NL2015468B1

NL2015468B1 - Beweegbare beeldopname inrichting en voertuig voorzien van een dergelijke inrichting.

Info

Publication number: NL2015468B1
Application number: NL2015468A
Authority: NL
Inventors: Frits Brouwer Stefan; Pieter Hoogenboom Rudolf
Original assignee: MCI (Mirror Controls International) Netherlands B V
Priority date: 2015-09-18
Filing date: 2015-09-18
Publication date: 2017-04-19
Also published as: EP3350023B1; KR20180056674A; JP6921808B2; JP2021182146A; US20190329720A1; EP3738833A1; CN108349440A; EP3350023A1; US20210094481A1; JP2018531831A; US20190329719A1; WO2017048126A1; US10882466B2; US11097669B2; CN108349440B; US10343621B2; US20180272958A1; US11485294B2

Abstract

Beeldopname inrichting voorzien van een vast deel voor tenminste gedeeltelijk opnemen in en/of aan de carrosserie van een motorvoertuig, en een beweegbaar deel dat ten minste één optisch element bevat, waarbij het optisch element tenminste één optische sensor en/of een lensunit omvat, en een van een krachtbron voorziene verstelinrichting voor het verstellen van het beweegbare deel tussen een eerste stand en een tweede stand, waarbij tijdens gebruik in de eerste stand het beweegbare deel geheel of gedeeltelijk is opgenomen in de carrosserie, en in de tweede stand het beweegbare deel zich onder een hoek uitstrekt ten opzichte van de carrosserie, zodanig dat ten minste het door het beweegbare deel gedragen optische element zich ten minste gedeeltelijk buiten de carrosserie uitstrekt, waarbij het beweegbare deel vanuit de tweede stand om een, bij voorkeur hoofdzakelijk verticale, as verzwenkt naar de eerste stand en vice versa.

Description

Titel: Beweegbare beeldopname inrichting en voertuig voorzien van een dergelijke inrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een aan een zijkant van een motorvoertuig geplaatst camerahuis. DE102011102773A1 beschrijft een camera opgenomen in een behuizing die in een opbergstand in een carrosserie deel van de auto kan worden opgenomen en in een gebruiksstand daaruit kan worden gezwenkt, zodat de camera een beeld achterwaarts kan opnemen. De lens of venster van de camera bevindt zich in de gebruiksstand direct naast het buitenoppervlak van het carrosserie deel. Verder dient deze inrichting een beweegbaar huis te hebben met een in de gebruiksstand tegen de binnenzijde van het carrosserie deel aansluitende vorm. Dit maakt de vormgevingsvrijheid en de verzwenkbaarheid van de behuizing beperkt en zorgt bovendien voor onvoldoende afsluiting tegen vervuiling, ook binnen het carrosserie deel.

Een dergelijke inrichting heeft het nadeel dat de camera slechts een beperkt beeld kan opnemen als gevolg van de carrosserie. Daarentegen kan de camera niet verder uit de carrosserie zwenken omdat dit de veiligheid van bijvoorbeeld medeweggebruikers in gevaar brengt. Verder heeft deze inrichting het nadeel dat deze snel vervuilt, in het bijzonder een optisch element, zoals de lens, daarvan. US5027200 beschrijft een personen auto met op tegenover elkaar gelegen zijkanten van de neus van de auto, boven de wielkasten daarvan, ten minste telkens één camera in een camera behuizing. De behuizing wordt gedragen in een draagbeugel op een telescoperende as of een schaarconstructie, zodat de draagbeugel met de camera behuizing en de daarin aangebrachte camera kan worden verplaatst tussen een eerste stand waarin deze zich binnen de carrosserie van de auto bevinden en een tweede stand waarin de beugel met de camera behuizing buiten de carrosserie zijn gebracht. Een aan de carrosserie scharnierend deksel kan de holte afsluiten waarin de camera behuizing en draagbeugel in de eerste stand worden opgeborgen. Het deksel wordt door een eigen motoraandrijving geopend en gesloten.

Deze constructie heeft onder meer als nadeel dat het camerahuis in de tweede stand bijzonder kwetsbaar is, bijvoorbeeld als het voertuig ondoordacht dicht langs een obstakel beweegt en het camerahuis in de rijrichting door het obstakel wordt geraakt. Bovendien dient het deksel daarbij in de geopende stand gehouden te worden, hetgeen de constructie nog kwetsbaarder maakt. Verder is deze inrichting in de tweede stand bijzonder weinig aërodynamisch en zal tot relatief veel extra geluid en vervuiling leiden, in het bijzonder ook van de holte waarin de camera behuizing kan worden opgeborgen.

Het is een doel van de uitvinding om genoemde nadelen tenminste gedeeltelijk tegen te gaan en/of een alternatief te bieden voor een dergelijke inrichting.

Het is een doel van de uitvinding te voorzien in een inrichting voor het vervangen en/of aanvullen van een zij spiegel van een voertuig.

Het is een doel van de uitvinding te voorzien in een inrichting voor het bieden van zicht in de richting van een zijkant en/of achterzijde van een voertuig, vanaf een bestuurderspositie in het voertuig, met behulp van een camera of dergelijke, bij voorkeur elektronische, optische inrichting.

Het is een doel van de uitvinding te voorzien in een inrichting voor inbouw in en/of aan een carrosserie deel dat deel uitmaakt van een zijkant van een voertuig, welke inrichting ten minste een camera of dergelijke, bij voorkeur elektronische, optische inrichting omvat die met behulp van de inrichting beweegbaar is tussen een gebruiksstand en een opbergstand.

In een aspect voorziet de uitvinding in een beeldopname inrichting voorzien van een vast deel voor tenminste gedeeltelijk opnemen in en/of aan de carrosserie van een motorvoertuig, en een beweegbaar deel dat ten minste één optisch element bevat. Het beweegbare deel is beweegbaar relatief ten opzichte van het vaste deel. Het optische element omvat tenminste één optische sensor en/of een lensunit. Een van een krachtbron voorziene verstelinrichting is voorzien voor het verstellen van het beweegbare deel tussen een eerste stand en een tweede stand. Tijdens gebruik in de eerste stand is het beweegbare deel voornamelijk opgenomen in en/of tegen de carrosserie, en in de tweede stand strekt het beweegbare deel zich onder een hoek uit ten opzichte van de carrosserie, zodanig dat ten minste het door het beweegbare deel gedragen optische element zich ten minste gedeeltelijk buiten de carrosserie uitstrekt. Het beweegbare deel zwenkt vanuit de tweede stand om een, bij voorkeur hoofdzakelijk verticale, as naar de eerste stand en vice versa.

In een aspect voorziet de uitvinding in een beeldopname inrichting die een fold-in, een fold-out en een fold-over mogelijk maakt.

In een aspect voorziet de uitvinding in een beeldopname inrichting waarbij een mechanische reinigingsinrichting is voorzien, in het bijzonder een wisinrichting voor reiniging van een oppervlak van een optisch element, zoals bijvoorbeeld een lensoppervlak en/of een venster voor een dergelijk optisch element. In een voordelige uitvoeringsvorm wordt de reinigingsinrichting aangedreven door dezelfde krachtbron, in het bijzonder dezelfde motor als het beweegbare deel.

In een aspect wordt de uitvinding gekenmerkt door een voertuig, voorzien van ten minste één beeldopname inrichting opgenomen in een carrosserie deel van het voertuig, in het bijzonder in een zijkant van het voertuig. Doordat elektronische beelden worden opgenomen kan de positie van de of elke opname inrichting optimaal worden gekozen, zonder dat die vanuit een bestuurderspositie in het voertuig direct zichtbaar hoeft te zijn. De beelden kunnen in het voertuig eenvoudig op een display worden weergegeven.

Overigens kan in plaats van of additioneel een ander registratie middel zijn opgenomen in het beweegbare deel, zoals bijvoorbeeld een radar, ultrasoon inrichting of lidar.

Verdere voordelige uitvoeringsvormen zijn weergegeven in de volgconclusies.

Overigens wordt opgemerkt dat het bekend is camera’s op de achterzijde van auto’s toe te passen, bijvoorbeeld om achteruitrijden veiliger te maken, om de achterzijde van de auto vanuit de auto te kunnen waarnemen of bijvoorbeeld om een aanhanger gekoppeld aan de auto te kunnen monitoren. Voorbeelden van dergelijke camera’s zijn bijvoorbeeld gegeven in EP2076408 en US2011266375. EP2076408 beschrijft een voertuig waarbij een camera als parkeerhulp is geplaatst achter een wegklapbaar deel van de carrosserie.

Dit camera huis wordt geactiveerd door een schakelaar gekoppeld aan de achteruit versnelling van de auto, zodat de camera slechts dan naar buiten komt wanneer de auto achteruit gaat rijden. Een belangrijk nadeel is dat bij een geactiveerd camerahuis, waarbij het beweegbare deel zich uitstrekt buiten de carrosserie, het tweede vaste deel bloot staat aan de buitenlucht, zodat vocht, zand en andere ongeregeldheden vrij toegang hebben tot het inwendige van het camerahuis, hetgeen ongewenst is. Bij een achteruit rij camera is dit van weinig invloed omdat die slechts beperkt aan de buitenlucht wordt blootgesteld en bovendien bij zeer lage snelheden. Bovendien is de camera omlaag gericht en wordt door de door een kap gevormde deel van de carrosserie grotendeels beschermd. US2011266375 beschrijft wederom een achteruit rij camera, waarbij een lensunit voorzien is van een reinigingsinrichting bestaande uit een spuitmond voor het onder druk aanbrengen van een reinigingsvloeistof. Daarmee kan de lens bijvoorbeeld ijsvrij worden gemaakt of van vervuiling worden ontdaan. Een nadeel van dergelijke reinigingseenheden is dat de toe te passen reinigingsvloeistoffen relatief kostbaar zijn, en altijd slechts in een eindige voorraad voorhanden.

De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van uitvoeringsvoorbeelden die in figuren zijn weergegeven. In de tekening toont:

Fig. 1 in bovenaanzicht een voertuig, voorzien van inrichtingen volgens deze beschrijving;

Fig. IA en B schematisch respectievelijk in bovenaanzicht en zijaanzicht een inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2A en 2B een perspectivisch aanzicht van carrosserie met beeldopname inrichting in een eerste stand en een tweede stand.

Fig. 2C schematisch een aanzicht volgens fig. 2A, van een alternatieve uitvoeringsvorm, met een venster ;

Fig. 3A een perspectivisch aanzicht van een beeldopname inrichting in de eerste stand;

Fig. 3B een perspectivisch aanzicht van een beeldopname inrichting in de tweede stand;

Fig. 4A een perspectivisch aanzicht van een beeldopname inrichting na gedeeltelijk in-vouwen;

Fig. 4B een perspectivisch aanzicht van de niet losgekoppelde aandrijfheugel met trekveer;

Fig. 4C een perspectivisch aanzicht van het camerahuis na gedeeltelijk over-vouwen (fold-over) met losgebroken aandrijfheugel;

Fig. 4D een uitvoeringsvorm van het zwenkmechanisme, waarin opgenomen een slippende koppeling;

Fig. 4E schematisch een deel van de inrichting met klemmiddelen voor vasthouden van een aandrijfelement;

Fig. 5A een perspectivisch aanzicht van een beeldopname inrichting voorzien van het reinigingsinrichting;

Fig. 5B een zij-aanzicht van de reinigingsinrichting;

Fig. 5C een boven-aanzicht van de reinigingsinrichting;

Fig. 6A - 6D Uitvoeringsvorm van de veeginrichting met positiesensor;

Fig. 7 een aan beide asuiteinden van een worm voorziene DC motor;

Fig. 8 A — C een uitvoeringsvorm waarbij de beeldopname inrichting in een opbergstand slechts gedeeltelijk in een carrosserie deel is opgenomen;

Fig. 9 een uitvoeringsvorm waarbij een lensopening is voorzien die door een doorzichtig vlak is afgesloten, met een reinigingsinrichting; en

Fig. 10A — C schematisch een nadere alternatieve uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding.

In deze beschrijving hebben gelijke of corresponderende delen gelijke of corresponderende verwijzingscijfers. De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de hierna beschreven en getoonde voorbeelden, doch is daartoe niet beperkt. Zo is in de figuren uitgegaan van een personenauto als voorbeeld van een voertuig. Evenwel kunnen ook andere voertuigen volgens de uitvinding worden voorzien, zoals bijvoorbeeld vrachtauto’s, motoren en scooters, railvoertuigen, werkvoertuigen en dergelijke. De tekeningen in deze beschrijving zijn schematische weergaven van mogelijke uitvoeringsvormen en zijn, tenzij nadrukkelijk anders gesteld, niet noodzakelijk op schaal weergegeven.

In deze beschrijving dienen voorzijde, achterzijde, onderzijde en bovenzijde en zijkant van een voertuig te worden begrepen in een normale rijstand van het voertuig. Zo ook dienen vooruit, en achteruit, zijwaarts en op of neer te worden begrepen als gerelateerd aan de normale rijstand van een voertuig.

In deze beschrijving dienen aanduidingen als in hoofdzaak en dergelijke aanduidingen te worden begrepen als een aanduiding dat van een grootheid of positie waarnaar dit verwijst enigszins kan worden afgeweken, bijvoorbeeld ten minste 25%, meer in het bijzonder ten minste 15%, zoals bijvoorbeeld ten minste 10% zonder buiten de definitie te vallen.

Fig. 1 toont schematisch in bovenaanzicht een voertuig 1. In dit voorbeeld is een personen auto weergegeven, in het bijzonder een stationwagen. In fig. 1 is de auto 1 getoond vanaf de bovenzijde 2, met de voorzijde 3 naar links gericht, de achterzijde 4 naar rechts. Linker- en rechter zijkanten zijn aangeduid met verwijzingscijfer 5, waar nodig ölinks of örechts. De onderzijde is aangeduid met verwijzingscijfer 6. In fig. 1 zijn getoond een motorkap 7 met aan weerszijden een voor spatbord 8, deuren 9A en zijpanelen 9B en een achterklep 10. Het dak 11 is op gebruikelijke wijze verbonden met de verdere carrosserie zoals genoemde motorkap, spatborden, zijpanelen en dergelijke via respectieve A, B, C en D stijlen. Uiteraard kunnen voertuigen ook minder of andere dergelijk stijlen en carrosseriedelen hebben. In deze beschrijven zullen ter vereenvoudiging de verschillende carrosserie delen zoals 7, 8, 9A, B, 10, 11 individueel en/of gezamenlijk ook worden aangeduid als carrosserie deel Q.

In fig. 1 is ter illustratie aan weerszijden van de auto, dat wil zeggen aan de tegenovergelegen zijkanten 5 een beeldopname inrichting 12 volgens de uitvinding opgenomen, in een gebruiksstand. Uiteraard kan ook slechts aan één zijkant een dergelijke inrichting voorzien, of meerdere dergelijke inrichtingen 12. In fig. 1 zijn de inrichtingen 12 geplaatst ter hoogte van, althans in de voorspatborden 8 of zijpanelen 9A. Evenwel kunnen ze ook anders worden gepositioneerd, bijvoorbeeld in een deur 9B of in een van de stijlen A - D. In het getoonde voorbeeld hebben de inrichtingen 12 een kijkhoek a, een horizontale zichthoek β en verticale zichthoek δ die naar de achterzijde 4 zijn gericht. In deze beschrijving dient onder kijkhoek α te worden beschreven de hoek ingesloten tussen het verticale midden-langsvlak V van de auto, dat zich van voor naar achter verticaal midden door de auto uitstrekt, en de centrale optische as 3 van een beeldopname sensor 13 in de inrichting 12 en/of van een lens of lensstelsel 14 daarvan, zoals nog nader zal worden toegelicht. Onder zichthoek β en δ dient te worden begrepen de hoek ingesloten door en grenzen van het beeldvlak van de sensor 13 en/of van de lens of lensstelsel 14 daarvan. In fig. IA en B zijn de hoeken α, β en δ ingetekend. De kijkhoek en de zichthoeken kunnen vastliggen door de sensor en/of de lens of lens stelsel, of kunnen mechanisch en/of elektronisch instelbaar zijn, zoals nog zal worden toegelicht. In uitvoeringsvormen kunnen de kijk- en zichthoeken van ten minste één inrichting ook anders zijn gericht, bijvoorbeeld naar de voorzijde 3, zijwaarts en/of naar boven of onder. In uitvoeringsvormen kan de inrichting zodanig zijn uitgevoerd dat in verschillende standen daarvan de kijkhoek en/of zichthoek anders zijn gericht.

In deze beschrijving wordt een beeldopname inrichting 12 beschreven, voor toepassing in een voertuig 1. In uitvoeringsvormen omvat een dergelijke inrichting 12 een behuizing die in een carrosserie deel van het voertuig 1 kan worden opgenomen, waarbij in of aan de behuizing ten minste een drager is voorzien voor het dragen van een camera huis en/of een camera en/of een optische sensor en/of een lens of lens stelsel voor gebruik bij een dergelijke camera of optische sensor. Onder lens of lens stelsel dient in dezen ook te worden begrepen een prisma of spiegel voor het door leiden van licht naar een camera of optische sensor. In deze beschrijving kunnen sensor, camera en/of lens of lensstelsel ook worden aangeduid als optische elementen.

In deze beschrijving zal de drager worden aangeduid als deel van een beweegbaar deel van de inrichting, de behuizing als deel van een vast deel van de inrichting. Onder vast deel dient in deze ten minste te worden begrepen een deel dat met de carrosserie wordt verbonden en bij normaal gebruik stationair is ten opzichte van de carrosserie. Onder beweegbaar deel dient in deze te worden begrepen een deel van de inrichting dat ten opzichte van het vaste deel kan bewegen, in het bijzonder zwenken. Een bewegingsmechanisme zoals ene zwenkmechanisme is voorzien voor het bewegen van het beweegbare deel ten opzichte van het vaste deel. Zwenken is mogelijk rond een reële as en/of rond een virtuele as. Met behulp van de drager kan een relevant optisch element worden bewogen tussen een eerste stand waarbij het ten minste in hoofdzaak is opgenomen binnen de behuizing en/of een carrosseriedeel waarin de behuizing is geplaatst en een tweede stand waarbij het zich ten minst gedeeltelijk buiten de behuizing en/of het betreffende carrosserie deel uitstrekt, teneinde een gewenste kijkhoek en zichthoeken te bieden. In de eerste stand is bij voorkeur een naar buiten gekeerd deel van de behuizing en/of de drager gevormd door of voorzien van een behuizingsdeel dat in hoofdzaak gelijk ligt met een omringend deel van het carrosserie deel waarin de behuizing is opgenomen. Alternatief kan een gedeelte daarvan zich buiten een buitenoppervlak van het betreffende carrosseriedeel uitstrekken, maar minder dan in de tweede stand. In uitvoeringsvormen kunnen nog verdere standen zijn voorzien, bijvoorbeeld voor het bieden van verschillende kijk- en/of zichthoeken.

In uitvoeringvormen kan de drager tussen de eerste en tweede stand worden verzwenkt, bij voorkeur aangedreven door een motor en/of een aandrijfmechanisme, in het bijzonder een zwenkmechanisme. In uitvoeringsvormen kan de drager vanuit de eerste stand gezien voorbij de tweede stand worden verzwenkt, bijvoorbeeld door uitoefening van een drukkracht op de drager of een daarop gedragen bouwdeel of optisch element, zoals bijvoorbeeld een klap bij een aanrijding. Hierdoor zal de inrichting meegeven en daarmee de bij de klap optredende krachten aanmerkelijk reduceren. Hiermee wordt een inrichting 12 verkregen die een fold in, fold-out and fold-over positie kan aannemen, waarbij in de fold-in de gehele inrichting in hoofdzaak en bij voorkeur geheel is opgenomen in een carrosserie deel van het voertuig, of ten minste dusdanig tegen de carrosserie aanligt dat de drager zich aanzienlijk minder in zijwaardse richting uitstrekt, in de fold-out stand een gewenste kijk- en zichthoeken worden geboden en in de fold-over stand de veiligheid van de inrichting wordt vergroot. Additioneel en/of alternatief kan de behuizing zodanig in en/of aan het carrosserie deel worden opgenomen dat de gehele behuizing of een relevant deel daarvan verder in het carrosserie deel kan worden gedrukt, bij voorkeur verend, wanneer op een buiten het carrosserie deel uitstekend deel van de inrichting 12 een drukkracht wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld door een klap bij een aanrijding. De behuizing en daarmee de inrichting 12 kan daarmee in een positie worden gebracht ten minste gedeeltelijk vergelijkbaar met de fold-over positie als eerder beschreven. Bij voorkeur is de drager onder veerspanning gesteld, zodat hij vanuit de fold-over stand naar ten minste de tweede stand wordt terug gedwongen.

Een inrichting volgens de uitvinding kan in uitvoeringsvormen worden voorzien van een reinigingsinrichting voor reiniging van een optisch element, in het bijzonder voor reiniging van een naar buiten de carrosserie en/of de behuizing gekeerd oppervlak daarvan. In uitvoeringsvormen kan een reinigingsinrichting worden voorzien voor reiniging van een oppervlak van een zichtdoorlatend deel van de behuizing, een lens of lens stelsel. In bijzonder voordelige uitvoeringsvormen is een aandrijving voorzien voor aandrijving van een drager voor een camera huis en/of optisch element als beschreven tussen ten minste de eerste en de tweede stand, welke aandrijving bovendien is ingericht voor aandrijving van de reinigingsinrichting. De aandrijving kan een elektrische motor omvatten.

De aandrijving kan zodanig zijn ingericht dat een motor tussen de eerste en de tweede stand de drager aandrijft en bij de drager in de tweede stand de reinigingsinrichting aandrijft zonder daarbij de drager verder aan te drijven. Daartoe kan bijvoorbeeld een slipkoppeling zijn voorzien, tussen de aandrijving voor de drager en een motor daarvoor, of kan in de tweede stand de aandrijving voor de drager worden ontkoppeld, bijvoorbeeld elektronisch of mechanisch, zodanig dat de motor kan doordraaien voor aandrijving van de reinigingsinrichting, zonder de drager verder aan te drijven. In uitvoeringsvormen kan de reinigingsinrichting een heen en weer gaande wisser omvatten, bijvoorbeeld een wisser die reciprook over een lensoppervlak beweegt, aangedreven door een roterende beweging van een motor. In uitvoeringsvormen kan een motor zijn voorzien voor aandrijving van de drager en de reinigingsinrichting, waarbij de motor aan twee tegenovergelegen zijden is voorzien van een aandrijfas, waarmee respectievelijk de drager en de reinigingsinrichting worden aangedreven.

In voordelige uitvoeringsvormen kan een inrichting volgens deze beschrijving zijn voorzien van een behuizing met een doorlaat opening die tijdens gebruik naar buiten het voertuig is gekeerd wanneer de behuizing in een carrosserie deel van het voertuig is opgenomen. Een drager van de inrichting, zoals bijvoorbeeld eerder beschreven of hierna toegelicht, kan met ten minste een optisch element door de opening bewegen, teneinde het optische element vanuit een eerste stand naar een tweede stand te bewegen of vice versa. De inrichting kan voorts zijn voorzien van ten minste één deksel dat ten minste een gedeelte van de opening kan afsluiten wanneer de drager met het optische element in de tweede positie is gebracht, zodanig dat de drager zich door de opening heen uitstrekt. Bij voorkeur sluit het of elk deksel bij de tweede stand aan op de drager en/of een daarop gedragen en/of daardoor geheel of gedeeltelijk gevormd camera huis, zodat het door de drager en/of het camerahuis vrijgelaten deel van de opening ten minste grotendeels en bij voorkeur nagenoeg geheel wordt afgesloten. Bij voorkeur is het of elk deksel daarbij zodanig geplaatst dat de buitenzijde(n) daarvan ongeveer in het vlak van de omringende behuizing en/of een omringend carrosserie deel ligt cq liggen. In voordelige uitvoeringsvormen is het of elk deksel binnen de behuizing opgenomen bij de drager in de eerste stand, waarbij een vormdeel van de drager en/of een daarop gedragen of daardoor ten minste gedeeltelijk gevormd camera huis en/of een daardoor gedragen plaatdeel de opening afsluit, en bij voorkeur een buitenzijde van genoemd vormdeel of plaatdeel in ongeveer in het vlak van de omringende behuizing en/of een omringend carrosserie deel ligt cq liggen, of ten minste daarop relatief vloeiend aansluit(en). Het deksel kan fungeren als afdekplaat. Het deksel kan onder veerwerking staan, met een bias richting de gesloten stand, of kan worden bewogen door bijvoorbeeld een motor, bi-metaal of memory shape metal of andere bekende middelen.

Bovengenoemde aspecten van de uitvinding en beschrijving kunnen individueel en in combinatie worden toegepast in inrichtingen volgens de uitvinding. Voorbeelden zullen hierna nader worden beschreven aan de hand van de tekeningen.

Het zal duidelijk zijn dat een beeldopname inrichting 12 volgens de uitvinding op bekende wijze kan worden gekoppeld aan ten minste een beeld weergave inrichting zoals een beeldscherm 15 dat op een geschikte positie kan worden aangebracht in of aan het voertuig 1. Bijvoorbeeld kan een dergelijk beeldscherm worden voorzien in of op een dashboard of aan een binnenzijde van een deur 9B van het voertuig, of kan bijvoorbeeld een heads up weergave inrichting worden toegepast. Een control unit 16 kan zijn voorzien voor het aansturen van de optische inrichting en/of de weergave inrichting.

Fig. 2A en B tonen schematisch en in perspectivisch aanzicht een deel van een carrosserie deel Q met daarin opgenomen een beeldopname inrichting 12. In fig. 2A is die getoond in een eerste, opgeborgen stand. In fig. 2B is die getoond in een tweede stand, waarbij in deze uitvoeringsvorm een drager 16 met een optisch element 17 ten minste gedeeltelijk buiten het buitenoppervlak 18 van het betreffende carrosserie deel Q is gebracht, zodat beelden van buiten het voertuig kunnen worden opgenomen en verwerkt. In fig. 2A is een gedeelte 21 van een behuizing 19 van de inrichting 12 getoond, opgenomen in een uitsparing 20 in het betreffende carrosserie deel Q. Zoals nog nader zal worden getoond is in de behuizing 19 een drager 16 opgenomen, alsmede ten minste aandrijfmiddelen 21 voor de drager 16. De behuizing 19 kan bijvoorbeeld uit metaal en/of kunststof zijn vervaardigd en kan aan de in fig. 2 getoonde buitenzijde 21 zijn voorzien van een afwerking die past bij het carrosserie deel Q. De getoonde buitenzijde 21 ligt bij voorkeur ongeveer in het vlak 18 van het carrosserie deel Q. In de getoonde uitvoeringsvorm is de buitenzijde 21 ongeveer recht, doch die kan ook in één of meerdere richtingen zijn gekromd of anderszins zijn gevormd teneinde aan te sluiten bij de vorm van het carrosserie deel Q. In de buitenzijde 21 is een doorlaat opening 22 voorzien, in de eerste stand afgesloten door een deel 23 van een camera huis 24 en/of de drager 16 en/of een daarop gedragen plaatdeel dat genoemd deel 23 ten minste ten dele vormt. In uitvoeringsvormen kan de drager 16 een onderdeel vormen van een camera huis 24 of dit geheel bepalen. Daar waar over beweging van de drager 16 wordt gesproken kan dit in voorkomende gevallen derhalve ook betekenen beweging van het camera huis 24, tenzij nadrukkelijk anders aangegeven.

Zichtbaar is schematisch een scharnier 25 dat een in hoofdzaak verticale scharnieras 26 bepaalt, waaromheen de drager 16 kan zwenken tussen ten minste de eerste en de tweede stand. In fig. 2B is de drager 16 met het camera huis 24 in de tweede stand verzwenkt, waarbij een optisch element 17 buiten de carrosserie en op afstand X van het buitenoppervlak 18 is gebracht. De afstand X is bepaald langs de normaal op het buitenoppervlak 18 cq de buitenzijde van de behuizing 19 die de optische as van het optische element kruist, tussen de buitenzijde 18 en de optische as. Deze afstand X kan afhankelijk van het voertuig worden gekozen en is bijvoorbeeld tussen 20 en 200 mm, meer in het bijzonder tussen 40 en 120 mm, bijvoorbeeld tussen 50 en 100 mm. De apex 30 ligt op een afstand Y van de scharnierlijn 26, gemeten haaks op de afstand X, zoals getoond in fig. IA. De afstand Y is bij voorkeur in de orde van grootte van de afstand X, bijvoorbeeld ongeveer gelijk daaraan of kleiner dan de afstand X. Door de afstand Y relatief klein te kiezen, in het bijzonder kleiner dan de afstand X zal een compacte bouw worden verkregen en een voor fold-over voordelig krachtenspel. Immers, de apex 30 zal bij een dergelijke fold-over minder naar buiten bewegen dan wanneer de afstand Y groter wordt gekozen. In voordelige uitvoeringsvormen kan bijvoorbeeld de afstand Y tussen 1.5 en 0.2 keer de lengte X zijn, bijvoorbeeld tussen 1.2 en 0.2 keer. In uitvoeringsvormen kan de afstand Y tussen 0.3 en 1 keer de lengte X zijn.

In de in fig. 1 - 5, 8 en 9 getoonde uitvoeringsvormen is de afstand Y vanaf de normaal voorwaarts gericht, dat wil zeggen in de richting van de voorzijde 3 van het voertuig 1, terwijl in fig. 10 de afstand is gericht in de richting van de achterzijde 4 van het voertuig 1.

In voorkeursuitvoeringsvormen is de afstand X zodanig gekozen dat de horizontale zichthoek β aan de naar het voertuig gekeerde zijde wordt begrensd door een lijn ongeveer evenwijdig aan de middellijn V van het voertuig, of althans zodanig instelbaar is, waardoor optimaal zicht achterwaarts wordt verkregen. In uitvoeringsvormen kan de zichthoek zodanig zijn dat tevens een gedeelte van een buitenoppervlak 18 van het voertuig 1 achter cq voor de inrichting 12 kan worden gezien, zodat dat bijvoorbeeld als referentie kan dienen voor een bestuurder of bijvoorbeeld voor de control unit 16.

Zoals getoond in fig. 1 - 5 en 8 kan de wand 28 tussen de apex 30 en de lensopening 29 een wanddeel 28A hebben dat enigszins onder een hoek Δ staat ten opzichte van de verdere wand 28, in het bijzonder zodanig dat het wanddeel 28A vanaf de wand 28 buitenwaarts in de richting van de scharnierlijn wijkt. Daardoor ligt de apex 30 langs de afstand Y gemeten dichter bij de scharnierlijn 26 dan de lensopening 29, althans dan de overgang tussen de wand 28 en het wanddeel 28A. Daardoor kan een kracht die bijvoorbeeld door een bol, zoals bijvoorbeeld toegepast bij spiegeltesten, bijvoorbeeld zoals volgens een norm volgens Richtlijn 70/156/EEG zoals geldig op de datum van indiening van deze aanvrage, waarmee bijvoorbeeld een botsing met een menselijk hoofd of ander lichaamsdeel kan worden gesimuleerd, op de behuizing in de tweede stand wordt uitgeoefend, beter worden verwerkt. De bol die bij een dergelijke test ongeveer evenwijdig aan het oppervlak 18 van het carrosserie deel Q zwaait zal de drager 16 eenvoudiger kunnen wegdrukken zonder dat de bol ontoelaatbaar buitenwaarts zal worden weggedrukt. Bovendien is de kans op verwonding van een mens of dier dat met de behuizing in aanraking komt minder groot. Overigens kan in plaats van een in hoofdzaak vlak wanddeel 28A ook een gebogen wanddeel worden toegepast tussen de lensopening 29 en de apex 30.

Zoals getoond in fig. 2A,B kan de drager 16 zijn opgenomen in of geïntegreerd met een camera huis 24 en heeft het camera huis 24, de drager 16 of de combinatie daarvan een in hoofdzaak gesloten buiten oppervlak 23, 27, ten minst voor zover het zich in de tweede stand buiten de carrosserie cq buiten de behuizing 19 uitstrekt. Aan de zijde van het scharnier 25 en aan de boven- en onderzijde sluit het buiten oppervlak 23, 27 in hoofdzaak aan op randen 28 van de doorlaat opening 22, terwijl in de eerste stand het deel 23 daarop aansluit. Aan een tegenover het deel 23 gelegen zijde vormen het camera huis 24 en/of de drager 16 eveneens een gesloten wand 28, waarin een lensopening 29 is voorzien waarachter ten minste één optisch element 14 is voorzien. De wand 28 verbindt in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld de boven en onderzijde van het camera huis 24 en strekt zich vanaf een apex 30 uit tot ten minst bij en bij voorkeur enigszins voorbij de doorlaatopening 22 uit. De apex 30 dient in dezen te worden begrepen als de rand van het camera huis 24 dat zich in de tweede stand het verst van het buitenoppervlak van het carrosserie deel 18 uitstrekt, gemeten langs de lijn waarlangs de afstand X wordt gemeten of een lijn parallel daaraan. Het camera huis 24 bij voorkeur in hoofdzaak gesloten, in het bijzonder bij voorkeur in hoofdzaak water- en stofdicht.

Het camera huis 24 en/of de drager 16 kunnen zodanig zijn gevormd dat in de tweede stand de wand 28 aansluit op de van het scharnier afgekeerde langsrand 31. Dat kan evenwel het gevolg hebben dat de wand 28 een relatief grote hoek zal insluiten met het buitenoppervlak 18 van het carrosserie deel Q en dat de optische as van het optische element 14 een relatief grote hoek zal insluiten met de wand 28. Dat kan betekenen dat de zichthoeken worden beperkt en/of een relatief grote lensopening 29 moet worden voorzien. Bovendien kan dat tot een relatief grote behuizing 19 leiden. De wand 28 kan zodanig worden gebogen dat deze ter hoogte van de lens opening 29 zich ongeveer haaks op het carrosserie deel Q uitstrekt en desondanks op de rand 31 aansluit. Daarmee wordt eerstgenoemde nadeel grotendeels verholpen doch blijft het tweede nadeel gehandhaafd. In de getoonde uitvoeringsvorm is de wand 28 ongeveer recht, althans het deel tussen de doorlaatopening 22 tot voorbij de lensopening 29. Tussen de wand 28 en de van het scharnier 25 afgekeerde rand 31 van de doorlaatopening 22 is, in de tweede stand, een deel van de doorlaatopening 22 niet afgesloten door de drager 16 en/of het camera huis 24. Teneinde intrede van water en/of vuil of andere materie in de behuizing 19 is in deze uitvoeringsvorm een deksel 32 voorzien dat in de tweede stand het betreffende deel van de doorlaatopening afsluit, in een afsluitende stand. Het deksel 32 sluit aan op het camera huis 24 en/of de drager 16 en op de rand van de doorlaatopening 22. Het deksel 32 kan bijvoorbeeld scharnierend zijn bevestigd aan de behuizing 19 en/of aan het camera huis 24 cq de drager 16, zodanig dat in de eerste stand het deksel in de behuizing is weg geklapt en in de tweede stand in de afsluitende stand wordt gebracht, bijvoorbeeld door een veer 33 (fig. 4A) of door de beweging van het camera huis en/of de drager, of door een afzonderlijke aandrijving. Het deksel 32 kan geïntegreerd zijn met het camera huis 24 en/of de drager 16. Uiteraard kan in plaats van één deksel een serie deksels of deksel delen zijn voorzien die gezamenlijk een resterend deel van de doorlaatopening kunnen afsluiten. In dergelijke uitvoeringen is de binnenruimte van de behuizing tegen vervuiling beschermd, zowel in de eerste als in de tweede stand.

Zoals blijkt uit fig. 2A is in de eerste stand nagenoeg de gehele inrichting 12 opgenomen in het carrosserie deel, zodat de buitenzijde 18 daarvan nagenoeg geheel vloeiend blijft verlopen. Uiteraard kan de buitenzijde van de behuizing en/of het camera huis 24, althans deel 23 daarvan anders worden vormgegeven, bijvoorbeeld om juist een reliëf te creëren. Deel 23 kan geheel gesloten zijn. Evenwel kan daarin ook een venster 33 zijn voorzien, zoals schematisch weergegeven in fig. 2C. het venster 33 kan zijn gevormd door ene optisch element 14, of een dergelijk element kan daarachter zijn voorzien, zodat opnamen kunnen worden gemaakt door het venster 33 met behulp van een optische sensor, in het bijzonder ook in de eerste stand. Deze optische sensor kan dezelfde sensor 13 zijn als die als eerder beschreven, of een aparte sensor 13A (niet getoond). Ook kan een camera of een optisch element 14 binnen de behuizing 19 beweegbaar zijn, zodat dan wel door de lens opening 29 dan wel door het venster 33 opnamen gemaakt. Ook kan een en ander zodanig worden uitgevoerd dat tegelijkertijd opnamen kunnen worden gemaakt door het venster 33 en door de lensopening 29, bijvoorbeeld om opnamen vooruit en achteruit te kunnen maken. Overigens kan op vergelijkbare wijze worden voorzien in de mogelijkheid opnamen omlaag en/of omhoog te maken, bijvoorbeeld om wegmarkeringen, verkeersborden, stoplichten, mede weggebruikers en dergelijke te detecteren met behulp van op zichzelf bekende beeldherkenningstechnieken en software.

Fig. 3A en B tonen, in gedeeltelijk opengewerkte toestand een inrichting 12 volgens de uitvinding. In het bijzonder is een deel van de behuizing 19 weggenomen, zodat het binnenwerk zichtbaar is. In fig. 3A is de eerste stand getoond, in fig. 3B de tweede stand. De behuizing 19 omvat in deze uitvoeringsvorm een tweetal schaal delen 19A en 19B, waarvan het tweede deel 19B niet is getoond maar in wezen het spiegelbeeld is van het wel getoonde eerste deel 19A. De behuizing 19 bepaalt een holle binnenruimte 36. Duidelijk zichtbaar is de doorlaatopening 22 met het deksel 32, dat in fig. 3A is weg geklapt tegen het eerste deel 19A en in fig. 3B is opgeklapt om de doorlaat opening 22 mee af te sluiten.

Fig. 3A en B tonen de drager 16 in de eerste en tweede stand. De drager 16 is in deze uitvoeringsvorm getoond als een in wezen enigszins plat, gedeeltelijk hol element waarin een optische sensor 13 met een lens 14 is opgenomen. De drager vormt in deze uitvoeringsvorm een camera huis 24. De lens 14 is opgesteld achter de lensopening 29, tussen de lensopening 29 en de optische sensor 13. In uitvoeringsvorm is het materiaal van de drager ter plaatse van de optische sensor, althans van de lensopening zichtdoorlatend. In de weergegeven uitvoeringsvorm is het materiaal van de drager ter plaatse van de optische sensor voorzien van een gat dat de lensopening vormt. Een doorzichtige afdichting kan daarin worden voorzien, zoals een glas of kunststof plaatdeel. De sensor 13 is via daartoe geschikte verbindingsmiddelen (niet getoond) zoals kabels, of draadloos verbonden met een control unit 16. Voorts is op de drager 16 een elektro motor 37 voorzien, wederom via geschikte middelen zoals een kabel verbonden met een spanningsbron en bij voorkeur met de control unit 16. Bij beweging van de drager 16 tussen de eerste en de tweede stand beweegt de motor 37 mee met de drager 16.

Langs een deel van de drager is een gebogen baan 38 voorzien, welke bij voorkeur een cirkelsegment beschrijft, met de scharnier as 26 als virtueel middelpunt. Voorst is in de behuizing 19 een tandkrans of heugel 39 voorzien, welke in de getoonde uitvoeringsvorm eveneens gebogen is, bij voorkeur eveneens als een cirkel segment waarvan het virtuele middelpunt ten minste in de eerste en tweede stand in hoofdzaak samenvalt met de scharnier as 26. De heugel 39 is zodanig opgesteld dat deze kan worden opgenomen in de baan 38 wanneer de drager 16 naar de eerste stand wordt bewogen. In de getoonde uitvoeringsvorm is de baan 38 aan een einde voorzien van een stop 40, hier uitgevoerd als een eindwand, waardoor de eerste stand is bepaald. De heugel 39 is aan de binnenzijde voorzien van een vertanding 41 en is met een eerste einde 42 verbonden met de behuizing 19. Op de drager 16 is een ronsel 43 gelagerd, met een vertanding 44 die passend kan aangrijpen in de vertanding 41 van de heugel. Via een tussentandwiel 45 op de drager kan het ronsel 43 worden aangedreven door de motor 37. In het getoonde uitvoeringsvorm grijpt een ronsel 46 op een eerste uitgaande as 37A van de motor 37 aan op het tussentandwiel 45. Rotatie van het ronsel 43 zal de drager aandrijven door afwikkeling van de vertanding langs de heugel 39, zodat de drager 16 wordt bewogen tussen de eerste en de tweede stand. Onder ronsel dient ook te worden begrepen een worm wiel of dergelijk tandoverbrengingselement. De drager 16 kan op gepaste wijze zijn voorzien van een tweede stop die de beweging van de drager 16 ten opzichte van de heugel 39 beperkt tot in de tweede stand. Daartoe kan bijvoorbeeld de heugel 39 zijn voorzien van een sleuf 46, bijvoorbeeld aan de van de vertanding 41 afgekeerde buitenzijde, waarin een stop bevestigd aan de drager 16 kan reiken. De sleuf 46 kan, zoals getoond in fig. 3, aan een tweede einde gesloten zijn door een wanddeel 47, waartegen de stop van de drager aanloopt in de tweede stand. Daarmee wordt verder bewegen van de drager 16 ten opzichte van de heugel 39 verhinderd in de tweede stand. Alternatief of aanvullend kan een schakelaar en/of sensor zijn voorzien die registreert wanneer de tweede stand en/of de eerste stand wordt bereikt en dan de motor 37 uitschakelt en/of een koppeling tussen de motor en de verdere aandrijving voor de beweging van de drager 16 deactiveert, bijvoorbeeld door een elektromechanische koppeling in die aandrijving te deactiveren. Als sensor kan bijvoorbeeld een Hall sensor worden toegepast. In fig. 3 is schematisch een dergelijke sensor aangegeven met verwijzingscijfer 51.

Een dergelijke inrichting 12 is constructief eenvoudig, en kan eenvoudig in en/of aan een carrosserie deel worden gemonteerd, bijvoorbeeld met behulp van mee gevormde bevestigingspunten 48, schroeven, bouten, klemmen, vormsluiting, lijm of dergelijke. Een dergelijke inrichting maakt eenvoudig een fold-in stand, de eerste stand, en een fold-out stand, de tweede stand, mogelijk.

In de in fig. 8A — C weergegeven uitvoeringvorm is de behuizing 19 van de inrichting 12 ten minste gedeeltelijk opgenomen in een door de buitenzijde van een carrosseriedeel Q gevormde holte 80, zodanig dat het carrosserie deel zelf in hoofdzaak gesloten blijft. De inrichting kan bijvoorbeeld in de holte worden vastgezet met daartoe geschikte bevestigingsmiddelen, zoals bijvoorbeeld lijm, schroeven, klemming of dergelijke.

De aandrijving voor de drager 16 is bij voorkeur zelfremmend uitgevoerd. De aandrijving kan op voordelige wijze ten minste een overbrengelement met evoloide (evoloid) vertanding omvatten. Bijvoorbeeld het ronsel 43 dat op de heugel aangrijpt kan evoloide vertanding 44 hebben. Door toepassing van een evoloide vertanding kan een relatief hoge overbrenghouding worden voorzien op relatief compacte wijze. Een evoloide vertanding is een aangepaste evolute vertanding met een beperkt aantal tanden op het ronsel, bij voorkeur minder dan vier. Een evolute en evoloide vertanding zijn voor de vakman bekend en worden hier niet verder uitgelegd.

In een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm kan een inrichting volgens de uitvinding, zoals getoond in fig. 2 en 3, zodanig worden uitgevoerd dat hij ook een fold-over stand toelaat, zoals schematisch getoond in fig. 4C. Daartoe kan de heugel 39, bijvoorbeeld bij het eerste einde 42, loskoppelbaar zijn verbonden met de behuizing 19. Bij voorkeur zodanig dat wanneer de drager 16 in de tweede stand is gebracht en een kracht wordt uitgeoefend op de drager 16 die verder roteren rond de as 26 initieert, deze koppeling tussen de heugel 39 en de behuizing wordt vrijgegeven. Daardoor kan de heugel 39 meebewegen met de rotatie van de drager 16 rond de as 26. En dus kan de drager 16 vanuit de eerste positie voorbij de tweede positie bewegen, bij voorkeur totdat het deel 23 nagenoeg tegen de buitenwand van de behuizing is bewogen. Uiteraard kunnen de heugel 39 en de aandrijving daarvoor ook zodanig zijn voorzien dat in de fold-over positie de aandrijving van de heugel 39 is losgekoppeld. Bijvoorbeeld kan het ronsel 43 in die stand van de tandheugel 39 zijn afgewogen, zodanig dat de drager vrij verder kan bewegen vanuit de tweede stand en bij terugkeer naar en voorbij de tweede stand weer terug in aangrijping wordt gebracht.

In de getoonde uitvoeringsvorm is het betreffende einde van de heugel 39 voorzien van twee zich bijvoorbeeld ongeveer evenwijdig aan elkaar uitstrekkende wanddelen 52, die aan de naar elkaar toegekeerde zijden zijn voorzien van een klikrand 53. De wanddelen 52 zijn enigszins verend, zodat zij elastisch uit elkaar kunnen bewegen. De behuizing 19 is voorzien van corresponderende contra klikelementen 54 die bij de heugel 39 in de gewone gebruiksstand, dat wil zeggen in de eerste en tweede positie en daartussen, aangrijpen op de klikranden 53 en de heugel vasthouden. Wordt op de heugel 39 een kracht uitgeoefend door beweging van de drager 16 in de richting voorbij de tweede stand dan worden de klikranden 53 losgetrokken van de contraklikelementen 54 en kan de heugel bewegen. Bij terugstellen van de drager 16 worden de klikelementen 54 en klikranden 53 weer gekoppeld. Uiteraard zijn vele varianten hierop mogelijk. In uitvoeringsvormen kan de heugel ook worden vastgehouden door bijvoorbeeld frictie, een mechanische of elektromechanische koppeling of dergelijke voor de vakman bekende middelen.

In een voordelige uitvoeringsvorm is een terugstel mechanisme voorzien om vanuit de fold-over stand de drager 16 terug te bewegen naar ten minste de tweede stand, wanneer genoemde kracht voldoende is gereduceerd of is weggenomen. Daartoe kan bijvoorbeeld een trekveer 50 zijn voorzien tussen de heugel 39 en de behuizing 19, die wordt uitgerekt wanneer de heugel 39 wordt bewogen richting de fold-over positie, waardoor een elastische terugstelkracht wordt verkregen. De trekveer 50 biedt daarbij het voordeel dat deze relatief weinig progressief hoeft te zijn, waardoor de terugstelkracht voldoende groot kan zijn en dat de kracht voor het in de fold-over stand brengen van de drager 16 geschikt kan worden gekozen. Bij voorkeur ligt bij normaal gebruik de veer 50 grotendeels in de sleuf 46. Alternatief kan ook een ander terugstel mechanisme worden gebruikt, bijvoorbeeld een rechte trekveer, een drukveer, een bladveer of dergelijke, combinaties daarvan, kan een aparte aandrijving zijn voorzien voor het terugstellen of kan het terugstellen met de hand gebeuren.

Fig. 4D toont schematisch een uitvoeringsvoorbeeld van een aandrijving 55 voor de drager 16, omvattende een heugel 39 en een serie tandwielen als eerder beschreven. Ter vereenvoudiging is hier de motor 37 weggelaten. Duidelijk zichtbaar zijn de heugel 39 met vertanding 41 en de daarop aangrijpende ronsel 43 met evoloide vertanding 44. Verder is het ronsel 46 getoond, dat op de as van de motor 37 is of kan worden gemonteerd. Het ronsel 46 is voorzien van geschikte vertanding 56. Een tussentandwiel 45 grijpt aan op de vertanding 56. Het ronsel 43 is via een koppeling 57 verbonden met een tandkrans 58 waarop het tussentandwiel 45 aangrijpt. Daardoor kan door rotatie van het ronsel 46 de heugel 39 worden bewogen.

De koppeling 57 kan een vaste koppeling zijn, bijvoorbeeld door ronsel 43 en tandkrans 58 eendelig uit te voeren. In voordelige uitvoeringsvormen kan de koppeling evenwel een actieve koppeling 57 zijn, bijvoorbeeld een slipkoppeling of een mechanische of elektromechanische koppeling. Onder actieve koppeling dient in dezen te worden begrepen een koppeling die onder omstandigheden het ronsel 43 met dezelfde hoeksnelheid doet roteren als de tandkrans 58 maar onder andere omstandigheden rotatie van het ronsel 43 ten opzichte van de tandkrans 58 of vice versa mogelijk maakt. Door toepassing van ene actieve koppeling kan de motor 37 en daarmee het ronsel 46 worden aangedreven terwijl de heugel 39 stilstaat. Uiteraard kan op vergelijkbare wijze een dergelijke actieve koppeling 57 op een andere positie worden aangebracht binnen de aandrijving 55, bijvoorbeeld tussen de motor 37 en het ronsel 46. Hiermee kan overbelasting van de motor worden verhinderd.

Zoals hierna zal worden besproken biedt een actieve koppeling 57 als hiervoor besproken in uitvoeringsvormen het voordeel dat de motor 37 kan worden gebruikt voor aandrijving van andere elementen dan de drager 16, ook wanneer de drager bijvoorbeeld in de eerste of de tweede stand stil staat. Zo kan bijvoorbeeld een reinigingsinrichting 59 worden aangedreven door de motor 37, zoals zal worden toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld als getoond in fig. 5 - 7. Daartoe kan de motor 37 zoals schematisch getoond in fig. 7, bijvoorbeeld zijn voorzien van een van een tweede uitgaande as 60. Ook kan bijvoorbeeld de optische sensor 13 of een optisch element 14 zoals een lens, prisma of dergelijke door de motor worden aangedreven, bijvoorbeeld om te roteren tussen een stand waarbij beelden kunnen worden opgenomen door de lensopening 29 en een stand waarin beelden kunnen worden opgenomen door het venster 33.

In fig. 5A — C is in verschillende aanzichten schematisch een reinigingsinrichting 59 getoond, met de aandrijving 55 voor de drager 16. In fig. 5A zijn die in de gedeeltelijk geopende behuizing 19 getoond, in fig. 5B en C daarbuiten. Het zal duidelijk zijn dat een reinigingsinrichting 59 als hier besproken ook bij andere inrichtingen kan worden gebruikt, bijvoorbeeld camerasystemen die stationair zijn opgesteld of in andere posities, en/of camera systemen met een alternatieve drager en/of die op andere wijze worden aangedreven. Bijvoorbeeld bekende camera systemen zoals in de inleiding beschreven, in het bijzonder ook camera systemen die op of nabij ene achterzijde van een voertuig worden aangebracht.

Zoals in het bijzonder getoond in fig. 5B en C kan een optische sensor 13 met een lens of lensstelsel 14 zijn voorzien op de drager, achter een lensopening 29. In de figuren zijn de optische sensor 13 met lens 14 als een optische eenheid 61 getoond. Evenwel kunnen zij uiteraard ook gescheiden zijn voorzien, bijvoorbeeld optisch gekoppeld door spiegels, lenzen en/of optische geleiders zoals fibers. Bij voorkeur worden zowel de sensor 13 als de lens of lenzen 14 op de drager 16 gedragen. Evenwel kan in het bijzonder de sensor 13 ook stationair in de behuizing of zelfs daarbuiten zijn voorzien, met een lens of lensstelsel dat op de drager 16 is voorzien optisch gekoppeld door bijvoorbeeld een optische fiber.

In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld bepaalt de optische eenheid 61 een optische as 3 die in deze uitvoeringsvorm ongeveer haaks ligt op de uitgaande as 60 waarmee de reinigingsinrichting 59 kan worden aangedreven. Deze positie kan evenwel vrijelijk worden gekozen. Een wisserelement 62 is voorzien dat met een wisserstrook 63 over een lensoppervlak 64 van de lens 14 kan bewegen. In de getoonde uitvoeringsvormen is het wisserelement 62 binnen de behuizing 19 opgenomen en kan het reciprook bewegen, in het bijzonder in een translerende beweging V. Evenwel kan ook in een andere beweging worden voorzien, bijvoorbeeld een roterende beweging of een zwenkende beweging zoals van autoruitenwissers. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld omvat het wisserelement 62 een in hoofdzaak vlak, plaatvormig deel 64 met een opening 65 die bij voorkeur zodanig groot is dat indien de lens 14 zich achter de opening bevindt het lensoppervlak ten minste nagenoeg vrij ligt achter de opening 65 en het zicht door de lens 14 en door de opening 65 nagenoeg niet wordt beïnvloed door randen van de opening 65. De wisserstrook 63 is in deze uitvoeringsvorm uitgevoerd als een langsrand van de opening 65 en kan zijn voorzien van een enigszins flexibel, reinigend oppervlak zoals bijvoorbeeld een rubberen of elastomere strook 66 aan de naar de lens 14 gekeerde zijde, welke strook tegen de lens 14 wordt gedrukt door het wisserelement 62.

Tussen de uitgaande as 60 van de motor 37 en het wisserelement 62 is een tweede aandrijving 67 voorzien, waarmee de roterende beweging van de as 60 wordt omgezet in een gewenste beweging, in het bijzonder een translerende beweging V van het wisserelement 62 met de strook 66, waardoor het lensoppervlak 64 wordt gereinigd. Daartoe omvat in het uitvoeringsvoorbeeld de tweede aandrijving 67 een as 68, gelagerd in de drager 16, met aan twee tegenovergelegen einden vertandingen 69, 70. Voorts is een schijf 71 voorzien die aan een naar de binnenzijde van de behuizing gekeerde zijde van het wisserelement 62 is geplaatst. De schijf kan roteren om een as 72 die bij voorkeur ongeveer haaks staat op het vlak van het wisserelement 62. De schijf 71 is aan een van het wisserelement 62 afgekeerde zijde voorzien van een tandwiel 73. De eerste vertanding 69 van de as 68 grijpt aan op de vertanding 73 op de uitgaande as 60 van de motor 37 en de tweede vertanding 70 van de as 68 grijpt aan op het tandwiel 73 van de schijf 71. Rotatie van de uitgaande as 60 zal derhalve de schijf 71 aandrijven rond de as 72. Op de naar het wisserelement 62 gekeerde zijde is de schijf 71 nabij zijn omtrek voorzien van een pen 74, zoals getoond in fig. 6C. Het wisserelement 62 is aan de naar de schijf 71 gekeerde zijde voorzien van een sleuf 75 die zich bijvoorbeeld ongeveer parallel aan de strook 63 uitstrekt. De pen 74 reikt in de sleuf 75, zodanig dat een rotatie van de schijf 71 rond de as 72 de pen 74 door de sleuf 75 zal doen bewegen, reciprook tussen twee tegenovergelegen einden 75A, B daarvan, waardoor het wisserelement 62 de beschreven heen en weer gaande beweging V zal maken, langs het lensoppervlak 64. Daartoe wordt het wisserelement 62 bij voorkeur door een passende geleiding in de behuizing 19 geleid. De pen 74 is bij voorkeur zodanig geplaatst op de schijf dat een rotatie van de schijf 71 over een hoek van 180 graden de strook 63 van een eerste zijde van de omtrek van de lens 14 kan bewegen naar een tegenovergelegen tweede zijde van de omtrek van de lens 14, zodat het gehele oppervlak van de lens 14 wordt gereinigd, in het bijzonder twee maal wordt gereinigd per volledige rotatie van de schijf 71.

Zoals beschreven kan de motor 37 de uitgaande as 60 of assen 37A, 60 blijven aandrijven, ook wanneer de drager 16 zich in de tweede stand bevindt. Daardoor kan met dezelfde motor 37 ook in de tweede stand de reinigingsinrichting 59 aangedreven worden. In voordelige uitvoeringsvormen is voor de reinigingsinrichting ten minst een positie sensor 76 voorzien waarmee wanneer de motor wordt uitgeschakeld of de aandrijving anderszins onderbroken wordt, het wisserelement 62 zodanig wordt stilgezet dat de strook 63 bij voorkeur zich ten minste nagenoeg niet meer voor de lens 14 bevindt. Daartoe kan bijvoorbeeld een Hall sensor worden voorzien. Daardoor kan bijvoorbeeld in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld worden verzorgd dat de schijf 71 alleen dan stopt wanneer de pen 74 zich ongeveer in het midden van de sleuf bevindt.

In uitvoeringvoorbeelden kan nabij het lensoppervlak 64 of althans nabij het wisserelement 62 een blaasmond 77 van een blaasinrichting 78 zijn voorzien. De blaasinrichting 78 kan bijvoorbeeld lucht of vloeistof blazen tegen de wisstrook 73 en/of het lensoppervlak 64.

In de getoonde uitvoeringsvoorbeelden is de aandrijving van de drager 16 indirect, door de motor 37. Dat wil zeggen dat daartussen ten minste één tandwiel of dergelijke overbrenging is voorzien. Het is evenwel ook mogelijk de drager op andere wijze aan te drijven, bijvoorbeeld met een motor direct op de scharnier of scharnier as 26, of door toepassing van bijvoorbeeld een pneumatische, hydraulische en/of elektromagnetische aandrijving. Ook kunnen voor de drager 16 en een reinigingsinrichting 59 afzonderlijke aandrijvingen en in het bijzonder krachtbronnen worden toegepast, zoals bijvoorbeeld twee motoren.

Een inrichting 12 zoals bijvoorbeeld volgens een der figuren 2-7 kan in uitvoeringsvormen zoals getoond of vergelijkbaar met die volgens fig. 8 aan een buitenzijde van een buitenoppervlak 18 van het carrosserie deel Q worden bevestigd, bijvoorbeeld in de door dat oppervlak bepaalde holte 80.

In fig. 9 is een uitvoeringsvorm getoond van een beeldopname inrichting 12, bijvoorbeeld vergelijkbaar met die volgens een der voorgaande figuren, waarbij een reinigingsinrichting grotendeels aan de buitenzijde van de behuizing 19 is aangebracht. De lensopening 29 is in deze uitvoeringsvorm voorzien van een doorzichtige afdichting 81. Daardoor kan in uitvoeringsvormen de behuizing geheel stof- en waterdicht worden uitgevoerd. De reinigingsinrichting 59 is in deze uitvoeringsvorm voorzien van een wisser element 62 met wisserstrook 63 voor het reinigen van de afdichting 81. Daartoe kan de reinigingsinrichting in uitvoeringsvormen in hoofdzaak gelijk zijn aan die zoals bijvoorbeeld getoond in fig. 5 en 6, waarbij de as 60 zich door een wand 28 van de behuizing 19 uitstrekt, bij voorkeur op geschikte wijze afgedicht, en is de schijf 71 tegen de buitenzijde van de wand 28 bevestigd, of is de schijf 71 in een opening in de wand 28 roteerbaar gelagerd, zodat het wisserelement 62 heen en weer kan worden bewogen. Evenwel kan uiteraard ook een andere reinigingsinrichting worden toegepast, bijvoorbeeld een wisser zoals een ruitenwisser van een auto. In dergelijke uitvoeringsvormen wordt in de eerste stand, de opbergstand de reinigingsinrichting beschermd doordat deze ten minste in hoofdzaak in de carrosserie is opgenomen of ten minste tussen de behuizing en het carrosserie deel Q.

Fig. 10 toont schematisch een alternatieve uitvoeringsvorm van een inrichting 12 volgens de uitvinding, die qua opbouw in hoofdzaak gelijk is aan de eerder beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar waarbij de zwenkas 26 anders is gepositioneerd, namelijk aan de andere zijde van de drager dan in de eerder beschreven uitvoeringsvormen. In deze uitvoeringsvorm is de wand 28 aansluitend op de zwenkas 26 voorzien, waarbij de eerste stand, zodat de lensopening 29 en de zwenkas 26 aan dezelfde zijde zijn voorzien, zoals zichtbaar in fig. 10A, waarin de tweede stand is getoond. Vanuit de tweede stand kan de drager 16 naar de eerste stand worden verzwenkt, zoals getoond in fig. 10B, in de richting Win. Ook kan de inrichting 12 in dezelfde richting in een “fold-over” positie worden gedrukt, of in tegenovergestelde richting W0Ver in een fold-over, zoals getoond in fig IOC. In deze uitvoeringsvorm kan wederom een deksel 32 zijn voorzien voor afsluiting van de opening waardoorheen de inrichting kan bewegen. In deze uitvoeringsvorm ligt in de eerste stand de lensopening 29 aan de naar de buitenzijde gekeerde zijde gelegen. Daardoor kunnen met dezelfde optische sensor 13 ook in de eerste stand opnamen worden gemaakt, bijvoorbeeld voor beeldherkenning van mensen of objecten die het voertuig 1 benaderen.

In een voordelige nadere uitvoering kan de inrichting worden aangestuurd via de control unit 60. Zo kan bijvoorbeeld zijn voorzien in een schakeling die de inrichting in de tweede stand brengt zodra een portier van het voertuig wordt ontsloten of wanneer een bedieningsknop op een bij het voertuig behorende afstand bediening of FOB wordt bediend. Overeenkomstig kan een schakeling zijn voorzien die de inrichting in de eerste stand terugbrengt wanneer de portieren van het voertuig worden gesloten of wanneer een alarminrichting in werking wordt gesteld, of wanneer genoemde bedieningsknop van de afstand bediening wordt bediend. Wanneer een uitvoeringvorm wordt toegepast waarbij ook beelden kunnen worden opgenomen wanneer de inrichting in de eerste stand is gebracht, bijvoorbeeld door het venster 33 kan de inrichting ook worden ingeschakeld wanneer een beeld wordt herkend door software in of van de control unit. Zo kan bijvoorbeeld op basis van patroonherkenning worden bepaald of de inrichting moet worden bekrachtigd, en kan op basis van beeldherkenning worden bepaald of bijvoorbeeld het voertuig moet worden ontsloten. In de getoonde uitvoeringsvormen is de inrichting voorzien van een in hoofdzaak gesloten behuizing.

De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de tekening en beschrijving gegeven voorbeelden. Vele variaties daarop zijn mogelijk binnen het door de conclusies beschreven raam van de uitvinding, waaronder ten minste combinaties van delen van de getoonde uitvoeringsvormen. In uitvoeringsvormen kan de motor met de aandrijving zodanig zijn ingericht dat de aandrijving zich afzet tegen een carrosserie deel Q en daarmee de drager 16 naar buiten drukt. Verder kan bijvoorbeeld de oriëntatie van de zwenkrichting anders worden gekozen, bijvoorbeeld zodanig dat de lensopening in de tweede stand naar voren of omlaag is gericht. Ook kan de aandrijving worden gebruikt voor het verstellen van bijvoorbeeld de optische middelen, bijvoorbeeld zodanig dat in de eerste stand beelden kunnen worden geregistreerd door het venster en in de tweede stand door de lensopening.

Claims

1. Beeldopname inrichting voorzien van een vast deel voor tenminste gedeeltelijk opnemen in en/of aan de carrosserie van een motorvoertuig, en een beweegbaar deel dat ten minste één optisch element bevat, waarbij het optisch element tenminste één optische sensor en/of een lensunit omvat, en een van een krachtbron voorziene verstelinrichting voor het verstellen van het beweegbare deel tussen een eerste stand en een tweede stand, waarbij tijdens gebruik in de eerste stand het beweegbare deel geheel of gedeeltelijk is opgenomen in de carrosserie, en in de tweede stand het beweegbare deel zich onder een hoek uitstrekt ten opzichte van de carrosserie, zodanig dat ten minste het door het beweegbare deel gedragen optische element zich ten minste gedeeltelijk buiten de carrosserie uitstrekt, waarbij het beweegbare deel vanuit de tweede stand om een, bij voorkeur hoofdzakelijk verticale, as verzwenkt naar de eerste stand en vice versa.

2. Beeldopname inrichting volgens conclusie 1, waarbij de inrichting is voorzien van een behuizing die deel uitmaakt van het vaste deel en een drager die deel uitmaakt van het beweegbare deel, waarbij de drager tussen de eerste stand en de tweede stand verzwenkt rond een as die in of nabij een buitenoppervlak van de carrosserie is gelegen.

3. Beeldopname inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij tussen het vaste deel en het beweegbare deel een aandrijfdeel is voorzien dat loskoppelbaar is verbonden met het vaste deel, zodanig dat het in losgekoppelde toestand kan meebewegen met het bewegende deel.

4. Beeldopname inrichting volgens conclusie 3, waarbij het genoemde aandrijfdeel onder veerwerking staat, zodanig dat het de gekoppelde stand is voorgespannen.

5. Beeldopname inrichting volgens conclusie 3 of 4, waarbij de verstelinrichting ten minste een motor en ten minste een overbrengelement omvat, bij voorkeur een serie overbrengelementen tussen het bewegende deel en de motor, waarbij bij voorkeur het genoemde aandrijfdeel deel uitmaakt van de verstelinrichting en kan samenwerken met ten minste een van de motor en de overbrengelementen.

6. Beeldopname inrichting volgens een der conclusies 3 — 5, waarbij ten minste een van de overbrengingselementen is uitgevoerd als een loskoppelbare of slippende koppeling.

7. Beeldopname inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het beweegbare deel in de eerste stand nagenoeg geheel is opgesloten in een behuizing van het vaste deel, en in een tweede stand zich gedeeltelijk buiten genoemde behuizing uitstrekt, door een doorlaatopening in de behuizing, waarbij bij voorkeur een deksel is voorzien dat bij het beweegbare deel in de tweede stand een gedeelte van de doorlaatopening afsluit.

8. Beeldopname inrichting volgens conclusie 7, waarbij het deksel zodanig is voorzien dat het in de eerste en/of tweede stand van het beweegbare deel de behuizing in hoofdzaak afsluit van de buitenlucht, en in tussenliggende standen het beweegbare deel laat passeren.

9. Beeldopname inrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij het of elk deksel onder veerwerking staat, bij voorkeur voorgespannen in een de doorlaatopening afsluitende stand.

10. Beeldopname inrichting volgens een der conclusies 7 — 9, waarbij het of elk deksel wordt aangedreven door een rotatiekrachtbron, een bi-metaal of een MSM-element.

11. Beeldopname inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten minste de motor wordt gedragen door het beweegbare deel.

12. Beeldopname inrichting volgens conclusie 1, waarbij een reinigingsinrichting is voorzien voor ten minst één optisch element, in het bijzonder een lensoppervlak en/of een venster van of voor een lensopening in de behuizing.

13. Beeldopname inrichting volgens conclusie 12, waarin de reinigingsinrichting een translerende of roterende veeginrichting omvat.

14. Beeldopname inrichting volgens conclusie 12 of 13, waarbij de reinigingsinrichting wordt aangedreven door dezelfde krachtbron, in het bijzonder dezelfde motor als het verstelmechanisme.

15. Beeldopname inrichting volgens een der conclusies 12 — 14, waarbij de reinigingsinrichting is voorzien is van een positiesensor voor het stoppen van een beweging van een veeginrichting van de reinigingsinrichting nabij of buiten een buitenrand van een door de veeginrichting te reinigen oppervlak.

16. Beeldopname inrichting volgens een der conclusies 12 — 15, waarbij de reinigingsinrichting is voorzien is van een blaasinrichting, in het bijzonder een luchtspuitmond of een vloeistofspuitmond.

17. Beeldopname inrichting volgens een der conclusies 12 — 16, waarbij de reinigingsinrichting zowel in de eerste als in tweede stand van het beweegbare deel en bij voorkeur in elke stand van het verstelbare deel kan worden bekrachtigd.

18. Beeldopname inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de verstelinrichting en/of het of elk deksel en/of de reinigingsinrichting door eenzelfde lineaire of roterende krachtbron, bi-metaal of MSM-element aandrijfbaar is.

19. Beeldopname inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het beweegbare deel beweegbaar is tussen de eerste stand en de tweede stand met behulp van de krachtbron, in het bijzonder een motor en een eerste aandrijving, waarbij het beweegbare deel vanuit de eerste stand gezien beweegbaar is voorbij de tweede stand naar een derde stand door een op het beweegbare deel uitgeoefende externe kracht, waarbij bij voorkeur de eerste stand een fold-in positie bepaalt, de tweede stand een fold-out positie en de derde stand een fold-over positie.

20. Beeldopname inrichting volgens conclusie 19, waarbij bij beweging van het beweegbare deel tussen de tweede stand en de derde stand ten minste de krachtbron, althans de motor, en de eerste aandrijving met het beweegbare deel meebewegen.

21. Beeldopname inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij in het beweegbare deel een venster is voorzien waardoorheen bij het beweegbare deel in de eerste stand beeldopnamen kunnen worden gemaakt met behulp van een optische sensor, bij voorkeur onder toepassing van hetzelfde ten minst ene optische element gedragen op het beweegbare deel.

22. Voertuig waarin opgenomen ten minste een beeldopname inrichting volgens een der voorgaande conclusies.

23. Voertuig volgens conclusie 22, waarbij ten minste een dergelijke beeldopname inrichting is opgenomen in een carrosserie deel aan een zijkant van het voertuig, in het bijzonder in één van een deur, een spatbord, een A, B, C en/of D stijl of een dak van het voertuig.

24. Voertuig volgens conclusie 22 of 23, waarbij de beeldopname inrichting een optische as heeft die in de tweede stand van het beweegbare deel in hoofdzaak achterwaarts is gericht, bij voorkeur ongeveer evenwijdig aan een vlak waarop het voertuig is opgesteld.

25. Voertuig volgens conclusie 24, waarbij een control unit is voorzien voor aansturing van de beeldopname inrichting, waarmee tenminste de inrichting tussen de eerste en de tweede stand kan worden bewogen.

26. Voertuig volgens conclusie 25, waarbij met behulp van de control unit de optische as, een kijkhoek en/of ten minst een zichthoek van optische middelen van de inrichting kan worden ingesteld.

27. Voertuig volgens een der conclusies 24 - 26, waarbij de afstand X tussen een buitenoppervlak van een carrosserie deel waarin en/of waarop de inrichting is bevestigd en de optische as, gemeten langs een normaal op genoemd oppervlak die zich door de lensopening en de optische as uitstrekt, ongeveer gelijk is aan of groter is dan de afstand Y tussen de scharnieras van de drager en de genoemde normaal, gemeten haaks op genoemde normaal, in het bijzonder waarbij de afstand Y tussen 1.5 en 0.2 keer de afstand X is.