NL8202141A

NL8202141A - Inrichting voor het afvoeren van vellen.

Info

Publication number: NL8202141A
Application number: NL8202141A
Authority: NL
Original assignee: Oce Nederland Bv
Priority date: 1982-05-26
Filing date: 1982-05-26
Publication date: 1983-12-16
Also published as: DE3365269D1; JPS58216843A; US4544147A; EP0095204A1; EP0095204B1

Description

-1- · £ - * ¢- % λ

Ocê-Nederland B.V., te Venlo Inrichting voor het afvóerén van vellen

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het een voor een afvoeren van elkaar tenminste gedeeltelijk overlappende vellen, voorzien van een aandrijf baar transportsysteem voor het voortbewegen van tènminste een buitenste vel en van een scheidingsrol die met een orgaan 5 van het transportsysteem een kneep vormt en die wordt aangedreven in een richting tegengesteld aan de voortbewegingsrichting van de vellen voor het tegenhouden en terugdrukken van vellen die het transportsysteem samen met het buitenste vel aan de kneep toevoert.

Uit het Duitse Offenlegungsschrift 2 334 551 is een inrichting 10 van deze soort bekend die dient om van een stapel komende vellen af te voeren.

In deze bekende inrichting is tussen de stapel en de scheidingsrol een plaat opgesteld waarvan een deel op enige afstand van en ongeveer concentrisch met het oppervlak van de scheidingsrol verloopt. Deze plaat 15 zorgt er voor dat slechts een beperkt aantal vellen gelijktijdig vanaf de stapel in de richting van de scheidingsrol gevoerd kan worden.

Een nadeel van deze inrichting is dat de voorranden van vellen, die in aanraking komen met de scheidingsrol, kunnen opkrullen en dan in de ruimte tussen de rol en plaat terecht kunnen konen, waardoor de vellen 20 beschadigd worden. - -

Een ander nadeel is dat deze vellen, als gevolg van de elkaar tegenwerkende krachten die.door de scheidingsrol en het transportorgaan op de vellen worden uitgeoefend, kunnen knikken in de ruimte tussen de stapel en de plaat, waardoor de vellen eveneens beschadigd kunnen worden.

25 Genoemde nadelen zullen vooral optreden wanneer dunne en/of slappe vellen verwerkt worden, of vellen die reeds een neiging tot krullen of knikken vertonen, bijvoorbeeld omdat ze vooraf al eens gevouwen zijn geweest.

De uitvinding stelt zich tot doel een inrichting te verschaffen 30 die deze nadelen niet heeft.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat in een inrichting als in de aanhef bedoeld een verplaatsbaar orgaan aanwezig is, dat, gezien in de voortbewegingsrichting van de vellen, vóór de kneep is opgesteld, onder druk aanligt tegen vellen die de kneep naderen en in 8202141 t v -2- de onmiddellijke nabijheid van de kneep in aanraking is met de scheidings-rol.

Door deze maatregel worden de vellen die de kneep naderen tot het moment dat ze deze bereiken over een aanzienlijk deel volkomen vlak gehouden 5 zodat ze geen kans krijgen om op te krullen of te knikken.

Door zijn verplaatsbaarheid kan het orgaan in aanraking blijven met de scheidingsrol wanneer de kneep van plaats verandert, bijvoorbeeld als gevolg van slijtage van de scheidingsrol, en kan het zich automatisch aanpassen aan het aantal vellen dat nabij de kneep aanwezig is.

10 Andere kenmerken en voordelén zullen duidelijk worden uit de hierna volgende beschrijving waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekeningen, waarvan:

Fig. 1 schematisch een eerste uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding weergeeft en 15 Fig. 2 schematisch een tweede uitvoeringsvorm van een soortgelijke inrichting volgens de uitvinding weergeeft.

De inrichtingen volgens Fig. 1 en Fig. 2 omvatten een eindloze transportband 1 die loopt over een rol 2,die in de door de pijl aangegeven richting kan worden aangedreven,en een vrij draaibare rol 3.

20 Een stapel vellen 4 rust gedeeltelijk op de transportband 1 en gedeeltelijk op een plaat 5. De transportband 1 strekt zich, gezien in de transportrichting, uit tot voorbij de stapel 4.

Een aanslag!ijst 6 strekt zich dwars over de transportband 1 uit en vormt een aanslag voor de voorkant van de stapel. Tussen de onderkant 25 van de aanslaglijst 6 en de transportband 1 bestaat een spieetvormige doorlaat 7 waar een aantal vellen gelijktijdig doorheen kan gaan.

Een scheidingsrol 8 vormt met de bovenkant van de transportband 1 een kneep, die, gezien in de bewegingsrichting van de vellen, op enige afstand van de doorlaat 7 ligt.

30 De as van de scheidingsrol 8 is gelagerd in tenminste een arm 9, die draaibaar is rond een aandrijfbare as 10. De scheidingsrol 8 is via een riem 11 verbonden met de as 10 om te kunnen worden aangedreven in een richting die ter plaatse van de kneep tegengesteld is aan de richting waarin de transportband 1 beweegbaar is.

35 Door een geschikte materiaalkeuze wordt bereikt dat de wrijving tussen een vel en de transportband groter is dan de wrijving tussen een vel en de scheidingsrol en dat de wrijving tussen de scheidingsrol en een vel groter is dan de wrijving tussen twee vellen.

&2 0 2 1 4 1 -3-

Aldus zal, als één vel door de kneep wordt afgevoerd, elk ander vel in de kneep worden tegengehouden of teruggedrukt.

Bij de inrichting volgens Fig. 1 is een orgaan, dat is uitgevoerd als een gladde tot een spiraal gewonden bladveer 12, opgesteld in het 5 gebied tussen de doorlaat 7 en de scheidingsrol 8.

Het centrale uiteinde van deze bladveer 12 is bevestigd aan een vast opgestelde as 13, die verdraaid kan worden voor het instellen van de bladveer zoals hierna zal worden uiteengezet.

De bladveer 12 drukt met een vlakke zijde verend op de transportband 1 10 of de daarop liggende vellen en het vrije uiteinde van de bladveer 12 is in aanraking met de scheidingsrol 8.

Telkens als de rol 2 wordt aangedreven voert de transportband 1 vellen van de ingelegde stapel 4 via de doorlaat 7 af. .Het aantal meegevoerde vellen wordt begrensd door de hoogte van de doorlaat 7. De vellen kunnen gemak-15 kelijk langs de gladde onderzijde van de bladveer 12 glijden en in aanraking komen met de scheidingsrol 8.

Er wordt naar gestreeft om de wrijving van het orgaan 12 ten opzichte van de vellen zo klein mogelijk te houden, bijvoorbeeld door goed gepolijst metaal of wrijvingsarme kunststof-voor het orgaan 12 toe te passen.

20 De scheidingsrol 8 oefent een tegenhoudende respectievelijk terugdrukkende wrijfkracht uit op de voorranden van de meegevoerde vellen en op het vrije uiteinde van de bladveer 12 dat vlak op deze vellen aanligt. Alleen het onderste vel, waarop door de transportband 1 een grotere wrijfkracht wordt uitgeoefend, kan door de kneep afgevoerd worden. 25 Het vlakke uiteinde van de bladveer 12 rust op het bovenste van de vellen waarvan de voorranden tegen de scheidingsrol liggen zodat de vellen dakpansgewijs op elkaar tegen de scheidingsrol 8 liggen.

De bladveer 12 voorkomt dat de vellen kunnen knikken in het gebied tussen de doorlaat 7 en de scheidingsrol 8.

30 Omdat de bladveer 12 in contact blijft met de tegendraaiende scheidingsrol 8 kunnen tevens de voorranden van de vellen niet opkrullen.

Afhankelijk van het aantal vellen dat zich tussen de transportband en de bladveer bevindt en de dikte daarvan, zal de bladveer meer of minder omhooggedrukt worden en op een ander punt met de scheidingsrol 35 in contact, komen.

Ten gevolge van de door de spiraalvorm gegeven beweeglijkheid kan de bladveer 12 de hiermee gepaard gaande horizontale beweging volgen.

8202141 < ‘ » -4-

Door de beweeglijkheid van de bladveer kan het vrije uiteinde daarvan ook in horizontale richting verplaatst worden om in contact te blijven met de scheidingsrol wanneer de plaats van de kneep verandert, bijvoorbeeld doordat de scheidingsrol, bij kleiner wordende diameter tengevolge 5 van slijtage, door de werking van een veer 17 rond as 10 zwenkt in de richting van de bladveer.

De veerkracht waarmee de bladveer op de transportband of de daarop liggende vellen drukt kan ingesteld worden door verdraaiing van de as 13 waaraan het centrale uiteinde van de bladveer is bevestigd, bij-10 voorbeeld om te bereiken dat de bladveer bij afwezigheid van vellen niet voorbij de kneep getrokken wordt.

Bij de inrichting volgens Fig. 2 is een uiteinde van een bladveer 14 vastgemaakt aan een as 15, die draaibaar is bevestigd aan een uitsteeksel 16 van de arm 9. Het andere uiteinde van de bladveer 14 15 is in contact met de transportband 1 of met de daarop rustende vellen op dezelfde wijze als hiervoor aan de hand van Fig. 1 is beschreven.

Omdat bij de inrichting volgens Fig. 2 de bladveer 14 vast is verbonden met de arm 9 zal de bladveer een zwenking van de arm 9 en daarmee een verplaatsing van de scheidingsrol 8 volgen. Daardoor kan in 20 deze uitvoeringsvorm een bladveer 14 gebruikt worden die minder gebogen is dan de bladveer 12 van de inrichting volgens Fig. 1.

De beweeglijkheid van het vlakke vrije uiteinde van de bladveer 14 ten opzichte van het bevestigingspunt van de bladveer aan de as 15 moet zodanig zijn dat, overeenkomstig het maximaal aantal vellen dat naar de 25 scheidingsrol gevoerd kan worden, het vrije uiteinde van de bladveer met een ander deel van de scheidingsrol in contact kan komen.

Het zal duidelijk zijn dat het verplaatsbare orgaan 12, respectievelijk 14 ook kan bestaan uit een blok dat is voorzien van een vlakke, gladde onderkant en een spits toelopend deel waarvan alleen de rand in 30 aanraking kan komen met de scheidingsrol, welke blok door zijn gewicht drukt op de vellen in het gebied tussen de doorlaat en de scheidingsrol.

Verder kan het verplaatsbare orgaan zich aan weerszijden van het scheidingsorgaan tot voorbij de kneep uitstrekken om ook in die gebieden een vel vlak op de transportband gedrukt te houden.

8202 1 4 1

Claims

1. Inrichting voor het een voor een afvoeren van elkaar tenminste gedeeltelijk overlappende vellen, voorzien van een aandrijfbaar transportsysteem (1,2,3) voor het voortbewegen van tenminste een buitenste vel en van een scheidingsrol (8) die met een orgaan van het transport-5 systeem een kneep vormt en die wordt aangedreven in een richting tegengesteld aan de voortbewegingsrichting van de vellen voor het tegenhouden en terugdrukken van vellen die het transportsysteem (1,2,3) samen met het buitenste vel aan de kneep toevoert, met het kenmerk dat een verplaatsbaar orgaan (12,14) aanwezig is dat, gezien in de voortbewegings-10 richting van de vellen , vóör de kneep is opgesteld, onder druk aanligt tegen vellen die de kneep naderen, en in de onmiddellijke nabijheid van de kneep in aanraking is met de scheidingsrol (8).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het verplaatsbare orgaan (12,14) met behulp van veerkracht tegen de vellen en tegen de 15 scheidingsrol (8) wordt gedrukt.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat het verplaatsbare orgaan (12,14) voorzien is van een vlakke zijde die aanligt tegen de vellen en van een zich in de richting van de kneep uitstrekkende dunne rand die in aanraking is met de scheidingsrol (8).

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de genoemde rand dunner dan 0,2 mm is.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het verplaatsbare orgaan bestaat uit een gespannen bladveer (12,14) waarvan een uiteinde aan een instelas (13,15) is bevestigd en waarvan 25 het andere uiteinde verend tegen de vellen respectievelijk de transportband (1) en tegen de scheidingsrol (8) drukt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de gespannen bladveer bestaat uit een tot een spiraal gewonden bladveer (12), waarvan het centrale uiteinde aan de instelas (13) is bevestigd.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk dat de instelas (15) is verbonden met de ondersteuningsmiddelen (9,16) voor de scheidingsrol (8). 8202141