NL192496C - Grondbewerkingsmachine. - Google Patents

Description

Grondbewerkingsmachine

De uitvinding heeft betrekking op een rotorkopeg voorzien van een rij dragers voor naar beneden zich uitstrekkende grondbewerkingselementen, welke dragers zijn bevestigd aan opwaarts gerichte, roterende 5 assen, waarbij aan elke drager ten minste één uitwisselbare tand, elk door middel van een penvorming uitsteeksel en een bevestigingsmiddel zoals een moer, star in een houder is aangebracht en waarbij ten minste de houder is voorzien van een afscherming die zich in rotatierichting voor de moer bevindt.

Deze constructie is bekend uit de terinzagelegging 8100519.

Het is bekend dat de bewerkingselementen tijdens bedrijf in belangrijke mate kunnen slijten en daarom 10 regelmatig moeten worden verwisseld. Indien de gebmikerte lang doorwerkt zonder de bewerkingselementen te verwisselen, kan het voorkomen dat ook de dragers worden beschadigd, waardoor het verwisselen van de bewerkingselementen wordt bemoeilijkt. Snelle verwisselbaarheid heeft in het seizoen waarin de machine wordt ingezet het voordeel, dat optimaal van gunstige weersomstandigheden gebruik gemaakt kan worden.

15 Het doel van de uitvinding is de uitwisselbaarheid van de tanden te bevorderen onder behoud van een goede constructie.

Volgens de uitvinding wordt dit bereikt doordat elke tandhouder als losneembare houder aan de drager is bevestigd, welke houder daartoe is voorzien van een flens die aansluit tegen de onderzijde van de drager en hieraan is bevestigd door middel van bouten, en waarbij de houder van een tangentiaal ten opzichte van 20 de rotatieas gericht kopvlak is voorzien dat tegen een aanslagvlak van de drager aanligt, en waarbij voorts de afscherming op de houder zich voortzet in een afscherming op de drager die zich in de rotatierichting vóór de boutbevestiging bevindt.

Met de constructie volgens de uitvinding wordt niet alleen het voordeel van snelle verwisselbaarheid van de tanden verkregen, maar ook het voordeel dat de drager, bij beschadiging van het houderdeel, niet 25 geheel vervangen hoeft te worden. Tevens kan de verwijdering van houder met tand als voorlopige voorziening op het land plaatsvinden, en verschaft de constructie voldoende stevigheid met het oog op het behoud van de goede overdracht van de krachten van de tanden op de drager. De constructie volgens de uitvinding heeft ook het voordeel dat de machine bij toepassing van eenzelfde drager naar keuze met verschillende soorten beweikingselementen uitgerust kan worden. Zo kan de gebruiker met verschillende 30 houders, desgewenst, bijvoorbeeld ronde tanden, door mesvormige tanden vervangen worden zonder dat de drager zelf behoeft te worden gewijzigd.

Uit de FR-A-2.287,157 is een grondbewerkingsmachine met rotoren van zeer grote diameter bekend, waarbij aan de opgestelde drager met meerdere armen, verdere excentrische, in groepen opgestelde bewerkingsorganen in een losneembare houder vrij draaibaar zijn aangebracht. Deze houders zijn 35 verstelbaar om een horizontale en tangentiale zwenkas aan de dragers bevestigd. Aan de dragers kunnen naar keuze groepen tanden of schijven worden bevestigd. De groepen tanden zijn om een opwaartse as vrij draaiend ten opzichte van hun houder. Deze bekende constructie verschilt van een rotorkopeg in zijn aard van bewerken, in de grootte van de rotoren, in de plaats van de houders en in de aard en grootte van optredende krachten.

40 Opgemerkt wordt verder dat uit het FR-A-1.417.207 een machine bekend is voor het aan de oppervlakte bewerken van de grond en voor het wieden tussen rijen wijnstokken, waartoe de machine is voorzien van messen die losneembaar aan houders zijn aangebracht. De inrichting werkt onder andere omstandigheden dan die, welke in de ondeihavige uitvinding zijn genoemd en verschilt daarvan ondermeer in de via de houders optredende krachten. De bevestigingsmiddelen voor de houder en voor de tand zijn in deze 45 constructie onbeschermd tegen slijtage.

Aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden zal de uitvinding hieronder nader uiteen worden gezet.

Figuur 1 geeft in bovenaanzicht een grondbewerkingsmachine weer, voorzien van een constructie volgens het onderhavige voorstel; 50 figuur 2 geeft op grotere schaal een aanzicht weer volgens de lijn II—II in figuur 1; figuur 3 geeft een aanzicht weer volgens de lijn lll-lll in figuur 2, terwijl figuur 4 een aanzicht weergeeft volgens de pijl IV in figuur 3.

De in de figuren weergegeven inrichting betreft een grondbewerkingsmachine die is voorzien van een zich 55 dwars op de voortbewegingsrichting A uitstrekkend kokervormig gesteldeel 1, dat tijdens het bedrijf van de machine althans nagenoeg horizontaal is gelegen. In het gesteldeel 1 zijn op onderling gelijke afstand van bij voorkeur 25 cm, zich in opwaartse, bij voorkeur verticale richting uitstrekkende assen 2 gelegerd van 192496 2 bewerkingsorganen 3. Elk van de bewerkingsorganen 3 heeft een drager 4, die op het onder uit het gesteldeel 1 stekende einde van de as 2 is aangebracht. De drager 4 heeft diametraal tegenover elkaar gelegen delen 5 die op een naaf 6 aansluiten en tijdens het bedrijf althans nagenoeg horizontaal zijn gelegen. Elk deel is aan de onderzijde vlak, terwijl de bovenzijde nabij zijn midden is voorzien van een zich 5 in de langsrichting van de drager uitstrekkende ribbe 7, die vanaf de naaf 6 tot het einde van de drager reikt en hierbij in bovenaanzicht gezien taps verloopt (figuur 3).

Zoals uit figuur 2 blijkt neemt de hoogte van de ribbe 7 naar het einde van elke drager af en is de bovenzijde van de ribbe nabij het einde afgerond. Aan weerszijden van de ribbe 7 is elk deel 5 voorzien van een gat waardoor een bout 8 is gestoken met behulp waarvan een bevestigingsdeel 9 van een houder 10 10 aan de onderzijde van elk deel 5 van de drager 4 is bevestigd. Het bevestigingsdeel 9 ligt over zijn gehele lengte tegen de onderzijde van een deel 5 en rust met zijn vrije, rechtveriopende einde tegen een vlak deel van de naaf 6. Het vlakke deel van de naaf 6 dat een aanligvlak vormt, strekt zich althans nagenoeg evenwijdig uit aan een tangentiaal vlak. Het bevestigingsdeel 9 heeft aan de onderzijde nabij zijn midden een tussen de bouten 8 gelegen ribbe 11 en sluit aan de van de naaf 6 afgekeerde zijde aan op de houder 15 10. Het bevestigingsdeel 9 bevindt zich althans nagenoeg nabij het midden van de houder 10, die vanaf dit midden tot zijn ondereinde conisch verloopt. Vanaf het midden tot de bovenzijde verloopt de houder eveneens conisch, zij het over een geringere afstand en volgens een kegelmantel met een grotere tophoek (figuren 2 en 4).

De houder 10 omvat een opening waarin het bewerkingselement in de vorm van een tand 12 is gebracht. 20 Het rechte werkzame deel van de tand 12 strekt zich naar beneden uit en staat ten opzichte van de draairichting die het bewerkingsorgaan tijdens het bedrijf krijgt, slepend opgesteld. Aan de bovenzijde is het bevestigingsdeel van de tand 12 door middel van een moer 13, die met schroefdraad op het einde van het bevestigingsdeel kan samenwerken, vastgezet.

Aan de - ten opzichte van de rotatierichting B - voorste zijde is de houder 10 nabij de onderzijde van het 25 naar boven conisch verlopend deel voorzien van een plaatvormig uitsteeksel 14, dat zich vanaf zijn bevestiging schuin naar voren en naar boven uitstrekt en daarbij de moer 13 afdekt. Het uitsteeksel 14 verloopt volgens de ronding van de houder 10, waarbij de buitenzijde vanaf de bovenzijde enigszins afgeschuind verloopt en aan de onderzijde tot nabij de langshartlijn van de drager reikt (figuur 2). De delen 5 van de drager 4 zijn aan de ten opzichte van de rotatierichting B van een bewerkingsorgaan voorste zijde 30 elk voorzien van een zich schuin naar boven en naar voren uitstrekkend deel 16, dat aansluit op het uitsteeksel 14 (zie figuur 2).

Het deel 16 heeft een hoogte die ± 3/4 van de hoogte van het uitsteeksel 14 bedraagt en heeft vanaf zijn aansluiting op het uitsteeksel 14 een althans nagenoeg evenwijdig aan de drager 4 verlopende bovenzijde, die via een afronding overgaat in de zijde die op het uitsteeksel 14 aansluit. Ter hoogte van het midden van 35 elk deel 5 gaat de bovenzijde van het deel 16 over in een schuin naar beneden verlopende zijde die tot de naaf 6 van de drager 4 reikt. Het uitsteeksel 14 en het deel 16 vormen afschermingen voor de tand-bevestiging, respectievelijk voor de houderfoevestiging.

De einden van het kokervormig gesteldeel 1 zijn door middel van zich in de voortbewegingsrichting A uitstrekkende, althans nagenoeg verticale platen 17 afgesloten. Aan de voorzijde zijn de platen 17 voorzien 40 van een bout 18 waarom zich langs de platen naar achteren uitstrekkende armen 19 zwenkbaar zijn. De armen 19 zijn tussen de einden voorzien van een vrij draaibare, langselementen omvattende, rol 20, die zich achter de rij bewerkingsorganen 3 bevindt. Elk van de armen 19 is ten opzichte van de platen 17 door middel van een bout 21 en daarvoor aanwezige openingen in meerdere standen brengbaar en vastzetbaar, een en ander zodanig dat met behulp van de rol 20 de werkdiepte van de bewerkingsorganen instelbaar is. 45 Binnen het gesteldeel 1 is op elk van de assen 2 van de bewerkingsorganen 3 een tandwiel 22 met rechte vertanding aangebracht, een en ander zodanig dat de tandwielen op de assen van naast elkaar gelegen bewerkingsorganen met elkaar in aandrijvende verbinding staan. Nabij het midden van het gesteldeel 1 is de as van een bewerkingsorgaan 3 naar boven verlengd en reikt tot in een tandwielkast 23 waarbinnen de as via een toerenvariator 24 aan de achterzijde van de tandwielkast in aandrijvende 50 verbinding staat met een zich in de voortbewegingsrichting A van de machine uitstrekkende as 25, die aan de voorzijde buiten de tandwielkast 23 uitsteekt. De betreffende as is via een tussenas 26 met de aftakas van een trekker koppelbaar.

Nabij de voorzijde is het gesteldeel 1 voorzien van een bok 27 met behulp waarvan de machine met de driepuntshefinrichting van een trekker koppelbaar is.

55 De werking van de in het voorgaande beschreven machine is als volgt.

Tijdens het bedrijf is de machine met behulp van de bok 27 met de driepuntshefinrichting van een trekker gekoppeld en kan de machine met behulp van deze trekker worden voortbewogen in een richting volgens

Claims (2)

1. 3 192496 pijl A, waarbij door middel van de in het voorgaande beschreven overbrenging via de tussenas 26 vanaf de aftakas van de trekker de naast elkaar gelegen bewerkingsorganen 3 in een richting kunnen worden aangedreven zoals met pijlen B in figuur 1 is weergegeven. Hierbij bewerken de als tanden 12 uitgevoerde bewegingselementen van naast elkaar gelegen bewerkingsorganen ten minste aan elkaar grenzende en bij 5 voorkeur zich enigszins overlappende stroken grond. Met behulp van de achter de bewerkingsorganen 3 gelegen rol 20 kan de werkdiepte van de bewerkingsorganen worden ingesteld. Door middel van de specifieke uitvoering van elk van de bewerkingsorganen 3 kan met behoud van eenzelfde drager 4 op eenvoudige wijze het bewerkingsorgaan worden voorzien van andere beweikings-elementen.
2. 10 De in het voorgaande beschreven uitvoering van de bewerkingsorganen maakt het mogelijk om op eenvoudige wijze naar keuze de machine met verschillende bewerkingselementen uit te rusten, waarbij men voor de bewerkingselementen steeds van eenzelfde drager gebruik kan maken. Ook in geval van slijtage kan men de houders en/of de bewerkingselementen snel en gemakkelijk vervangen. De tussen de gaten voor de bouten 8 gelegen ribbe 7 dient voor versteviging en kan tevens nog een 15 beschermende functie hebben. Hetzelfde geldt voor de ribbe 11 aan de onderzijde van het bevestigingsdeel 5 van de houder. Indien aan de drager 4 de houders 10 worden aangebracht, werken het uitsteeksel 14 en het deel 16 samen bij het opvangen en naar beneden brengen van harde voorwerpen. Het uitsteeksel 14 reikt hietbij tot nabij de onderzijde van het gesteldeel 1. 20 Rotorkopeg voorzien van een rij dragers voor naar beneden zich uitstrekkende grondbewerkingselementen, welke dragers zijn bevestigd aan opwaarts gerichte, roterende assen, waarbij aan elke drager ten minste 25 één uitwisselbare tand, elk door middel van een penvormig uitsteeksel en een bevestigingsmiddel zoals een moer, star in een houder is aangebracht en waarbij ten minste de houder is voorzien van een afscherming die zich in rotatierichting voor de moer bevindt, met het kenmeik, dat elke tandhouder als losneembare houder (10) aan de drager (4) is bevestigd, welke houder daartoe is voorzien van een flens (9) die aansluit tegen de onderzijde van de drager (4, 5) en hieraan is bevestigd door middel van bouten (8), en waarbij de 30 houder van een tangentiaal ten opzichte van de rotatieas (2) gericht kopvlak is voorzien dat tegen een aanslagvlak van de drager (4, 5) aanligt, en waarbij voorts de afscherming (14) op de houder (10) zich voortzet in een afscherming (16) op de drager (4, 5) die zich in de rotatierichting vóór de boutbevestiging (8) bevindt. Hierbij 2 bladen tekening