoekdetectieschijf 50 en de uitgangsniveaus van de elementen 101 tot en met 103 worden zoals aangegeven in de volgende tabel.
Tabel 30 ^ Element Element 101 Element 102 Element 103
RonddraaiencT'—^__ element__
Pl 0 0 0 P3 110 35 P4 0 10 P5 1 1 1 8300740 * 10
De signalen van ieder element 101 tot en met 103 worden aangelegd aan een logische keten 110 aangegeven in figuur 15. De logische keten 110 levert een ongeladen voltooiings-signaal SI wanneer de signalen van de elementen 101 tot en met 5 103 l000J zijn, een bandeindedetectiebedieningssignaal S2 wanneer de signalen [ 110 J zijn, £ 010.7, of £ 111 J, een pauzesignaal S3 wanneer de signalen / 010 J zijn en een bandladingsbedienings-voltooiingssignaal S4 wanneer de signalen Γ 111.7 zijn. De bediening van de registratie en/of weergeefinrichting 10 wordt geregeld 10 in overeenstemming met de signalen SI tot en met S4.
Hierna zal een beschrijving gegeven worden met betrekking tot de bediening van de registratie en/of weergeefinrichting 10.
Zoals aangegeven in figuur 1 wordt de bandcas-15 sette 20 ingestoken in het cassettehuis 38 vanaf de zijkant van de deksel 23. Dan wordt de bandcassette 20 naar beneden gebracht tezamen met het huis 38 en in het cassetteladingsgedeelte 13 geladen. In deze toestand maakt een aandrijfas 120 van een afwikkel-spoel contact met de afwikkelspoel 26. Bovendien treden de laadpen 20 44, de schuin geplaatste pen 74 en een spanningspen 121 respec tievelijk de uitsparing 33 binnen, treden de laadpen 45 en de schuin geplaatste pen 75 respectievelijk de uitsparing 34 binnen en treedt een bandaandrijfas 122 relatief de uitsparing 35 binnen. Verder maakt een contactelement 123 contact met het deksel 23 om het deksel 23 te 25 openen zoals aangegeven in figuur 5, vergezeld van de benedenwaartse beweging van de bandcassette 20. Aanvullend grijpt het overbrengings-deel 30 van de opwikkelspoel 27 in in een overbrenging 124a met kleine diameter van een bandopwikkeloverbrenging 124.
Wanneer een registratie- of weergeefhandeling 30 dan uitgevoerd wordt wordt de motor 55 aangezet en de regelover- brengingen 40 en 41, de nokkenschijf 49 en de ronddraaiende hoekde-tectieschijf 50 draaien rond in de klokrichting. De regelriemen 42 en 43 lopen respectievelijk in de richtingen van de pijlen B en C tengevolge van het ronddraaien van de regeloverbrengingen 40 en 41 35 waarbij de ondersteuningen 65 en 72 respectievelijk langs de gelei- 8300740 11 dingsgroeven 46 en 47 bewegen. In dit punt onderscheppen de pennen 44 en 45 de magnetische band 21 en maken er contact mee om de magnetische band 21 uit de bandcassette 20 te trekken. De ondersteuning 65 beweegt en duwt een impedantierol 125 weg en de laad-5 pen 44 wordt tenslotte tegen een stoporgaan 126 aangeduwd en vastgéhouden. De ondersteuning 72 beweegt waarbij hij voor de audio en regelkop 81 langsgaat welke in de teruggetrokken toestand is en waarbij de laadpen 45 tenslotte tegen een stoporgaan 127 geduwd wordt en vastgehouden.
10 Nadat de laadpen 45 voor de audio en regelkop 81 gepasseerd is wordt de pen 87 voortgeleid door de nokkengroef 80 om naar de buitenomtrek van de nokkenschijf 49 te bewegen door de rotatie van de nokkenschijf 49. Zodoende draaien de ondersteu-ningsarmen 84 en de hulparm 85 als één geheel rond in de richting 15 van de klok en nadert de kop 81 de magnetische band 21 welke naar buiten getrokken wordt uit de bandcassette 20 om tenslotte contact te maken met een magnetische band 21. Zoals aangegeven in figuur 2 draait de hulparm 85 onafhankelijk rond van de ondersteu-ningsarm 84 in de eindtoestand en wordt de ondersteuningsarm 84 20 in de richting van de klok geduwd door de kracht van de veer 89. Een stoporgaan (niet aangegeven) aan het benedenoppervlak van de ondersteuningsarm 84 duwt dus tegen de pen 70 op het gestel 11 om de kop 81 in een vooruit bepaalde stand te plaatsen.
Verder wordt door de rotatie van de nokken-25 schijf 49 de pen 93 van de tuimelhefboom 90 voortgeleid door de nokkengroef 80 om de hefboom 90 tegen de klokrichting in rond te draaien om de pen 92 zoals aangegeven in figuur 2. Bovendien wordt een knijprol-ondersteuningsarm 130 tegen de richting van de klok in rondgedraaid om een as 131 via verbindingshefbomen 128 en 129 30 en duwt de knijprol 82 tegen de bandaandrijfas 122. De duwkracht van de knijprol 82 met betrekking tot de bandaandrijfas 122 wordt geleverd door een kracht die uitgeoefend wordt door een spiraal-veer 132 aangebracht tussen de hefbomen 128 en 129.
In overeenstemming met de rotatie van de 35 ondersteuningsarm 84 draait iteen L-vormige hefboom 134 rond om een 8300740
* V
% 12 as 135 via een hefboom 133. Een draad 136 wordt dus losgemaakt en een L-vormige hefboom 137 wordt in de richting van de klok rondgedraaid door een veer 138. De draad 136 wordt voortgeleid door een geleidingsrol 139 en is aangebracht langs de omtreksrand van 5 de inrichting in een L-vorm. De hefbomen 134 en 137 zijn verbonden door deze draad 136. Wanneer de hefboom 137 ronddraait draait een spanningsarm 140 tegen de klokrichting in om een as 142 door een veer 141 en bereikt de spanningspen 121 zijn werktoestand. In deze stand wordt spanning geintroduceerd in een remband 143. Aanvul-10 lend wordt een zuiger 144 aangedreven en beweegt een schuifplaat 145 naar links in figuur 2. Als gevolg scheiden de remschoenen 146 en 147 zich respectievelijk van de afwikkelspoelaandrijfas 120 en de opwikkeloverbrenging 124 om de remwerking op te heffen.
Daarom neemt de registratie en/of weergeef-15 inrichting 10 een toestand aan zoals getoond in figuur 2. In deze toestand maakt de magnetische band 21 die uit de af wikkel spoel 26 getrokken wordt contact met de impedantierol 125 na contact gemaakt te hebben met een geleidingspen 148, de spanningspen 121 en een uitveegkop 149 met volledige breedte. De impedantiegolf 20 125 en de uitveegkop 149 worden op hun plaats gehouden in vooruit bepaalde posities door een spiraalveer 150 en een stoppen 151.
De magnetische band 21 maakt verder contact met het cilindervormige oppervlak van de geleidingstrommel 12 met ronddraaiende videokop-pen op spiraalvormige wijze tussen de polen 74 en 75. Terwijl de 25 magnetische band 21 contact maakt met en loopt ten opzichte van de geleidingstrommel 12 wordt een videosignaal geregistreerd op of weergegeven van de magnetische band 21 door de ronddraaiende video-koppen.
Na het contact maken met de geleidingstrommel 30 12 maakt de magnetische band 21 contact met de audio en regelkop 81 en wordt voortgeleid door een geleidingspen 152. De magnetische band 21 wordt dus aangedreven in een toestand samengeknepen tussen de knijprol 89 en de bandaandrijfas 122 en treedt de bandcassette 20 binnen om opgewikkeld te worden door de opwikkelspoel 27.
35 De bandaandrijfas 122 wordt rondgedraaid door 8300740 « 13 een bandaandrijfasmotor 153. Tengevolge van het draaien in de klokrichting van de motor 154 beweegt bovendien een tussenwiel 155 en duwt tegen een tussengelegen overbrenging 156. De motor 154 draait dus de opwikkelspoel 27 rond via het tussenwiel 155, de 5 tussengelegen overbrenging 156 en de overbrenging 124. Als gevolg wordt de opwikkelspoel 27 in de klokrichting rondgedraaid om de magnetische band 21 op te wikkelen.
Wanneer een pauze uitgevoerd wordt tijdens het registreren of weergeven draait de laadmotor 55 rond in tegenge-10 stelde richting. De nokkenschijf 49 en de draaiende hoekdetectie-schijf 50 ondergaan in geringe mate een koelrotatie in de tegen-klokrichting onafhankelijk van de regeloverbrengingen 40 en 41. De motor 55 stopt met ronddraaien op een tijdstip waarop het pauze-signaal S3 geleverd wordt door de logische keten 110. De knijprol 15 82 scheidt van de bandaandrijfas 122 zoals aangegeven door streep- lijn met twee streepjes in figuur 2 tengevolge van het ronddraaien van de nokkenschijf 49 waarbij de inrichting 10 dus de pauzestand aanneemt.
Wanneer anderzijds een stopbewerking uitgevoerd 20 wordt tijdens het registreren of weergeven draait de laadmotor 55 rond in de omgekeerde richting en ieder mechanisme dat werkte gedurende het laden van de band werkt dan in een omgekeerde volgorde in een tegengestelde richting om een bandontladingswerking uit te voeren. De magnetische band 21 welke uit de bandcassette 20 ge-25 trokken wordt wordt dus opgewikkeld door de opwikkelspoel 27 en wordt opgenomen in de bandcassette 20. De laadmotor 55 stopt met ronddraaien op een tijdstip wanneer het ontladingsvoltooiingssig-naal Sl geleverd wordt door de logische keten 110.
Tijdens een bandterugwikkeling draait de motor 30 154 in de tegenklokrichting en het tussenwiel 155 maakt contact met de afwikkelspoelaandrijfas 120. In deze toestand drijft de motor 154 de afwikkelspoelaandrijfas 120 aan.
Hierna zal een beschrijving gegeven worden met betrekking tot de bandeindedetectie-inrichting 14 welke een wezen-35 lijk deel vormt van de uitvinding met verwijzing naar figuur 16 tot 8300740 14 ♦ en met 18.
Een lichtuitzendende inrichting 160 bevat een paar lichtuitzendende elementen (fotodiodes) 161 en 162 aan een:· bovendeel daarvan en is bevestigd op het gestel 11. Zoals aangege-5 ven in figuur 16 is de lichtuitzendende inrichting 60 dichter bij de trommel 12 gelegen en buiten een rechthoekige parallelepipedum-vormige ruimte 163 (cassettelaadgedeelte 13) aangebracht voor het laden van de bandcassette in bovenaanzicht. Verder, zoals getoond in figuur 17, is de lichtuitzendende inrichting 160 lager gelegen 10 dan de ruimte 163 bij zijaanzicht. Dat wil zeggen dat de lichtuitzendende inrichting 160 niet binnen de ruimte 163 steekt zodat om deze reden er geen noodzaak is om een ruimte aan te brengen in de bandcassette 20 voor het opnemen van de lichtuitzendende inrichting 160. Als gevolg kan de bandcassette 20 doeltreffend klein 15 gemaakt worden. Aanvullend is de lichtuitzendende inrichting 160 gelegen in een stand die lager is dan de hoogtestand van de benedenrand van de band 21 welke uit de bandcassette 20 getrokken is. Daarom kunnen de bandlaadbediening en de bandontladingsbediening uitgevoerd worden door tussenkomst van de lichtuitzendende inrich-20 ting 160.
De lichtuitzendende elementen 161 en 162 zijn in hellende standen bevestigd om respectievelijk licht uit te zenden langs richtingen die praktisch evenwijdig lopen aan de voorzijde van de geladen bandcassette 20 en naar boven toe hellend 25 naar de beide respectievelijke richtingen. De bevestigingspositie van het lichtuitzendende element 161 is zodanig dat een lichtbundel 164 die uitgezonden wordt door het lichtuitzendende element 161 been-, loopt door een punt M van een bandgedeelte 21a van de band 21 welke buiten de bandcassette 20 getrokken is vanaf de afwikkel-30 spoel 26 op een schuine wijze ten opzichte van de bandbreedterich-ting. Op dezelfde wijze is de bevestigingspositie van het lichtuitzendende element 162 zodanig dat een lichtbundel 165 die uitgezonden wordt door het lichtuitzendende element 162 heengaat door een punt N van een bandgedeelte 21b van de band 21 welke uit de 35 bandcassette 20 getrokken is door de opwikkelhaspel 27, op een 8300740 > 15 schuine wijze ten opzichte van de bandbreedterichting.
Een eindaftaster (lichtontvangend element) 166 voor het detecteren van de eindbandstrook 36 en een begin-aftaster (lichtontvangend element) 167 voor het detecteren van het 5 begineinde van de band 37 zijn respectievelijk bevestigd op onder-steuningsarmen 168 en 169 op het gestel 11. In zijaanzicht getoond in figuur 7 zijn de aftasters 166 en 167 respectievelijk aan-gébracht in plaatsen links en rechts boven de ruimte 163 om de respectievelijk binnenkomende lichtbundels op te vangen. De eind-10 aftaster 166 detecteert de lichtbundel 164 die uitgezonden wordt door het lichtuitzendende element 161 en de beginaftaster 167 detecteert de lichtbundel 165 die uitgezonden wordt door het lichtuitzendende element 162.
De cilinders 170 en 171 passen respectievelijk 15 over de aftasters 166 en 167. Door het aanbrengen van deze cilinders 170 en 171 worden de aftasters 166 en 167 nauwelijks beïnvloed door uitwendig licht buiten de registratie en/of weergeefinrich-ting 10 en wordt verhinderd dat de bandeindedetectie-inrichting 14 foutieve handelingen uitvoert. Omdat de cilinders 170 en 171 hel-20 lend zijn bevestigd wordt op doeltreffende wijze voorkomen dat de aftasters 166 en 167 foutief werken.
De lichtuitzendende inrichting 160 en de aftasters 166 en 167 zijn ingericht en aangebracht op plaatsen zo dat de lichtbundels 164 en 165 onderbroken worden door de laadpennen 44 25 en 45 voordat de bandeindedetectie-inrichting 14 begint te werken. Verder zijn het lichtuitzendende element 162 en de beginaftaster 167 ingericht en aangebracht op plaatsen zo dat de lichtbundel 165 niet onderbroken wordt door de knijprol 82 in de begintoestand van de bandlaadbewerking en gedurende de pauze.
30 Aanvullend wordt het verband tussen de positie P3 getoond in figuur 14 en het bandlaadmechanisme zo bepaald dat wanneer de elementen 101 tot en met 103 de positie P3 detecteren de bandlaadbewerking voortgaat naar een toestand aangegeven met een streeplijn met één punt in figuur 1 en door een getrokken lijn in 35 figuur 16 waarbij de band 21 geen contact maakt met de geleidings- 8300740 16 trommel 12 en een handweg 21B vormt gescheiden van de geleidings-trommel 12.
Hierna zal een beschrijving gegeven worden met betrekking tot de werking van de bandeindedetectie-inrichting 5 die tot nu toe beschreven werd.
In het toestel aangegeven in figuur 1 voordat het laden van de band begint en waarbij de bandcassette 20 slechts geladen wordt in de registratie en/of weergeefinrichting 10 ontvangen de aftasters 166 en 167 respectievelijk lichtbundels van 10 de lichtuitzendende elementen 161 en 162 en nemen toestanden aan die gelijk zijn aan die verkregen wanneer de aftasters 166 en 167 de transparante eindstrook 36 detecteren en de beginstrook 37.
De uitgangen van de elementen 101 tot en met 103 zijn echter C 000 J. Zodoende levert de logische keten 110 uit figuur 15 het 15 signaal SI maar levert niet het signaal S2. De signalen van hoog niveau (niveau "1") van de aftasters 166 en 167 lopen dus door een OP-poort 111 en is aangelegd aan één ingangsklem 112a van een EN-poort 112. Het signaalniveau aan de andere ingangsklem 112b van de EN-poort 112 is echter laag ("0"). Om deze reden is het uitgangs-20 niveau van de EN-poort 112 laag ("0"), hetgeen betekent dat geen ontladingssignaal geleverd wordt. Wanneer het uitgangsniveau van de EN-poort 112 hoog is ("1"), werkt deze hoogniveau-uitgang van de EN-poort 112 als een ontladingssignaal om de rotatierichting van de laadmotor 55 om te keren. Daarom neemt de registratie en/of weer-25 geefinrichting 10 een toestand aan die gelijk is aan de toestand waarbij het magnetische bandgedeelte gedetecteerd wordt in plaats van dat hij de toestand aanneemt die gelijk is aan de toestand waarbij de aftasters 166 en 167 de eind- en beginstroken 36 en 37 detecteren en kan de bandlaadbewerking normaal begonnen worden.
30 Wanneer de bandlaadbewerking begonnen is worden de uitgangen van de elementen 101 tot en met 103 onmiddellijk C 100J, waarbij echter het signaal S2 niet geleverd wordt door de logische keten 110. Zodoende wordt het ontladingssignaal niet geleverd door de EN-poort 112, dat wil zeggen dat de uitgang van de EN-35 poort 112 niet hoog wordt en de bandlaadbewerking vooruit gaat.
* 8300740 ψ 17
Als gevolg worden geen problemen geïntroduceerd door het feit dat de bandeindedetectie-inrichting 14 buiten de ruimte 163 is aangebracht voor het laden van de bandcassette 20.
Wanneer de bandladingsbewerking vooruit gaat 5 en de laadpennen 44 en 45<3%oestand aannemen aangegeven door een lijn met één punt in figuur 1 en figuur 16 waarbij de laadpennen 44 en 45 in geringe mate de lichtbundels 164 en 165 overschrijden maar niet de geleidingstrommel 12 bereiken worden de uitgangen van de elementen 101 tot en met 103 C110 J. Het signaal S2 wordt 10 dus geleverd door de logische keten 110 en het niveau aan de in-gangsklem 112b van de EN-poort 112 wordt hoog. De EN-poort 112 neemt dus een toestand aan waarbij de EN-poort 112 het ontladings-signaal kan leveren in overeenstemming met de signalen van de aftasters 166 en 167. De bandeindedetectie-inrichting begint dus te 15 werken vanaf dit punt, dat wil zeggen nadat de bandlaadbewerking is begonnen.
Waarneer de magnetische band 21 uit de bandcassette 20 getrokken is zijn de uitgangsniveaus van de aftasters 166 en 167 respectievelijk laag en is het niveau aan de ingangsklem 112a 20 van de EN-poort 112 ook laag. Zodoende wordt het ontladingssignaal niet geleverd door de EN-poort 112. Als gevolg gaat de bandlaadbewerking door met vooruit te gaan en wordt de magnetische band 21 geladen zoals getoond in figuur 2.
Wanneer anderzijds de eindstrook 36 en niet 25 de magnetische band 21 buiten de bandcassette 20 getrokken wordt op dit punt dan ontvangt de eindaftaster 166 de lichtbundel 164 welke heen gaat door de eindstrook 36 en een uitgang met hoog niveau levert. Het niveau aan de ingangsklem 112a van de EN-poort 112 wordt dus hoog en de EN-poort 112 levert een ontladingssignaal. De band-30 laadbewerking wordt dus onmiddellijk gestopt om een ontladingsbe-werking te beginnen en de band wordt aangebracht binnen de bandcassette 20 door deze ontladingsbewerking.
Wanneer verder de beginstrook 37 en niet de magnetische band 21 buiten de bandcassette 20 getrokken wordt op dit 35 punt ontvangt de beginaftaster 167 de lichtbundel 165 welke heen 8300740 18 gaat door de beginstrook 37 en een uitgang met hoog niveau levert.
Het niveau aan de ingangsklem 112a van de EN-poort 112 wordt dus hoog en de EN-poort 112 levert een ontladingssignaal. Daarom wordt de bandlaadbewerking onmiddellijk gestopt om te beginnen met een 5 ontladingsbewerking.
Het is dus positief mogelijk om te voorkomen dat een ongeluk gebeurt zodat de verbinding tussen de magnetische band 21 en de eindstrook 36 of de beginstrook 37 geen contact maakt met de geleidingstrommel 12 om schade te veroorzaken aan de 10 videokoppen tengevolge van een onnodig vooruitgaan van de band-laadwerking. Bovendien voert, nadat de ontladingswerking voltooid is, de registratie en/of weergeefinrichting 10 automatisch een terugwikkelbewerking uit wanneer de eindaftaster 166 de lichtbundel 164 detecteert en voert automatisch een snelle vooruitgangwerking 15 uit wanneer de beginaftaster 167 de lichtbundel 165 ontvangt. De band in de bandcassette 21 neemt dus een gewikkelde toestand in zodat een volgende bandlaadbewerking niet halverwege stopt door de bewerking en de band geladen zal worden tot de volledig geladen stand.
Wanneer de bandladingsbewerking voltooid is 20 worden de uitgangen van de elementen 101 tot en met 103 ƒ" 111J
en levert de logische keten 110 het signaal S4 in aanvulling op het signaal S2. De EN-poort 112 neemt dus een toestand aan waarbij de EN-poort 112 het ontladingssignaal kan leveren in overeenstemming met de uitgangen van de aftasters 166 en 167. Tijdens de registra-25 tie of weergave getoond in figuur 2 is er geen behoefte aan het werken van de beginaftaster 167. Een normaal gesloten schakelaar 113 die gekoppeld is met de uitgangszijde van de beginaftaster 167 wordt dus geopend door het signaal S4 geleverd door de logische keten 110 om de beginaftaster 167 los te maken van de rest van de 30 keten en het vermogensverbruik te verminderen. Wanneer de registratie of weergeefbewerking uitgevoerd is tot het einde van de band detecteert de eindaftaster 166 optisch de eindstrook 36 en levert een uitgang met hoog niveau. Deze uitgang met hoog niveau van de eindaftaster 166 wordt toegevoerd aan de EN-poort 112 via de OF-poort 35 111 en de EN-poort 112 levert dus het ontladingssignaal. Als gevolg 8300740 % 19 stopt de inrichting 10 de registratie of weergave om een lading uit te voeren waarbij de inrichting 10 dan stopt.
Tijdens een pauze worden de uitgangen van de elementen 101 tot en met 103 £ 010 J en levert de logische keten 5 110 de signalen S2 en S3. De schakelaar 113 wordt dus gesloten en de beginaftaster 167 wordt verbonden met de rest van de keten. Wanneer een bewerking zoals een beeldzoekbewerking in de omgekeerde richting uitgevoerd wordt tijdens de pauze kan dus bijvoorbeeld de beginstrook 37 gedetecteerd worden wanneer de band terugge-10 wikkeld wordt en de beginstrook 37 uit de bandcassette 20 getrokken wordt om de werking van de inrichting 10 te stoppen in het punt waarop de beginstrook 37 gedetecteerd wordt. Daarom is het mogelijk om positief te voorkomen dat de verbinding tussen de beginstrook 37 en de magnetische band 21 de laadpen 45 overschrijdt 15 en contact maakt met de geleidingstrommel 12 wanneer de gehele beginstrook 37 uit de bandcassette 21 getrokken wordt.
Hierna zal een beschrijving gegeven worden met betrekking tot de andere uitvoeringen van een bandeindedetectie-inrichting volgens de uitvinding met verwijzing naar figuur 19 tot 20 en met 24. Deze uitvoeringen zijn ontworpen om te voldoen aan de volgende condities. Dat wil zeggen dat de lichtuitzendende elementen en de lichtontvangende elementen ingericht zijn op verschillende hoogten zodat: 1) de lichtuitzendende elementen en de lichtontvangende elementen niet steken binnen de ruimte 163 voor het laden 25 van de bandcassette 20; 2) ieder van de lichtuitzendende en licht-opnemende elementen gelegen zijn op plaatsen dat zij niet tussenbeide komen bij het laden en ontladen van de band; en 3) wegen van de lichtbundels uitgezonden door de lichtuitzendende elementen en die de lichtontvangende elementen bereiken de band snijden. In 30 figuur 19 tot en met 24 zijn die delen die in wezen dezelfde zijn als die welke overeenkomen met de delen in figuur 16 en 17 en 18 aangegeven met dezelfde verwijzingscijfers.
Figuren 19 en 20 tonen een tweede uitvoering van een bandeindedetectie-inrichting volgens de uitvinding. Een 35 bandeindedetectie-inrichting 180 is ontworpen zo dat de positie- 8300740 » 4 « 20 relaties tussen de lichtuitzendende inrichting en de aftasters omgekeerd zijn tot.de uitvoering getoond in figuur 17. Bij deze uitvoering is de lichtuitzendende inrichting 160 ingericht en aangebracht boven de bandcassette 20 en zendt de lichtbundels 164 5 en 165 uit die hellend lopen. Eindaftaster 166 en de beginaftaster 167 zijn aangebracht beneden op beide zijden van de bandcassette 20. Deze inrichting 180 werkt op gelijke wijze als de inrichting getoond in figuur 17.
Een derde uitvoering van een bandeindedetectie-10 inrichting volgens de uitvinding is aangegeven in figuur 21 en 22.
In deze uitvoering is een bandeindedetectie-inrichting 181 ontworpen zo dat de lichtuitzendende inrichting 160 ingericht en aangebracht is op een plaats onder een bandcassette 20a aan de voorzijde van de bandcassette 20A. De eindaftaster 166 15 en de beginaftaster 167 zijn ingericht aan beide zijden van de bandcassette 20A. De lichtbundels l)S4 en 165 lopen door de bandcas- f sette 20A en snijden de band op een? schuine wijze langs de band-breedterichting binnen de bandcassette 20A. De delen van de bandcassette 20A waar de lichtbundels 164 en 165 doorheen lopen zijn 20 doorschijnend gemaakt.
Figuur 23 en 24' tonen een vierde uitvoering van een bandeindedetectie-inrichting volgens de uitvinding. Bij deze uitvoering is een bandeindedetectie-inrichting 182 zo ontworpen dat de plaatsrelaties tussen de lichtuitzendende inrich-25 ting en de aftasters omgekeerd zijn aan de derde uitvoering getoond in figuur 21 en 22. Dat wil zeggen dat de lichtuitzendende inrichting 160 aangebracht is boven een bandcassette 20B en de aftasters 166 en 167 beneden aangebracht zijn aan beide zijden van de bandcassette 20B. De delen van de bandcassette 20B waar de licht-30 bundels 164 en 165 doorheen gaan zijn doorschijnend gemaakt.
De bandeindedetectie-inrichtingen 181 en 182 detecteren beiden het einde van de band binnen de bandcassette zoals bij de conventionele bandeinddetectie-inrichtingen. Om deze reden is de regelketen aangegeven in figuur 15 voor het regelen van de 35 tijdstippen van de beginpunten van de bewerkingen welke nodig is in 8300740 * 21 de eerste en tweede uitvoeringen van de inrichting volgens de uitvinding niet nodig bij de inrichtingen 181 en 182.
De constructie van de inrichtingen 181 en 182 kan dus vereenvoudigd worden.
5 In iedere tot nu toe beschreven uitvoering kunnen de posities van de lichtuitzendende elementen en de licht-opnemende elementen natuurlijk verwisseld worden.
verder is de uitvinding niet beperkt tot deze uitvoeringen maar verschillende variaties en wijzigingen kunnen 10 aangebracht worden zonder dat het gebied van de uitvinding verlaten wordt.
8300740

Claims (10)

1. Detectie-inrichting voor het bandeinde van een bandcassette welke een cassettehuis bevat en waarbij het cassettehuis een eerste spoel bevat met een eerste spoelnaaf en 5 een tweede spoel met een tweede spoelnaaf, een niet doorschijnende band met eerste en tweede doorschijnende beginstroken die integraal bevestigd zijn aan de tegenovergelegen einden daarvan, waarbij de band aan de tegenovergelegen einden van de beginstroken verbonden is met de eerste en tweede spoelnaven, de bandeinddetec- 10 tie-inrichting tenminste één lichtuitzendend element bevat en een tenminste lichtontvangend element, met het kenmerk, dat het licht-uitzendende element (161, 162) en het lichtontvangende element (166, 167) buiten een bandcassettelaadruimta (163) aangebracht zijn voor het laden van de bandcassette (20, 20A, 20B) zodat een 15 weg voor een lichtbundel (164, 165) die het lichtuitzendende element en het lichtontvangende element verbinden de band (21) snijdt en de eerste of tweede beginstrook (36; 37), en het lichtontvangende element de lichtbundel ontvangt die heengaat door de eerste of tweede beginstrook wanneer de eerste of tweede begin-20 strook een positie aanneemt die de weg van de lichtbundel welke het licht uitzendende element en het lichtontvangende element verbindt snijdt, om een bandeinde te detecteren van de eerste of tweede spoel.
2. Detectie-inrichting volgens conclusie 1, 25 met het kenmerk, dat één van de lichtuitzendende elementen en de lichtontvangende elementen (161, 162; 166, 167) aangebracht is op een plaats binnen een projectie van de bandcassettelaadruimte (163) in een bovenaanzicht van bovenaf de geladen bandcassette (20, 20A, 2033), waarbij het cassettehuis (22) een opening bevat in zijn 30 buitenwand op een plaats die de baan snijdt van de lichtbundel (164, 165) die het lichtuitzendende element verbindt met het lichtontvangende element en waarbij de lichtbundel die uitgezonden wordt door het lichtuitzendende element het lichtontvangende element bereikt door heen te gaan door het cassettehuis.
3. Detectie-inrichting volgens conclusie 2, 8300740 > met het kenmerk, dat één van de lichtuitzendende elementen en de lichtontvangende elementen (161, 162; 166, 167) aangebracht is op een plaats beneden de bandcassettelaadruimte (163) in een aanzicht vanaf een achterzijde van de geladen bandcassette (20, 20A, 20B).
4. Detectie-inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat één van de lichtuitzendende elementen en de lichtontvangende elementen (161, 162; 166, 167) aangebracht is op een plaats boven de bandcassettelaadrui-mte (163) in een aanzicht vanaf een achterzijde van de geladen bandcassette (20, 20A, 20B).
5. Detectie-inrichting volgens conclusie 1, toegepast bij een registratie en/of weergeefinrichting welke registratie en/of weergeefmiddelen bevat voor het registreren en/of weergeven van signalen op de band en laadorganen om de band uit de bandcassette te trekken en de band te laden tot een vooruit bepaal-15 de handweg langs de registratie en/of weergeefmiddelen, met het kenmerk, dat het lichtuitzendende element (161, 162) en het lichtontvangende element (166, 167) aangebracht zijn op plaatsen buiten de bandcassettelaadruimte (163) naar een bedieningsrich-ting van het bandlaadorgaan (44, 45) in een bovenaanzicht van 20 boven de geladen bandcassette (20, 20A, 20B) en de eerste of tweede beginstrook (36; 37) te detecteren die buiten de bandcassette getrokken is en waarbij de bandeindedetectie-inrichting verder een regelorgaan bevat (100, 101 - 103, 110 - 112) voor het uitvoeren van een regeling zo dat de bandeindedetectie-inrichting begint te 25 werken nadat het bandlaadorgaan werkt en een deel van de band buiten de bandcassette trekt.
6. Detectie-inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het regelorgaan een detectie-orgaan bevat (100, 101 - 103) om te detecteren of het bandlaadorgaan (44, 45) een 30 werkzame toestand heeft bereikt voordat gezorgd wordt dat de band contact maakt met het registratie en/of weergeef orgaan (12), en middelen (110, 112) die aanspreken op de detectiebewerking van het detectie-orgaan om de bandeindedetectie-inrichting in een werkzame toestand te brengen.
7. Detectie-inrichting volgens conclusie 5, 8300740 met het kenmerk, dat één van de lichtuitzendende elementen en de lichtontvangende elementen (161, 162; 166, 167) aangebracht is op een plaats beneden de bandcassettelaadruimte (163) in een aanzicht vanaf een achterzijde van de geladen bandcassette (20, 20A, 20B).
8. Detectie-inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat één van de lichtuitzendende elementen en de lichtontvangende elementen (161, 162; 166, 167) aangebracht is op een plaats boven de bandcassettelaadruimte (163) in een aanzicht vanaf een achterzijde van de geladen bandcassette (20, 20a, 10 20B).
9. Detectie-inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat er verder een cilinder (170, 171) aangebracht is die past over het lichtontvangende element (166, 167) om uit te steken naar het lichtuitzendende element (161, 162).
10. Detectie-inrichting in hoofdzaak zoals be schreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekening. 8300740
NLAANVRAGE8300740,A 1982-03-01 1983-02-28 Detectie-inrichting van het bandeinde van een cassetteband. NL183910C (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP3204182 1982-03-01
JP57032041A JPS58150151A (ja) 1982-03-01 1982-03-01 記録再生装置のテ−プ端検出装置
JP2929382U JPS58131441U (ja) 1982-03-02 1982-03-02 記録再生装置のテ−プ端検出装置
JP2929382 1982-03-02

Publications (3)

Publication Number Publication Date
NL8300740A true NL8300740A (nl) 1983-10-03
NL183910B NL183910B (nl) 1988-09-16
NL183910C NL183910C (nl) 1989-02-16

Family

ID=26367470

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NLAANVRAGE8300740,A NL183910C (nl) 1982-03-01 1983-02-28 Detectie-inrichting van het bandeinde van een cassetteband.

Country Status (8)

Country Link
US (1) US4616274A (nl)
KR (1) KR860001746B1 (nl)
BR (1) BR8301000A (nl)
DE (1) DE3307159A1 (nl)
FR (1) FR2522431B1 (nl)
GB (1) GB2117962B (nl)
MY (1) MY8700261A (nl)
NL (1) NL183910C (nl)

Families Citing this family (20)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3416481A1 (de) * 1984-05-04 1985-11-07 Agfa-Gevaert Ag, 5090 Leverkusen Lichtkanalabdeckung fuer eine endabschaltvorrichtung eines kassettenmagnetbandes
JPS62232750A (ja) * 1986-04-02 1987-10-13 Victor Co Of Japan Ltd 磁気記録及び/又は再生装置
US4762292A (en) * 1987-01-30 1988-08-09 Anci Alexander M D Vacuum column web loop position sensing system
JPS63213139A (ja) * 1987-02-27 1988-09-06 Matsushita Electric Ind Co Ltd 磁気記録再生装置
JPH01320664A (ja) * 1988-06-23 1989-12-26 Pioneer Electron Corp テープレコーダのスレッディング装置
JP2533621B2 (ja) * 1988-10-28 1996-09-11 株式会社日立製作所 磁気記録再生装置
US5054501A (en) * 1990-05-16 1991-10-08 Brigham & Women's Hospital Steerable guide wire for cannulation of tubular or vascular organs
US5222003A (en) * 1990-11-13 1993-06-22 Colorado Memory Systems Optical tape position sensing system for magnetic tape media in computer memory backup devices
JP2693049B2 (ja) * 1991-02-26 1997-12-17 キヤノン株式会社 記録または再生装置
JPH06223554A (ja) * 1993-01-26 1994-08-12 Sony Corp 磁気記録再生装置
JPH06274839A (ja) * 1993-03-23 1994-09-30 Minnesota Mining & Mfg Co <3M> ビデオカセットレコーダ要素クリーニングカセット
US5572381A (en) * 1993-06-07 1996-11-05 Zenith Electronics Corporation Mechanical power transmission for a simplified video cassette recorder apparatus
CN1077313C (zh) * 1994-04-08 2002-01-02 三星电子株式会社 夹送轮驱动装置
US5597130A (en) * 1995-06-21 1997-01-28 Industrial Technology Research Institute Tape winding linkage of drum type magnetic recording and reproducing apparatus
KR970017327A (ko) * 1995-09-30 1997-04-30 배순훈 브이씨알의 산란 방지용 릴센서 프리즘
JP3768655B2 (ja) * 1997-09-09 2006-04-19 キヤノン株式会社 テープガイド装置及びそれを含む記録又は再生装置
JP2000235746A (ja) * 1999-02-12 2000-08-29 Mitsubishi Electric Corp 検知装置
JP4333054B2 (ja) * 2001-05-25 2009-09-16 パナソニック株式会社 テープローディング装置
US7057840B2 (en) * 2002-06-03 2006-06-06 Matsushita Electric Industrial Co., Ltd. Magnetic record and playback device
KR20060041442A (ko) * 2004-11-09 2006-05-12 삼성전자주식회사 테이프 센싱장치 및 자기 기록/재생장치

Family Cites Families (19)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1254377B (de) * 1967-01-25 1967-11-16 Robert Bosch Elektronik Tonbandgeraet fuer ein in einer Kassette untergebrachtes Tonband mit einer fotoelektrischen Endabschaltung
US3497157A (en) * 1967-07-14 1970-02-24 Minnesota Mining & Mfg Two-reel cartridges having reflecting means
US3614453A (en) * 1970-04-08 1971-10-19 Richard M Johnson Radiation sensitive cassette leader detector
FR2098778A5 (nl) * 1970-07-21 1972-03-10 Teppaz Sa
DE2058744A1 (de) * 1970-11-30 1972-06-08 Sued Atlas Werke Gmbh Kassette zum Aufnehmen von bandfoermigen Aufzeichnungstraegern
JPS5149926Y2 (nl) * 1971-04-08 1976-12-02
US3866856A (en) * 1972-08-03 1975-02-18 Victor Company Of Japan Automatic tape loading type, recording and/or reproducing apparatus
US3861619A (en) * 1972-11-02 1975-01-21 Minnesota Mining & Mfg Magnetic tape position sensing
JPS5539057B2 (nl) * 1972-12-29 1980-10-08
AT328202B (de) * 1973-05-03 1976-03-10 Philips Nv Aufzeichnungs- und/oder wiedergabegerat
US3912205A (en) * 1973-12-19 1975-10-14 Victor Company Of Japan Recording and/or reproducing apparatus with automatically stopping apparatus
DE2445751A1 (de) * 1974-09-25 1976-04-15 Compur Werk Gmbh & Co Tonaufnahme- und wiedergabegeraet
JPS5545593Y2 (nl) * 1975-04-14 1980-10-25
CA1077618A (en) * 1975-12-13 1980-05-13 Victor Company Of Japan Detection device for detecting ends of a cassette tape
US4057839A (en) * 1975-12-22 1977-11-08 Mfe Corporation Tape cassette drive
US4185306A (en) * 1978-04-03 1980-01-22 Dudley Don J Magnetic tape processor having cleaning and evaluating means
JPS5552546A (en) * 1978-10-06 1980-04-17 Matsushita Electric Ind Co Ltd Magnetic recording and reproducing device
JPS5671849A (en) * 1979-11-16 1981-06-15 Canon Inc Cassette type video tape recorder
JPS5880163A (ja) * 1981-11-05 1983-05-14 Canon Inc 記録または再生装置

Also Published As

Publication number Publication date
GB2117962A (en) 1983-10-19
DE3307159A1 (de) 1983-09-15
BR8301000A (pt) 1983-11-16
GB2117962B (en) 1985-10-02
FR2522431A1 (fr) 1983-09-02
US4616274A (en) 1986-10-07
NL183910B (nl) 1988-09-16
MY8700261A (en) 1987-12-31
GB8305548D0 (en) 1983-03-30
KR860001746B1 (ko) 1986-10-20
DE3307159C2 (nl) 1987-07-30
NL183910C (nl) 1989-02-16
FR2522431B1 (fr) 1986-07-25
KR840003886A (ko) 1984-10-04

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8300740A (nl) Detectie-inrichting van het bandeinde van een cassetteband.
US4173319A (en) Magnetic tape cassette
NL8400256A (nl) Bandcassette-laadinrichting voor een magnetisch opneem- en/of weergeefapparaat.
NL8200036A (nl) Bandcassette.
US3764757A (en) Magnetic recording and/or reproducing apparatus with tape guide and pick-up system for use with a tape cartridge
JPH0652607B2 (ja) 磁気記録/再生装置
GB2263809A (en) A dual chassis video tape deck.
AU626148B2 (en) Recording and/or reproducing apparatus with rotary head for magnetic cassette
US7379263B2 (en) Magnetic recording/reproducing apparatus
NL8302133A (nl) Bandeinddetecteerorgaan in een registreer- en/of reproduceerinrichting voor een miniatuursoort bandcassette.
NL8200181A (nl) Registreer- en /of reproduceerinrichting.
US5012364A (en) Tape-loading mechanism for a magnetic recording/reproducing apparatus for selective use of tape cassettes of two different sizes
US3912205A (en) Recording and/or reproducing apparatus with automatically stopping apparatus
NL8202625A (nl) Miniatuur soort bandcassette.
US7408736B2 (en) Magnetic recording/reproducing apparatus
US7375920B2 (en) Magnetic recording/reproducing apparatus
US6762903B2 (en) Tape drive
US5568339A (en) Recording and/or reproducing device operable with a plurality of different size cassettes
US7019931B2 (en) Tape drive apparatus
NL8006257A (nl) Apparaat voor het opnemen en/of weergeven van signalen op een magneetband.
JPH01125748A (ja) 磁気記録/再生装置
US20040098736A1 (en) Disk loading apparatus for a disk drive
US4912488A (en) Camera with image input from linear array of electric-to-light transducers
US5513052A (en) Brake mechanism for tape player
JPS5880162A (ja) 記録または再生装置

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
V4 Lapsed because of reaching the maximum lifetime of a patent

Effective date: 20030228