NL8200747A - Werkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium. Download PDF

Info

Publication number
NL8200747A
NL8200747A NL8200747A NL8200747A NL8200747A NL 8200747 A NL8200747 A NL 8200747A NL 8200747 A NL8200747 A NL 8200747A NL 8200747 A NL8200747 A NL 8200747A NL 8200747 A NL8200747 A NL 8200747A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
command
signal
phase difference
transport
pulse
Prior art date
Application number
NL8200747A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Sony Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Sony Corp filed Critical Sony Corp
Publication of NL8200747A publication Critical patent/NL8200747A/nl

Links

Classifications

    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B5/00Recording by magnetisation or demagnetisation of a record carrier; Reproducing by magnetic means; Record carriers therefor
    • G11B5/48Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed
    • G11B5/58Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed with provision for moving the head for the purpose of maintaining alignment of the head relative to the record carrier during transducing operation, e.g. to compensate for surface irregularities of the latter or for track following
    • G11B5/584Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed with provision for moving the head for the purpose of maintaining alignment of the head relative to the record carrier during transducing operation, e.g. to compensate for surface irregularities of the latter or for track following for track following on tapes
    • G11B5/588Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed with provision for moving the head for the purpose of maintaining alignment of the head relative to the record carrier during transducing operation, e.g. to compensate for surface irregularities of the latter or for track following for track following on tapes by controlling the position of the rotating heads
    • G11B5/592Disposition or mounting of heads or head supports relative to record carriers ; arrangements of heads, e.g. for scanning the record carrier to increase the relative speed with provision for moving the head for the purpose of maintaining alignment of the head relative to the record carrier during transducing operation, e.g. to compensate for surface irregularities of the latter or for track following for track following on tapes by controlling the position of the rotating heads using bimorph elements supporting the heads
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/02Control of operating function, e.g. switching from recording to reproducing
    • G11B15/10Manually-operated control; Solenoid-operated control
    • G11B15/103Manually-operated control; Solenoid-operated control electrically operated
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/18Driving; Starting; Stopping; Arrangements for control or regulation thereof
    • G11B15/1808Driving of both record carrier and head
    • G11B15/1825Driving of both record carrier and head driving or moving the head in a direction which cuts across the direction of travel of the tape, e.g. for helicoïdal scanning
    • G11B15/1833Driving of both record carrier and head driving or moving the head in a direction which cuts across the direction of travel of the tape, e.g. for helicoïdal scanning with head driven in a plane, cyclically around an axis, e.g. on headwheel
    • G11B15/1841Driving of both record carrier and head driving or moving the head in a direction which cuts across the direction of travel of the tape, e.g. for helicoïdal scanning with head driven in a plane, cyclically around an axis, e.g. on headwheel with provision for information tracking by moving the transducing part of the head relative to the headwheel, in the direction of the scanning movement, e.g. for skew or time base correction
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/18Driving; Starting; Stopping; Arrangements for control or regulation thereof
    • G11B15/1808Driving of both record carrier and head
    • G11B15/1875Driving of both record carrier and head adaptations for special effects or editing
    • GPHYSICS
    • G11INFORMATION STORAGE
    • G11BINFORMATION STORAGE BASED ON RELATIVE MOVEMENT BETWEEN RECORD CARRIER AND TRANSDUCER
    • G11B15/00Driving, starting or stopping record carriers of filamentary or web form; Driving both such record carriers and heads; Guiding such record carriers or containers therefor; Control thereof; Control of operating function
    • G11B15/60Guiding record carrier
    • G11B15/602Guiding record carrier for track selection, acquisition or following

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Signal Processing (AREA)
  • Adjustment Of The Magnetic Head Position Track Following On Tapes (AREA)

Description

A
C/Ca/eh/1378
Werkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium met door een signaaltransducent af te tasten registratiesporen.
5 Als inrichting voor opname van videosignalen op een registratiemedium, zoals een magneetband,, kent men · reeds videobandapparaten, welke bijvoorbeeld worden gebruikt voor weergave van eerder.opgenomen videoprogramma's. Bij de genoemde weergave, bijvoorbeeld voor omroepdoeleinden, kunnen 10 speciale effecten worden verkregen door de videosignalen bij verschillende snelheden weer te geven, zoals bij snel bewegend beeld, bij langzaam bewegend beeld, bij stilstaand beeld en bij teruggaand beeld. Bij de samenstelling van een videoprogramma is het bovendien vaak nodig, verschillende segmenten 15 of delen van opgenomen informatie door redactie tot een volledig programma te combineren. Bij dergelijke redactiewerkzaam-heden kan het van belang zijn, het registratiemedium bij lage snelheid vooruit of terug te laten bewegen om op. die wijze de optimale plaats voor een redactiepunt te bepalen.
20 Wanneer de magneetband tijdens signaalweergave aan langstransport met dezelfde sneheid als tijdens signaal-opname wordt onderworpen, zal het servobesturingsstelsel van het videobandapparaat zodanig functioneren, dat de door de signaaltransducent of weergeefmagneetkop gevolgde aftastbaan 25 samenvalt met de eerder op de magneetband opgenomen, en zich daarover schuin uitstrekkende registratiesporen. "Voor normale signaalweergave wordt derhalve nauwkeurige aftasting van de opgenomen registratiesporen door de weergeefmagneetkop (pen) verkregen. Tijdens speciale signaalweergave zal de bandtrans-30 portsnelheid echter verschillen van dié tijdens signaalopname, hetgeen tot gevolg heeft, dat de door de weergeefmagneetkop gevolgde aftastbaan een bepaalde hoek met de afgetaste registratiesporen insluit. Deze hoek is niet alleen een functie van de toegepaste bandtransportsnelheid, doch tevens van de band- " 8200747 i _ * - 2 - < transportrichting. De in de opeenvolgende registratiesporen op een magneetband opgenomen videosignalen worden tijdens een dergelijke speciale signaalweergave derhalve niet nauwkeurig uitgelezen.
5 Ter verkrijging van juiste aftasting van de registratiesporen door de roteerbare weergeefmagneetkop tijdens speciale signaalweergave zijn reeds verschillende spoor-volgbesturingsstelsels voorgesteld. Zo is bijvoorbeeld volgens aanvraagsters Amerikaanse octrooischriften 4.163.994, 4.172.264, 10 4.237.399, 4.287.538 en 4.296.443 de weergeefmagneetkop aangebracht aan een afbuiginrichting, welke veelal wordt aangeduid als een "twee vormen vertonend blad" en dient voor verplaatsing van de weergeefmagneetkop op basis van een aan de inrichting toegevoerde bekrachtigingsspanning. De door het twee 15 vormen vertonende blad, dat bijvoorbeeld van een piëzo-keramisch materiaal kan zijn vervaardigd, teweeg gebrachte verplaatsingen van de weergeefmagneetkop kunnen op die wijze zodanig worden bestuurd, dat de magneetkop steeds in de juiste alignering met een afgetast registratiespoor wordt gebracht, zelfs indien de 20 normaal door de magneetkop gevolgde baan niet met de registratiesporen zou samenvallen, zoals tijdens speciale signaalweergave. De genoemde afbuiging van het blad wordt daarbij bestuurd door detectie van de door de magneetkop gevolgde baan ten opzichte van een registratiespoor, waarna de aan het twee vormen 25 vertonende blad toegevoerde bekrachtigingsspanning zodanig wordt bijgeregeld, dat de afwijking tot nul wordt teruggebracht.
Tijdens signaalweergave bij stilstaand beeld is het bandlangstransport onderbroken, terwijl de weergeefmagneetkop een herhaalde aftasting van eenzelfde registratie-30 spoor uitvoert. Bij een dergelijke speciale signaalweergave wordt de magneetkop gedurende iedere aftastbeweging in een met de daarbij afgelegde aftastbaan variërende mate zodanig verplaatst, dat de werkelijk· uitgevoerde aftastbaan met het afgetaste, stilstaande registratiespoor komt samen te vallen.
35 Na ëën dergelijke aftastbeweging wordt de magneetkop weer naar zijn uitgangsstand teruggebracht, zodanig, dat hij zich weer tegenover het beginpunt van het gedurende de volgende aftastbeweging opnièuw af te tasten registratiespoor bevindt. Tijdens 8200747 - 3 - Y _ *
• V
deze weergeefwij ze voert de magneetkop derhalve aan het einde van aftasting van een registratiespoor steeds een zelfde "sprong terug" uit. Op soortgelijkè wijze dient de weergeef-xnagneetkop tijdens signaalweergave bij langzaam bewegend 5 beeld, snel bewegend beeld of teruggaand beeld na aftasting van ieder registratiespoor een sprong uit te voeren, waardoor de magneetkop weer in de voor aftasting van het daarop · volgende in aanmerking komende registratiespoor geschikte po-. sitie komt. Aangezien bij de drie laatstgenoemde signaalweer-1Q geefwijzen bandtransport plaatsvindt, kan in sommige gevallen de toepassing van een dergelijke magneetkopsprong aan het einde van een aftastbaan achterwege blijven.
Indien het bandlangstransport bij een bepaalde snelheid plaatsvindt en de desbetreffende signaalweergeef-15 wijze ook in overige opzichten bekend is, dan is correctie van de hoek tussen de door de magneetkop gevolgde aftastbaan en de af getaste registratiesporen mogelijk, bijvoorbeeld doordat de aan de magneetkopafbuiginrichting toegevoerde bekrach-tigingsspanning een constante helling krijgt. Bij de voltooiing 20 van een aftastbeweging dient de bekrachtigingsspanning dan weer naar een uitgangswaarde terug te keren, waarna aan het twee vormen vertonende blad een magneetkopsprongspanning wordt toegevoerd om de magneetkop in de voor de volgende aftastbeweging juiste positie te brengen. Daarbij is het wenselijk, 25 de hellingshoekcorrectiespanning en de magneetkopsprongspanning binnen vooraf bepaalde grenzen te houden, zodat het twee vormen vertonende blad niet overstuurt raakt. In het ideale geval dienen zowel de hellingshoekcorrectiespanning als de magneetkopsprongspanning zo klein moge lijke waarden te hebben of 30 tenminste onder bepaalde bovengrenzen te blijven. Tijdens signaalweergave bij langzaam bewegend beeld is het bijvoorbeeld mogelijk, dat de magneetband na herhaalde aftasting van een bepaald registratiespoor zodanig ver is verplaatst, dat de vervolgens aan het twee vormen vertonende blad toe te voeren 35 bekrachtigingsspanning een te hoge waarde zou krijgen indien heraftasting van het vorige registratiespoor in plaats van aftasting van het onmiddellijk volgende registratiespoor zou X . ... . .. .
82 0 0 7 47 ί- . i - 4 - plaatsvinden. In dat geval is het wenselijk, de magneetkop-sprongspanning niet toe te voeren en de magneetkop het on-middellijk volgende registratiespoor te laten aftasten. In verband met deze verschijnselen kan worden gesteld, dat een 5 zorgvuldige besturing van de magneetkopsprong noodzakelijk is om overbelasting van het twee vormen vertonende blad te voorkomen. Volgens een eerder gedaan voorstel tot besturing van de magneetkopsprong wordt de aan het twee vormen vertonende blad toegevoerde bekrachtigingsspanning gedetecteerd; wanneer 10 de bekrachtigingsspanning een vooraf bepaalde grenswaarde overschrijdt, zoals een grenswaarde waarbij de fysische grenzen van het twee vormen vertonende blad worden benaderd, wordt de magneetkopverplaatsing zodanig bestuurd, dat aftasting van het daarop volgende registratiespoor plaatsvindt. 15 De magneetkop wordt in dat geval niet onderworpen aan een sprong, welke een bekrachtigingsspanning zou vereisen, waardoor het twee vormen vertonende blad tijdens de volgende af-tastbeweging zou worden overblast. Ongelukkigerwijze treedt met de tijd enig verloop op van de fysische grenzen (de toe-20 laatbare vervorming) van een dergelijk, twee vormen vertonend blad, zodat een op detectie van de bekrachtigingsspanning gebaseerde sprongbesturing onvoldoende waarborgen biedt.
Volgens een ander voorstel wordt bij de mag-neetkopsprongbesturing zodanig te werk gegaan, dat de bepaling . 25 van de door de magneetkop uit te voeren sprong plaatsvindt op basis van de frequentie en de fase van de horizontale syn-chronisatiesignalen van het uitgelezen videosignaal. De frequentie en de fase van deze signalen verandert met de snelheid en de afstand van het bandtransport. De verplaatsing van de 30 magneetkop tijdens speciale weergeefwijzen vertoont een ver-plaatsingscomponent in de bandlangsrichting of bandtransport-richting. Deze component komt overeen met een handbeweging en veroorzaakt als gevolg daarvan een verandering van de frequentie en de fase van de door de magneetkop uitgelezen, hori-35 zontale synchronisatiesignalen. Aangezien dergelijke veranderingen het gevolg zijn van de werkelijke verplaatsing van de magneetkop en niet van veranderingen in de eigenschappen van
'V
8200747 - 5 - ,> t het twee vormen vertonende blad of de daaraan toegevoegde be-sturingsschakeling, zullen dergelijke frequentie- en fase-, veranderingen" van de uitgelezen horizontale synchronisatie-signalen een nauwkeurige aanwijzing verschaffen van de mate 5 van de verplaatsing, zodat zij kunnen worden gebruikt voor bepaling wanneer een magneetkopsprong dient te worden uitge-• voerd of te worden verhinderd.
Bij de genoemde voorstellen voor besturing van de door de weergeef magneetkop uit te voeren sprongen, zodanig, 10 dat overbelasting van het twee vormen vertonende blad wordt vermeden, wordt ervan, uitgegaan, dat de magneetband tijdens de speciale signaalweergave aan transport met 'een weliswaar van de normale snelheid afwijkende, doch constante snelheid wordt onderworpen. Hoewel deze veronderstelling in de meeste 15 practische gevallen juist is, komt het echter ook voor, dat het bandtransport tijdens signaalredactie bij niet-constante, veranderlijke snelheid plaatsvindt. In dat geval wordt bijvoorbeeld een met de hand te bedienen orgaan toegepast voor onregelmatige, bijvoorbeeld stapsgewijze verandering van de 20 bandtransportrichting of de bandtransportlengte, bijv. wanneer de redacteur de band van beeldraster tot beeldraster afzoekt om een gewenst redactiepunt te bepalen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk, dat de redacteur een zogenaamd "jog wheel" bedient ter verkrijging van bandtransport in door de verdraaiingsrichting 25 van het "jog wheel", bepaalde richting en met een door de verdraaiingssnelheid van het "jog wheel" bepaalde snelheid. Uiteraard is het ook tijdens dergelijke onregelmatige ver-‘ plaatsingen van de magneetband gewenst; dat de weergeefmag— neetkop de op de magneetband aanwezige registratiesporen nauw-30 keurig aftast. De daartoe noodzakelijke verplaatsingen van de magneetkop op basis van de'-.aan het twee vormen vertonende blad toegevoerde bekrachtigingsspanning dient derhalve zodanig te worden bestuurd, dat de door de magneetkop gevolgde af testbaan steeds met de af te tasten registratiesporen samenvalt.
35 Ongelukkigerwijze vertoont het bandtransportsysteem electrische en mechanische vertragingsverschijnselen en massatraagheden, zodat de werkelijke bewegingen van de magneetband enigszins vertraagd ten opzichte van de daarop gerichte bedieningshande- 820074/ t ' f - 6 - lingen geschieden; de magneetband loopt als het ware achter op de bediening· van het genoemde "jog wheel". Dergelijke vertragingen resulteren in afwijkingen tussen de door de magneet-kop gevolgde aftastbaan en de af te tasten registratiesporen.
5 Bij toepassing van de hiervoor genoemde spoorvolgservobesturings-systemen bij een dergelijke wijze van redactie zullen als gevolg van de genoemde afwijkingen tussen de werkelijk gevolgde aftastbaan en de af te tasten registratiesporen in het uiteindelijk zichtbaar gemaakte videobeeld ongewenste ruis en "jitter" 10 zichtbaar zijn.
De onderhavige uitvinding stelt zich ten doel, hierin verbetering te brengen en eenwerkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium te verschaffen, welke vrij zijn van de hiervoor genoemde nadelen 15 en bezwaren.
Voorts stelt de uitvinding zich ten doel, een dergelijke werkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium te verschaffen, welke kan worden toegepast wanneer het medium tijdens aftasting door een beweeg-20 bare signaaltransducent aan transport met een veranderlijke snelheid wordt onderworpen.
Een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een werkwijze en een inrichting voor besturing van de aftasting van een registratiemedium, zoals een magneetband, 25 door middel van een beweegbare signaaltransducent, zoals een roteerbare magneetkop, welke zodanig kan worden verplaatst, dat aftasting van eerder opgenomen registratiesporen ook tij-- dens transport van het registratiemedium bij verschillende snelheden mogelijk is.
30 Nog een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een werkwijze en een inrichting voor minimalisering van de verplaatsing van een in rotatie aangedreven weer-geefmagneetkop tijdens de daardoor achtereenvolgens over een registratiemedium beschreven aftastbanen, wanneer dit regis-35 tratiemedium uit daarop gerichte bediening volgende bewegingen uitvoert, welke steeds op de desbetreffende bediening achterlopen.
,, 82 0 0 7 4 7 * f - 7 -
Weer een ander doel van de uitvinding is het verschaffen van een werkwijze en inrichting voor incrementale bijregeling van de transportsnelheid van een registratiemedium voor compensatie van de in de vorige alinea genoemde achterlo'opfouten 5 tijdens aftasting van bepaalde registratiesporen op het registratiemedium.
Daartoe verschaft de uitvinding een werkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium met eerder daarop opgenomen/ schuin over het re-10 gistratiemedium verlopende registratiesporen, welke door een signaaltransducent worden afgetast. Deze laatstgenoemde wordt aangedreven voor het volgen van aftastbanen, welke zich in het algemeen ten opzichte van de genoemde registratiesporen onder een hoek uitstrekken, welke een functie van de relatieve 15 transportsnelheid van het registratiemedium volgens daarop gerichte bediening (bijv. tijdens redactie)'.is. Daarbij wordt detectie toegepast van het faseverschil tussen een afgetast registratiespoor en de daarbij door de signaaltransducent ge-volgende aftastbaan? deze detectie vindt bij voorkeur plaats 20 wanneer een op transport van het registratiemedium over een vooraf bepaalde incrementale afstand is bevolen; de transportsnelheid van het registratiemedium wordt bij geregeld als functie van het gedetecteerde faseverschil.
Bij een bepaalde uitvoeringsvorm van de uit-25 vinding wordt het registratiemedium gevormd door een band, zoals een videomagneetband, waarbij de signaaltransducent wordt gevormd door een voor aftasting van opeenvolgende registratie-- sporen op.de band dienende, roteerbare weergeefkop. Volgens de uitvinding wordt het genoemde faseverschil bemonsterd wan-30 neer magneetbandverplaatsing is bevolen over een aan de halve ’ steekwaarde-afstand van de eerder opgenomen registratiesporen overeenkomende afstand.
Volgens een ander aspect van de uitvinding worden commando-impulsen opgewekt, welke ieder een vooraf bepaalde 35 incrementale verplaatsing van het registratiemedium vertegenwoordigen; de door bediening aan het registratiemedium opgelegde transportsnelheid wordt bepaald op basis van de snelheid V ------------ · - - - - —.......
- 8200747 ff - 8 - van deze commando-impuls en. Afhankelijk van het hiervoor genoemde faseverschil worden aan de commando-impuls en hetzij impulsen toegevoegd, waardoor een toename van de transport-snelheid van het registratiemedium wordt verkregen, hetzij 5 door selectie bepaalde commando-impulsen weggenomen (onderdrukt), waardoor een vermindering van de mediumtransportsnelheid wordt verkregen.
Bij de voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding is de roteerbare signaaltransducent aangebracht 10 op een afbuigbaar element, waaraan een zodanige bekrachtigings-spanning wordt toegevoerd, dat de transducent steeds juist . ge-aligneerd met een afgetast registratiespoor wordt, zulks onafhankelijk van de werkelijke transportsnelheid van het registratiemedium. Hoewel enige vertraging in de reactie van het 15 registratiemediumtransportmechanisme ten opzichte van de daaraan toegevoerde commandosignalen optreedt, wordt deze vertraging zodanig verminderd, dat het optreden van afwijkingen van enige betekenis van de verplaatsbare, roterende transducent ten opzichte van de af getaste registratiesporen wordt verhinderd.
20. Bij toepassing van de onderhavige uitvinding in een video-bandapparaat, bijvoorbeeld tijdens signaalredactie, heeft de als gevolg daarvan verkregen spoorvolgnauwkeurigheid tot resultaat, dat een zichtbaar gemaakt videobeeld zonder ruis, (jitter) en andere stoorverschijnselen wordt verkregen.
25 De uitvinding zal worden verduidelijkt in de nu volgende beschrijving aan de hand van de bijbehorende tekening van enige uitvoeringsvormen, waartoe de uitvinding zich echter niet beperkt. In de tekening tonen: fig. 1 een grotendeels als blokschema uitge-30 voerde, schematische weergave van een spoorvolgbesturings-stelsel van het bij voorkeur bij een videobandapparaat toegepaste type, waarop de onderhavige uitvinding kan worden toegepast, fig. 2 een schematische weergave van de wijze, 35 waarop een roteerbare signaaltransducent aan bestuurde verplaatsing voor aftasting van een eerder opgenomen registratiespoor wordt onderworpen, 82 0 07 47 ί ί - 9 - fig. 3Α-3Ε enige golfvormen ter verduidelijking van de spoorvolgbesturing volgens fig. 1, fig. 4A en 4B schematische weergaven van de fasefout tussen een door een signaaltransducent gevolgde af-5 tastbaan en een eerder opgenomen registratiespoor, fig. 5 een schematische weergave van enige bij aftasting van vooraf opgenomen registratiesporen gevolgde aftastbanen ter verduidelijking van het principe van de onderhavige uitvinding, 10 fig. 6 een grafische weergave van de werking van' de faseverschildetector volgens fig. 1, fig. 7A-7C enige schematische weergaven op tijd-basis ter verduidelijking van de onderhavige uitvinding, fig. 8 een schematische weergave op tijdbasis 15 ter verduidelijking van de werking van de faseverschildetector volgens fig. 1, fig. 9 een grafische weergave van de uit toepassing van de onderhavige uitvinding resulterende beperking van het foutengebied, 20 fig. 10 een blokschema van de impulscorrectie- schakeling volgens fig. 1, fig. 11 een grafische weergave van de werking van de niveaudetectieschakeling volgens fig. 10, fig. 12 een logisch schakelschema van de impuls-25 modulator volgens fig. 10, fig. 13A en 13B enige schematische weergaven van de door toepassing van de uitvinding verkregen correctie, fig. 14 een grafische weergave van de wijze, waarop in de reactie van het bandtransportmechanisme op commando-30 impulsen optredende:·."vertragingen een verminderde invloed op de bij weergave van een eerder opgenomen registratiespoor optredende fouten hebben, en fig. 15 een blokschema van een andere uitvoeringsvorm van een bandtransportcommandogenerator. volgens de uitvinding. 35 Een videobandapparaat, waarbij de onderhavige uitvinding kan worden toegepast, bevat tenminste één signaal-wecrgeeftransducent 1, welke is aangebracht op een verplaatsbaar 8 2 0 0 7 4 7 1 f - 10 - steunorgaan 2, dat aan het roteerbare gedeelte van een roteerbare bandleitrominel 3 is bevestigd. Bij de hier beschreven uitvoeringsvorm kan de signaalweergeeftransducent 1 de gedaante van een opneem-/weergeefmagneetkop hebben; aangezien 5 de onderhavige uitvinding betrekking heeft op de spoorvolg-besturing van de magneetkop 1 tijdens signaalweergave, wordt . de magneetkop ook wel uitsluitend als "weergeefkop" aangeduid. Het verplaatsbare steunorgaan 2, waarop de weergeefkop 1 is bevestigd, kan uit een willekeurig geschikte inrichting met 10 electromechanische verplaatsingseigenschappen bestaan en wordt bij de hier beschreven uitvoeringsvorm gevormd door een twee vormen vertonend blad, dat bijvoorbeeld uit twee aan elkaar gehechte platen van piëzo-elektrisch materiaal bestaat. Het twee vormen vertonende blad 2 is aan de roteerbare band-15 lei trommel 3 zodanig bevestigd, dat de weergeefkop 1 tijdens rotatie van de bandleitrommel 3 bij bijvoorbeeld door servo-besturing bepaalde, constante snelheid opeenvolgende aftast-banen over het oppervlak van een magneetband 4 beschrijft.
Het twee vormen vertonende blad 2 reageert op een daaraan toe-20 gevoerde bekrachtigingsspanning door verplaatsing van deweer-geefkop 1 in ten opzichte van de aftastrichting loodrechte richting. Deze verplaatsing van het blad dient voor bijregeling of correctie van de positie van de magneetkop 1, zodanig, dat de door de kop gevolgde aftastbanen met eerder op de mag-25 neetband opgenomen registratiesporen worden gealigneerd.
Zoals gebruikelijk, zijn aan de bandleitrommel ; drie geschikte bandleidorganen toegevoerd, zodanig, dat de ' • magneetband 4 tijdens bedrijf schroeflijnvormig om een buiten-omtreksgedeelte van de bandleitrommel loopt. De magneetband 30 4 is onderhevig aan bandlangstransport 'in de ene en de andere richting; tijdens signaalopname of tijdens normale signaalweergave vindt het bandtransport plaats bij een door servo-besturing op constante waarde gehouden snelheid in voorwaartse richting, waarbij de magneetkop 1 met constante snelheid 35 roteert en de magneetband 4 volgens een schroeflijn aftast.
Op die wijze worden op de magneetband 4 opeenvolgende en schuin ten opzichte daarvan verlopende registratiesporen gevormd.
,,, 82 0 0 7 4 7
Jr * - 11 -
Het bandtransportmechanisme omvat een kaapstander 5, welke met een drukrol 6 in wrijvingsaangrijping.op de magneetband verkeert en deze aan langs transport bij een door de rotatie-snelheid van de kaapstander 5 bepaalde snelheid onderwerpt.
5 Zoals in fig. 1 schematisch is weergeven, wordt de kaapstander 5 in rotatie aangedreven door een kaapstandermotor 7, welke bij voorkeur van het driefasige type met impulsaandrijving is.
De wijze, waarop de magneetkop 1 in rotatie wordt aangedreven, en de wijze,· waarop de magneetband 4 aan transport: in langs-10 richting wordt onderworpen voor opname of weergave van video-: signalen in, respectievelijk uit schuin over de magneetband verlopende registratiesporen, zijn algemeen bekend en worden derhalve hier niet nader toegelicht.
Bij ide in fig. 1 weergegeven uitvoeringsvorm 15 dient de weergeefkop 1 voor uitlezing van videosignalen uit de magneetband 4. Bovendien kan een dergelijke signaalweergave op verschillende wijzen worden uitgevoerd, zoals bij langzaam bewegend beeld, stilstaand beeld, snel bewegend beeld en terug bewegend beeld. Naast deze speciale signaalweergeefwijzen kun-20 nen de videosignalen uiteraard ook op normale wijze worden uitgelezen, waarbij de magneetband 4 aan band transport bij dezelfde snelheid als tijdens signaalopname wordt onderworpen.
Bij al déze signaalweergeefwijzen is het moge lijk, dat de werkelijke transportsnelheid van de magneetband 4 niet geheel 25 met dié tijdens signaalopname overeenkomt. In dat geval zullen de opeenvolgend door de weergeefkop tijdens zijn rotatie-beweging afgelegde banen in meerdere of mindere mate samenvallen met de eerder op de magneetband opgenomen registratiesporen; bovendien is het mogelijk, dat de doorlopen aftast-30 banen zelfs niet geheel evenwijdig aan die registratiesporen verlopen. De voor normale besturing van het bandlangstrans-port en van de rotatiebewegingen van de weergeefkop 1 dienende servobesturingsstelsels van gebruikelijk type kunnen in dat geval onvoldoende werkzaam zijn om de door de weergeefkop door-35 lopen aftastbanen geheel met de af .te tasten registratiesporen te doen samenvallen. Dit probleem van spoorvolgbesturing is Zweeds in de eerder in de onderhavige aanvrage genoemde, Amerikaanse ,,, 82 0 0 7 4 7 7 1 - 12 - octrooischriften van aanvraagster behandeld. Daarnaast toont fig. 1 van de onderhavige aanvrage een schematische weergave in de vorm van een blokschema van een besturingsinrichting voor zodanige bestuurde verplaatsing van het twee' vormen ver-5 tonende blad 2, dat de weergeef kop 1 nauwkeurig tegenover de af te tasten registratiesporen wordt gebracht.
Het spoorvolgbesturingsstelsel omvat een oscillator 8, een spoorvolgfoutsignaalgenerator 12, een integrator 11 en een schuinloopcorrectieschakeling 27. De oscillator IQ 8 dient voor opwekking en afgifte van een oscillatiesignaal W van althans tenminste nagenoeg constante, betrekkelijk lage frequentie; dit oscillatiesignaal kan worden aangeduid-als "slingersignaal". Het slingersignaal W wordt via optel-schakelingen 9 en 10 aan de integrator 11 toegevoerd.
15 De spoorvolgfoutsignaalgenerator 12 kan een spoorvolgfoutsignaal e vormen, dat een weergave vormt van de positièfout tussen de door de weergeefkop 1 gevolgde af-tastbaan en het daarbij af te tasten registratiespoor. De spoorvolgfoutsignaalgenerator is aan een ingangsaansluiting 20 met de weergeefkop 1 gekoppeld voor ontvangst van de door de kop uit de afgetaste registratiesporen uitgelezen videosignalen. Dergelijke videosignalen kunnen bijvoorbeeld de’gedaante van frequentiegemoduleerde signalen van hoge frequentieViiebben.
De magneetkop 1 kan dergelijke frequentiegemoduleerde hoog-25 frequentsignalen uitlezen en aan de spoorvolgfoutsignaalge- ' ; nerator 12 toevoeren; een andere ingangsaansluiting van deze laatstgenoemde is verbonden met een op het twee vormen ver- ' . tonende blad 2 aan gebracht’, rekstrook je 13. Zoals algemeen bekendis, kan een dergelijk rekstrookje een signaal afgeven, 30 dat de werkelijke verplaatsing van het blad 2 weergeeft. Het twee vormen vertonende blad 2 wordt door middel van het slingersignaal W bekrachtigd voor uitvoering van een oscillerende of slingerende beweging, welke zich van de ene zijde naar de andere zijde van een afgetast registratiespoor uitstrekt.
35 Het rekstrookje 13 levert aan de spoorvolgfoutsignaalgenerator 12 een signaal, dat deze slingerende beweging van het blad 2 vertegenwoordigt. De spoorvolgfoutsignaalgenerator 12 vormt ’V. - - . ........... - — - .....--- s.
— 8200747 Λ * - 13 - uit het van de magneetkop 1 afkomstige, frequentiegemoduleerde hoogfrequentsignaal en het door het rekstrookje 13 geleverde uitgangssignaal het spoorvolgfoutsignaal e. Daarbij zal het duidelijk zijn, dat het door de magneetkop 1 uitgelezen hoog-5 frequentsignaal een uit de door de magneetkop 1 uitgevoerde slingerbeweging afkomstige component bevat, benevens een uit de werkelijke spoorvolgfout (afwijking tussen de gevolgde aftastbaan en het afgetaste registratiespoor) voortkomende component. De spoorvolgfoutsignaalgenerator 12 kan zijn voor-10 zien van een omhullende-detectör voor detectie van de omhullende van het frequentiegemoduleerde hoogfrequentsignaal, en van een synchrone detector voor detectie van de in de omhullende aanwezige spoorvolgfoutcomponentjr daarbij dient dan het uitgangssignaal van hét rekstrookje 13 als detectiesignaal.
15 Als gevolg van deze of dergelijke werking geeft de spoorvolgfoutsignaalgenerator 12 een spoorvolgsignaal e af, dat een nauwkeurige weergave van de werkelijke spoorvolgfout vormt.
De optelschakeling 9 combineert dit spoorvolgfoutsignaal e en het slingersignaal W tot een bekrachtigings-20 spanning, welke via de optelschakeling 10 en de integrator 11 aan het blad 2 wordt .toegevoerd. Dit laatstgenoemde reageert daarop door de gemiddelde aftastbaan van de weergeefkop 1 met het daardoor afgetaste registratiespoor te aligneren en voorts door de weergeefkop 1 een heen- en weergaande slingerbeweging 25 over het af getaste registratiespoor te laten uitvoeren.
Wanneer het bandlangstransport van de magneetband 4 geschiedt bij een snelheid, welke van dië tijdens signaal-opname afwijkt, zoals.tijdens speciale signaalweergave, dan zal de door de magneetkop 1 gevolgde aftastbaan een hellingshoek 30 ten opzichte van een af te tasten registratiespoor vertonen.
In het algemeen vormt de desbetreffende hellingshoekfout een functie van de relatieve bandtransportsnelheid. Indien deze relatieve bandtransportsnelheid wordt weergegeven door de verhouding n, zodanig, dat n = 1 wanneer de bandtransportsnelheid 35 tijdens signaalweergave gelijk aan dié tijdens signaalopname is, n>. 1 tijdens signaalweergave bij snel bewegend beeld, n^l tijdens signaalweergave bij langzaam bewegend beeld en n<^0 8200747 7 . * - 14 - tijdehs signaalweergave bij terug bewegend beeld, dan kan de hoek tussen de door de magneetkop 1 gevolgde aftastbaan en het daarbij afgetaste registratiespoor als functie, van n worden weergegeven. De schuinloopcorrectieschakeling 27 dient voor 5 vorming van een schuinloopcorrectiespanningsniveau V „. als functie van de hellingshoek van de gevolgde aftastbaan. Zoals reeds in de beschrijvingsinleiding van de onderhavige aanvrage is opgemerkt, kan de hellingshoek van de door de weergeefkop ‘ gevolgde aftastbaan worden afgeleid uit de door de* magneetkop 10 1 uitgelezen, horizontale synchronisatiesignalen. Meer in het bijzonder zullen de frequentie en de fase van deze signalen functies van de bandtransportsnelheid, respectievelijk de snel-heidsverhouding n, en van de verplaatsing van de magneetkop 1 . zijn. Als gevolg daarvan zullen de bij de uitlezing van een 15 videosignaal daaruit afgescheiden, horizontale synchronisatiesignalen, welke in het hierna volgende worden aangeduid met PB.H, een betrekkelijk nauwkeurige aanwijzing verschaffen van de hellingshoek van de gevolgde aftastbaan ten opzichte van een afgetast registratiespoor. Zoals fig. I laat zien, krijgt 20 de schuinloopcorrectieschakeling 27 de uitgelezen horizontale synchronisatiesignalen PB.H toegevoerd voor vorming en afgifte van de schuinloopcorrectiespanning Vn_^. Deze correctiespan-ning wordt via optelschakelingen 28, 29 en 10 aan de integrator 11 toegevoerd voor integratie van het correctiespannings-25 niveau tot een geleidelijk toenemende of dalende spanning, welke als bekrachtigingsspanning aan het blad 2 wordt toege- . voerd. Op die wijze wordt correctie van de hoekafwijking tussen de door de magneetkop 1 gevolgde aftastbaan en het daarbij ' afgetaste registratiespoor verkregen.
30 Voor een voorbeeld van de wijze, waarop de hellingshoek- of schuinloopcorrectie van de magneetkop 1 wordt uitgevoerd, wordt naar de grafische weergave volgens fig. 2 verwezen. Daarbij wordt verondersteld, dat het registratiespoor door de magneetkop 1 dient te worden af getast en uitgelezen. 35 Voorts wordt verondersteld, dat het transport van de magneetband 4 met zodanige snelheid geschiedt, dat de magneetkop in werkelijkheid de in fig. 2 met een gebroken lijn getekende af- 8200747 - 15 - J ft tastbaan SQ aflegd. Deze aftastbaan SQ wordt bijvoorbeeld over de magneetband 4 gevolgd, wanneer het bandtransport is onderbroken, zoals tijdens signaalweergave bij stilstaand beeld.
. Uit fig. 2 komt naar voren, dat indien geen compensatie of: 5 correctie van de s'chuinloopfout van de aftastbaan Sq ten· opzichte van .het registratiespoor T2 zou worden toegepast, dit registratiespoor niet juist zou worden afgelezen. In ver- · band daarmede dient het twee vormen vertonende blad 2 zodanig bekrachtigd te worden, dat het de magneetkop 1 in de met de.
10 pijl y aangeduide richting verplaatst.
Het zal duidelijk zijn, dat de schuinloopcor-rectieschakeling 27 aan de integrator 11 een correctiespan-ningswaarde V ^ levert, welke na integratie resulteert! in een geleidelijk en althans tenminste nagenoeg lineair toenemende 15 bekrachtigingsspanning, welke eveneens dpor de pijlen y in fig. 2 kan worden weergegeven. Bij de aftasting van de magneetband 4 door. de magneetkop 1 wordt de daarbij gevolgde aftastbaan Sq derhalve nauwkeurig met het registratiespoor T2 gealigneerd. De grootte van de schuinloopcorrectiespanning 20 vn-i een factie van de snelheidsverhouding n van de band · 4. Bij het hier beschreven voorbeeld geldt n = 0. Deze relatie komt naar voren uit de frequentie en de fase van de in deze bedrijfstoestand uitgelezen, horizontale synchronisatiesignalen PB.H. De door de schuinloopcorrectieschakeling in reactie op 25 de frequentie en de. fase van de uitgelezen horizontale synchronisaties ignal en geproduceerde schuinloopcorrectiespanning V -L is voldoende voor correctie van de schuinloopfout van ' de aftastbaan SQ van de magneetkop 1 ten opzichte van het registratiespoor T2, zodat dit laatstgenoemde nauwkeurig wordt 30 afgetast.
De inrichting volgens fig. 1 is in het bijzonder geschikt voor bandtransport bij willekeurige, veranderlijke snelheden, zoals bijvoorbeeld typisch bij magneetbandsignaal-redactie gewenst is. Zo kan bijvoorbeeld een bedieningsper-35 soon de bandtransportsnelheid willen veranderen teneinde op die wijze de snelheid te veranderen, waarmede een uit de eerder ^opgenomen en tijdens redactie uitgelezen videosignalen zicht- 82 0 0 7 47 j ► - 16 - baar gemaakt videobeeld op het beeldscherm passeert. Een dergelijke snelheidsverandering vergemakkelijkt bijvoorbeeld de keuze van een geschikte redactiepunt, waarbij aanvullende video-informatie bijvoorbeeld dient te worden ingevoegd in 5 reeds eerder op de magneetband 4 opgenomen video-informatie. Teneinde het verkrijgen door bediening van dergelijke onregelmatige magneetbandbewegingen mogelijk te maken, is de inrichting volgens fig. 1 voorzien van een op geschikte wijze met de hand bedienbare inrichting, in het onderhavige geval 10 een zogenaamd "jog wheel" 16, waaraan een detectieschakeling 22, een teller 31, een bandtransportsnelheidsregelschakeling met een faseverschildetector 42, een impuls correcties chakeling 23, een motorbekrachtigingsschakeling 24 en enige impulsgeneratoren 30, 34 en 35 zijn toegevoegd. Het reeds genoemde be— 15 dieningsorgaan (jog wheel) 16 kan met de hand worden bediend voor het tot stand brengen van bandtransport in door de richting, waarover het bedieningsorgaan wordt verdraaid, bepaalde richting en met een door de verdraaiingssnelheid van het orgaan 16 bepaalde transportsnelheid. Indien het bedieningsorgaan 16 bij-20 voorbeeld in de rotatierichting van de wijzers van een uurwerk wordt verdraaid, zal de magneetband 4 aan langstransport in voorwaartse richting worden onderworpen, terwijl verdraaiing in tegengestelde richting van eht orgaan 16 in bandtransport in teruggaande richting zal resulteren. Bovendien zal een 25 snel uitgevoerde verdraaiing van het orgaan 16 in een hogere bandtransportsnelheid resulteren dan een langzaam uitgevoerde . verdraaiing.
Het ook reeds als "jog wheel" aangéduide bedieningsorgaan 16 is voor rotatie gekoppeld met een schijf 17 30 met merktekens 20, zoals sleuven, welke langs de buitenomtrek van de schijf zijn aangebracht. De schijf 17 kan bestaan uit een codeerschijf, waarvan de merktekens 20 tijdens de verdraaiingen van het bedieningsorgaan 16 worden uitgelezen. Indien de merktekens 20 als sleuven zijn uitgevoerd, is bijvoorbeeld 35 optische detectie door middel van een paar fotodetectoren 18 en 19 met kwadratuurfelatie mogelijk. Zoals gebruikelijk, bevat iedere fotodetector dan een lichtbron en een lichtopnemer.
8200747 . * τ - 17 -
Wanneer een sleuf 20 van de schijf 17 tijdens de rotatiebewe-ging van deze laatstgenoemde door de zich. tussen de lichtbron en de lichtopnemer uitstrekkende lichtbundel beweegt, wordt bijvoorbeeld een geschikte impuls afgegeven. Ook is het mogelijk, 5 dat de merktekens 20 bijvoorbeeld worden gevormd door magnetische elementen, waaraan detectoren 18 en 19 met magnetische opnemers zijn toegevoegd, welke laatstgenoemden tijdens het roterende passeren door een magnetisch element een impuls afgeven. Het zal duidelijk zijn, dat de merktekens 20 nog uit geheel andere .
10 merktekens van detecteerbaar type kunnen bestaan.
Zoals reeds is opgemerkt, vertonen de detectoren 18 en 19 bij voorkeur een kwadratuur re lat ie ten opzichte van elkaar. Zoals bekend, levert de toepassing van een dergelijke relatie enig-'.voordeel bij de bepaling van de door de schijf 15 17 uitgevoerde rotatiebeweging. Met de detectoren 18 en 19 is een detectieschakeling 22 gekoppeld, welke afhankelijk van de rotatierichting van de schijf 17 een richtingsstuursignaal F/R afgeeft. Voorts dient de detectieschakeling 22 voor detectie van de bijvoorbeeld door de detector 18 af gegeven impulsen, 20 welke tot klokimpulsen CK van vooraf bepaalde impulsvorm worden omgezet, waarvan de impulsherhalingssnelheid rechtstreeks evenredig met de verdraaiingshoeksnelheid van het bedieningsorgaan 16 is.
De teller 31 vormt een 16-stappen teller en is 25 met de detectieschakeling 22 gekoppeld voor ontvangst van de genoemde klokimpulsen CK. Wanneer, het door de teller 31 bereikte telresultaat (vanaf nul) de waarde 16 heeft bereikt, geeft de teller een overloop of "carry"-impuls CA af. Een dergelijke overloopimpuls CA verschijnt derhalve na iedere 16 aan de tel-· 30 Ier 31 toegevoerde klokimpulsen CK. . . r
De teller 31 is van het in twee richtingen werkende type, waarvan de telrichting wordt bepaald door het reeds genoemde richtingsstuursignaal F/R. Zoals de tekening' laat zien, ontvangt de teller 31 dit stuursignaal aan de daartoe dienende 35 ingangsaansluiting. De teller geeft steeds na telling van 16 opeenvolgende klokimpulsen .CK in voorwaartse of teruggaande richting '(optelling, resp. aftelling) een overloopimpuls .CA
8200747
ί I
- 18 - of een leenimpuls BO af.
Een invoer aansluiting van de teller 31 dient voor ontvangst van een voorinstelsignaal PS, waardoor de tel-waarde van de teller vooraf op een bepaalde waarde kan worden 5 ingesteld. Om nog nader te beschrijven redenen bedraagt deze vooraf in de teller 31 in te voeren telwaarde 8, hetgeen een in het midden tussen de minimale en de maximale telwaarde van de teller gelegen waarde vormt.
Zoals voorts nog zal worden uiteengezet, komt 10 het aan de teller 31 toegevoerde voorinstelsignaal ter beschikking wanneer het magneetbandtransport gedurende een vooraf bepaalde tijdsduur is onderbroken. Het zal duidelijk zijn, dat een dergelijke stationaire toestand optreedt, wanneer het bijbehorende videobandapparaat in de bedrijfstoestand 15 signaalweergave bij stilstaand beeld verkeert. Indien het be-dieningsorgaan 16 gedurende de desbetreffende tijdsperiode, welke bijvoorbeeld een· duur van 2 sec. heeft, niet wordt verdraaid, verschijnt de genoemde voorinstelpuls voor de teller 31. Deze kan bijvoorbeeld door middel van een hier niet nader be-20 schreven schakeling met een monostabiele multivibrator uit de klokimpulsen CK worden afgeleid.
De door de teller 31 afgegeven overloopimpuls . CA wordt toegevoerd aan de stelaansluiting S van. een. flipflop 32, waarvan de. uitgangsaansluiting Q met de startaansluiting - 25 van een monostabiele multivibrator 34 is gekoppeld. Op soortgelijke wijze wordt de door de teller 31 af gegeven leenimpuls ; BO toegevoerd aan de stelaansluiting S van een flipflop 33, waarvan de uitgangsaansluiting Q is gekoppeld met de startaansluiting van een monostabiele multivibrator 35. De flipflops 30 32 en 33 zijn aan hun terugstelaansluitingen R gemeenschappe lijk aangesloten voor ontvangst van het uit het door de magneet-kop 1 uit de magneetband 4 uitgelezen videosignaal afgescheiden, verticale synchronisatiesignaal, dat in het' hierna volgende als PB.V wordt aangeduid. Het zal duidelijk zijn, dat dit ver-35 ticale synchronisatiesignaal aan het eindpunt van een regis- tratiespoor is opgenomen en derhalve door de magneetkop 1 wordt uitgelezen, wanneer deze tijdens zijn aftastbeweging het einde 8200747 I * - 19 - van zijn daarbij gevólgde aftastbaan nadert. In plaats van het uitgelezen verticale synchronisatiesignaal PB.V kan aan de terugstelaansluitingen R van de flipflops 32 en.33 een verticaal referentiesynchronisatiesignaal REF.V worden toegevoerd, 5 dat bijvoorbeeld wordt gevormd door een geschikte detector, welke vaststelt wanneer, de magneetkop 1 het einde, van een aftastbaan nadert. Het zal duidelijk zijn, dat beide genoemde signalen PB.V en REF.V tijdens de aftasting van een registratie-spoor bij benadering op hetzelfde tijdstip ter bes'chikking komen. 10 Behalve aan de terugstelaansluitingen R van de flipflops 32 en 33 wordt het zojuist genoemde ene of andere synchronisatiesignaal tevens aan de startaanslüiting van de monostabiele multivibrator 30 toegevoerd. Deze wordt daardoor gestart voor vorming en afgifte van een magneetkopterugsprong-15 impuls j welke, zoals nog nader zal worden beschreven, dient voor zodanige beïnvloeding van het twee vormen vertonende blad 2, dat de magneetkop 1 een sprong of terugsprong naar een uit-gangsaftastpositie uitvoert. De grootte van de kopsprongimpuls j wordt ingesteld door middel van een variabele weerstand VR^ 20 waarna de kopsprongimpuls als component van de bekrachtigings-spanning voor het blad 2 via de optelschakelingen 28, 29 en 10 en de integrator 11 aan het blad 2 wordt toegevoerd.
Eet zal duidelijk zijn, dat de bij eerdere signaalcpname op de magneetband gevormde registratiesporen een 25 vooraf bepaalde onderlinge afstand of steek vertonen. De grootte van de kopsprongimpuls j, welke kan worden ingesteld door middel van de regelbare weerstand VR^', is voldoende om de weergeef kop 1 over een lengte ter grootte van de spoorsteekwaarde te verplaatsen. De wijze waarop de magneetkop in reactie op de kop-30 sprongimpuls wordt verplaatst, zal nog worden beschreven.
Iedere klokimpuls CK is in staat om het band-transportmechanisme de band 4 over een vooraJ: bepaalde, incre-mentale afstand verder te doen transporteren. Bij de hier beschreven uitvoeringsvorm veroorzaakt iedere klokimpuls CK op 35 dergelijke wijze bandtransport over een afstand ter grootte van 1/16 van de spoorsteekwaarde. Indien de magneetband 4 synchroon met de klokimpulsen CK beweegt,. zullen de reeds genoemde over- 82 0 0 7 4 7 ί · ι - 20 - loopimpuls CA en leenimpuls BO, welke na iedere telling van 16 klokimpulsen CK door de teller 31 worden af gegeven, een aanwijzing verschaffen, dat bandtransport over een met de afstand tussen opeenvolgende registratiesporen overeenkomende 5 afstand heeft plaatstgevonden. Aangezien in ieder registratie-spoor één beeldraster met video-informatie is opgenomen, kan het verschijnen van de impuls CA of de impuls BO derhalve als aanwijzing worden beschouwd, dat de bandpositie over een met de afstand tussen opeenvolgende registratiesporen of de 10 spoorsteek overeenkomende afstand is veranderd, respectievelijk dat een verandering in het door de magneetkop 1 uitgelezen beeldraster is opgetreden. Deze impulsen kunnen derhalve als "spoorsteekimpulsen" of "rastersteekimpulsen” worden aangeduid, aangezien zij een verplaatsing van de magneetband over een 15 afstand van één rastersteekwaarde, respectievelijk overeenkomende met de video-informatie van éën beeldraster, vertegenwoordigen. Afhankelijk van de verplaatsingsrichting van de magneetband 4 wordt de flipflop 32 of de flipflop 33 door een dergelijke spoorsteek- of rastersteekimpuls gesteld. Dit wil 20 zeggen, dat na transport van de magneetband over een met één rastersteek overeenkomende afstand, waarop het daarop volgende registratiespoor in de voor aftasting geschikte positie is gekomen, de flipflop 32 of de flipflop 33 wordt ingesteld. Vervolgens, wanneer de magneetkop 1 zijn aftastbaan voltooit, 25 en daarbij het verticale synchronisatiesignaal PB.V. uitleest .(of wanneer het verticale referentiesynchronisatiesignaal REF.V ter beschikking komt) wordt de ingestelde flipflop 32 of 33 teruggesteld.
De monos tabiele multivib rato ren 34 en 35 zijn 30 van het type dat door een dalende flank wordt gestart. Wanneer de flipflop 32 wordt teruggesteld, wordt de monostabiele multivibrator 34 derhalve gestart voor levering.van een kopsprong-verhinderingsimpuls j. De amplitude van deze kopsprongver-hinderingsimpuls kan op een geschikte waarde worden ingesteld 35 door middel van de variabele weerstand VI^, waarna de verhinderings-impuls "j in de optelschakeling 29 met de kopsprongimpuls j wordt gecombineerd. _Bij voorkeur vertonen de kopsprongverhinderings- 82 0 0 7 4 7 - v r - 21 - impuls j en de kopsprongimpuls j een zelfde grootte doch tegengestelde polaritèit, zodat zij elkaar in de optèlscha-keling 29 vereffenen.
Wanneer de monostabiele multivibrator 35 door 5 de terugstelling van de flipflop 33 wordt gestart, geeft de multivibrator een spoorsprongimpuls j ‘ af. De grootte van deze spoorsprongimpuls kan worden ingesteld door middel van de variabele weerstand VR^ , waarna de aldus bijgeregelde spoorsprongimpuls j' in de optelschakeling 29 met de kopsprongimpuls 10 j wordt gecombineerd. Indien de spoorsprongimpuls j' gelijk is aan de kopsprongimpuls j, zal de uit de combinatie resulterende en aan het twee vormen vertonende blad 2 toegevoerde impuls voldoende sterk zijn om een zodanige afbuiging te veroorzaken, dat de magneetkop 1 naar een positie wordt verplaatst, waarin 15 de aftasting van het onmiddellijk voorafgaande registratiespoor mogelijk is.
De klokimpulsen CK en het richtings stuursignaal F/R worden voorts via een impulsvórmcorrectieschakeling 23 toegevoerd aan de motoraandrijfschakeling 24. Deze laatstgenoemde 20 dient voor vorming van driefasige aandrijf impulsen 01, 02 en 0^ in reactie op iedere aan de schakeling toegevoerde klokimpuls CK. Deze driefasige aandrijf impulsen dienen voor bekrachtiging van de. driefasige kaapstanderaandrijfmotor 7 in door het rich-tingsstuursignaal F/R bepaalde richting en bij een door de 25 impulsherhalingsfrequentie van de klokimpulsen CK bepaalde rotatiesnelheid. Zo kan de kaapstanderaandrijfmotor 7 bijvoor-i beeld bestaan uit een driefasige synchrooximotor. met hysteresis.
’ Bij voorkeur vertoont de door de motor 7 aangedreven kaapstander 5 een zodanige diameter, dat de in reactie op iedere klokimpuls 30 CK door de kaapstander uitgevoerde hoekrotatie voldoende groot is om transport van de magneetband 4 in voorwaartse of teruggaande richting over een aan 1/16 van de/sieeêwaarde gelijke afstand teweeg te brengen, zodat voor bandtransport over één steekwaarde 16 opeenvolgende klokimpulsen CK aan de motoraan-35 drijfschakeling 24 dienen te worden toegevoerd.
In het ideale geval werken de motoraandrijf-schakeling 24, de kaapstanderaandrijfmotor 7, de kaapstander 5 8200747
t V
- 22 - en de drukrol 6 zodanig samen, dat het transport van de magneetband 4 synchroon met de van de detector 22 afkomstige klok-impulsen CK plaatsvindt. Dit wil zeggen, dat iedere door verdraaiing van het bedieningsorgaan 16 geproduceerde commando-5 impuls CK in hét ".ideale geval practisch onmiddellijk resulteert in bandtransport over een aan 1/16 spoorsteekwaarde . ‘ gelijke afstand. De motoraandrijfschakeling 24 en de kaapstander- aandrijfmotor 7 werken echter met een inherente vertragingsduur; van meer belang is, dat de kaapstander 5 en de drukrol 6 mecha-10 nische traagheden hebben, waardoor de synchronicitèit· tussen het bandtransport en de commando- of klokimpulsen CK niet volledig wordt bereikt. Tussen de door verdraaiing van het bedienings-orgaan 16 gecommandeerde en door commando-impulsen CK weergegeven beweging en de werkelijk door de magneetband 4 uitgevoerde 15 verplaatsing treden derhalve synchroniciteitsfouten op, waarbij nog slip tussen de kaapstander 5 en de magneetband 4 en de meestal onvermijdelijke rek in de magneetband komen- Dit heeft'tot gevolg,, dat de ideale toestand niet wordt bereikt en dat bediening van het " jog wheel" 16 niet gepaard gaat aan een nauwkeurig 20 daarmede overeenkomende beweging van de magneetband 4. Hoewel het bedieningsorgaan 16 in voldoende mate kan worden bediend om bandtransport ter grootte van de spoorsteekwaarde of de beeld-rastersteekwaarde teweeg te brengen, zullen de hiervoor genoemde fouten de werkelijke verplaatsing van de magneetband zodanig 25 vertragen, dat het onmiddellijk volgende registratiespoor zich nog niet op het juiste ogenblik in de voor. aftasting door de magneetkop 1 juiste positie zal bevinden. Het zal duidelijk zijn, dat dergelijke vertragingen bij bandtransport in voorwaartse richting naar voren komen als een achterstand van de 30 door commando bestemde bandpositie op de werkelijke verplaatsing van het af te tasten registratiespoor, terwijl bij bandtransport in teruggaande richting van een voorsprong (beschouwd naar de tijd) sprake is. In beide gevallen kan het optredende synchronies teitsgebrek resulteren in het verschijnen van ruis, 35 "jitter", en stoorsignalen in het videobeeld, dat uiteindelijk wordt zichtbaar gemaakt uit de door de magneetkop 1 uitgelezen videosignalen. De nog meer in details te beschrijven impulsvorm- ' 8200747 1 i -23- correctieschakeling 23 dient voor compensatie van dergelijke tijdfouten en voor zodanige bijregeling van de werkelijke band-transportsnelheid, dat deze tijdfouten zo gering mogelijk worden.
Voor.een beter begrip van de wijze, waarop de 5 correctie van dergelijke tijdfouten plaatsvindt, wordt eerst ingegaan op de wijze, waarop de magneetkopverplaatsing wordt bestuurd ter verkrijging van juiste aftasting van de regis-tratiesporen op de band 4. Daartoe wordt verwezen naar fig. 2.
Daarbij wordt aangenomen, dat het transport van 10 de magneetband 4 is onderbroken en dat de magneetkop 1 herhaaldelijk de aftastbaan SQ volgt voor signaalweergave bij stilstaand beeld. Zoals reeds is opgemerkt, levert tijdens dié bedrijfstoestand de schüjjnloopcorrectieschakeling 27 de schuinloopcorrectiespanning Vn_^ aan de integratörll, zodat 15 aan het twee vormen vertonende blad 2 voor geleidelijke en .toenemende verplaatsing van de magneetkop 1 een geleidelijk stijgende bekrachtigingsspanning wordt toegevoerd. De magneetkop vordt daardoor verplaatst, zoals met pijlen y is aangeduid, zodanig, dat de door de magneetkop 1 gevolgde aftastbaan Sg 20 practisch komt samen te vallen met het. registratie spoor T2·
Fig. 3A toont de golf vorm van de uit de integratie resulterende schuinloopcorrectiespanning, welke aan het blad 2 wordt toegevoerd. De helling van de schuinloopcorrectiespanning is in fig. 3A een negatieve helling, hetgeen er op wijst, dat de 25 magneetkop in de door de pijlen y in fig. 2 aangewezen richting wordt verplaatst. Wanneer hét blad 2 zodanig wordt bekrachtigd, dat de magneetkop 1 in de tegengestelde richting wordt ver-- plaatst, zou de helling van de schuinloopcorrectiespanning volgens fig. 3A een positieve helling zijn.
30 Zoals fig. 2 laat zien, dient de weergeef kop 1 na voltooiing van een aftastbaan te worden verplaatst over een afstand, welke voldoende is om de magneetkop terug te voeren naar het beginpunt van het dan door de magneetkop afgetaste registratiespoor T2, dat bij de hier beschouwde, speciale weer-35 geefwijze telkens opnieuw dient te worden afgetast. Het zal duidelijk zijn, dat de magneetkop, indien na beëindiging van ' de aftastbaan over het registratiespoor T- geen kopsprong zou •\ — . . .. ·— ·.....- -- worden toegepast, zich m een voor aftasting van het registratie- - 8200747 ♦ ·*' t· - 24 - spoor geschikte positie zou bevinden. Teneinde de magneet-. kop naar het beginpunt van het registratiespoor T2 te voeren, dient het twee vormen vertonende blad 2 derhalve zodanig te worden bekrachtigd, dat de magneetkop over een aan één spoor-5 steekwaarde gelijke afstand wordt verplaatst. Tijdens signaal-weergave bij stilstaand beeld bedraagt de verplaatsing - 1 steekwaarde, waarbij het negatieve teken erop wijst, dat de mag-neetkop naar het onmiddellijk voorafgaande registratiespoor wordt verplaatst; - in fig. 2 wil dit zeggen, dat de magneetkop 10 van het begin van het registratiespoor naar het begin van het registratiespoor T2 wordt verplaatst. In het algemeen dient de tijdens speciale weergeefwijzen, waarbij de bandtransportsnel-heidsverhouding n bedraagt, de aan het blad 2 toegevoerde schuin-loopcorrectiespanning aan het einde van een door de magneetkop 15 1 gevolgde aftastbaan met (n-1) steekwaarden overeen te komen.
Bij de in fig. 2 weergegeven signaalweergave bij stilstaand beeld is te zien, dat de schuinloopcorrectiespanning aan het einde van een aftastbaan gelijk -1 steekwaarde is. Uiteraard zal de schuinloopcorrectiespanning tijdens normale signaal-20 weergave, waarbij n = 1, aan het einde van een aftastbaan gelijk" nul zijn.
Tijdens signaalweergave bij stilstaand beeld is de door de schuinloopcorrectieschakeling 27 af gegeven schuinloopcorrectiespanning een functie van de aftastvector van 25 de. magneetkop 1. Deze aftastvector wordt gevormd door de resultante van de bandtransportsnelheidsvector D en de langscomponent of vector volgens de aftastbaan Sg. Aangezien D = 0, komt de schuinloopcorrectiespanning V j tijdens signaalweergave bij stilstaand beeld overeen met - 1'steekwaarde.
30 Indien de afstand, waarover de magneetkop 1 na voltooiing van de aftastbaan Sg uit zijn normale uitgangspositie dient te worden verplaatst om met het registratiespoor T2 samen te vallen, wordt weergegeven als D, dan zal het duidelijk zijn, dat de magneetkop'. 1 zijn aftastbaan doorloopt’vöördat hij 35 het eindpunt van het registratiespoor T2 heeft bereikt. De afstand tussen het op het registratiespoor T2 in fig. 2 geprojecteerde eindpunt van de aftastbaan Sg enerzijds en het eind- 82 0 0 7 4 7 X 1 - 25 - punt van dit registratie spoor T2 bedraagt D cos Θ, waarbij Θ de schuinloophoek van de registratiesporen ten opzichte van de bandlangsrichting is. Indien een rasterinterval wordt weergegeven als V geldt, dat aangezien in het registratiespoor 5 T2 de video-inforraatie van één beeldraster is opgenomen, de • lengte van de door de magneetkop 1 gedurende één verticale aftastperiode langs het registratiespoor T2 gevolgde aftestbaan is af genomen met een bedrag V.D.cos Θ. Deze afname van de lengte van de aftastbaan is links in fig. 2 me t ^aangeduid.
10 Deze afname of lengtevermindering O-is gelijk aan de verplaatsing in de aftastrichting van ëën registratiespoor (T^) naar het volgende (T2). Zoals bekend is, is het onder bepaalde om-‘ standigheden van voordeel wanneer opeenvolgende registratiesporen met zogenaamde "H -alignering"worden gevormd, hetgeen 15 wil zeggen, dat de beeldregelaftastperioden van ieder opgenomen beeldraster langs dié van het in het aangrenzende spoor opgenomen beeldraster liggen. Ieder beeldraster bevat bij een televisiesignaal. van het NTSC-type 262,5 beeldregelintervallen.
Bij een totale lengtevermindering van de door de magneetkop 20 1 langs het registratiespoor T2 gevolgde aftastbaan met een bedrag zal de lengtevermindering per beeldregelaftast-iiitèrval <>/262,5 bedragen. Dit wil zeggen, dat de effectieve lengte van ieder door de magneetkop 1 tijdens aftasting van het registratiespoor T2 afgetast beeldregelinterval ten op— 25/zichte van de normale lengte een vermindering met een bedrag (><*/262,5 ondergaat. De schijnbare periode tussen opeenvolgende horizontale synchronisatie-impulsen, dat wil zeggen de schijnbare effectieve lengte van ieder bij uitlezing gevonden beeld-regelaftastinterval H’, heeft derhalve ten opzichte van de nor-30 mal te lengte of duur een vermindering met een bedrag £*/262,5 ondergaan, zodat H' = H - 0</262,5. Tijdens signaalweergave bij stilstaand beeld ondergaat de bij uitlezing aangetroffen beeldregelaftastperiodeduur derhalve een vermindering A H ter grootte - QC/26 2,5.
35 Op soortgelijke wijze wordt gevonden, dat bij bandlangstransport in voorwaartse richting bij tweemaal, de normale snelheid, dat wil zeggen n = 2, de effectieve lengte 8200747 J % - 26 - van het door de magneetkop 1 langs bijvoorbeeld het regis-tratiespoor gevolgde aftastbaan is toegenomen met een bedrag ö*-. Tijdens signaalweergave bij tweemaal de normale snelheid sal de effectieve duur van ieder beeldregelaftastinterval der-5 halve toenemen met een bedrag H = + o<-/262,5. Deze veranderingen van de schijnbare duur van ieder bij uitlezing aangetroffen beeldregelaftastinterval kunnen derhalve worden gedetecteerd door onderzoek van de periodeduur of de frequentie van de bij uitlezing verkregen, horizontale synchronisatie-10 impulsen PB.H.
In verband hiermede zal het duidelijk zijn, dat de schuinloopcorrectieschakeling 27 bijvoorbeeld een tel-schakeling kan bevatten, welke de schijnbare periodeduur van de bij uitlezing verkregen beeldregèlaftastintervallen onderis zoekt. Daartoe kan bijvoorbeeld het interval tussen opeenvolgende horizontale synchronisatie-impulsen PB.H worden gemeten ter verkrijging van een aanwijzing van de bij signaalweergave toegepaste bandtransportsnelheid. Het daarbij verkregen telresultaat kan door middel van een digitaal/analoog omzetter 20 worden omgezet in een analoge schuinloopcorrectiespanning V^, waarmede de hellingshoek van de aftastbaan Sq als functie van de werkelijke bandtransportsnelheid kan worden gecorrigeerd.
In plaats daarvan is het mogelijk, dat de bandtransportsnelheid tijdens signaalweergave rechtstreeks wordt 25 bepaald, bijvoorbeeld door middel van een mechanisch met de kaapstander 5 gekoppelde frequentiegenerator, waarvan het uitgangssignaal wordt omgezet in een respectievelijk overeenkomstige schuinloopcorrectiespanning V welke na integratie kan worden gebruikt voor zodanige bekrachtiging van het blad 30 2, dat de magneetkop 1 in de gewenste alignering met een af te tasten registratiespoor wordt gebracht.
Zoals fig. 2 laat zien, bevindt de magneetkop 1 zich na aftasting van het registratiespoor tijdens signaalweergave bij stilstaand beeld in een positie, welke geschikt 35 is om de aftasting van het registratiespoor Tg te beginnen. Bij de hier genoemde signaalweergeefwijze dient de magneetkop echter uit zijn voor begin van aftasting van het registratiespoor Tg _ 82 0 0 7 4 7 I < - 27 - geschikte positie te worden verplaatst naar een voor begin van aftasting·van het registratiespoor T2 geschikte positie, daar dit laatstgenoemde registratiespoor opnieuw dient te worden afgetast. Dit wil zeggen, dat tijdens signaalweergave 5 bij stilstaand beeld de magneetkop na voltooiing van een aftas tbaan een sprong of "terugsprong" dient uit te voeren, welke de magneetkop weer in de juiste positie voor het begin van aftasting van het registratiespoor T2 brengt.
Deze magneetkopsprong wordt bestuurd door de 10 reeds beschreven, monostabiele multivibrator 30. Aan het einde van aftasting van het registratiespoor T2 wordt het door uit-lezing verkregen, verticale synchronistiesignaal PB.V of het van een uitwendige bron afkomstige, verticale referentie-synchronisatiesignaal REF.V aan de monostabiele multivibrator 15 30 toegevoerd, welke dan de kopsprongimpuls j afgeeft. De fig.
3B en 3C tonen het verschijnen van het door uitlezing verkregen, verticale synchronisatiesignaal PB.V op .het tijdstip, waarop de magneetkop zijn aftasting van het registratiespoor T2 voltooit, en de opwekking van de kopsprongimpuls j in reactie op 20 de uitgelezen verticale synchronisatie-impuls. Na geschikte niveauregeling door middel van de variabele weerstand wordt de kopsprongimpuls j als kopsprongspanning (zie fig. 3A) . via de ontelschakélingen 28, 29 en 10 en de integrator 11 aan het twee vormen vertonende blad 2 toegevoerd. Deze kopsprong-25 spanning Hj blijkt ter beschikking te komen tijdens het normale verticale onderdrukkingsinterval, zulks op het tijdstip, waarop de magneetkop 1 de onderbreking in het zich rondom de bandleitrommel 3 (zie fig. 1) uitstrekkende bandwikkel passeert. De magneetkop 1 springt tijdens het verticale·onderdrukkings-30 interval (terug) naar de positie, waarin hij het begin van het registratiespoor T2 (opnieuw) kan aftasten. Zoals fig. 2 laat zien, is de kopsprongspanning HL voldoende groot om de magneetkop 1 over een met ëén spoorsteekwaarde overeenkomende afstand te verplaatsen. Na voltooiing van aftasting van het 35 registratiespoor T2 bevindt de magneetkop zich weer in. voor begin van aftasting van het registratiespoor geschikte positie, doch zoals zojuist is beschreven, wordt in de bedrijfs-f toestand signaalweergave bij stilstaand beeld de kopsprong- 8200747 L i- - 28 - spanning EL gebruikt voor verplaatsing van de magneetkop over êëri spoorsteek, zodat de kop aan het beging van zijn volgende aftastbaan naar het beginpunt van het registratiespoor T2 terugkeert.
5 De monostabiele multivibrator 3 wordt door iedere uitgelezen verticale synchronisatie-impüls PB.V of iedere verticale referentiesynchronisatie-impuls REF.V onafhankelijk van de op dat ogenblik door het videobandapparaat uitgevoerde signaalweergeefwijze gestart. De kopsprongimpuls 10 j volgens fig. 3C wordt derhalve aan het einde van iedere door de magneetkop 1 uitgevoerde aftastbaan opgewekt tijdens signaal-weergave bij stilstaand beeld, signaalweergave bij langzaam bewegend beeld, signaalweergave bij snel bewegend beeld en signaalweergave bij teruggaand beeld. De magneetkop 1 wordt 15 derhalve bij iedere dergelijke speciale signaalweergeefwijze aan het einde van iédere door de kop gevolgde aftastbaan over een afstand ter grootte van één steekwaarde verplaatst.
In het voorgaande is de vorming van de kopsprongimpuls j en de verplaatsing van de magneetkop 1 bij signaal-20 weergave met stilstaand beeld beschreven. Vervolgens wordt aangenomen, dat een bedieningspersoon het "jog wheel" 16 over een willekeurige hoek verdraait. Zoals reeds is beschreven, heeft dit tot gevolg, dat commandoklokimpulsen CK en een richtings-s tuur signaal F/R worden af gegeven, welke aan de motoraandri jf-25 schakeling 24 worden toegevoerd voor zodanige besturing van de kaapstanderaandrijfmotor 7, dat bandtransport in de gecommandeerde richting, en mét de gecommandeerde snelheid 'over een - . door het aantal afgegeven commandoklokimpulsen CK bepaalde af stand wordt verkregen. Deze klokimpulsen CK worden bovendien 30 door de teller 31 in de door het signaal F/R aangewezen richting geteld, respectievelijk op- of afgeteld.
Het zal duidelijk zijn, dat zelfs indien de bedieningspersoon het bedieningsorgaan 16 tijdens een door de teller 31 uitgevoerde telling van klokimpulsen CK in de tegen-’ 35 gestelde richting verdraait (terugdraait), op het. juiste ogenblik een spoorsteek- of rastersteekimpuls wordt af gegeven.
Aangenomen wordt nu, dat het bedieningsorgaan 16 'V .......
8200747 > < - 29 - in voorwaartse richting wordt verdraaid ter verkrijging van bandtransport in voorwaartse richting. Zodra het commando voor bandtransport over één spoorsteekwaarde is gegeven, zal de als gevolg daarvan door de telle- 31 afgegeven spoorsteek-5 impuls CA de flipflop 32 instellen. De flipflop wordt, wanneer de magneetkop 1 de aftasting van een registratiespoor heeft voltooid, teruggesteld door de tij'de aftasting Uitgelezen, verticale synchronisatie-impuls PB.V of de referentie-impuls REF.V. Zoals reeds is beschreven, wordt na beëindiging 10 van de aftastbaan gewoonlijk de kopsprongimpuls j volgens fig. 3G voor verplaatsing van de magneetkop over één spoor-steekaf stand af gegeven. .Aangezien de magneetband over een afstand is verplaatst, welke voldoende groot is om het daarop 'volgende registratiespoor in de voor aftasting door de mag-15 neetkop 1 geschikte positie te brengen, dient nu echter de genoemde ' kop(terug)sprong te worden vermeden. Dit geschiédt doordat de monostabiele multivibrator 34 door de terugstelling van de flipflop 32 wordt gestart en de kopsprongverhinderings-impuls J volgens fig. 3D af geeft. De variabele weerstand VR^ 20 is zodanig ingesteld, dat deze kopsprongverhinderingsimpuls j gelijk is aan de kopsprongimpuls j volgens fig. 3C, zodat de laatstgenoemde in de optelschakeling 29 wordt vereffend. Als gevolg daarvan zal de magneetkop na aftasting van bijvoorbeeld het registratiespoor. T2 niet naar het begin van dat re-25 gistratiespoor worden terugverplaatst, doch in plaats daarvan in zijn op dat ogenblik bereikte positie blijven, welke ge- : . schikt is voor het begin van aftasting van het registratie- i • spoor - Zoals hieruit blijkt, wordt de spoorsteekimpuls of rasters teekimpuls CA, wannéér bandtransport over een (voor 30 aftasting van het daarop volgende registratiespoor) voldoende grote afstand is gecommandeerd, in de flipflop 32 opgeslagen, en, zodra de magneetkop zijn op dat ogenblik. :gevolgde aftastbaan heeft beëindigd, gebruikt om de monostabiele multivibrator 34 te starten, zodat deze verhindert, dat de magneetkopspan-35 ning aan het twee vormen vertonende blad 2 wordt toegevoerd. Daardoor wordt verhinderd, dat het twee vormen vertonende .blad 2 over een spoorsteekafstand wordt verplaatst, hetgeen . 82 0 0 7 4 7 - 30 - onder deze omstandigheden de magneetkop onjuist ten opzichte van het vervolgens af.te tasten registratiespoor zou positioneren. Tijdens bandtransport in voorwaartse richting wordt de magneetkop derhalve, zodra, het daarop volgende registratiespoor in 5 de voor drtasting geschikte positie is gekomen, tot aftasting van ditrregistratiespoor gebracht.
Indien het. bedieningsorgaan 16 wordt teruggedraaid, dan wordt door de teller 31 de spoorsteekimpuls BO af-gegeven wanneer het gegeven bedieningscommando bandterugtrans-10 port over een afstand ter waarde van êén spoorsteek betreft.
De spoorsteekimpuls BO wordt in de flipflop 33 opgeslagen tot- dat de magneetkop 1 zijn op dat ogenblik uitgevoerde aftasting heeft beëindigd, in welk laatstgenoemde geval het verticale synchronisatiesignaal PB.V of REF.V de flipflop terugstelt, 15 waardoor de monostabiele multivibrator 35 wordt gestart. Deze geeft dan, zoals fig. 3E laat zien, de spoorsprongimpuls j' af, welke door middel -van de variabele weerstand VR^ zodanig is ingesteld, dat hij practisch gelijk is aan de normale kopsprong-impuls j volgens fig. 3C. De beide impulsen j en j* worden in 20 de optelschakeling 29 opgeteld, waaruit een kopsprongspanning 2Hj met tweemaal de waarde van de normale kopsprongspanning resulteert. De kopsprongspanning 2H^ wordt dan aan het twee vormen vertonende blad 2 toegevoerd voor verplaatsing van de magneetkop 1 over een met twee spoorsteekwaarden overeeenkomende 25 afstand, zoals fig. 2 laat zien. Wanneer bandtransport in terug— . gaande richting wordt gecommandeerd, wordt de magneetKop der-; halve na aftasting van het registratiespoor T2 naar de voor het begin van aftasting van het onmiddellijk voorafgaande registratiespoor ^ geschikte positie verplaatst.
30 üit het voorgaande blijkt, dat de voor verplaatsing van demagneetkop 1 van een registratiespoor naar het begin van een ander registratiespoor dienende spoorsteekimpuls CA of BO ter beschikking [komt als functie van de bij bediening van het "jog wheel" 16 af gegeven commando-impulsen CK. Hoewel deze com-35 mando-impulsen door de motor aandrijf schakeling 24 voor bekrachtiging van de kaapstanderaandrijfmotor 7 worden gebruikt, zal het duidelijk zijn, dat electrische en mechanische tijdcon-standen, mechanische traagheidsverschijnselen en eventuele rek 8200747 1 t - 31 - van de band 4 tot gevolg kunnen hebben, dat tussen de (door bediening van het orgaan 16 uitgevoerde) opwekking van de commandoklokimpulsen CK en het daaruit resulterende bandtrans-port vertragingen optreden. Dit wil zeggen, dat de magneet-5 kop 1 bij een dergelijke besturing tot aftasting van een volgend registratiespoor kan worden gebracht op een tijdstip, waarop ?het desbetreffende registratiespoor mogeli jkerwi js zich niet in een voor aftasting geschikte positie bevindt. Dit zou kunnen worden tegengegaan, door aan het twee vormen vertonende 10 blad. 2 een zodanig hoge of grote bekrachtigingsspanning toe te voeren, dat de magneetkop in de voor spooraftasting juiste positie komt. De onderhavige uitvinding is er op gericht, te voorkomen, dat als gevolg daarvan een te hoge belasting van het twee vormen vertonende blad 2 optreedt.
15 Voordat wordt beschreven, op welke wijze het effect van de optredende vertragingen op het bandtransport wordt gecorrigeerd, wordt verwezen naar een ander aspect van bet videobandapparaat volgens fig. 1; dit apparaat, verschaft namelijk aan de bedieningspersoon een aanwijzing, dat hij band-20 transport over een met ëën spoorsteekwaarde overeenkomende afstand heeft gecommandeerd. Deze aanwijzing wordt gegeven door een mechanisch met het bedieningsorgaan 16 gekoppeld reactiewiel 21, dat door middel van een remmechanisme 39 met bekrachtigingssolenolde selectief wordt afgeremd. Aan het 25 remmechanisme 39 is daartoe een solenoïde 38 toegevoegd, welke via een versterker 37 kan worden bekrachtigd door een van een : OF-poortschakeling 36 afkomstig signaal. De OF-poortschakeling • 36 is aangesloten voor ontvangst van overloopimpulsen CA en leenimpulsen BO. Zodra 16 commandoklokimpulsen CK door de 30 teller 31 zijn geteld, resulterende in afgifte van een spoor-steekimpuls CA of BO, levert de OF-poortschakeling 36 een uitgangssignaal aan de versterker 37, welke op zijn beurt de sole-noïde 38 bekrachtigd, waardoor het remmechanisme 39 wordt geactiveerd. Dit remmechanisme remt de rotatie van bet reactie-35 wiel 21 af, hetgeen op het bedieningsorgaan 16 wordt overgedragen en door de bedieningspersoon als een (geringe)·, belem-.mering bij de verdraaiing van het orgaan 16 wordt ondervonden.
8200747 I L.
- 32 -
Dit heeft tot gevolg, dat wanneer bandtransport over een aan één spoorsteekwaarde gelijke afstand wordt gecommandeerd, een tijdelijke belemmering bij de verdraaiing van het orgaan 16 wordt ondervonden, zodat de bedieningspersoon merkt, dat 5 hij bandverplaatsing over de genoemde afstand heeft ingevoerd.
Volgens de uitvinding worden de hiervoor beschreven vertragingen of tiijdfouten, welke als gevolg van aan de componenten inherente vertragingen en traagheden optreden, gedetecteerd door detectie van de gemiddelde verplaatsing of 10 de "fase" van een af te tasten registratiespoor ten opzichte1 van de door bediening gecommandeerde spoorsteek- of beeld-rasterverplaatsing. Indien. geen tijdfouten optreden, zal de snelheid, waarmede de spoorsteek- of rastersteekimpulsen ter beschikking komen, synchroon met het bandtransport zijn. Dit 15 wil zeggen, dat de snelheid, waarmede de spoorsteekimpulsen verschijnen, gelijk is aan de snelheid, waarmede de op de band gevormde registratiesporen zich in werkelijkheid over een afstand van één spoorsteekwaarde verplaatsen. Dit wil zeggen, dat de fase van een af getast registratiespoor, dat 20 moet worden uitgelezen, een constante, vaste relatie ten opzichte van de spoorsteekimpulsen vertoont en dat eventueel optredende tijdfouten door een verandering van die constante relatie worden gesignaleerd. Indien de fase van een uitgelezen registratiespoor ten opzichte van de spoorsteekimpulsen ver-25 andert, kan deze verandering worden gedetecteerd en voor bij-regeling naar het bandtransportmechanisme worden teruggekoppeld.
De werkelijke positie van een door de magneet-- · kop 1 af ge tast registratiespoor ten opzichte van de door de magneetkop gevolgde aftastbaan kan worden bepaald door de-30 tectie van het faseverschil tussen het verticale referentie- synchronisatiesignaal REF.V op het tijdstip, waarop de magneetkop zijn aftastbaan beëindigd, en het uit het daarbij afgetaste registratiespoor uitgelezen, verticale synbhronisatie-signaal PB.V. Fig. 4A en 4B tonen de relatie tussen de aftast-35 baan S van de magneetkop 1 en het daarbij afgetaste registratiespoor T. Fig. 4A laat zien, dat de aftastbaan S vöörloopt op het registratiespoor T; voor juiste spooraftasting dient het 8200747 i i - 33 - blad 2 derhalve zodanig te worden bekrachtigd, dat de raagneet-kop met het registratiespoor T wordt gealigneerd. Fig. 4B laat de situatie zien, waarbij de afgelegde aftastbaan S en het daarbij afgetaste registratiespoor T met elkaar in fase zijn.
5 Uit deze afbeelding komt naar voren, dat de door de magneetkop 1 gevolgde aftastbaan "in fase" mét het registratiespoor T is wanneer het middelpunt van de aftastbaan samenvalt met het middelpunt van het registratiespoor, zoals fig. 4B laat zien. Xndien het middelpunt van de aftastbaan op het middelpunt van 10 het registratiespoor voorloopt, kan de fase van de aftastbaan als voorijlend op de fase van het registratiespoor worden beschouwd. Indien het middelpunt van de aftastbaan daarentegen op het middelpunt van hêt registratiespoor achterloopt, kan de fase van de aftastbaan als na-ijlend op de fase van het re-15 gistratiespoor worden beschouwd. Wanneer beide met elkaar in fase zijn, dient de aan het twee vormen vertonende blad 2 toe te voeren, effectie bekrachtigingsspanning (met uitzondering van de slingerspanning W) in het middelpunt van de gevolgde aftastbaan althans tenminste nagenoeg gelijk nul te zijn.' Voor 20 deze in-fase-relatie zullen de middelpunten van de aftastbaan S en het registratiespoor T met elkaar samenvallen wanneer het blad 2 onbekrachtigd is. Detectie van de faserelatie tussen de aftastbaan en het registratiespoor T in de respectieve middelpunten daarvan verdient de voorkeur, aangezien de werkelijke 25 hellingshoek van het .registratiespoor S ten opzichte van het registratiespoor I een functie van de bandtransportsnelheid is.
Indien de signalen PB.V en REF.V voor bepaling van het fase- -'verschil worden gebruikt, zoudeen fouten kunnen worden geïntroduceerd als gevolg van het feit, dat het werkelijke fasever-30 schil'.tussen de beide signalen een functie van de hellingshoek van het registratiespoor S is, welke zelf een functie van de bandtransportsnelheid is, zoals zojuist is opgemerkt. Voor dezelfde faserelatie tussen de aftastbaan S en het registratiespoor T zou derhalve door detectie van het faseverschil tussen de beide 35 signalen PB.V en REF.V bij twee verschillende bandtransport-snelheden een tweetal onderling verschillende waarden worden gevonden. Deze fout wordt vermeden door bepaling van het ^'faseverschil in de middelpunten (zie fig. 4B) aangezien deze voor 8200747 i l - 34 - alle bandtransportsnelheden bij in-fase-relatie met elkaar samenvallen. Het middelpunt van het registratiespoor T kan worden vastgesteld door vertraging van het uitgelezen verticale synchronisatiesignaal PB.V in de juiste mate, zodanig, 5 dat hét vertraagde verticale synchronisatiesignaal bij het middelpunt van het registratiespoor ter beschikking komt. Dit middelpunt van een registratiespoor T wordt derhalve weergegeven door het (door vertraging van het signaal PB.V' verkregen) signaal PB.VX. Het middelpunt van de aftastbaan S kan 10 worden bepaald door ter onderzoeken, wanneer de magneetkop 1 het midden van zijn aftastbaan bereikt, of door vertraging in geschikte mate van.het verticale réferentiesynchronisatie-signaal REF.V. Het middelpunt van de gevolgde aftastbaan S wordt vertegenwoordigd door het op een dergelijke wij2e ge-15 vormde signaal REFJLVK.
Het faseverschil tussen de aftastbaan S en het door de magneetkop 1 afgetaste registratiespoor T in de genoemde middelpunten wordt bepaald door de faseverschildetector 42 volgens fig. 1, welke uit een fasevergelijkingsschakeling 20 van gebruikelijk type kan bestaan en de beide signalen PB.VX en REF.VX krijgt toegevoerd. Het eventuele faseverschil tussen deze beide signalen wordt de detector 42 omgezet in een faseverschilsignaal. Zo kan het signaal REF.VX bijvoorbeeld’ kort voor het berèiken van het middelpunt van de· aftastbaan 25 S verschijnen en in dat geval worden gebruikt om een niet in de tekening weergegeven teller voor telling van impulsen van betrekkelijk hoge impulsherhalingsfrequentie vrij te geven.
•Het daarbij door de teller bereikte telresultaat wordt uitgelezen bij het verschijnen van het signaal PB.VX en ver-30 tegenwoordigt derhalve het faseverschil tussen een aftastbaan S en het daarbij afgetaste registratiespoor T. De impuls-herhalingsfrequentie van de door de genoemde teller aan telling onderworpen impulsen en de relatieve voorsprong van het signaal REF.VX kunnen bijvoorbeeld zodanig zijn, dat de teller een 35 telresultaat 32 bereikt, wanneer de aftastbaan S en het registratiespoor T met elkaar in fase zijn. Een fase—afwijking tussen de aftastbaan S en het daarbij afgetaste registratiespoor T
V · ------------------ -....................- - 82 0 0 7 4 7 i 4 ' - 35 - kan derhalve worden weergegeven door een in het gebied van 0-64 gelegen telresultaat van de genoemde teller.
Aangenomen wordt nu, dat de magneetband 4 aan transport in voorwaartse richting bij een zesde van de normale 5 snelheid wordt onderworpen. Tijdens een dergelijke signaal- ' weergave bij een zesde maal zo langzaam als normaal bewegend beeld, hetgeen is weergegeven in fig. 5, legt de magneetkop 1 in een tijdsduur, waarin bandtransport over een met êên spoor-steekwaarde overeenkomende afstand plaatsvindt, zes maal na 10 elkaar zijn aftastbaan af. Iedere dergelijke aftastbeweging van de kop volgt derhalve na iedere verplaatsing over een zesde spoorsteekwaarde van de magneetband. Na een dergelijke zes maal herhaalde aftastbeweging vancfe magneetkop 1 lis de band 4 verplaatst over een lengte, welke voldoende groot is om het 15 volgende registratiespoor in de voor aftasting juiste positie te brengen. Zoals fig. 5 laat zien, voert de magneetkop 6 opeenvolgende aftastbewegingen over (niet langs) het registratiespoor T^ uit, waarna de gebruikelijke en hiervoor beschreven kopsprong wordt verhinderd, zodat de magneetkop zich dan in 20 de voor soortgelijke "aftasting" van het registratiespoor geschikte positie bevindt. De magneetkop voert dan 6 aftastbewegingen over het registratiespoor T2 uit, enz.' Fig. 5 laat bovendien het faseverschil zien tussen iedere in fig. 5 met gebroken lijnen weergegeven aftastbaan. en ieder daarbij "ge— 25 sneden" en met volle lijnen getekend registratiespoor. Deze faseverschillen zijn respectievelijk weergegeven door de op de signalen REF.VX en PB.VX betrekking hebbende stippen. Zoals daaruit blijkt, zullen de door de magneetkop 1 af getaste af-tastbanen bij een zesde van de normale bandtransportsnelheid 30 nooit in fase met het desbetreffende registratiespoor zijn.
Fig. 6 toont het faseverschil tussen iedere aftastbaan en het daarbij af getaste registratiespoor met de tijd. Het zal duidelijk zijn, dat het maximale faseverschil gelijk is aan + 1/2 spoorsteekwaarde. De in fig. 6 getekende 35 stippen vertonen de waarde van het faseverschil, welke wordt gevonden door detectie van het respectieve faseverschil tussen de signalen REF.VX en PB.VX. Bij de opeenvolgende aftastingen 8200747 - 36 - van het registratie spoor ^ of T 2, wisselt het genoemde faseverschil bij iedere aftastbaan steeds met een zesde spoor-steekwaarde. Zo kan bijvoorbeeld voor het registratiespoor T1 worden gesteld, dat de eerste drie daarover uitgevoerde 5 af testbanen op het registratiespoor lijken, vóór te ijlen, terwijl de laatste drie aftastbewegingen na-ijlen op het registratiespoor, hetgeen respectievelijk door negatieve en positieve faseverschilwaarden in fig. 6 is weergegeven. Na voltooiing van de zesde aftastbeweging van de magneetkop 1 10 over het registratiespoor , zal de magneetkop zodanig • zijn verplaatst, dat.het registratiespoor T2 in de voor aftasting geschikte positie verkeert. Na de zesde aftastbeweging van het registratiespoor wordt de kopsprongimpuls verhinderd en volgt aftasting van het registratiespoor 15 Het faseverschil tussen de zesde aftastbaan over het registratiespoor en de'eerste aftastbaan over het registratiespoor T2 vertoont een plotselinge sprong van 5/6 spoorsteek-waarde vanaf een maximaal positief faseverschil naar een maximaal negatief faseverschil.
20 In het algemeen kan worden gesteld, dat bij een bandtranspoftsnelheidsverhouding n het faseverschil tussen een over het registratiespoor uitgevoercte aftastbeweging en de daarop volgende over dit registratiespoor uitgevoerde aftastbeweging kan worden weergegeven als &. = (n - m) steek-25 waarde,.waarin m een geheel getal is, waarvoor geldt m<n<m + 1.
Wanneer een spoorsprong wordt uitgevoerd, dat wil zeggen wanneer de magneetkop zijn laatste aftastbeweging over het re-. . gistratiespoor T ' heeft beëindigd en het volgende registratie spoor, zoals T2, begint af te tasten, zal het door de fase-30 verschildetector 42 bij de desbetreffende spoorsprong gemeten faseverschil kunnen worden weergegeven als Δ* = (n-m-1) spoorsteekwaarde. Zoals de fig. 5 en 6 laten zien, geldt wanneer n = 1/6, m = 0; de faseverschilverandering Λ bij aftasting van een registratiespoor en daarop volgende aftasting 35 van hetzelfde registratiespoor bedraagt Δ = (1/6 - 0) = 1/6.
Het faseverschil Λ ' bij de spoorsprong^ blijkt Δ' = (1/6 - 0 - 1) = - 5/6 steekwaarde te bedragen.
: _ 8 2 0 0 7 4 7
I J
- 37 -
De faseverschildetector 42 levert het door de stippen in fig. 6 weergegeven faseverschilsignaal. Dit faseverschilsignaal verandert uiteraard met de tijd, aangezien de magneetband 4 beweegt. Het over de zes over bijvoorbeeld 5 het registratiespoor uitgevoerde aftastbeweging gemiddelde faseverschil vormt een. aanwijzing van de tijdfout of vertraging, welke optreedt in de reactie van het bandtransport op de bij bediening van het orgaan 16 opgewekte commandoklokirapulsen CK.
1Aangezien steeds, wanneer de teller 31 een met de waarde 16 10 hoger of lager telresultaat.heeft.bereikt, een spoorsteekimpuls wordt af gegeven, kan het gemiddelde faseverschil worden ver-kregen door bemonstering van het uitgangssignaal van de fase— verschildetector 42 wanneer de teller 31 zijn middelste tel-waarde 8 bereikt. Zoals ;fig. 1 laat zien, is daartoe met de 15 teller 31 een decodeereenheid 43 gekoppeld, welke een bemonster-of vrij geef impuls EN afgeeft zodra de door de teller 31 bereikte telwaarde gelijk 8 is. Het door de faseverschildetector 42 in reactie op iedere aftastbeweging over een registratiespoor afgegeven faseverschilsignaal wordt derhalve door deze bemonster-20 impuls EN bemonsterd wanneer magneetbandtransport over een aan een halve spoorsteekwaar.de gelijke afstand is gecommandeerd {.door middel van het bedieningsorgaan 16). In fig. 6 is de bemonstering van het uitgangssignaal van de faseverschildetector 42 weergegeven door het. verschijnen van de vrijgeef impuls EN, 25 hetgeen geschiedt wanneer bandtransport over een afstand van een halve spoorsteekwaarde is gecommandeerd. De dergelijke impulsen EN zijn in fig. 6 met een open cirkel getekend. Uiteraard geldt, dat indien de door de magneetkop 1. af gelegde af- : tastbaan de juiste faserelatie met het daarbij afgetaste re-30 gistratiespoor vertoont, hetgeen wijdt op afwezigheid van tijd-fouten in de bandtransportresponsie op de commando-impulsen, het bemonsterde faseverschil althans tenminste: nagenoeg gelijk nul zal zijn, zoals bij de open getekende cirkels in fig. 6 geldt. De bij het bandtransport optredende tijdfouten worden 35 vertegenwoordigd door de grootte van het door de impuls EN bemonsterde faseverschilsignaal. In het algemeen zal dit faseverschilsignaal van nul verschillen; wanneer tijdfouten optreden, „ 8200747 - 38 - zullen de open cirkels in fig. 6 boven .óf Onder de horizontale as liggen, afhankelijk van het feit, of de fase van het af-getaste registratiespoor.voorijlt of na-'ijlt'.op de fase van de door de magneetkop gevolgde aftastbaan.. Het bemonsterde 5 faseverschilsignaal E wordt aan de impulsvormcorrectiescha- keling 23 toegevoerd voor bijregeling van de aan de motor-aandrijf schakeling 24 toegevoerde commando-impulsen CK. Deze bijregeling leidt tot een verhoging of een verlaging van de snelheid van de kaapstanderaandri.jfmotor 7 in zodanige richting, 10 dat het bemonsterde faseverschilsignaal E naar de waarde nul gaat.
Fig. 7A toont een grafiek van het faseverschilsignaal E, dat tijdens bandtransport bij een snelheid van bijvoorbeeld 0,9 maal de normale snelheidswaarde (n = 0,9} 15 ter beschikking komt- Fig. 7B toont het verschijnen van het door uitlezing verkregen, verticale synchronisatiesignaal PB.V of het verticale referentiésynchronisatiesignaal EEF.V op tijdbasis. Fig. 7C toont, eveneens op tijdbasis, het telresultaat van de teller 31 tijdens bandtransport bij n· = 0,9.
20 Uit de verschillende fig. blijkt, dat het faseverschil tussen de door de magneetkop 1 uitgevoerde aftasting en het daarbij af getaste registratiespoor van spoor tot spoor verandert. Aange2ien het magneetbandtransport plaatsvindt bij een snèl-heid welke bijna, gelijk is aan doch kleiner is dan de nor-25 male snelheid, zal dit faseverschil bovendien van beeldraster tot beeldraster veranderen. Aangezien het verschijnen van het verticale synchronieatiesignaal PB.V in de eerste plaats een functie van de door de magneetkop 1 uitgevoerde aftasting van de magneetband is, zullen deze verticale synchronisatie-30 signalen in het algemeen niet synchroon met de spoorsteek-impulsen CA of BO verschijnen, daar deze laatstgenoemden juist als gevolg van bediening van het orgaan 16 ter beschikking komen. Zoals fig. 7C laat zien, zal derhalve tijdens bandtransport bij n = 0,9 tijdens sommige\aftastbewegingen 35 van de magneetkop geen spoorsteekimpuls verschijnen. Na beëindiging van de door het beeldrasterinterval volgens fig. 7C vertegenwoordigde aftastbeweging van de magneetkop verschijnt xgeen spoorsteekimouls CA, zodat ook de kopsprongverhinderings- 8200747 f 1' - 39 - impuls J niet wordt opgewekt. Dit heeft tot gevolg, dat aan het einde van de in fig. 7C weergegeven aftastbaan de magneetkop een sprong uitvoert voor heraftasting van hetzelfde regis-tratiespoor, dat zojuist is af getast. Deze heraftasting van 5 eenzelfde registratiespoor is weergegeven in fig. 7A„
Zoals deze fig. eveneens laat zien, ondergaat • het door bemonstering van het uitgangssignaal van de fase- verschildetector 42 gevormde faseverschilsignaal E, wanneer de magneetkop terugspringt voor heraftasting van eenzelfde re-1Q gistratiespoor, een maximale verandering van 0,9 steekwaarde. Voorafgaande aan de heraftasting van het registratiespoor, vertoont het bemonsterde faseverschilsignaal E een maximaal negatief niveau, terwijl het faseverschilsignaal na heraftasting van het registratiespoor zijn maximale positieve 15 niveau vertoont. Dit resulteert in een maximale zwaai van het bemonsterde faseverschilsignaal over 0,9 steekwaarde.
Fig. 8 toont een grafische weergave van het door de f asevers childetector 42 af gegeven faseverschilsignaal ingeval van aftasting van de magneetband 4 bij n = 0,05. Daarbij 20 heeft de weergave langs de positieve t-as betrekking op langzaam bandtransport vooruit, terwijl de weergave langs de negatieve t-as betrekking heeft op langzaam bandtransport in teruggaande richting. De teller 31 geeft spoorsteekimpulsen CA af wanneer door middel van het bedieningsorgaan 16 opdracht 25 voor bandtransportiin voorwaartse richting over een met één spoorsteekwaarde overeenkomende afstand is gegeven. Zoals in het voorgaande reeds is beschreven, verhindert het verschijnen van een spoorsteekimpuls CA, dat de magneetkop een terugsprong uitvoert; als gevolg daarvan zal de magneetkop zich in een 30 voor aftasting van het volgende registratiespoor op de magneetband geschikte positie bevinden. Op soortgelijke wijze verschijnen spoorsteekimpulsen BO wanneer door middel van het bedieningsorgaan 16 opdracht tot bandtransport in terug-·-gaande richting over een met één .steekwaarde overeenkomende 35 afstand is gegeven. Ook in dat geval wordt een spoorsprong, respectievelijk een desbetreffende verplaatsing van de magneetkop 1, verhinderd door de spoorsteekimpuls BO, zodat de ' 82 0 0 7 4 7 I t- - 40 - magneetkop steeds in voor aftasting van het onmiddellijk voorafgaande registratiespoor op de magneetband 4 terecht komt.
Het door de in het midden van iedere aftast-baan ter beschikking komende bemonster- of vrijgee-fimpulsen 5 EN bemonsterde faseverschilsignaal E vertoont een maximale zwaai van 1/20 steekwaarde. Deze komt hoofdzakelijk voor rekening van dein het bandtransport 4 optredende responsietijd-fouten. Wanneer dergelijke fouten niet optreden, zal het faseverschilsignaal E bij bemonstering door een impuls EN al-10 thans tenminste nagenoeg gelijk hul blijken te zijn. De maximale zwaai vanbat bemonsterde faseverschilsignaal EN ingeval van tijdfouten bedraagt derhalve, wanneer het magneetband-transport bij 1/20 van de normale snelheid plaatsvindt, 1/20 steekwaarde.
15 Het gebied, waarin de zwaai van het door mid del van de impulsen EN bemonsterde faseverschilsignaal zich beweegt, is grafisch weergegeven‘.in fig. 9. Dit gebied wordt gevormd door het dubbel gearseerde gebied X in fig. 9 met een maximum- en een minimumniveau van ± 0,5 spoorsteekwaarde.
20 Zoals reeds is opgemerkt, is de zwaai van het faseverschilsignaal E hoofdzakelijk het gevolg van in de responsie van het bandtransportmechanisme op de commandoklokimpulsen CK optredende vertragingen. Indien het bandtransportmechanisme .een goede responsie op de commandoklokimpulsen CK heeft, 25 respectievelijk de impulscorrectieschakeling 23 snel op het daaraan töegevoerde faseverschilsignaal E reageert door wijziging van de aan de motoraandrijfschakèling 24 toegevoerde commando-impuls en CK" , waardoor een snelle correctie van de genoemde vertragingen of tijdfouten wordt verkregen, zal het 30 zwaaigebied van het faseverschilsignaal zich uitbreiden tot het enkelvoudig gearseerde gebied Y.in fig. 9. Deze uitbreiding van het zwaaigebied van het faseverschilsignaal E volgt uit het feit, dat zelfs tijdens normale magneetkopsprongen correctie wordt toegepast. Ter verduidelijking wordt verondersteld, dat 35 de fase als gevolg van tussen de magneetband 4 en de combinatie van de kaapstander en de- drukrol optredende slip van de vaarde nul verandert naar een waarde binnen het gebied X in fig. 9.
3200747 t s 5* - 41 -
Dit wil zeggen, dat het bemonsterde faseverschilsignaal E niet langer gelijk nul is, doch de weergegeven zwaai uitvoert. Dit heeft tot gevolg, dat de commandoklokimpulsen CKr in de impuls-vormcorrectieschakeiing 23 door het daaraan toegevóerde, be-5 monsterde faseverschilsignaal E zodanig worden gewijzigd, dat de daaruit resulterende verandering vanude bandtransportsnel-heid ertoe leidt, dat het faseverschilsignaal E weer: naar nul gaat. Deze verandering of bijregeling van de bandtransport-. snelheid vindt echter niet alleen plaats tijdens bandtransport 10 over zodanige lengte, dat het onmiddellijk volgende registratie-spoor in de voor aftasting geschikte positie is gekomen, doch tevens tijdens bandtransport, waarin daarvan geen sprake is.
• In het laatstgenoemde geval zal hetzelfde registratiespoor, dat zojuist is af getast, opnieuw door de magneetkop 1 worden 15 af getast. Zoals fig. 7A laat zien, resulteert een dergelijke heraftasting van eenzelfde registratiespoor, hetgeen door toevoer van de kopsprongspanning Hj aan het twee vormen vertonende blad 2 wordt, bewerkstelligd, in een maximale zwaai van het bemonsterde faseverschilsignaal E. Als gevolg daarvan zal het 20 zwaaigebied van het bemonsterde faseverschilsignaal zich van het gebied X tot het gebied Y uitzetten. Dit wil zeggenr dat het zwaaigebied X zodanig om de oorsprong "roteert”, dat de ene rand van dit grafisch weergegeven gebied komt samen te vallen met de horizontale as (de t-as) , terwijl de andere rand van 25 het gebied dan met de buitengrenslijn van het gebied Y komt samen te vallen (dat wil zeggen met de grenslijn -F 1 steek-waarde of - 1 steekwaarde). Als gevolg van deze vergroting van ' het zwaaigebied van het faseverschilsignaal E is het voor het' bandtransportmechanisme, en meer in het bijzonder, voor de impuls-30 vormcorrectieschakeiing 23, de motoraandrijfschakeling 24 en de kaapstanderaandrijfmotor 7, ongewenst een te hoge gevoeligheid en een te snelle responsie voor veranderingen in het gedetecteerde, bemonsterde faseverschilsignaal E te hebben. Dit kan ook worden uitgedrukt, door .tè stellen, dat een hoge res-35 ponsiesnelheid en een hoge gevoeligheid voor veranderingen van het faseverschilsignaal aanleiding kunnen geven tot een vergroting van het gebied, waarbinnen het bemonsterde faseverschil- 8200747
X L
- 42 - signaal zich beweegt.
Fig. 10 toont het blokschema van een voorkeurs-uitvoeringsvorm van de impulsvormcorrectieschakeling 23 volgens de uitvinding. Deze schakeling omvat een laagdoorlaatfilter 5 44, een niveaudetector 45, een schakeleenheid 46 en een impuls modulator 47. Het laagdoorlaatfilter 44 is gekoppeld met de uitgangsaansluiting van de faseverschildetector 42 'en dient voor uitfiltering van de componenten van hogere frequentie van het bemonsterde faseverschilsignaal E. In fig.‘ 10 is het 10 laatdoorlaatfilter 44 weergegeven als een RC-netwerk van eenvoudig type, dat het gefilterde foutsignaal aan de niveaudetector 45 levert. Het zal duidelijk zijn, dat de tijdconstante van het laagdoorlaatfilter 44 voldoende groot is gekozen om de zwaai of zwaaisnelheid. van het faseverschilsignaal E, welke 15 het gevolg is van gedetecteerde tijdfouten in het bandtrans-port, enigszins te verminderen.
De niveaudetector 45 dient voor detectie of het niveau van het faseverschilsignaal E hoger of lager dan een vooraf bepaald niveau ligt. Fig. 11 toont de spannings-20 karakteristiek van het faseverschilsignaal E. Zoals, daaruit blijkt, zal de polariteit van het faseverschilsignaal E, als af gegeven door de faseverschildetector 42, negatief zijn indien de fase van een door de magneetkop 1 afgetast registratie-spoor T voorijlt op de daarbij door de magneetkop gevolgde 25 aftastbaan Voorts neemt de grootte van het faseverschilsignaal E lineair tot een niveau van -2V toe wanneer het faseverschil gelijk is aan 1/4 spoorsteekwaarde; daarna, bij verdere toename van het faseverschil, blijft de grootte van het faseverschilsignaal practisch constant op -2V. Indien de fase 30 yan een afgetast registratiespoor T daarentegen op de daarbij door de magneetkop. gevolgde aftastbaan S naijlt, zal de polariteit van het door de faseverschildetector 42 afgegeven faseverschilsignaal positief zijn. De grootte van dit faseverschilsignaal neemt lineair tot een niveau van +2V toe wanneer 35 het faseverschil -1/4 spoorsteekwaarde is, waarna bij verder toenemend faseverschil een practisch constante grootte van het faseverschilsignaal blijft bestaan. - ---------------- ------------------ 8200747 J -1 - 43 -
De niveaudetector dient voor afgifte van een positieve uitgangsspanning aan zijn uitgangsaansluiting ADD wanneer de polariteit van het gefilterde faseverschilsignaal E positief is, doch voor afgifte van een positieve spanning 5 aan zijn hitgangsaanslüiting SUB wanneer de polariteit van het faseverschilsignaal na filtering negatief is. De aan de uitgangsaansluiting ADD verschijnende, positieve spanning wordt hier aangeduid als het ADD-signaal en heeft de binaire waarde "1". De aan de aansluiting SUB verschijnende, positieve 10 spanning wordt aangeduid als het SüB-signaal en heeft de binaire waarde "1". Bij de hier beschreven voorkeursuitvoeringsvorm sluiten deze beide signalen elkaar uit, zodat wanneer ADD = "1", SUB = "O”, én omgekeerd.
De schakeleenheid 46 is met de beide genoemde 15 uitgangen van de niveaudetector 45 gekoppeld en reageert op het richtingsstuursignaal F/R door toevoer van het signaal ADD of het signaal SUB aan de impulsmodulator 47, en zulks onafhanke-. lijk van de bandtransportrichting.
De impulsmodulator 47 reageert op de daaraan 20 toegevoerde signalen-ADD en SUB door modulatie van de door de detector 22 af gegeven commandoklokimpulsen CK. Meer in het bijzonder wordt in reactie op ADD = “1" steeds één extra impuls aan iedere commandoklokimpulstrein met 16 klokimpulsen toegevoegd, terwijl in reactie op SUB = "l" steeds één commando-25 klokimpuls uit iedere impulstrein met 16 klokimpulsen wordt verwijderd. Dit wil zeggen, dat voor iedere op bandtransport over een afstand van één spoor-steekwaarde gerichte bedienings-opdracht steeds één commandoklokimpuls wordt toegevoegd of verwijderd. De aldus gemodificeerde klokimpulsen worden aange-30 duid als commandoklokimpulsen CK'.
Fig. 12 toont een logisch schakelschema van de impulsmodulator 47. Deze omvat een impulstoevoegschakeling met een flipflop 48 van het D-type, een vertragingsschakeling 49, een impulsgenerator 50 en een OF-poortschakeling 51, benevens 35 een impulsverwijderschakeling met een flipflop 55 van het D-type, een verdere impulsgenerator 56 en een EN-poortschakeling 52. Bovendien is een terugstelschakeling met een teller 53, bij _ 8200747 - 44 - voorkeur van het 16-staps type, en een verdere impulsgenerator 54 aanwezig.
Zoals fig. 12 laat zien, wordt het reeds ge- noemde signaal ADD toegevoerd aan de ingangsaans lui ting D van 5 de flipflop 48, waarvan de ingangsaansluiting T de commando-; klokimpulsen CK kri jgt toegevoerd. De uitgangsaansluiting Q van de flipflop is via de vertragingsschakeling 49 met de impulsgenerator 50 gekoppeld. De vertragingsschakeling dient voor vertraging over een geschikte duur van bijvoorbeeld niet 10 minder dan dié van een commandoklokimpuls. Het vertraagde uitgangssignaal van de flipflop 48 start de impulsgenerator 50, welke bijvoorbeeld de gedaante van een monostabiele multivibrator kan hebben. De door de impulsgenerator 50 af gegeven impuls wordt aangeduid als de toevoegklokimpuls en wordt 15 via de OF-poortschakeling 51 aan de EN-poortschakeling 52 toegevoerd. De OF-poortschakeling 51 ontvangt aan zijn andere ingangsaansluiting de commandoklokimpulsen CK.
De ingangsaansluiting D van de flipflop 55 krijgt het genoemde signaal SUB toegevoerd en ontvangt aan 20 zijn ingangsaansluiting T de commandoklokimpulsen CK, zoals ook bij de flipflop 48 het geval is. Bij de hier beschreven uitvoeringsvorm wordt de flipflop 48 bijvoorbeeld gestart door de negatieve flank of overgang van.de commandoklokimpulsen, terwijl de flipflop 55 wordt gestart door de positieve flank 25 of overgang van deze impulsen. De uitgangsaans lui ting Q van de flipflop 55 is gekoppeld met de impuls gene rat or 56 en start deze voor afgifte van een negatieve verwi jderklokimpuls CK ^.· De impulsgenerator 56 kan bestaan uit een monostabiele multivibrator, welke een verwi jderklokimpuls CK ^ afgeeft, waarvan 30 de impulsduur althans tenminste nagenoeg gelijk aan dié van een commandoklokimpuls CK is. De desbetreffende verwi jderklokimpuls CKgub wordt toegevoerd aan de andere ingangsaansluiting van de EN-poortschakeling 52 voor blokkering van de doorlating daardoor tijdens de impulsduur van de· verwi jderklokimpuls CK^^.
35 Het uitgangssignaal van de EN-poortschakeling 52 vormt de gewijzigde of bijgeregelde klokimpulsen CK*.
^ De teller 53 krijgt eveneens de commandoklok- 82 0 0 7 4 .......~.....................
‘'-«'•kWl· Λ - 45 - impulsen CK toegevoerd en geeft een ui tgangss tart signaal af na telling van 13 dergelijke opeenvolgende commandoklokim-pulsen. Dit uitgangsstartsignaal wordt toegevoerd aan de impulsgenerator 54, welke de gedaante van een monostabiele 5 multivibrator kan hebben en aldus wordt gestart voor levering van terugstelimpulsen aan de beide flipflops 48 en 55.
Aangenomen wordt nu, dat bandtransport in voorwaartse richting plaatsvindt en dat de faseverschildetector 42 bovendien vaststelt, dat de fase van het door de magneet— IQ kop afgetaste registratiespoor T naijlt op de fase van de daarbij door de magneetkop gevolgde-aftestbaan S. Als gevolg daarvan wordt uit het faseverschilsignaal E het signaal ADD = "1" afgeleid.
Bij het verschijnen van de daarop volgende 15 commandoklokimpuls CK wordt de flipflop 48 door het signaal ADD = "1" ingesteld, zodat de Q-uitgangsaansluiting van de flipflop een positief niveau gaat vertonen, zoals fig. 12 laat zien. Na geschikte vertraging door de vertragingsschakeling 49 start de vertraagde impuls de generator 50 voor afgifte 20 van de beschreven toevoegimpuls CKa^. Deze impuls, welke na : de commandoklokimpuls CK ter beschikking komt, gaat door de OF-poortschakeling 51 en wordt door de EN-poortschakeling 52 ~ aan de impuls trein met commandoklokimpulsen toegevoegd, zodat een impulstrein met bijgeregelde of gewijzigde commando— 25 klokimpulsen CK’ resulteert·.·. -Het zal duidelijk zijn, dat de EN-poortschakeling 52 gewoönlijk voor doorlating van toevoeg— klokimpulsen CKa<^ is opengestuurd, aangezien de impulsgene— rator 56 gewoonlijk een uitgangssignaal van hoog niveau afgeeft.
30 Nadat (door middel van het bedieningsorgaan IS) opdracht voor bandtransport over een met één spoorsteekwaarde overeenkomende afstand is gegeven, zal de teller 53 16 opeenvolgende commandoklokimpulsen CK hebben geteld. Bij telling van de 16de impuls start de teller 53 de impulsgenerator 54 voor 35 terugstelling van de flipflop 48. De impulstoevoegschakeling wordt daardoor in de juiste toestand gebracht ·;: om op het verschijnen van het volgende, signaal ADD = "1" .te.reageren ,,Λ 82 0 0 7 47 - 46 - I t door toevoeging van een verdere klokimpuls aan de trein met commandoklokimpulsen CK.
Indien de faseverschildetector 42 vaststelt, dat de fase van het af getaste registratiespoor voorijlt op 5 dié van dé daarbij door de magneetkop afgelegde aftastbaan S (bij. bandtransport in voorwaartse richting) , wordt het signaal SUB = "1" af gegeven. Bij het verschijnen van de daarop volgende commandoklokimpuls CK wordt de flipflop 55 ingesteld. Aan de Q-uitgangsaansluiting van deze flipflop verschijnt dan een 10 signaalovergang in positieve richting, waardoor de impulsgenerator 56 wordt gestart voor afgifte van de verwijderklok-. 'impuls CKsuk· Daarbij daalt het uitgangsniveau van de impulsgenerator 56 van zijn oorspronkelijke hoge waarde naar een lage waarde, waardoor de negatief gaande impuls met althans ten-15 minste nagenoeg aan dië van een commandoklokimpuls CK gelijke impulsduur wordt verkregen. Daardoor wordt, de EN-poortschake-keling tijdens deze impulsduur geblokkeerd, zodat de daaraan door de OF-poortschakeling 51 toégevoerde commandoklokimpuls . CK niet wordt doorgelaten. Dit wil zeggen, dat één van de 20 oorspronkelijke commandoklokimpulsen uit de resulterende trein met commandoklokimpulsen CK’ is verwijderd.
Nadat bandtransport over één spoorsteekwaarde is gecommandeerd, bereikt de teller 53 weer een telwaarde 16, waardoor de impulsgenerator 54 wordt gestart. De flipflop 55 25 wordt daardoor teruggesteld en in een voor reactie op het daarop volgende signaal SUB = "1" geschikte toestand gebracht.
, Toevoeging of verwijdering van één commando- " -klokimpuls aan, respectievelijk uit, iedere 16 impulsen rer-sulteert in een snelheidsbijregeling in de orde van 1/16, 30 overeenkomende met een bij regeling van ±6% van de motorsnel-heid. Tijdfouten in het bandtransport worden derhalve zodènig gecorrigeerd, dat het volgende registratiespoor steeds op hetzelfde tijdstip, waarop de spoorsteekimpuls CA of BO verschijnt, in de voor aftasting door de magneetkop 1 geschikte 35 positie is gekomen.
Duidelijk is, dat het bandtransport zelfs bij .uiterst lage signaalweergeefsnelheden (in voorwaartse en terug- = 82 0 0 7 4 7
i I
- 47 - gaande richting) wordt bijgeregeld. Als gevolg daarvan zal het uit de op dergelijke wijze weergegeven videosignalen zichtbaar gemaakte videobeeld uiterst weinig ruis vertonen en zeer stabiel en nauwkeurig zijn. Het faseverschil, tussen een:afge-5 tast registratiespoor en de daarbij door de magneetkop ge-volgende aftastbaan wordt binnen een betrekkelijk nauw gebied gehouden, terwijl de bijregeling van de bandtransportsnelheid soepel geschiedt.
De fig. 13A.en 13B tonen grafische weergaven 10 van de zojuist genoemde snelheidsbij regeling. Aangenomen wordt bijvoorbeeld, dat bandtransport bij een 20ste van de normale snelheid plaatsvindt. Fig. 13A laat zien, dat de fase van het afgetaste registratiespoor T voorijlt op iedere van de daarbij door de magneetkop 1 gevolgde aftastbanen S. Het fase-15 verschilsignaal E blijkt na bemonstering door de vrijgeefim-puls EN een positieve waarde te hebben. Door verwijdèring van ëén 'commandoklokimpuls voor ieder door de magneetkop afgetast registratiespoor, dat wil zeggen door verwijdering van één op iedere 16 commandoklokimpulsen, wordt een verlaging van de 20 bandtransportsnelheid verkregen. Deze verlaging met ongeveer 6% heeft tot gevolg, dat de fase van de afgetaste registratie-sporen begint na te ijlen en tenslotte komt samen te vallen met dié van de door de magneetkop gevolgde aftastbaan. Het bemonsterde faseverschilsignaal E krijgt dan in de nabijheid 25 van de horizontale as in fig. 13A een waarde nul.
Indien, zoals fig. 13B laat zien, de fase van de afgetaste registratiesporen T op de fase van de daarbij 'door de magneetkop gevolgde aftastbanen S blijkt na te ijlen, zal het faseverschilsignaal na bemonstering een negatieve 30 polariteit vertonen. Dit heeft tot gevolg, dat het signaal add =* "1" aan de impulscorrectieschakeling 23 wordt toegevoerd voor verhoging van de bandtransportsnelheid. Daardoor zal de fase van de af getaste registratiesporen T gaan voorijlen, zodanig, dat het faseverschil met de gevolgde aftast-35 banen S, evenals het faseverschilsignaal E, naar de waarde nul gaat. Zoals fig. 13B laat zien, nadert het bemonsterde .faseverschilsignaal E de horizontale as. ..................................
82 0 0 747
i I
- 48 -
Bij de zojuist beschreven correctie door trans— portsnelheidsverlaging en transportsnelheidsverhoging vindt bijregeling van de bandtransportsnelheid met een bedrag in de orde van ongeveer 6% plaats. Als gevolg daarvan zal, onder 5 minimale verplaatsing van de magneetkop 1 door het twee vormen vertonende blad 2, een af'-.te tasten registratiespoor T zich steeds op de juiste positie voor nauwkeurige aftasting bevinden. De bandtransportsnelheid wordt volgens de uitvinding beter gesynchroniseerd met de opwekking van de spoorsteekimpulsen CA 10 of BO. Het totale zwaaigebied van het bemonsterde fasever-schilsignaal wordt daardoor binnen het gebied X in fig. 9 gehouden, hetgeen wil zeggen, dat geen overbelasting van het twee vormen vertonende blad 2 optreedt.
Fig. 14 toont een grafische weergave van de 15 wijze, waarop bijregeling van de bandtransportsnelheid plaatsvindt om de daarop opgenomen registratiesporen in fase met het spoorsteeksignaal CA of BO te brengen. In fig- 14 vertegenwoordigt de met een gebroken lijn getekende kromme het band-transport, terwijl de met een volle lijn getekende stappen-20 kromme de spoor- of beeldverplaatsing vertegenwoordigt. In het gebied I is het bandtransport onderbroken en vindt signaal-weergave bij stilstaand beeld plaats. In het gebied 2 vindt bandtransport in voorwaartse richting plaats voor het opzoeken van een gewenst videobeeld, respectievelijk bijbehorend re-25 gistratiespoor. Fig. 14 laat zien, dat de fase van de afgetaste registratiesporen T tijdens deze in het gebied II uitgevoerde zoekoperatie naijlt op de fase van de daarbij door de magneetkop gevolgde aftastbanen S.
Tussen de gebieden II en III is in fig. 14 een 30 overgang te zien, gedurende welke het bandtransport tijdelijk is onderbroken. Voorafgaande aan de onderbreking is transport in teruggaande richting opgedragen. In het overgangsgebied tussen de gebieden II en III blijkt de fase van de afgetaste registratiesporen derhalve voor te ijlen op de fase van de 35 aftastbanen. Het gebied III vertegenwoordigt signaalweergave bij langzaam bewegend beeld, waarbij het bandtransport bij ·:· _ 1/4 van de normale snelheid plaatsvindt. De fase van de af ge taste registratiesporen blijkt daarbij met dié van de tijdens - 8200747 » i - 49 - de aftasting uitgevoerde aftastbewegingen overeen te komen.
In het gebied IV wordt het bandtransport kortstondig onderbroken voor signaalweergave tijdens stilstaand beeld. Vervolgens/ in het gebied V, vindt weer bandtransport plaats, 5 nu bij ide helft de normale transportsnelheid. Fig. 14 vormt een goede grafische weergave van de tijdfouten of vertragingen, welke optreden in de responsie van het bandtransportmechanisme op de door middel van het bedieningsorgaan 16 in de vorm 'van commandoklokimpulsen gegeven opdrachten; voorts toont fig.
10 14 de correctie of compensatie van dergelijke tijdfouten of vertragingen.
Bij de in het voorgaande beschreven voorkeursuitvoeringsvorm vindt detectie van de bij het bandtransportmechanisme optredende tijdfouten plaats door vergelijking van 15 de fase in het midden van een afgetast registratiespoor met de fase in het midden van een daarbij door de magneetkop ge-. volgde aftastbaan. Het is echter ook mogelijk, de relatieve fase van de af ge taste registratiesporen te bepalen door middel van het normale stuursignaal CTL, dat gewoonlijk langs een 20 langsrand op de magneetband is opgenomen; in dat geval.kan het gedetecteerde stuursignaal aan fasevergelijking met de rotatie-beweging van de magneetkop worden onderworpen. Meer in het bijzonder wordt in dat geval het faseverschil tussen het uitgelezen stuursignaal CTL en een bij rotatie van de magneetkop 25 door een vooraf bepaald rotatiepunt ter beschikking komende magneetkoppositie-impuls gebruikt voor. bepaling van de even-tuele fasefout van de afgetaste registratiesporen. Ook in dat geval, waarbij het stuursignaal voor weergave van de fasefout van een uitgelezen registratiespoor wordt gebruikt, dient 30 ook de vrij geef impuls EN voor bemonstering van het faseverschil-signaal te worden gebruikt. De vrijgeefimpuls EN kan daarbij , in plaats van uit telling van de commandoklokimpulsen CK, worden gevormd wanneer de voor bekrachtiging van het twee vormen vertonende blad 2 dienende bekrachtigingsspanning een 35 bepaalde gemiddelde waarde vertoont of wanneer de door het blad 2 teweeg gebrachte verplaatsing bijvoorbeeld de helft van de maximale verplaatsing tijdens een aftastbaan bedraagt.
82 0 0 747 X t - 50 - *
Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 1 vindt de invoer van opdrachten plaats door middel van het met de hand te bedienen orgaan of "jog wheel" 16. Fig. 15- toont een ; andere wijze voor vorming van de commandoklokimpulsen. Bij deze 5 uitvoeringsvorm vindt toepassing plaats van een toetsenbord 59 met een aantal schakelaars 60a-601 voor keuze van steeds de gewenste snelheid en richting van het bandtransport. Bovendien kunnen twee kiesschakelaars 60f en 60g worden bediend voor verplaatsing van de magneetband 4 over een met éën spoorsteek-10 waarde overeenkomende afstand. De schakelaars 60a-60e dienen . bijvoorbeeld respectievelijk voor het geven van opdrachten, wélke respectievelijk zijn gericht op bandtransport in terug- gaande richting bij normale weergeefsnelheid, bij 1/2 de normale snelheid, 1/5 de normale snelheid, 1/10 de normale snel-15 heid en 1/20 de normale snelheid, terwijl de schakelaars 60h-601 dienen voor invoer van opdrachten, welke respectievelijk zijn . gericht op bandtransport in voorwaartse richting bij 1/20 de normale snelheid, 1/10 de normale snelheid, 1/5 de normale snelheid, ï/2 de normale snelheid en de normale snelheid.
20 Het toetsenbord 59 is daarbij gekoppeld met een codeer/vergrendelschakeling 61 van bijvoorbeeld gebruikelijke uitvoering. Afhankelijk van de bediende toets van het toetsenbord 59 geeft de schakeling 61 het richtingstuursignaal F/R en een frequentiedeelsignaal S af. Wanneer één van de beide 25 speciale schakelaars 60f en 60g wordt bediend, geeft de schakelaar 61 een stapsignaal K af. Het genoemde frequentiedeelsignaal S wordt toegevoerd aan een programmeerbare frequentie-deler 63 van willekeurig geschikt type, welke op de door het signaal S aangewezen frequentiedeelverhouding kan worden in-30 gesteld. Een oscillator 62 wordt door een rëfereniiesynchro-nisatiesignaal gestart voor levering van daarmee synchrone impulsen van betrekkelijk hoge frequentie. Deze frequentie wordt in de frequentiedeler 63 aan deling, als bepaald door het frequentiedeelsignaal S, onderworpen, zodat het uitgangssignaal 35 van de programmeerbare frequentiedeler 63 een trein met coinmando-klókimpulsen CK vormt, waarvan de impulsherhalingsfrequentie wordt bepaald door het frequentiedeelsignaal S. ...................- 8200747
ί V
- 51 -
Het stapsignaal K wordt toegevoerd aan een impu I s genera to r 64 en start deze zodanig, dat hij een vooraf-bepaald aantal commandoklokimpulsen CK afgeeft. In overeenstemming met de in het voorgaande beschreven uitvoerings-5 vorm is de impuls generator 64 bijvoorbeeld zodanig uitgevoerd, dat hij voor ieder stapsignaal K 16 opeenvolgende commandoklokimpulsen CK af geeft. Dit aantal commandoklok-• impulsen CK en de van de frequentiedeler 63 afkomstige trein met commandoklokimpulsen worden via een combineerschakeling 10 65, zoals een optelschakeling, samengevoegd tot de werkzame commandoklokimpulsen CK. Het-zal duidelijk zijn, dat het stapsignaal K en'.het frequentiedeelsignaal' S elkaar wederzijds uitsluiten. Dit wil zeggen, dat als werkzame commandoklokimpulsen CK hetzij die van de door frequentiedeling verkregen 15 impulstrein, hetzij die van de door de impulsgenerator 64 afgegeven impulstrein functioneren.
Het door de codeer/vergrendel'schakeling 61 afgegeven rich tings tuursignaal F/R en de werkzame commandoklokimpulsen CK van. de frequentiedeler 63 of de impulsgenerator 20 64 worden aan de impulscorrectieschakelirg23 en de teller 31 volgens fig. 1 toegevoerd voor vérdere verwerking op de meer in details hiervoor beschreven wijze.
Wanneer de uitvoeringsvorm volgens fig. 15 voor opwekking van de commandoklokimpulsen CK wordt toegepast, 25 zal het telresultaat van de teller 31 synchroon met hët refe-rentiesynchronisatiesignaal toenemen of afnemen. De zwaai van het faseverschilsignaal E wordt daardoor kleiner. Zelfs bij . bandtransport in voorwaartse of terugpande richting bij normale signaalweergave kan de zwaai van het faseverschilsignaal 30 E practisch worden beperkt tot het punt Z in fig. 9.
De uitvinding beperkt zich niet tot de in het voorgaande beschreven en in de tekening weergegeven uitvoe- . rings vormen. Verschillende wijzigingen' ikunnen in de beschreven componenten en in hun onderlinge samenhang worden aangebracht, 35 zonder dat daarbij het kader van de uitvinding wordt overschreden.
82 0 0 7 4 7 "

Claims (28)

1. Werkwijze voor besturing van de beweging van een registratiemedium, zoals een magneetband, met door een transducent, zoals de weergeefmagneetkop van een video-bandapparaat, af te tasten registratiesporen, welke zich in 5 schuine richting ten opzichte van de transportrichting van het medium uitstrekken, waarbij de transducent wordt aangedreven voor het volgen van aftastbanen, welke zich- in het algemeen onder een hoek ten opzichte van de registratiesporen uitstrekken, volgens, welke werkwijze op gewenst transport van 10 het registratiemedium gerichte opdrachten worden gegeven en op dergelijke opdrachten transport van het medium volgt, met het kenmerk, dat het faseverschil tussen een afgetast regis-tratiespoor en de tijdens die aftasting door de transducent gevolgde aftastbaan na.opdracht tot transport over een voor-15 af bepaalde standaardafstand wordt gedetecteerd en de snelheid, waarmede het transport van het registratiemedium, plaatsvindt, als functie van het gedetecteerde faseverschil wordt bijgeregeld.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de op gewenst transport van het registratiemedium gerichte op- 20 drachten ter beschikking komen in de vorm van commando-im-pulsen, welke ieder een opdracht tot transport over een vooraf bepaalde standaardafstand van het registratiemedium vertegenwoordigen, met het kenmerk, dat de snelheid, waarmee het transport van het registratiemedium plaatsvindt, een functie van 25 de frequentie van de commando-impulsen is, terwijl de lengte, - waarover het transport van het registratiemedium plaatsvindt, een functie van het aantal opgewekte commando-impulsen is.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het werkelijke transport van het registratiemedium 30 asynchroon ten opzichte van de commando-impulsen plaatsvindt.
4. Werkwijze volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de bijregeling van de snelhèid, waarmee het transport van het registratiemedium plaatsvindt, geschiedt door selectieve toevoeging van impulsen aan de commando-impulsen " 35 wanneer een afgetast registratiespoor op de daarbij door de 8200747 \ . 'Λ - 53 - transducent gevolgde aftastbaan blijkt na te ijlen, zodanig, dat de transportsnelheid als functie van de toegevoegde impulsen wordt vergroot, en door selectieve verwijdering van impulsen uit de commando-impulsen, wanneer een af getast re- 5 gistratiespoor op de daarbij door de transducent gevolgde aftastbaan blijkt voor te ijlen, zodanig, dat de transportsnelheid als functie van de verwijderde impulsen wordt verkleind.
5. Werkwijze volgens conclusie 2, 3 of 4, 10 met het kenmerk, dat het faseverschil wordt gedetecteerd door bepaling van het faseverschil tussen de middelpunten van een afgetast registratiespoor en de daarbij door de transducent gevolgde aftastbaan, gevolgd door bemonstering van het gevonden faseverschil, wanneer transport van het registratie— 15 medium over de vooraf bepaalde standaardafstand is opgedragen.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de bemonstering wordt uitgevoerd door telling van de commando-impulsen en door bemonstering van het gevonden faseverschil wanneer bij de telling van de commando-impulsen 20 een vooraf bepaalde telwaarde wordt bereikt.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de vooraf bepaalde telwaarde althans tenminste bij benadering gelijk aan de helft is van de telwaarde, welke wordt bereikt bij telling van een aantal commando-impulsen, 25 dat opdracht tot transport van het registratiemedium over een aan de steekwaarde van de registratiesporen gelijke afstand vertegenwoordigt.
8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het transport van het registratiemedium in af- 30 hankelijkheid van de commando-impulsen ongelijkmatig plaatsvindt.
9. Werkwijze volgens êén of meer der conclusies 2-8, waarbij opdrachten voor'transport van het registratiemedium bij verschillende transportsnelheidswaarden worden ge- 35 geven, zodanig, dat de hoeken tussen opeenvolgend door de transducent gevolgde aftastbanen en de daarbij afgetaste registratiesporen functies van de transportsnelheid en richting zijn, 8200747 i t - 54 - terwijl de transducent onafhankelijk van de desbetreffende transportsnelheid en -richting wordt verplaatst voor het volgen van opeenvolgende aftastbanen. over de afget-aste re-gistratiesporen, met het kenmerk, dat de eommando-impulsen 5 worden geteld en een door de transducent afgetast registratie-spoor na telling van een vooraf bepaald aantal commando-im-ptilsen wordt verplaatst*
10. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de selectieve toevoeging van impulsen aan de 10 eommando-impulsen geschiedt door optelling van éên enkele ' impuls gedurende het interval, waarin transport van het registratiemedium over êén spoorsteekwaarde is opgedragen, terwijl de selectieve verwijdering van impulsen uit de eommando-impulsen geschiedt door verwijdering van êén enkele impuls 15 gedurende het interval, waarin transport van'het .registratiemedium over één spoorsteekwaarde is opgedragen.
11. Inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium met opeenvolgende, schuin verlopende registratiesporen, welke door middel van een verplaatsbare 20 transducent worden af getast, bevattende een commandosignaal-generator voor afgifte van een op transport van het registratiemedium bij een opgedragen snelheid gericht commando-signaal, benevens een op!'.hét commandosignaal reagerend mechanisme voor transport van het registratiemedium, gekenmerkt . 25 door een fasedetector (42) voor detectie van het faseverschil tussen een afgetast registratiespoor (T) en een daarbij door de transducent (1) gevolgde aftastbaan CS), welk'faseverschil tenminste gedeeltelijk een functie is van in de responsie van het transportmechanisme (4, 5, 6, -7, 24) op het commando-30 signaal optredende fouten, en voorts door een "transportsnel-heidsbijregelschakeling (23) , welke op het gedetecteerde faseverschil (E) reageert door op vermindering van het gedetecteerde faseverschil gerichte bijregeling van de transportsnelheid-
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het 35 kenmerk, dat de fasedetector (42) het faseverschil tussen een afgetast registratiespoor en iedere bij de aftasting door de transducent over het registratiespoor gevolgde aftastbaan,. ter 82 0 0 7 4 7 __ 1 _ Λ - 55 - wijl een bemonsterschakeling (31, 43) het gevonden faseverschil bemonstert (EN) wanneer een op transport van het registratiemedium over een vooraf bepaalde afstand gericht commando-signaal is gegeven.
13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de vooraf bepaalde afstand althans tenminste nagenoeg gelijk aan de helft van de steekwaarde van opeenvolgende registratiesporen is.
14. Inrichting volgens conclusie 12. of 13, 10 waarbij de cammandogenerator een commando-impulsgenerator voor afgifte van commando-impulsen van willekeurige snelheid bevat, welke ieder een op transport van het registratiemedium over een vooraf bepaalde standaardafstand gerichte opdracht vertegenwoordigen, met het kenmerk, dat de bemonsterschakeling 15 een teller (31) voor telling van commando-impulsen (CKj bevat, welke teller (31) bij het bereiken van een vooraf bepaalde telwaarde een bemonstersignaal (EN) afgeeft.
15. Inrichting volgens conclusie 12, 13 of 14, waarbij aan de transducent een afbuiginrichting voor ver- 20 plaatsing van de transducent in ten opzichte van zijn aftast— baan loodrechte richting en voorts een verplaatsingsbesturings-schakeling zijn toegevoegd, met het kenmerk, dat'de verplaatsings-besturingsschakeling (30, 32, 33, 34, 35, 28, 29) de afbuiginrichting (2) zodanig bestuurt, dat de transducent na telling 25 van een vooraf bepaald aantal commando-impulsen in voor aftasting van een ander registratiespoor voldoende mate wordt verplaatst.
; - 16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat het vooraf bepaalde aantal commando-impulsen 30 een opdracht tot transport van het registratiemedium over een aan éên spoorsteekwaarde gelijke afstand vertegenwoordigt.
17. Inrichting volgens éën of meer der conclusies 12-16, met het kenmerk,..dat de commando-impulsgenerator is uitgevoerd als een met de hand te bedienen, in twee rich-35 tingen roteerbaar orgaan (16), waarmede voor rotatie een schijf (17) is gekoppeld, waarvan de mate van rotatie wordt, gedetecteerd door een detector (18, 19, 22) voor vorming en ' afgifte van ëeh'commando-impuls (CK) wanneer de schijf over een — 8200747 - 56 - i , . t vooraf bepaalde hoekgrootte is geroteerd.
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het. in twee richtingen roteerbare orgaan wordt gevormd door een "jog wheel", dat dient voor het opdragen' 5 van gewenste transport van het registratiemedium bij een door de verdraaiingssnelheid van het "jog wheel" bepaalde trans-portsnelheid, in een door de verdraaiingsrichting van het "jog wheel" bepaalde transportrichting en over een door de verdraaiingshoek van het "jog wheel" bepaalde transportlengte. IQ
19. Inrichting volgens conclusie 18, gekenmerkt door een rem (21, 38, 39) voor uitoefening van een tijdelijke remwerking op de rotatie van het "jog wheel” wanneer de teller (31) een vooraf bepaald aantal commando-im-pulsen heeft geteld.
20. Inrichting volgens één of meer der conclu sies 12-16, met het kenmerk, dat de commando-impulsgenerator is voorzien van een aantal met de hand te bedienen schakelaars (60) voor keuze van verschillende transportsnelheden van het registratiemedium, een bron (62) voor afgifte van impulsen met 20 een vooraf bepaalde impulsherhalingsfrequentie, en van een impulsfrequentiedeler (63) , welke op bediening van de schakelaars (60) reageert door deling van de impulsherhalings frequentie van de impulsen door een respectievelijk bijbehorend getal en voor afgifte van de commando-impulsen.
21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de commando-impulsgenerator is voorzien van een .stapschakelaar (60f, 60g), welke voor"afgifte van een vooraf bepaald aantal impulsen kan worden bediend.
22. Inrichting volgens conclusie 11, met het 30 kenmerk, dat de fasedetector is voorzien van een faseversch.il-schakeling voor afgifte van een f as evers chilsignaal, dat het faseverschil vertegenwoordigt tussen een eerste signaal (PB.VX), dat het middelpunt van een door de transducent afgetast regis-tratiespoor (T) vertegenwoordigt, en een tweede signaal (REF.VX) , 35 dat het middelpunt van een daarbij door de transducent ge-volgende aftastbaan (S) vertegenwoordigt.
^ 23. Inrichting volgens conclusie 22, met het _ 8200747 ** t * - 57 - kenmerk, dat het faseverschilsignaal een eerste toestand (ADD} vertoont wanneer het eerste signaal op het tweede signaal na-ijlt, doch een tweede toestand (SUB) vertoont wanneer hét eerste signaal op het tweede signaal voorijlt, waarbij de snel-5 heidsbijregelschakeling (23) in reactie op de eerste toestand (ADD) van het faseverschilsignaal de transportsnelheid van het registratiemedium verhoogt en in reactie op de tweede toestand (SUB) van het faseverschilsignaal de transportsnelheid van het registratiemedium verlaagt. 10 .
24. Inrichting volgens conclusie 23, waarbij de commandogenerator.een comraando-impulsgenerator voor opwekking en afgifte van commando-impulsen bevat, welke ieder een opdracht tot transport van het registratiemedium over een vooraf bepaalde, standaardafstand vertegenwoordigen en waarvan een 1.5 vooraf bepaald aantal transport van het registratiemedium, over een althans tenminste nagenoeg aan de steekwaarde van de sporen gelijke afstand vertegenwoordigt, terwijl het transportmecha-nisme een met de commando-impulsgenerator gekoppelde aandrijf-s chakeling voor een met impulsen bekrachtigde motor voor aan-20 drijving in transport van het registratiemedium in reactie op de commando-impulsen bevat, met het kenmerk, dat de snelheids— bijregelschakeling is voorzien van een impulstoevoegschakeling (48-52) voor toevoeging van één of meer impulsen aan de aan de motoraandrijfschakeling toegevoerde commando-impulsen wan-25 neer het faseverschilsignaal de eerste toestand (ADD) vertoont, en voorts van een impulsverwijderschakeling (55, 56, 52)"-voor verwijdering van impulsen uit de aan de motoraandrij fschakeling toegevoerde commando-impulsen wanneer het faseverschilsignaal de tweede toestand (SUB) vertoont.
25. Inrichting volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de impulstoevoegschakeling voor ieder vooraf bepaald aantal commando-impulsen één impuls'.toevoegt, terwijl de impulsverwijderschakeling voor ieder vooraf bepaald aantal commando-impulsen één impuls verwijdert.
26. Inrichting volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat de impulstoevoegs chakeling is voorzien van een eerste opslagelement (48) voor opslag van het fasever— -k. . ...................... .. ... __________ schilsignaal in de eerste toestand (ADD), een vertragingsscha- 8200747 X , t - 58 - keling (49) voor vertraging van het opgeslagen faseverschil-signaal en van een impulsgenerator (50) voor opwekking van een in te voegen impuls in reactie op het vertraagde faseverschilsignaal, terwijl de impulsverwijderschakeling is voor-5 zien van een tweede opslagelement (55) voor opslag van het faseverschilsignaal in de tweede toestand (SUB), een iirrpuls-generator (56) voor opwekking van een verwijderimpuls in reactie op het opgeslagen faseverschilsignaal van de tweede toestand, en van een vereffeningsschakeling (52), welke op de verwijder-10 impuls reageert door vereffening van een commando-impuls, terr-wijl voorts een terugstelschakeling (53, 54) aanwezig is voor terugstelling van het eerste en het tweede opslagelement in reactie op telling van het vooraf bepaalde aantal commando-impulsen, zodanig, dat het eerste en het tweede opslagelement 15 voor opslag van volgende faseverschilsignalen worden vrijgegeven .
27. Inrichting volgens één of meer der conclusies 11-26, metfet kenmerk, dat het registratiemedium een videoband is, waarop volgens de opeenvolgende registratiesporen 20 videosignalen zijn opgenomen, welke door de als weergeefmag-neetkop uitgevoerde transducent worden uitgelezen.
28. Inrichting volgens conclusie 27, waarbij de opgenomen videosignalen verticale synchronisatiesignalen bevatten, met het kenmerk, dat de faseverschildetector een fase- . 25 verschilsignaal af geeft, dat een functie is van het faseverschil tussen een referentiesignaal, dat bij het bereiken van een vooraf bepaalde plaats van zijn aftastbaan door de transducent ter beschikking komt, enerzijds, en een signaal, dat uit de bij uitlezing verkregen, verticale synchronisatie-30 signalen is afgeleid en een vooraf bepaalde plaats van een afgetast registratiespoor vertegenwoordigt, anderzijds. ' 8200747
NL8200747A 1981-02-24 1982-02-24 Werkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium. NL8200747A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
JP56025931A JPS57140083A (en) 1981-02-24 1981-02-24 Video signal reproducing device
JP2593181 1981-02-24

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8200747A true NL8200747A (nl) 1982-09-16

Family

ID=12179517

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8200747A NL8200747A (nl) 1981-02-24 1982-02-24 Werkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium.

Country Status (8)

Country Link
US (1) US4549234A (nl)
JP (1) JPS57140083A (nl)
AT (1) AT395796B (nl)
CA (1) CA1193717A (nl)
DE (1) DE3206650A1 (nl)
FR (1) FR2500700B1 (nl)
GB (1) GB2097559B (nl)
NL (1) NL8200747A (nl)

Families Citing this family (14)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4780774A (en) * 1983-09-22 1988-10-25 Canon Kabushiki Kaisha Rotary head type reproducing apparatus having a head shifter for accurately shifting the rotary head
US4680648A (en) * 1983-10-24 1987-07-14 Canon Kabushiki Kaisha Information signal reproducing apparatus
US4991031A (en) * 1984-02-10 1991-02-05 Canon Kabushiki Kaisha Rotating head type reproducing apparatus
GB8421378D0 (en) * 1984-08-23 1984-09-26 British Broadcasting Corp Variable speed replay
US4647990A (en) * 1984-11-02 1987-03-03 Victor Company Of Japan, Ltd. Tracking control system
JPS61227078A (ja) * 1985-03-30 1986-10-09 Tokyo Juki Ind Co Ltd プリンタにおけるプラテンの回動操作機構
DE3605088A1 (de) * 1986-02-18 1987-11-05 Bosch Gmbh Robert Bedieneinrichtung
JP2996987B2 (ja) * 1989-09-07 2000-01-11 パイオニア株式会社 ビデオディスクプレーヤの高速検索装置
KR910008049B1 (ko) * 1989-10-12 1991-10-07 삼성전자 주식회사 다기능 메카포지션 확장제어장치 및 방법
US5163162A (en) * 1990-11-14 1992-11-10 Ibm Corporation System and method for data recovery in multiple head assembly storage devices
JPH04264896A (ja) * 1991-02-19 1992-09-21 Sony Corp デジタルvtrのテープ再生方向判別装置
JPH09288854A (ja) * 1996-01-31 1997-11-04 Ampex Corp 再生ヘッド情報を使用してヘリカル走査記録装置の記録ヘッドを整列させる方法
US7254672B1 (en) 2004-12-30 2007-08-07 Storage Technology Corporation Translation device driver for translating between disk device driver and tape device driver commands
US7167326B1 (en) * 2004-12-30 2007-01-23 Storage Technology Corporation Tape drive that supports update-in-place

Family Cites Families (21)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3542949A (en) * 1967-10-07 1970-11-24 Victor Company Of Japan Electronic editing device for a magnetic recording and reproducing apparatus
US3636252A (en) * 1969-02-17 1972-01-18 Ampex Servo for video tape apparatus with editing capabilities
DE2316803C2 (de) * 1973-04-04 1975-05-22 Grundig E.M.V. Elektro-Mechanische Versuchsanstalt Max Grundig, 8510 Fuerth Anordnung zur automatischen Spursuche bei Schrägspuraufzeichnungen
US3864739A (en) * 1973-08-24 1975-02-04 Ibm Tape motion control in an incrementing magnetic tape transport
US4127881A (en) * 1975-10-21 1978-11-28 Matsushita Electric Industrial Co., Ltd. Tracking control system for magnetic video recording and reproducing system
JPS5255611A (en) * 1975-10-31 1977-05-07 Matsushita Electric Ind Co Ltd Magnetic recording and playback apparatus
JPS5830660B2 (ja) * 1976-07-05 1983-06-30 ソニー株式会社 磁気再生装置
JPS538517A (en) * 1976-07-13 1978-01-26 Sony Corp Magnetic reproducer
JPS599980B2 (ja) * 1976-09-15 1984-03-06 ソニー株式会社 磁気再生装置
GB1576461A (en) * 1977-02-01 1980-10-08 Quantel Ltd Control arrangement for video synchronisers
DE2722977A1 (de) * 1977-05-20 1978-11-23 Grundig Emv Anordnung zur exakten spurhaltung
GB1587798A (en) * 1977-05-31 1981-04-08 Victor Company Of Japan Tape driving system in a recording and/or reproducing apparatus
JPS54307U (nl) * 1977-06-04 1979-01-05
JPS5492307A (en) * 1977-12-29 1979-07-21 Sony Corp Driving circuit of electrostrictive converter
US4224645B1 (en) * 1978-02-03 1999-08-03 Ampex Method and apparatus for controlling the movement of a recording medium
JPS54113308A (en) * 1978-02-23 1979-09-04 Sony Corp Tracking device for magnetic head
US4163993A (en) * 1978-03-23 1979-08-07 Ampex Corporation Continuous slow motion automatic tracking system
CA1147456A (en) * 1978-03-23 1983-05-31 Raymond F. Ravizza Automatically compensated movable head servo circuit and method
JPS5538649A (en) * 1978-09-07 1980-03-18 Sony Corp Tracking unit of magnetic head
JPS5539478A (en) * 1978-09-14 1980-03-19 Sony Corp Regenerator of video signal
JPS56127926A (en) * 1980-03-13 1981-10-07 Sony Corp Tracking device of magnetic head

Also Published As

Publication number Publication date
GB2097559B (en) 1985-01-03
JPS644395B2 (nl) 1989-01-25
DE3206650A1 (de) 1982-09-16
GB2097559A (en) 1982-11-03
AT395796B (de) 1993-03-25
FR2500700A1 (fr) 1982-08-27
CA1193717A (en) 1985-09-17
US4549234A (en) 1985-10-22
FR2500700B1 (fr) 1986-04-04
DE3206650C2 (nl) 1990-03-22
JPS57140083A (en) 1982-08-30
ATA70282A (de) 1992-07-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8200747A (nl) Werkwijze en inrichting voor besturing van de beweging van een registratiemedium.
NL193230C (nl) Inrichting voor het besturen van de spoorvolging van tenminste een roterende weergavekop.
NL7906845A (nl) Apparaat voor weergave van een op een bewegend registratiemedium opgenomen videosignaal.
US4223349A (en) System for rotating an information storage disc at a variable angular velocity to recover information therefrom at a prescribed constant rate
DK151421B (da) Apparat til gengivelse af signaler skraaregistreret i paralleltloebende spor paa et magnetbaand
NL8003209A (nl) Inrichting voor weergave van informatiesignalen.
USRE32431E (en) System for rotating an information storage disc at a variable angular velocity to recover information therefrom at a prescribed constant rate
JPS59116950A (ja) Vtrの可変速再生装置
NL7906680A (nl) Apparaat voor weergave van op een magneetband opgeno- men video- of andere informatiesignalen.
NL193965C (nl) Videobandapparaat.
US4484235A (en) Phase control circuit and magnetic reproducing apparatus using the same
NL7906520A (nl) Digitale servoregelschakeling.
SE440577B (sv) Atergivningsapparat
NL8101134A (nl) Stelsel voor automatische spoorvolgbesturing bij een videobandapparaat.
NL192896C (nl) Faseservobesturingsschakeling voor een videobandapparaat met een regiefunctie.
NL8203960A (nl) Inrichting voor uitlezing uit een registratiemedium van een volgens een code met een beperkte bitwaardeduur opgenomen, impulscodegemoduleerd signaal.
EP0644531B1 (en) Information playback apparatus
US4086520A (en) Speed and phase control system
EP0119201A1 (en) IMPROVED AUTOMATIC MONITORING OF THE HEAD POSITION FOR A RECORDING AND REPRODUCING DEVICE ON A MAGNETIC TAPE WITH A ROTATING HEAD.
US3141065A (en) Servo system
EP0119199B1 (en) Method and apparatus for producing an artificial vertical synchronizing signal for video tape recording
GB2090024A (en) Tangential speed control for pal disc player
JP2597968B2 (ja) 回転ヘツド型ビデオ信号再生装置
JPS6325803Y2 (nl)
KR0147554B1 (ko) 비데오 테이프 레코더의 트랙킹 제어방법

Legal Events

Date Code Title Description
A85 Still pending on 85-01-01
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed