NL8204662A - Aanpassingsinrichting voor een videocassette. - Google Patents

Description

Aanpassingsinrichting voor een videocassette.

De uitvinding heeft betrekking op een video-apparaat?%eer in het bijzonder op een videocassette voor een magnetische band om videoprogramma's op te nemen en af te spelen.

5 Voor de grootste meerderheid video- opneem/afspeelapparaten, die thans op de markt zijn, wordt van grote standaardvideocassettes met opneemcapaciteiten van verschillende (vier tot acht) uren gebruik gemaakt.

Bij sommige draagbare videocamera's, 10 waarbij de video-opnamen worden geregistreerd; wordt van een opneemapparaat gébruik gemaakt, dat als één geheel met de camera is uitgevoerd en waarin miniatuurvideocassettes worden toegepast.

Doch miniatuurvideocassettes kunnen 15 echter niet in de meeste video-opneem/afspeelapparaten worden afgespeeld, en de hierop geregistreerde opnamen moeten op een band van een standaardvideocassette worden gekopieerd teneinde deze cassette in een dergelijk apparaat te kunnen gebruiken.

20 Door de magneetband in standaard videocassettes wordt een zeer goed gedefinieerde baan doorlopen, daar de band met aandrijf-, weergeef- en/of opneemonder-delen moet samenwerken. Als algemene regel geldt, dat een gedeelte van de baan volgens een lang stuk recht verloopt en 25 zich in de nabijheid van een langere rand van de videocasset te uitstrekt om te bewerkstelligen dat de band over praktisch de gehele lengte van de cassette vrijkomt, zodat een behande-1ingsmechanisme in staat is om de band van de cassette te verwijderen en dit tegen de opneem- en afspeelonderdelen te 30 plaatsen wanneer de cassette zich in zijn werkstand bevindt.

Daar miniatuurvideocassettes uit de aard van de zaak veel kleiner dan standaardvideocassettes zijn, zal door de magnetische band hierin niet dezelfde weg als 8204662 * * t 2 door de band van een standaardvideocassette worden gevolgd, hetgeen tot resultaat heeft, dat deze miniatuurvideocasset-tes niet in de meeste video-opneem/afspeelapparaten kunnen worden gebruikt.

5 Dientengevolge is de toepassing van draagbare opneemapparaten, waarbij van miniatuurvideocassettes wordt gebruik gemaakt, niet wijd verspreid tengevolge van de onverenigbaarheid van de miniatuurvideocassettes met video-apparaten, die voor de toepassing van standaardvideocassettes 10 zijn bedoeld.

Het hoofddoel van de uitvinding is de bij het gebruik van miniatuurvideocassettes ondervonden nadelen te overwinnen door een aanpassingsinrichting met dezelfde afmetingen en vorm als een grote standaardvideocassette 15 te verschaffen, waarin een miniatuurvideocassette kan worden geschoven en vervolgens onder toepassing van een gebruikelijk video-opneem-/afspeelapparaat kan worden afgespeeld.

Een ander doel is het verschaffen van een zodanig uitgevoerde aanpassingsinrichting, dat deze in 20 staat is om met de magnetische band in de miniatuurvideocas sette samen te werken zodat hierdoor dezelfde baan als in een standaardvideocassette wordt gevolgd nadat de miniatuurvideocassette op correcte wijze in de aanpassingsinrichting is geplaatst.

25 Een verder doel van de uitvinding is het verschaffen van een zodanig uitgevoerde aanpassingsinrichting, dat de band automatisch in de miniatuurvideocassette wordt teruggetrokken voordat deze uit de aanpassingsinrichting wordt verwijderd.

30 Nog een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een aanpassingsinrichting, waarin veiligheidsmaatregelen ten uitvoer zijn gebracht om het beschadigen van de band van de miniatuurvideocassette bij het gebruik van de aanpassingsinrichting in het video-apparaat te 35 voorkomen.

8204662 «r.................

3

De uitvinding zal thans aan de hand van de figuren nader worden toegelicht. "

Figuren 1 en IA geven een grote standaardvideocassette weer, die voor een gebruikelijk video-5 opneem/afspeelapparaat is ontworpen; figuren 2 en 2A geven een miniatuur-videocassette voor de aanpassingsinrichting volgens de uitvinding weer; figuur 3 geeft een vereenvoudigd boven-10 aanzicht van de aanpassingsinrichting volgens de uitvinding weer, waarbij een miniatuurvideocassette in het huis van deze aanpassingsinrichting is opgenomen; figuur 4 geeft een gedeeltelijk detail-aanzicht van een gedeelte van het aanpassingsmechanisme met 15 de armen en de geleidingsmiddelen in een teruggetrokken stand weer, welke vanuit de tegenovergestelde zijde van de aanpassingsinrichting zijn gezien; figuur 5 geeft op dezelfde wijze als figuur 4 een gedeeltelijk detailaanzicht weer, waarin de armen 20 en de geleidingsmiddelen in een uitgestoken stand zijn afge- beeld; figuur 6, 6A, 6B en 6C geven de aandrijvende verbinding tussen de haspels van de miniatuurvideocassette en de naven van de aanpassingsinrichting weer; en 25 figuur 7 geeft een vereenvoudigd schema van de besturingsschakeling van de aanpassingsinrichting weer.

Hums zal de beste uitvoeringsvorm van de uitvinding worden besproken.

In figuur 1 is een grote standaard- 30 videocassette 10 afgebeeld, en tevens de door de band 12 in de cassette gevolgde baan 14.

In de figuren 2 en 2a is een miniatuurvideocassette 16 afgebeeld, die een kleinere hoeveelheid band dan de grote standaardvideocassette kan opnemen, en die bijvoor-35 beeld voor het registreren van een half uur videobeelden kan 8204662 4 dienst doen. Deze miniatuurvideocassette 16 is meer gedetailleerd in het Belgische octrooischrift 891.311 ten name van aanvrager beschreven. Deze miniatuurvideocassette 16 bevat een huis 18 en een paar haspels 20A, 20B met band 24, die 5 zich normaal volgens een kleine lus 25 tussen deze haspels uit strekt, waarbij de haspels 20A, 20B gebruikelijke en zodanige uitgevoerde naven bezittendat deze door middel van aandrijf-spillen kunnen worden aangedreven.

In figuur 3 is een aanpassingsinrich-10 ting 26 volgens de uitvinding afgebeeld, dEte: een huis 28 met uitwendige afmetingen bezit, die nagenoeg identiek aan de afmetingen van een in de figuren 1 en IA afgebeelde grote standaardvideocassette zijn. Teneinde een miniatuurvideocassette 16 van het in figuur 2 afgebeelde type te kunnen opnemen, 15 is het huis 28 aan de ene zijde van een holte 30 voorzien, die bij de uitwendige vorm van de miniatuurvideocassette 16 past, zodat de miniatuurvideocassette in deze holte 30 kan worden geschoven en hierin kan worden vastgehouden. Om het inbrengen en verwijderen van de cassette te vergemakkelijken 20 is de betreffende zijde van het huis 28 van een paar te-gen- over elkaar gelegen ondiepe uitsparingen 32A, 32B ter grootte van een vinger voorzien, waarin de gebruiker de duim en wijsvinger kan plaatsen om de miniatuurvideocassette 16 vast te grijpen teneinde deze uit de aanpassingsinrichting 26 te kun-25 nen verwijderen.

Om de miniatuurvideocassette 16 op de juiste plaats in de holte 30 te houden, zijn op de bodem-wand 36 (figuur 6) van het huis 28 plaatsbepalingsnokken 34A, 34B, 34C gemonteerd, waardoor de bodem van de holte 30 wordt 30 bepaald. De miniatuurvideocassette 16 is van openingen 36A, 36B, 36C voorzien, waardoor de plaatsbepalingsnokken worden opgenomen om de plaats van de miniatuurvideocassette vast te leggen wanneer deze in de holte 30 van het huis 28 van de aanpassingsinrichting wordt geschoven. Om te bewerkstelligen 35 dat de miniatuurvideocassette slechts in één stand in het 8204662 ' 5 " huis kan worden geschoven, kunnen de plaatsbepalingsnokken 34Ά, 34B, 34C op asymmetrische wijze zijn aangebracht of van asymmetrische afmetingen zijn voorzien, en kunnen de openingen 36A, 36B, 36C op dezelfde wijze zijn aangebracht of van afme-5 tingen zijn voorzien, zodat de nokken hierdoor slechts in één stand van de miniatuurvideocassette kunnen worden opgenomen.

Het plaatsen van de miniatuurcassette in de werkstand.

10 De miniatuurcassette 13 wordt door de gebruiker eerst in het uitgesneden gedeelte 30 geplaatst. Ter uitvoering van de uitvinding is de aanpassingsinrichting 26 van aandrijfspillen 38A, 38B voorzien, die in de openingen in de haspel 20A, 20B terecht komen, waarbij de aandrijfspil-15 len 38A, 38B van flexibele haken 40A, 40b zijn voorzien om de miniatuurcassette 16 in het huis 28 van de aanpassingsinrich-ting te vergrendelen. Voor het samenwerken met deze flexibele haken 14, waarvan de aandrijfspillen 38A, 38B van de aanpas-singsinrichting zijn voorzien, zijn de centrale openingen in 20 de haspels 20A, 20b met de magneetband 24 van een rand 42 (figuren 6, 6A) voorzien en van axiale groeven 44 in de lengterichting van de binnenomtrek van de openingen.

Zoals in de figuren 3, 6 en 6A - C is aangegeven, is de centrale opening in elke haspel van de 25 miniatuurcassette 16 van vier axiale groeven 44 voorzien, ter wijl de aandrijfspillen 20A, 20Β van de aanpassingsinrichting met drie haken 40 zijn uitgevoerd. Wanneer de miniatuurcassette in het uitgesneden gedeelte 30 wordt geplaatst grijpen de drie haken 40 van elke aandrijfspil dus op zodanige wijze 30 om de binnenrand 42 van de haspels, dat deze haspels hierdoor op een vaste plaats worden vastgehouden. De miniatuurcassette 16 wordt hierbij tegen de drie nokken 34A, 34Β,. 34C gedrukt, die als plaatsbepalende aanslagelementen dienst doen.

Zodra de aandrijfspillen 20A, 20Β 35 door het video-apparaat in draaiing worden gebracht, waarin 8204662 6 een aanpassingsinrichting met een miniatuurcassette is geplaatst, wordt één van de drie haken 40 op elke aandrijf-spil 20A, 20B op zijn plaats in één van de vier groeven 44 bewogen, zodat de haspels 20A, 20b door de spillen worden aan-5 gedreven.

Als gevolg van het plaatsen van de miniatuurcassette 16 in de holte 30 van het huis 28 van de aanpassingsinrichting treden er organen in werking om gelei-dingsorganen 46A, 46B in beweging te brengen om de band 24 uit 10 de miniatuurcassette 16 te trekken en de smalle lus 25 tot een grote lusregistratieband 47 te vergroten. Dergelijke middelen kunnen hetzij met de hand in werking worden gesteld (bijvoorbeeld door middel van een drukknop 48, figuur 3) of automatisch (bijvoorbeeld door de schakelaar 50, figuren 3 en 7, 15 die zich op de bodem van het uitgesneden gedeelte 30 bevindt en door het huis van de miniatuurcassette 16 wordt bediend wanneer deze in de holte 30 wordt geplaatst).

Uit figuur 4 blijkt, dat de als cilindrische rollen uitgevoerde geleidingsorganen 46A, 46B volgens 20 de uitvinding door een paar scharnierend gemonteerde armen 52a, 52B worden gedragen, waarbij deze armen en geleidingsorganen door middel van een motor 54 in beweging kunnen worden gebracht.

De motor 54 wordt door middel van een keten 58 (figuur 7) bekrachtigd, die de met de hand bediende 25 schakelaar 48 of een automatische schakelaar 50 en een stroom- voorzieningsbron bevat. Wanneer de schakelaar door middel van de gebruiker worden bediend, wordt bewerkstelligd dat de motor 54 door de keten 58 van stroom wordt voorzien. Wanneer bijvoorbeeld de drukknop 48 wordt ingedrukt, zal hierdoor een 30 plaat 61 om een spil 62 gaan scharnieren, zodat het einde 64 ervan vrij van een tap 65 op een nokkenwiel 66 komt. De plaat 61 wordt dan aan de invloed van een veer 67 onderworpen, waarbij de plaat door de samenwerking van de spil 62 met het uitgesneden gedeelte 63 wordt geleid. Aan het einde van de bewe-35 ging zal door de plaat 61 de schakelaar 68 van de toevoerketen 8204662 7 58 van de motor 54 worden gesloten. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de motor gaat draaien en dat het nokkenwiel 66 hierdoor tegen de wijzers van een uurwerk in (figuren 4, 5) wordt rondgedraaid, waardoor via de verbindingsstangen 70 en 5 72 weer wordt bewerkstelligd dat de armen 52A, 52B om hun assen 74A respectievelijk 74B gaan draaien. Gedurende deze beweging wordt de magneetband 24 van de miniatuurcassette door de cilindrische rollen 46A, 46B vanuit de door de ba-nd ingenomen baan in de grotere lus 47·overgebracht, die de band in 10 een normale cassette moet volgen. De wijziging van de door de band gevolgde baan wordt door een halve omwenteling van het nokkenwiel 66 bewerkstelligd, waarbij de bewerkingscyclus van de motor 54 wordt beëindigd doordat de nok 65A in aangrijping met het eind 64 van de plaat 61 komt, waardoor de plaat in de 15 lengterichting gaat bewegen en de schakelaar 68 opent, zodat de toevoer naar de motor 54 wordt onderbroken.

Wanneer de band in de vorm van de grote lus 47 is aangebracht, kunnen de aandrijfspillen van het video-apparaat, waarin de aanpasinrichting is aangebracht, 20 in werking worden gesteld om de haspels 20A, 20B van de miniatuurcassette 16 aan te drijven. De aandrijvende verbinding tussen de spillen van het video-apparaat en de haspels 20a,

20B van de miniatuurcassette omvatten de naven 80A, 80B (figuur 3) van de aanpasinrichting, waarin de spillen van het 25 video-apparaat zijn gestoken, waarbij op deze naven 80A, 80B

een ringvormig tandwiel 76 is bevestigd, dat in aangrijping net een tussentandwiel 78 is, dat weer in een tandwiel 82 grijpt, dat op de aandrijfspillen 38A, 38B van de haspels 20A, 20b van de miniatuurcassette is bevestigd. Door het ronddraaien van 30 de naven 80A, 80B worden de tandwielen 76, 78 en 82 in draaiing gebracht, waardoor weer de aandrijfspillen voor de haspels van de miniatuurcassette worden rondgedraaid. Voor beide haspels van de miniatuurcassette is een soortgelijke reeks tandwielen aangebracht.

35 Het verwijderen van de miniatuurcas- 8204662 δ sette uit de aanpasinrichting.

De miniatuurcassette 16 kan uit de aanpasinrichting 26 worden verwijderd nadat def laatste uit het video-apparaat is gestoten. Om een miniatuurcassette uit 5 de aanpasinrichting te verwijderen, wordt de drukknop 48 in gedrukt, waardoor wordt bewerkstelligd dat de plaat 61 gaat scharnieren, zodat deze vrij van de nok 65Ά komt, waarna de plaat door de veer 67 in aangrijping met de contacten 68 wordt gebracht. Hierdoor wordt de besturingsketen 58 gesloten en 10 wordt de motor 54 op de stroomvoorzieningsbron aangesloten.

Wanneer de motor 54 in werking treedt, zal het nokkenwiel 66 een halve omwenteling worden gedraaid, waarna dit nokkenwiel aan het einde van de werkslag ervan wordt gestopt doordat de andere nok 65 in aangrijping met de plaat 61 komt, zodat het 15 schakelaarcontact 68 weer wordt geopend.

Daar het terugtrekken van de band 24 tot in de miniatuurcassette 16 door het naar binnen terugtrekken van de armen 52A, 52B wordt bewerkstelligd, zijn middelen aangebracht om van de beweging naar binnen van de armen 52A, 20 52B gebruik te maken om de band terug te trekken. Voor dit doel is op de arm 52B een sectorvormig tandwiel 88 aangebracht en een soortgelijk (niet afgebeeld) sectorvormig tandwiel is evenzo op de andere arm 52a aangebracht. Deze sectoren 88 staan in een zodanige verbinding dat de haspels 20A, 20B van de minia-25 tuurcassette 16 gedurende de beweging naar binnen van de armen 52A, 52B worden rondgedraaid, waarbij deze sectoren gedurende de beweging naar buiten van de armen 52a, 52B geen verbinding met de haspels 20a, 20B maken. De haspels 20A, 20B worden in tegengestelde richtingen ten opzichte van elkaar gedraaid, zo-30 dat de band op deze wijze in de miniatuurcassette 16 wordt teruggetrokken.

Voor dit doel is een tussentandwiel 90 aangebracht, dat in en buiten aangrijping met de sector 88 kan worden bewogen, en op een hefboom 92 is gemonteerd, die 35 om de as 94 van een smal rondsel 96 kan worden gescharnierd, 8204662 \ ' «*- · ' * 9 waarmee het tandwiel 90 in aangrijping is. Het rondsel 96 is weer door middel van wrijving met het tandwiel 78 gekoppeld, dat in aangrijping met het met de haspel 20Ά van de miniatuur-cassette 16 verbonden tandwiel 82 verkeert. Een soortgelijke 5 reeks tandwielen is tussen de bij de arm 52B behorende sector en de andere haspel 20B aangebracht.

Het tandwiel 90 en het overeenkomstige bij de andere sector behorende tandwiel worden beide onder spanning door middel van een (niet afgebeelde) veer in of 10 buiten aangrijping met de sectoren 88 gehouden. Om het tandwiel 90 van de sector 88 vrij te maken, is het gedeelte 66A met de grotere straal van het nokkenwiel 66 door middel van een nok-kenvolger 98 en een verbindingsstang 100 werkzaam om de hefboom 92 in een van de sector 88 afgekeerde richting te draaien.

15 De hefboom 92 bezit een pen 102, die in aangrijping met het omgebogen einde 104 van een verbindingselement 106 verkeert.

Gedurende de andere halve omwenteling van het nokkenwiel 66, waarin de armen 52A, 52B naar buiten worden bewogen, verkeert het gedeelte 66B met de grotere straal 20 van het nokkenwiel 66, zoals in figuur 5 is afgebeeld, in aanraking met de rol 98, waardoor de volgverbindingsstang 100 volgens de wijze van een uurwerk om zijn steunpunt 108 wordt omgedraaid, zodat het verbindingselement 106 hierdoor tegen de wijzers van een uurwerk in om zijn steunpunt 110 wordt ge-25 schamierd. Door deze beweging tegen de wijzers van een uur werk in van het verbindingselement 106 komt het omgebogen einde 104 ervan in aangrijping met de pen 102 op de verbindingsstang 92, waardoor de verbindingsstang 92 volgens figuur 5 gezien naar links wordt verschoven, zodat het tandwiel 90, zoals 30 in deze figuur is afgebeeld, vrij van de sector 88 komt. Het tegenovergelegen einde 104A van het verbindingselement 106 is op dezelfde wijze ongebogen zodat dit met een zelfde verbindingsstang als de stang 92 kan samenwerken, die echter bij de reeks tandwielen behoort, waardoor de arm 52a met de haspel 35 20A is verbonden.

8204662 • » 10

De overbrengverhouding tussen de sector 88 en het tandwiel 82 op de haspel 2QA via de reeks tandwielen, welke de tandwielen 90, 96 en 78 omvat, is zo groot, dat de haspel 20A (en op dezelfde wijze de haspel 20B in de 5 tegenovergestelde richting via de door de andere arm 52B aange dreven reeks tandwielen) in voldoende mate wordt gedraaid om alle band in de grote lus met een voldoende grote veiligheidsmarge op te nemen, zodat dientengevolge alle speling in de band wordt opgenomen en de band volledig in de miniatuurcassette 10 16 wordt teruggetrokken, die hierin dan volgens de oorspron kelijke smalle lus 25 verloopt.

Veiligheidsmaatregelen.

Het is voor de armen 52A, 52B van de aanpassingsinrichting 26 en voor de magneetband van de minia-15 tuurcassette 16 absoluut noodzakelijk dat deze zich binnen de grote lusvormige baan 47 van een normale cassette (figuur 1) bevinden wanneer de aanpassingsinrichting in het video-apparaat is aangebracht. Anders zouden armen 52A, 52B zich tegenover elementen van het video-apparaat bevinden, die door de armen 20 beschadigd zouden kunnen worden (bijvoorbeeld elementen voor het opnemen van de band of voor het automatisch stoppen van de band) wanneer de aanpassingsinrichting 26 in de werkstand in het apparaat zou worden geplaatst.

Het is daarom in het bijzonder nood-25 zakelijk om er zorg voor te dragen, dat door de band van de miniatuurcassette 16 de baan volgens de grotere lus wordt ingenomen voordat de aanpassingsinrichting in het video-apparaat voor kan worden geschoven, en er verder zorg te dragen, dat de drukknop 48, die bij het bedienen ervan dienst doet om de motor 30 54 te starten om de armen vanuit de ene stand naar de andere te voeren, buiten werking is gesteld, nadat de aanpassingsinrichting 26 in het video-apparaat is geschoven.

Teneinde aan deze twee eisen te voldoen, zijn zoals in figuur 3 is afgebeeld twee veiligheidsmechanismen 35 aangebracht.

♦ 8204682 r · _____ : " " ··: ·-- ·- >.v ;· · - '·· 7 * 11

Zoals ook het geval bij normale cassettes is, bevat de aanpassingsinrichting 26 een middel, waardoor de mogelijkheid wordt geboden om deze inrichting in het video-apparaat aan te brengen en het uitwerpen ervan te 5 vergemakkelijken. In het afgebeelde uitvoeringsvoorbeeld be staat dit middel uit een verschuifbaar blok 200A, 200B, die respectievelijk aan elke zijde van de aanpassingsinrichting zijn aangebracht en onder de invloed van een veer 201A, 201B staan, die aan het huis 28 is bevestigd. Deze blokken 200A, 200B wer-10 ken met vaste elementen samen, die op zodanige wijze in het video-apparaat zijn gemonteerd, dat de blokken op het moment waarop de inrichting in het apparaat wordt geschoven, tegen de jLn werking van de veren 201A, 20lB naar achteren worden bewogen, zodat de aanpassingsinrichting in het video-apparaat kan worden 15 geschoven.

Deze blokken 200A, 200B dienen verder samen met de veren 20IA, 201B ervoor om de aanpassingsinrichting 26 op het uitwerptijdstip uit de kast van het video-apparaat te duwen.

20 Teneinde te bewerkstelligen dat de aan passingsinrichting 26 niet in het video-apparaat kan worden geschoven tenzij de armen 52A, 52B zich in hun uitgestoken standen bevinden, is een haak 210 scharnierend om een spil 211 gemonteerd, en onder de invloed van een veer 212 geplaatst, 25 die tracht de haak in de baan van het blok 200B te plaatsen, zodat elke verplaatsing hiervan wordt voorkomen. De arm 52A bevat een oor 213, dat in aangrijping met een element 214 kan komen, dat van de haak 210 naar buiten uitsteekt wanneer de arm 52A, zoals in gestippelde lijnen in figuur 3 en in getrokken 30 lijnen in figuur 5 is aangegeven, in de nabijheid van zijn uit gestoken stand komt. Wanneer de beide onderdelen met elkaar in aangrijping komen, wordt de haak 210 tegen de werking van de terugvoerveer 212 in uit de baan van het blok 2Q0B gedraaid.

Wanneer de arm 52A naar binnen beweegt, 35 komt deze vrij van de haak 210, die onder invloed van de 8204662 A ' 12 werking van de terugvoerveer 212 ervan staat, en draait in de baan van het blok 200B zodat de aanpassingsinrichting wordt belet om in de kast van een video-apparaat te worden geschoven omdat de beweging naar achteren van het blok 200B wordt 5 tegengegaan.

Van de beweging naar achteren van het blok 200B, die bij het inschuiven van de aanpassingsinrich-ting door samenwerken met elementen van het video-apparaat wordt bewerkstelligd, wordt verder gebruik gemaakt om de scha-10 kelaar 48 bevattende keten buiten werking te stellen, zodat hierdoor wordt bewerkstelligd, dat de motor 54 niet in werking kan worden gesteld wanneer de aanpassingsinrichting 26 zich in een video-apparaat bevindt. Om dit te verwezenlijken wordt de in de voedingsketen 58 (figuur 7) opgenomen schakelaar 250 15 door het blok 200B in de open stand geplaatst, wanneer de aan passingsinrichting 26 in het video-apparaat wordt geschoven.

Verder is er een veiligheidsmechanisme aangebracht om elke beweging van de armen 52A, 52B te voorkomen zolang de miniatuurvideocassette 16 niet correct in de 20 in de aanpassingsinrichting aangebrachte holte 30 is geplaatst.

Dit veiligheidsmechanisme omvat de schakelaar 50, die bij voorkeur op de onderkant van de holte 30 is aangebracht en door het huis van de miniatuurvideocassette 16 wordt bediend, wanneer deze laatste volledig in de holte is geschoven en op 25 correcte wijze hierin is geplaatst. Door middel van de in de voedingsketen van de motor 54 (figuur 7) opgenomen schakelaar 50 kan de motor 54 alleen ingeschakeld worden wanneer de miniatuurcassette op de juiste wijze in de aanpassing-sinrich-ting is geplaatst. Deze schakelaar kan op voordelige wijze 30 ook als een automatisch middel dienst doen om de armen 52a, 52B in de uitgestoken stand te plaatsen en om bij het inbrengen van de miniatuurcassette 16 in de aanpassingsinrichting de grote lus 47 voor de magneetband te bewerkstelligen, doordat hierdoor de motor 54 in werking wordt gesteld en het nokken-35 wiel 66 volgens zijn werkslag in beweging wordt gebracht.

8204662 - —— = ^;." - ·' * 13

De Inrichting is van nog een ander veiligheidsmiddel voorzien om er zorg voor te dragen, dat de band niet onder een buitensporige spanning komt te staan wanneer de armen 52a, 52b worden teruggetrokken en de speling 5 in de band hierbij wordt opgenomen. Om dit te bereiken is het rondsel 96 onder wrijving met het tandwiel 78 van de reeks tandwielen gekoppeld, waardoor de cassettehaspels op zodanige wijze worden rondgedraaid, dat de speling in de band wordt opgenomen.

8204662

Claims (15)

1. Aanpassingsinrichting voor een videocassette waardoor een miniatuurcassette in een gewoonlijk gebruikt video-apparaat kan worden afgespeeld, 5 met het kenmerk, dat deze is samengesteld uit een huis met de uitwendige vorm en afmetingen van een standaardvideocassette van grotere afmetingen; alsmede uit middelen in dit huis waardoor een holte wordt bepaald om een miniatuurcassette met haspels en registratieband op te nemen, die zich normaal volgens 10 een smalle lus tussen deze haspels uitstrekt; uit geleidings- middelen in het huis voor de genoemde registratieband, waarbij deze geleidingsmiddelen op scharnierende armen gemonteerde rollen bevatten, welke armen door middel van een aantal door een krachtbron in werking gestelde middelen in het huis kunnen 15 worden verplaatst om van de registratieband van een miniatuur cassette in de holte een grotere lus te vormen, waarbij een gedeelte van deze grotere lus zich langs een rechte langwerpige baan uitstrekt; en uit draaibaar in het huis gemonteerde naven die vanaf één zijde ervan toegankelijk zijn en met spillen 20 van een video-apparaat kunnen samenwerken, waarbij deze naven een zodanige mechanische verbinding hebben dat de genoemde miniatuurcassettehaspels hierdoor in draaiing kunnen worden gebracht om de registratieband langs de door de grotere lus gevormde baan te voeren.

2. Aanpassingsinrichting volgens con clusie 1, met het kenmerk, dat de door de genoemde krachtbron aangedreven middelen uit een elektrische motor en besturings-middelen bestaan om deze motor in werking te kunnen stellen.

3. Aanpassingsinrichting volgens con-30 clusie 2, met het kenmerk, dat de genoemde geleidingsmiddelen door een paar scharnierend gemonteerde armen worden gedragen, en dat deze armen en geleidingsmiddelen door middel van de motor in een teruggetrokken en uitgestoken stand kunnen worden geplaatst waarin de geleidingsmiddelen en de registratieband 35 van een miniatuurcassette met elkaar in aangrijping verkeren 8204662 ' " ' ···..... -·.%.· Γ om de genoemde grote lus voor de registratieband te vormen.

4. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de geleidingsmlddelen in de genoemde teruggetrokken stand zich binnen de kleine lus van 5 de registratieband in een miniatuurcassette bevinden, welke in de genoemde holte in het huis van de aanpassingsinrichting is opgenomen.

5. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de genoemde armen en gelei- 10 dingsmiddelen door middel van de motor uit de uitgestoken stand kunnen worden teruggetrokken, waarbij gedurende deze beweging evenzo opneenmiddelen in werking treden om tenminste één van de haspels van de miniatuurcassette in draaiing te brengen on de genoemde registratieband terug -te trekken en 15 weer in de vorm van de kleine lus te brengen.

6. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen zodanig zijn uitgevoerd, dat de motor hierdoor in werking kan worden gesteld om de armen en de geleidingsmiddelen bij het in- 20 schuiven van een miniatuurcassette in de holte van het huis te verplaatsen.

7. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat tenminste één van de haspels van de miniatuurcassette door de genoemde opneemmiddelen over 25 een zodanige hoek wordt rondgedraaid welke groter dan de hoek is om het verschil tussen de grote en de kleine lus op te heffen om te bewerkstelligen dat de band volledig wordt terug- · getrokken.

8. Aanpassingsinrichting volgens con- 30 clusie 3, met het kenmerk, dat de schamierbaar gemonteerde armen onderling met elkaar zijn doorverbonden.

‘ 9. Aanpassingsinrichting volgens con clusie 7, met het kenmerk, dat de genoemde opneemmiddelen uit middelen in de vorm van tandwielen bestaan, waardoor de armen 35 met de haspels zijn doorverbonden. 8204662 «

10. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de genoemde tandwielvormige middelen tussentandwielen bevatten, die in en buiten aan-grijping in het desbetreffende overbrengende verband kunnen 5 worden gebracht om tenminste alleen gedurende de terugtrek kende slag van de armen een haspel in draaiing te brengen.

11. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het overbrengende verband van de tandwielvormige middelen zodanig is uitgevoerd dat de 10 haspels als gevolg van de door de motor en de tandwielvormige middelen bewerkstelligde verplaatsing van de armen op zodanige wijze in draaiing worden gebracht, dat er een vergroting tussen de hoek:verplaatsing van deze armen en die van de haspels ontstaat om te verkrijgen dat de band volledig wordt terugge- 15 trokken.

12. Aanpassingsinrichting volgens één van de conclusies 1 tot en met 11, met het kenmerk, dat deze van veiligheidsmiddelen is voorzien, die een beweegbaar op het huis van de aanpassingsinrichting gemonteerd blokkeer- 20 element omvatten, dat in twee standen kan verkeren, die met de teruggetrokken en uitgestoken stand van de genoemde armen overeenkomen, waarbij dit blokkeerelement in de eerste stand op zodanige wijze kan dienst doen dat het inschuiven van het genoemde huis in het video-apparaat hierdoor kan worden belet.

13. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de veiligheidsmiddelen een in het huis gemonteerde haak bevatten, die als gevolg van de verplaatsing van de genoemde arm en de geleidingsmiddelen in de teruggetrokken en uitgestoken stand in werking treedt om 30 het blokkeerelement al naar gelang de stand van deze armen te vergrendelen of vrij te geven.

14. Aanpassingsinrichting volgens één van de conclusies 1 tot en met 11, met het kenmerk, dat deze veiligheidsmiddelen omvat die verschuifbare uit het genoemde 35 huis stekende stukken omvatten, die zodanig zijn uitgevoerd 3204662 * c ·» Γ dat deze als gevolg van het inbrengen van het huis van de aanpassingsinrichting in een video-apparaat kunnen worden verplaatst, en door deze schuifstukken bediende schakelmiddelen om de motor buiten werking te stellen en het in werking brengen 5 van de armen en de geleidingsmiddelen te voorkomen.

15. Aanpassingsinrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of afgebeeld in de figuren. 8204662