NL194216C

NL194216C - Aanpassingsinrichting voor een videocassette.

Info

Publication number: NL194216C
Application number: NL8204662A
Authority: NL
Original assignee: Staar Sa
Priority date: 1981-12-01
Filing date: 1982-12-01
Publication date: 2001-09-04
Also published as: IT1154383B; NL194216B; GB2114539A; DE3244445A1; DE3244445C2; US4595962A; AT379916B; FR2517453B1; NL8204662A; GB2114539B; CH650093A5; JPH0427629B2; IT8224541A0; MY103681A; FR2517453A1; ATA434282A; BE891313A; JPS58161181A

Description

1 194216

Aanpassingsinrichting voos* een videocassette

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een aanpassingsinrichting voor een videocassette waardoor een miniatuurcassette in een videoapparaat kan worden afgespeeld, samengesteld uit een huis met de 5 uitwendige vorm en afmetingen van een standaardvideocassette; alsmede uit middelen in het huis waardoor een holte wordt bepaald om een miniatuurcassette met haspels en registratieband op te nemen, die zich normaal volgens een kleine lus tussen deze haspels uitstrekt; uit geleidingsmiddelen in het huis voor de registratieband, waarbij de geleidingsmiddelen op scharnierende armen gemonteerde rollen bevatten, welke armen door middel van een aantal door een krachtbron in werking gestelde middelen in het huis kunnen 10 worden verplaatst om van de registratieband van een miniatuurcassette in de holte een grotere lus te vormen, waarbij de armen symmetrisch bevestigd zijn op draaibaar in het huis gemonteerde naven die met spillen van een videoapparaat kunnen samenwerken, waarbij de naven een zodanige mechanische verbinding hebben dat de miniatuurcassettehaspels hierdoor in draaiing kunnen worden gebracht om de registratieband langs de door de grotere lus gevormde baan te voeren, en waarbij de armen en geleiding· 15 smiddelen door middel van de krachtbron in een teruggetrokken en uitgestoken stand kunnen worden geplaatst waarin de geleidingsmiddelen en de registratieband van een miniatuurcassette met elkaar in aangrijping verkeren om de grotere lus voor de registratieband te vormen.

Een dergelijke aanpassingsinrichting is beschreven in de niet voor-gepubliceerde Nederlandse octrooiaanvrage 8203440 van oudere rang die ter inzage is gelegd op 5 april 1983. In deze aanpassingsinrichting 20 worden de armen en geleidingsmiddelen handmatig in een teruggetrokken en uitgestoken stand geplaatst

De uitvinding beoogt te voorzien in een aanpassingsinrichting voor een videocassette.

Daartoe heeft een aanpassingsinrichting van de in de aanhef beschreven soort volgens de uitvinding het kenmerk dat de krachtbron een elektrisch aangedreven motor omvat die bij het inschuiven van een miniatuurcassette in de holte van het huis in werking wordt gesteld om de armen en de geleidingsmiddelen 25 zodanig te verplaatsen, dat de grotere lus wordt gevormd.

Een voorkeursuitvoering van een aanpassingsinrichting heeft volgens de uitvinding het kenmerk dat veiligheidsmiddelen voorzien zijn, die een beweegbaar op het huis van de aanpassingsinrichting gemonteerd blokkeerelement, dat in twee standen plaatsbaar is, die met de teruggetrokken en uitgestoken stand van armen overeenkomen en een in het huis gemonteerde haak bevatten, die als gevolg van de verplaat-30 sing van een arm en de geleidingsmiddelen in de teruggetrokken en uitgestoken stand in werking treedt om het blokkeerelement al naar gelang de stand van deze armen te vergrendelen of vrij te geven. Op deze manier kan, wanneer het blokkeerelement in één van de twee standen is, worden belet dat het huis in het videoapparaat wordt geschoven wanneer de armen niet in hun uitgestoken stand staan.

Wanneer veiligheidsmiddelen voorzien zijn, die verschuifbare uit het huis stekende stukken omvatten, die 35 zodanig zijn uitgevoerd dat deze als gevolg van het inbrengen van het huis van de aanpassingsinrichting in een videoapparaat kunnen worden geplaatst, en door de schuifstukken bediende schakelmiddelen de motor buiten werking te stellen, wordt voorkomen dat de motor in werking wordt gesteld wanneer de aanpassings-inrichting zich in het videoapparaat bevindt.

40 De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin toont resp. tonen; figuren 1 en 1A een grote standaardvideocassette, die voor een gebruikelijk video-opneem/ afspeelapparaat is ontworpen; figuren 2 en 2A geven een miniatuurvideocassette voor de aanpassingsinrichting; figuur 3 een vereenvoudigd bovenaanzicht van de aanpassingsinrichting, waarbij een miniatuur-45 videocassette in het huis van deze aanpassingsinrichting is opgenomen; figuur 4 een gedeeltelijk aanzicht van een gedeelte van het aanpassingsmechanisme met de armen en de geleidingsmiddelen in een teruggetrokken stand, welke vanuit de tegenovergestelde zijde van de aanpassingsinrichting zijn gezien; figuur 5 op dezelfde wijze als figuur 4 een gedeeltelijk aanzicht, waarin de armen en de geleidingsmid-50 delen in een uitgestoken stand zijn afgebeeld; figuren 6, 6A, 6B en 6C de aandrijvende verbinding tussen de haspels van de miniatuurvideocassette en de naven van de aanpassingsinrichting; en figuur 7 een vereenvoudigd schema van de besturingsschakeling van de aanpassingsinrichting.

55 In figuur 1 en 1A is een grote standaardvideocassette 10 afgebeeld, en tevens de door de band 12 in de cassette gevolgde baan 14.

In de figuren 2 en 2A is een miniatuurvideocassette 16 afgebeeld, die een kleinere hoeveelheid band dan i . | 194216 2 de grote standaardvideocassette kan opnemen, en die bijvoorbeeld voor het registreren van een half uur videobeelden kan dienst doen. Deze miniatuurvideocassette 16 is beschreven in het Belgische octrooischrift 891.311 ten name van aanvrager. Deze miniatuurvideocassette 16 bevat een huis 18 en een paar haspels 20A, 20B met band 24, die zich normaal volgens een kleine lus 25 tussen deze haspels uitstrekt, waarbij de 5 haspels 20A, 20B gebruikelijke en zodanige uitgevoerde naven bezitten dat deze door middel van aandrijfspillen kunnen worden aangedreven.

In figuur 3 is een aanpassingsinrichting 26 afgebeeld, die een huis 28 met uitwendige afmetingen bezit, die nagenoeg identiek aan de afmetingen van een in de figuren 1 en 1A afgebeelde grote standaard* videocassette zijn. Teneinde een miniatuurvideocassette 16 van het in figuur 2 afgebeelde type te kunnen 10 opnemen, is het huis 28 aan de ene zijde van een holte 30 voorzien, die bij de uitwendige vorm van de miniatuurvideocassette 16 past, zodat de miniatuurvideocassette in deze holte 30 kan worden geschoven en hierin kan worden vastgehouden. Om het inbrengen en verwijderen van de cassette te vergemakkelijken is de betreffende zijde van het huis 28 van een paar tegenover elkaar gelegen ondiepe uitsparingen 32A, 32B ter grootte van een vinger voorzien, waarin de gebruiker de duim en wijsvinger kan plaatsen om de 15 miniatuurvideocassette 16 vast te grijpen teneinde deze uit de aanpassingsinrichting 26 te verwijderen.

Om de miniatuurvideocassette 16 op de juiste plaats in de holte 30 te houden, zijn op de bodemwand 36 (figuur 6) van het huis 28 plaatsbepalingsnokken 34A, 34B, 34C gemonteerd, waardoor de bodem van de holte 30 wordt bepaald. De miniatuurvideocassette 16 is van openingen 36A, 36B, 36C voorzien, waardoor de plaatsbepalingsnokken worden opgenomen om de plaats van de miniatuurvideocassette vast te leggen 20 wanneer deze in de holte 30 van het huis 28 van de aanpassingsinrichting wordt geschoven. Om te bewerkstelligen dat de miniatuurvideocassette slechts in één stand in het huis kan worden geschoven, kunnen de plaatsbepalingsnokken 34A, 34B, 34C op asymmetrische wijze zijn aangebracht of van asymmetrische afmetingen zijn voorzien, en kunnen de openingen 36A, 36B, 36C op dezelfde wijze zijn aangebracht of van afmetingen zijn voorzien, zodat de nokken hierdoor slechts in één stand van de 25 miniatuurvideocassette kunnen worden opgenomen.

Het plaatsen van de miniatuurcassette in de werkstand

De miniatuurcassette 13 wordt door de gebruiker eerst in het uitgesneden gedeelte 30 geplaatst. De aanpassingsinrichting 26 is voorzien van aandrijfspillen 38A, 38B, die in de openingen in de haspel 20A, 30 20B terechtkomen, waarbij de aandrijfspillen 38A, 38B van flexibele haken 40A, 40B zijn voorzien om de miniatuurcassette 16 in hef huis 28 van de aanpassingsinrichting te vergrendelen. Voor het samenwerken met deze flexibele haken 14, waarvan de aandrijfspillen 38A, 38B van de aanpassingsinrichting zijn voorzien, zijn de centrale openingen in de haspels 20A, 20B met de magneetband 24 van een rand 42 (figuren 6, 6A) voorzien en van axiale groeven 44 in de lengterichting van de binnenomtrek van de 35 openingen.

Zoals in de figuren 3, 6 en 6A-C is aangegeven, is de centrale opening in elke haspel van de miniatuurcassette 16 van vier axiale groeven 44 voorzien, terwijl de aandrijfspillen 20A, 20B van de aanpassingsinrichting met drie haken 40 zijn uitgevoerd. Wanneer de miniatuurcassette in het uitgesneden gedeelte 30 wordt geplaatst grijpen de drie haken 40 van elke aandrijfspil dus op zodanige wijze om de binnenrand 42 40 van de haspels, dat deze haspels hierdoor op een vaste plaats worden vastgehouden. De miniatuurcassette 16 wordt hierbij tegen de drie nokken 34A, 34B, 34C gedrukt, die als plaatsbepalende aanslagelementen dienstdoen.

Zodra de aandrijfspillen 20A, 20B door het videoapparaat in draaiing wordt gebracht, waarin een aanpassingsinrichting met een miniatuurcassette is geplaatst, wordt één van de drie haken 40 op elke 45 aandrijfspil 20A, 20B op zijn plaats in één van de vier groeven 44 bewogen, zodat de haspels 20A, 20B door de spillen worden aangedreven.

Als gevolg van het plaatsen van de miniatuurcassette 16 in de holte 30 van het huis 28 van de aanpassingsinrichting treden er organen in werking om geleidingsorganen 46A, 46B in beweging te brengen om de band 24 uit de miniatuurcassette 16 te trekken en de smalle lus 25 tot een grote lus registratieband 50 47 te vergroten. Dergelijke middelen kunnen hetzij met de hand in werking worden gesteld (bijvoorbeeld door middel van een drukknop 48, figuur 3) of automatisch (bijvoorbeeld door de schakelaar 50, figuren 3 en 7, die zich op de bodem van het uitgesneden gedeelte 30 bevindt en door het huis van de miniatuurcassette 16 wordt bediend wanneer deze in de holte 30 wordt geplaatst).

Uit figuur 4 blijkt, dat de als cilindrische rollen uitgevoerde geleidingsorganen 46A, 46B door een paar 55 scharnierend gemonteerde armen 52A, 52B worden gedragen, waarbij deze armen en geleidingsorganen door middel van een motor 54 in beweging kunnen worden gebracht

De motor 54 wordt door middel van een keten 58 (figuur 7) bekrachtigd, die de met de hand bediende 3 194216 schakelaar 48 of een automatische schakelaar 50 en de stroomvoorzieningsbron bevat. Wanneer de schakelaar door middel van de gebruiker worden bediend, wordt bewerkstelligd dat de motor 54 door de keten 58 van stroom wordt voorzien. Wanneer bijvoorbeeld de drukknop 48 wordt ingedrukt, zal hierdoor een plaat 61 om een spil 62 gaan scharnieren, zodat het einde 64 ervan vrij van een tap 65 op een 5 nokkenwiel 66 komt. De plaat 61 wordt dan aan de invloed van een veer 67 onderworpen, waarbij de plaat door de samenwerking van de spil 62 met het uitgesneden gedeelte 63 wordt geleid. Aan het einde van de beweging zal door de plaat 61 de schakelaar 68 van de toevoerketen 58 vein de motor 54 worden gesloten. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat de motor gaat draaien en dat het nokkenwiel 66 hierdoor tegen de wijzers van een uurwerk in (figuren 4, 5) wordt rondgedraaid, waardoor via de verbindingsstangen 70 en 72 weer 10 wordt bewerkstelligd dat de armen 52A, 52B om hun assen 64A respectievelijk 74B gaan draaien.

Gedurende deze beweging wordt de magneetband 24 van de miniatuurcassette door de cilindrische rollen 46A, 46B vanuit de door de band ingenomen baan in de grotere lus 47 overgebracht, die de band in een normale cassette moet volgen. De wijziging van de door de band gevolgde baan wordt door een halve omwenteling van het nokkenwiel 66 bewerkstelligd, waarbij de bewerkingscyclus van de motor 54 wordt 15 beëindigd doordat de nok 65A in aangrijping met het eind 64 van de plaat 61 komt, waardoor de plaat in de lengterichting gaat bewegen en de schakelaar 68 opent, zodat de toevoer naar de motor 54 wordt onderbroken.

Wanneer de band in de vorm van de grote lus 47 is aangebracht, kunnen de aandrijfspillen vein het videoapparaat, waarin de aanpasinrichting is aangebracht, in werking worden gesteld om de haspels 20A, 20 20B van de miniatuurcassette 16 aan te drijven. De aandrijvende verbinding tussen de spillen van het videoapparaat en de haspels 20A, 20B van de miniatuurcassette omvatten de naven 80A, 80B (figuur 3) van de aanpasinrichting, waarin de spillen van het videoapparaat zijn gestoken, waarbij op deze naven 80A, 80B een ringvormig tandwiel 76 is bevestigd, dat in aangrijping met een tussentandwiel 78 is, dat weer in een tandwiel 82 grijpt, dat op de aandrijfspillen 38A, 38B van de haspels 20A, 20B van de miniatuurcassette 25 is bevestigd. Door het ronddraaien van de naven 80a, 80B worden de tandwielen 76, 78 en 82 in draaiing gebracht, waardoor weer de aandrijfspillen voor de haspels van de miniatuurcassette worden rondgedraaid. Voor beide haspels van de miniatuurcassette is een soortgelijke reeks tandwielen aangebracht

Het verwijderen van de miniatuurcassette uit de aanpasinrichting 30 De miniatuurcassette 16 kan uit de aanpasinrichting 26 worden verwijderd nadat deze laatste uit het videoapparaat is gestoten. Om een miniatuurcassette uit de aanpasinrichting te verwijderen, wordt de drukknop 48 ingedrukt, waardoor wordt bewerkstelligd dat de plaat 61 gaat scharnieren, zodat deze vrij van de nok 65A komt, waarna de plaat door de veer 67 in aangrijping met de contacten 68 wordt gebracht. Hierdoor wordt de besturingsketen 58 gesloten en wordt de motor 54 op de stroomvoorzieningsbron 35 aangesloten. Wanneer de motor 54 in werking treedt, zal het nokkenwiel 66 een halve omwenteling worden gedraaid, waarna dit nokkenwiel aan het einde van de werkslag ervan wordt gestopt doordat de andere nok 65 in aangrijping met de plaat 61 komt, zodat het schakelaarcontact 68 weer wordt geopend.

Daar het terugtrekken van de band 24 tot in de miniatuurcassette 16 door het naar binnen terugtrekken van de armen 52a, 52B wordt bewerkstelligd, zijn middelen aangebracht om van de beweging naar binnen 40 van de armen 52a, 52B gebruik te maken om de band terug te trekken. Voor dit doel is op de arm 52B een sectorvormig tandwiel 88 aangebracht en een soortgelijk (niet afgebeeld) sectorvormig tandwiel is evenzo op de andere arm 52A aangebracht. Deze sectoren 88 staan in een zodanige verbinding dat de haspels 20A, 20B van de miniatuurcassette 16 gedurende de beweging naar binnen van de armen 52A, 52B worden rondgedraaid, waarbij deze sectoren gedurende de beweging naar buiten van de armen 52A, 52B geen 45 verbinding met de haspels 20A, 20B maken. De haspels 20A, 20B worden in tegengestelde richtingen ten opzichte van elkaar gedraaid, zodat de band op deze wijze in de miniatuurcassette 16 wordt teruggetrokken.

Voor dit doel is een tussentandwiel 90 aangebracht, dat in en buiten aangrijping met de sector 88 kan worden bewogen, en op een hefboom 92 is gemonteerd, die om de as 94 van een smal rondsel 96 kan worden gescharnierd, waarmee het tandwiel 90 in aangrijping is. Het rondsel 96 is weer door middel van 50 wrijving met het tandwiel 78 gekoppeld, dat in aangrijping met het met de haspel 20A van de miniatuurcassette 16 verbonden tandwiel 82 verkeert. Een soortgelijke reeks tandwielen is tussen de bij de arm 52B behorende sector en de andere haspel 20B aangebracht

Het tandwiel 90 en het overeenkomstige bij de andere sector behorende tandwiel worden beide onder spanning door middel van een (niet afgebeelde) veer in of buiten aangrijping met de sectoren 88 gehouden. 55 Om het tandwiel 90 van de sector 88 vrij te maken, is het gedeelte 66A met de grotere straal van het nokkenwiel 66 door middel van een nokkenvolger 98 en een verbindingsstang 100 werkzame om de hefboom 92 in een van de sector 88 afgekeerde richting te draaien. De hefboom 92 bezit een pen 102, die 19421® 4 in aangrijping met het omgebogen einde 104 van een verbindingselement 106 verkeert

Gedurende de andere halve omwenteling van het nokkenwiel 66, waarin de armen 52A, 52B naar buiten worden bewogen, verkeert het gedeelte 66B met de grotere straal van het nokkenwiel 66, zoals in figuur 5 is afgebeeld, in aanraking met de rol 98, waardoor de volgverbindingsstang 100 volgens de wijze van een 5 uurwerk om zijn steunpunt 108 wordt omgedraaid, zodat het verbindingselement 106 hierdoor tegen de wijzers van een uurwerk in om zijn steunpunt 110 wordt gescharnierd. Door deze beweging tegen de wijzers van een uurwerk in van het verbindingselement 106 komt het omgebogen einde 104 ervan in aangrijping met de pen 102 op de verbindingsstang 92, waardoor de verbindingsstang 92 volgens figuur 5 gezien naar links wordt verschoven, zodat het tandwiel 90, zoals in deze figuur is afgebeeld, vrij van de sector 88 komt. 10 Het tegenovergelegen einde 104A van het verbindingselement 106 is op dezelfde wijze omgebogen zodat dit met eenzelfde verbindingsstang als de stand 92 kan samenwerken, die echter bij de reeks tandwielen behoort, waardoor de arm 52A met de haspel 20A is verbonden.

De overbrengverhouding tussen de sector 88 en het tandwiel 82 op de haspel 20A via de reeks tandwielen, welke de tandwielen 90, 96 en 78 omvat, is zo groot, dat de haspel 20A (en op dezelfde wijze 15 de haspel 20B in de tegenovergestelde richting via de door de andere arm 52B aangedreven reeks tandwielen) in voldoende mate wordt gedraaid om alle band in de grote lus met een voldoende grote veiligheidsmarge op te nemen, zodat dientengevolge alle speling in de band wordt opgenomen en de band volledig in de miniatuurcassette 16 wordt teruggetrokken, die hierin dan volgens de oorspronkelijke smalle lus 25 verloopt.

20

Veiligheidsmaatregelen

Het is voor de armen 52A, 52B van de aanpassingsinrichting 26 en voor de magneetband van de miniatuurcassette 16 absoluut noodzakelijk dat deze zich binnen de grote lusvormige baan 47 van een normale cassette (figuur 1) bevinden wanneer de aanpassingsinrichting in het videoapparaat is aangebracht. Anders 25 zouden armen 52a, 52B zich tegenover elementen van het videoapparaat bevinden, die door de armen beschadigd zouden kunnen worden (bijvoorbeeld elementen voor het opnemen van de band of voor het automatisch stoppen van de band) wanneer de aanpassingsinrichting 26 in de werkstand in het apparaat zou worden geplaatst.

Het is daarom in het bijzonder noodzakelijk om er zorg voor te dragen, dat door de band van de 30 miniatuurcassette 16 de baan volgens de grotere lus wordt ingenomen voordat de aanpassingsinrichting in hef videoapparaat kan worden geschoven, en er verder zorg voor te dragen, dat de drukknop 48, die bij het bedienen ervan dienst doet om de motor 54 te starten om de armen vanuit de ene stand naar de andere te voeren, buiten werking is gesteld, nadat de aanpassingsinrichting 26 in het videoapparaat is geschoven.

Teneinde aan deze twee eisen te voldoen, zijn zoals in figuur 3 is afgebeeld twee veiligheids-35 mechanismen aangebracht

Zoals ook het geval bij normale cassettes is, bevat de aanpassingsinrichting 26 een middel, waardoor de mogelijkheid wordt geboden om deze inrichting in het videoapparaat aan te brengen en het uitwerpen ervan te vergemakkelijken. In het afgebeelde uitvoeringsvoorbeeld bestaat dit middel uit een verschuifbaar blok 200A, 200B, die respectievelijk aan elke zijde van de aanpassingsinrichting zijn aangebracht en onder de 40 invloed van een veer 201A, 201B staan, die aan het huis 28 is bevestigd. Deze blokken 200A, 200B werken met vaste elementen samen, die op zodanige wijze in het videoapparaat zijn gemonteerd, dat de blokken op het moment waarop de inrichting in het apparaat wordt geschoven, tegen de werking van de veren 201A, 201B in naar achteren worden bewogen, zodat de aanpassingsinrichting in het videoapparaat kan worden geschoven.

45 Deze blokken 200A, 200B dienen verder samen met de veren 201A, 201B ervoor om de aanpassingsinrichting 26 op het uitwerptijdstip uit de kast van het videoapparaat te duwen.

Teneinde te bewerkstelligen dat de aanpassingsinrichting 26 niet in het videoapparaat kan worden geschoven tenzij de armen 52A, 52B zich in hun uitgestoken standen bevinden, is een haak 210 scharnierend om een spil 211 gemonteerd, en onder de invloed van een veer 212 geplaatst, die tracht de haak in de 50 baan van het blok 200B te plaatsen, zodat elke verplaatsing hiervan wordt voorkomen. De arm 52A bevat een oor 213, dat in aangrijping met een element 214 kan komen, dat van de haak 210 naar buiten uitsteekt wanneer de arm 52A, zoals in gestippelde lijnen in figuur 3 en in getrokken lijnen in figuur 5 is aangegeven, in de nabijheid van zijn uitgestoken stand komt. Wanneer de beide onderdelen met elkaar in aangrijping komen, wordt de haak 210 tegen de werking van de terugvoerveer 212 in uit de baan van het blok 200B 55 gedraaid.

Wanneer de arm 52A naar binnen beweegt, komt deze vrij van de haak 210, die onder invloed van de werking van de terugvoerveer 212 ervan staat, en draait in de baan van het blok 200B zodat de

Claims

5 194216 aanpassingsinrichting wordt belet om in de kast van een videoapparaat te worden geschoven omdat de beweging naar achteren van het blok 200B wordt tegengegaan. Van de beweging naar achteren van het blok 200B, die bij het inschuiven van de aanpassingsinrichting door samenwerken met elementen van het videoapparaat wordt bewerkstelligd, wordt verder gebruik-5 gemaakt om de schakelaar 48 bevattende keten buiten werking te stellen, zodat hierdoor wordt bewerkstelligd, dat de motor 54 niet in werking kan worden gesteld wanneer de aanpassingsinrichting 26 zich in een videoapparaat bevindt. Om dit te verwezenlijken wordt de in de voedingsketen 58 (figuur 7) opgenomen schakelaar 250 door het blok 200B in de open stand geplaatst, wanneer de aanpassingsinrichting 26 in het videoapparaat wordt geschoven. 10 Verder is er een veiligheidsmechanisme aangebracht om elke beweging van de armen 52a, 52B te voorkomen zolang de miniatuurvideocassette 16 niet correct in de in de aanpassingsinrichting aangebrachte holte 30 is geplaatst. Dit veiligheidsmechanisme omvat de schakelaar 50, die bij voorkeur op de onderkant van de holte 30 is aangebracht en door het huis van de miniatuurvideocassette 16 wordt bediend, wanneer deze laatste volledig in de holte is geschoven en op correcte wijze hierin is geplaatst. Door middel van de in 15 de voedingsketen van de motor 54 (figuur 7) opgenomen schakelaar 50 kan de motor 54 alleen ingeschakeld worden wanneer de miniatuurcassette op de juiste wijze in de aanpassingsinrichting is geplaatst. Deze schakelaar kan op voordelige wijze ook als een automatisch middel dienstdoen om de armen 52A, 52B in de uitgestoken stand te plaatsen en om bij het inbrengen van de miniatuurcassette 16 in de aanpassingsinrichting de grote lus 47 voor de magneetband te bewerkstelligen, doordat hierdoor de motor 54 in werking 20 wordt gesteld en het nokkenwiel 66 volgens zijn werkslag in beweging wordt gebracht. De inrichting is van nog een ander veiligheidsmiddel voorzien om er zorg voor te dragen, dat de band niet onder een buitensporige spanning komt te staan wanneer de armen 52A, 52B worden teruggetrokken en de speling in de band hierbij wordt opgenomen. Om dit te bereiken is het rondsel 96 onder wrijving met het tandwiel 78 van de reeks tandwielen gekoppeld, waardoor de cassettehaspels op zodanige wijze 25 worden rondgedraaid, dat de speling in de band wordt opgenomen.

1. Aanpassingsinrichting voor een videocassette waardoor een miniatuurcassette in een videoapparaat kan worden afgespeeld, samengesteld uit een huis met de uitwendige vorm en afmetingen van een standaardvideocassette; alsmede uit middelen in het huis waardoor een holte wordt bepaald om een miniatuurcassette met haspels en registratieband op te nemen, die zich normaal volgens een kleine lus tussen deze haspels uitstrekt; uit geleidingsmiddelen in het huis voor de registratieband, waarbij de geleidingsmiddelen 35 op scharnierende armen gemonteerde rollen bevatten, welke armen door middel van een aantal door een krachtbron in werking gestelde middelen in het huis kunnen worden verplaatst om van de registratieband van een miniatuurcassette in de holte een grotere lus te vormen, waarbij de armen symmetrisch bevestigd zijn op draaibaar in het huis gemonteerde naven die met spillen van een videoapparaat kunnen samenwerken, waarbij de naven een zodanige mechanische verbinding hebben dat de genoemde miniatuurcassette-40 haspels hierdoor in draaiing kunnen worden gebracht om de registratieband langs de door de grotere lus gevormde baan te voeren, en waarbij de armen en geleidingsmiddelen door middel van de krachtbron in een teruggetrokken en uitgestoken stand kunnen worden geplaatst waarin de geleidingsmiddelen en de registratieband van een miniatuurcassette met elkaar in aangrijping verkeren om de grotere lus voor de registratieband te vormen, met het kenmerk, dat de krachtbron een elektrisch aangedreven motor omvat die 45 bij het inschuiven van een miniatuurcassette in de holte van het huis in werking wordt gesteld om de armen en de geleidingsmiddelen zodanig te verplaatsen dat de grotere lus wordt gevormd.

2. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat veiligheidsmiddelen voorzien zijn, die een beweegbaar op het huis van de aanpassingsinrichting gemonteerd blokkeerelement, dat in twee standen plaatsbaar is, die met de teruggetrokken en uitgestoken stand van de armen overeenkomen en een 50 in het huis gemonteerde haak bevatten, die als gevolg van de verplaatsing van een arm en de geleidingsmiddelen in de teruggetrokken en uitgestoken stand in werking treedt om het blokkeerelement al naar gelang de stand van deze armen te vergrendelen of vrij te geven.

3. Aanpassingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat veiligheidsmiddelen voorzien zijn, die 194216 6 verschuifbare uit het huis stekende stukken omvatten, die zodanig zijn uitgevoerd dat deze als gevolg van het inbrengen van het huis van de aanpassingsinrichting in een videoapparaat kunnen worden geplaatst, en door de schuifstukken bediende schakelmiddelen de motor buiten werking te stellen. Hierbij 8 bladen tekening