NL192052C

NL192052C - Werkwijze voor het vervaardigen van een blind schroefanker.

Info

Publication number: NL192052C
Application number: NL8401756A
Authority: NL
Original assignee: Emhart Ind
Priority date: 1983-06-03
Filing date: 1984-05-30
Publication date: 1997-01-07
Also published as: FR2546989A1; CH656680A5; ES279960U; GB2140889A; JPS6010919U; GB2140889B; FR2546989B1; IT1176236B; SE8402930L; JPS6323609Y2; AU2898284A; NL8401756A; GB8315350D0; BE899740A; MX160287A; IT8421222A0; ES279960Y; DE3420263A1; US4657456A; AU579319B2

Description

1 192052

Werkwijze voor het vervaardigen van een blind schroefanker

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een blind schroefanker, waarbij aan twee zijden van een rechthoekig stuk plaatmetaal telkens een eindstrook wordt gevormd en door het 5 uitstansen van materiaal zich tussen deze eindstroken uitstrekkende, evenwijdige en op gelijke onderlinge afstanden gelegen verbindingsstroken worden gevormd, die vervolgens tussen hun uiteinden worden geknikt, waarna de beide eindstroken zodanig om een as evenwijdig aan de verbindingsstroken worden gebogen dat de tegenover elkaar gelegen eindranden van elke eindstrook via een aansluitlijn tegen elkaar komen te liggen en ter vorming van twee axiaal uitgelijnde cilindrische moffen aan elkaar worden bevestigd 10 en de knik in de verbindingsstroken naar buiten is gericht, waarna het vrije uiteinde van de ene mof wordt bedekt door een cirkelvormige kopflens, waarvan de buitendiameter groter is dan de buitendiameter van deze kopmof en die is voorzien van een in de gemonteerde stand van de kopflens co-axiaal met de langsas van de kopmof verlopende centrale opening en het vrije uiteinde van de andere mof wordt bedekt door een cirkelvormige eindflens, waarvan de buitendiameter overeenkomt met de buitendiameter van deze eindmof 15 en die is voorzien van een in de gemonteerde stand van de eindflens co-axiaal met de langsas van de eindmof verlopende centrale opening met schroefdraad.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 2.559.281. Het in dit Amerikaanse octrooischrift beschreven blinde schroefanker is in de handel verkrijgbaar onder de meiknaam ’’MOLLY” en vormt een betrouwbaar en effectief bevestigingsorgaan, dat eenvoudig is aan te brengen. Het wordt 20 vervaardigd uit ptaatvormig materiaal, waarbij de beide cilindrische moffen en de verbindingsstroken uit een stuk plaatmetaal worden vervaardigd en de kopflens respectievelijk de eindflens daaraan vast te lassen, aanvankelijk losse onderdelen zijn. Hierdoor zijn de met de bekende werkwijze gepaard gaande fabricage-kosten voor een blind schroefanker van het bekende type tamelijk hoog.

De uitvinding beoogt een werkwijze voor het vervaardigen van een blind schroefanker te verschaffen, 25 waarmee de fabricagekosten aanzienlijk kunnen worden verlaagd.

Hiertoe bezit de werkwijze volgens de uitvinding het kenmerk, dat het schroefanker wordt vervaardigd uit één enkel stuk plaatmetaal, waaibij de kopflens en de eindflens aan de van de veibindingsstroken afgekeerde zijde van de eindstroken worden gevormd en daarmee, ter vorming van buiglijnen telkens door een smal brugdeel zijn verbonden, en waarbij, na het buigen en de vorming van de moffen, de kopflens om 30 de eerste buiglijn over 90° tot in contact met het vrije uiteinde van de kopmof en de eindflens om de tweede buiglijn over 90° tot in contact met het vrije uiteinde van de eindmof wordt gebogen en waarbij aan de kopflens en de eindflens respectievelijk de moffen samenwerkende nokken en complementaire uitsparingen worden gevormd ter onderlinge axiale vergrendeling van de kopflens en eindflens met de aangrenzende moffen.

35 Overeenkomstig de uitvinding zijn de einddelen en de verbindingsstroken enerzijds en de kopflens respectievelijk de eindflens anderzijds reeds vanaf het begin van het vervaardigingsproces met elkaar verbonden, doordat ze uit één enkel stuk plaatmetaal worden gevormd. Hierdoor kunnen de fabricagekosten aanzienlijk worden verlaagd. De samenwerking tussen de nokken en de complementaire uitsparingen zorgt voor een axiale vergrendeling tussen de resp. moffen en de hierop aansluitende kopflens respectievelijk 40 eindflens.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding is weergegeven.

Figuur 1 toont een zijaanzicht van een blind schroefanker volgens de uitvinding; 45 figuur 2 toont op grotere schaal dan figuur 1 en gedeeltelijk in doorsnede een aanzicht van het kopdeel van het anker volgens figuur 1; figuur 3 toont op grotere schaal dan figuur 1 en gedeeltelijk in doorsnede een aanzicht van het achterste gedeelte van het anker volgens figuur 1; figuur 4 toont een zijaanzicht van het anker nadat dit in een paneel is aangebracht; en 50 figuur 5 toont een aanzicht van een metaalstrook tijdens een stap in een meervoudig pons- en vervormingsproces, zoals dit wordt toegepast bij de vervaardiging van het getoonde anker.

Het getoonde blinde schroefanker bestaat uit één metaalplaat en omvat een schacht 10 (figuur 1), die wordt gevormd door een kopmof 12 aan het ene uiteinde (een kopeinde) van de schacht, een eindmof 14 aan het 55 andere uiteinde (achterste uiteinde) van de schacht, en vijf verbindingsstroken 16, die gelijkmatig rondom een gemeenschappelijke as A van de schacht zijn geplaatst en die de moffen 12 en 14 met elkaar verbinden.

192052 2

De verbindingsstroken 16 van het getoonde anker hebben allen een gelijke vorm, waarbij elk van deze verbindingsstroken een smal gedeelte 20 bezit dat is bevestigd aan de kopmof 12 van de schacht en een breder, van evenwijdige zijden voorziene, deel 22 dat is bevestigd aan de eindmof 14. Het deel 20 van elke verbindingsstrook 16 is enigszins langer dan het deel 22 en heeft een enigszins tapse vorm waarbij de 5 breedte in de richting van de schouders 24, waar de twee delen 20 en 22 op elkaar aansluiten, enigszins afneemt. Elk breder deel 22 bezit een centrale in lengterichting aangebrachte verstevigingsrib 26, die in dit deel is geperst; dat wil zeggen, dat het metaal is vervormd zodat ëen langwerpige ril aan de ene zijde en een corresponderende verdieping aan de andere zijde is aangebracht, waarbij de verdiepingen buitenwaarts van de schacht zijn gericht. Elke verbindingsstrook 16 heeft eveneens een in lengterichting golvende vorm. 10 Wanneer de verbindingsstrook 16 vanaf de kopmof 12 in de richting naar de eindmof 14 wordt doorlopen, buigt de verbindingsstrook 16 in eerste instantie onder een hoek van 45° ten opzichte van de as van de schacht scherp binnenwaarts ter plaatse van het punt 28, vervolgens buigt de verbindingsstrook 16 buitenwaarts en verloopt rechtdoor tot aan de schouders 24, hierna buigt de verbindingsstrook opnieuw binnenwaarts in de richting van de as A van de schacht, waarna de verbindingsstrook rechtdoor verloopt 15 onder een hoek van 72° met de as A van de schacht (welke hoek enigszins groter is dan de hoek van het deel 20) totdat het ter plaatse van het punt 30 onder een hoek van 45° over een kortere afstand dan ter plaatse van de kopmof 12 scherp buitenwaarts buigt om uit te komen bij de eindmof 14. De, de verbindings-stroken 16 ter plaatse van de schouders 24, omschrijvende cirkel heeft dezelfde diameter als de twee moffen 12 en 14.

20 Bij de vervaardiging van het getoonde anker, wordt een vlakke metaalplaat, in de vorm van een strook 32 (figuur 5), welke in het algemeen breder is dan de lengte van de schacht 10 bedraagt, achtereenvolgens geponst en gevormd om'de gevormde verbindingsstroken 16 met daaraan vast vlakke metaaldelen te verschaffen, die de moffen 12 en 14 zullen vormen, waarna deze delen om de gemeenschappelijke as A worden gebogen totdat de longitudinale randen van de moffen 12,14 langs een lijn 34 samenkomen 25 (figuur 1).

Tijdens de vervaardiging van het getoonde anker is intussen een kopflens 40 uitgesneden en in de gewenste vorm gevormd aan het ene uiteinde van de schacht, terwijl aan het andere uiteinde een achterste kapvormige eindfiens 42 is gevormd. De in figuur 2 getoonde kopflens 40 bestaat uit een vlakke ciikelvor-mige flens met een grotere diameter dan de kopmof 12, met een wijde rand van waaruit twee tanden 44 zijn 30 gestansd, die onder rechte hoeken in radiale vlakken in de richting van het achterste uiteinde van de schacht steken. Wanneer het anker wordt gebruikt dringen zij in het omringende materiaal en verhinderen dat het anker kan roteren. De kopflens 40 is door middel van een smal brugdeel 46, dat over rechte hoeken langs een buiglijn 48 is gebogen, verbonden met de kopmof 12. Om er voor te zorgen dat het buigen langs de gekozen buiglijn over de juiste hoek geschiedt, is de metalen strook langs deze lijn aan de binnenzijde 35 van de strook diep ingegroefd en is het brugdeel 46 voorzien van een er in geperste longitudinale ribbe 50.

Terwijl de kopflens 40 nog steeds vlak in de strook ligt, wordt een in het midden daarvan geperst gat vergroot door een buisvormige mantel 52 te vormen, die wanneer de flens om de buiglijn 48 is gebogen, coaxiaal verloopt binnen in de kopmof 12. Het buigen vindt plaats totdat de kopflens 40 komt aan te liggen tegen het uiteinde van de kopmof 12. Op dat moment wordt een nok 54, die een zwaluwstaartvorm heeft en 40 die diametraal tegenover het brugdeel 46 is geplaatst en onder een rechte hoek met de flens uitsteekt, opgenomen in een ondersneden uitsparing 56, die gedeeltelijk wordt gevormd door een uitsnijding 56' in de kopmof 12 aan de ene zijde van de lijn 34 en gedeeltelijk door een uitsnijding 56" die symmetrisch aan de andere zijde van de lijn 34 is aangebracht. Tijdens de vervaardiging van het getoonde anker, wordt de kopflens 12 gebogen en wordt de nok 54 aangebracht tussen de uitsnijdingen voordat de schacht wordt 45 rondgebogen teneinde de spleet langs de lijn 34 geheel te sluiten.

Aan het andere uiteinde van de schacht wordt de eindfiens 42 op overeenkomstige wijze gestansd en gevormd uitgaande van de vlakke strook 32, en vast aan de schacht 10. De eindfiens 42 is ciikelvormig en heeft dezelfde diameter als de eindmof 14, waaraan het door middel van een brugdeel 58, dat over rechte hoeken langs een buiglijn 60 is gebogen, is verbonden. Een scherpe buighoek wordt bereikt door het diep 50 ingroeven van het metaal langs de lijn 60 aan de binnenzijde van de buiging. Op deze manier komt de eindfiens 42 concentrisch aan te liggen tegen de eindmof 14 juist voordat de eindmof 14 wordt gesloten langs de lijn 34, zodat een zwaluwstaartvormige nok 62, die onder rechte hoeken vanuit de eindfiens 42 uitsteekt wordt opgenomen in een ondersneden uitsparing 64 van de eindmof 14. Evenals de uitsparing 56, is de uitsparing 64 gevormd door twee uitsnijdingen 64', 64" in de tegenover elkaar liggende randen van de 55 eindmof 14.

Tijdens de voortgaande bewerking van de strook 32 in de strookpers, wordt, voordat de eindfiens 42 langs de buiglijn 60 wordt gebogen, een gat in het midden daarvan vergroot door de vorming van een

Claims

3 192052 buisvormige mantel 66, die axiaal komt te verlopen binnen in de eindmof 14. Deze mantel wordt, bij voorkeur in de vorm van een aparte bewerking nadat het anker uit de strook 32 is verwijderd, voorzien van schroefvormige windingen, die een inwendige schroefdraad vormen in de mantel 66. Na het elektrolytisch bekleden van het anker, teneinde de corrosiegevoeligheid te verminderen, is het getoonde anker voltooid. 5 Het anker volgens de uitvinding is primair bedoeld voor het bevestigen van voorwerpen aan wand-panelen van gebouwen, vooral aan het toegankelijke oppervlak van holle wanden. Een dergelijk paneel P wordt getoond in figuur 4. Een gat wordt door het paneel P geboord, welk gat groot genoeg is om ervoor te zorgen dat de schacht 10 van het anker er dooiheen kan worden geduwd, bij voorkeur totdat de tanden 44 in het oppervlak van het paneel P doordringen. Het anker kan vervolgens worden bevestigd, hetzij door 10 gebruik te maken van een kolomschroef (waardoor het voorwerp bijvooibeeld definitief wordt bevestigd) of door middel van een van schroefdraad voorziene doom van een bevestigingsgereedschap, dat de doom zal aantrekken terwijl tegen de kopflens van het anker wordt gedrukt. Terwijl het anker op die manier wondt bevestigd, zullen de verbindingsstroken 16 van het anker buitenwaarts buigen ter plaatse van hun verbindingen met de moffen 12 en 14 (alwaar het metaal kan zijn voorzien van dwarsgerichte groeven 15 teneinde het buigen te vergemakkelijken) en in lengterichting samenvouwen door te buigen ter plaatse van de schouders 24. Op deze manier komen de smalle delen 20 van de verbindingsstroken tegen het niet toegankelijke oppervlak van het paneel P te liggen, waarbij de bredere delen 22 dienen als hellende ondersteuningen om de smalle delen 20 te stutten. 20 Zoals volgt uit de voorgaande beschrijving, is de vervaardiging van het getoonde anker goedkoop doordat gebruik wordt gemaakt van één stuk plaatvoimig metaal, terwijl het desondanks eenvoudig is om het anker aan te brengen, waarbij een betrouwbare en effectieve bevestiging wordt verkregen. 25 Conclusies

1. Werkwijze voor het vervaardigen van een blind schroefanker, waarbij aan twee zijden van een rechthoekig stuk plaatmetaal telkens een eindstrook wordt gevormd en door het uitstansen van materiaal zich tussen deze eindstroken uitstrekkende, evenwijdige en op gelijke onderlinge afstanden gelegen verbindingsstroken 30 worden gevormd, die vervolgens tussen hun uiteinden worden geknikt, waarna de beide eindstroken zodanig om een as evenwijdig aan de verbindingsstroken worden gebogen dat de tegenover elkaar gelegen eindranden van elke eindstrook via een aansluitlijn tegen elkaar komen te liggen en ter vorming van twee axiaal uitgelijnde cilindrische moffen aan elkaar worden bevestigd en de knik in de verbindingsstroken naar buiten is gericht, waarna het vrije uiteinde van de ene mof wordt bedekt door een cirkelvormige kopflens, 35 waarvan de buitendiameter groter is dan de buitendiameter van deze kopmof en die is voorzien van een in de gemonteerde stand van de kopflens co-axiaal met de langsas van de kopmof verlopende centrale opening en het vrije uiteinde van de andere mof wordt bedekt door een cirkelvormige eindflens, waarvan de buitendiameter overeenkomt met de buitendiameter van deze eindmof en die is voorzien van een in de gemonteerde stand van de eindflens co-axiaal met de langsas van de eindmof verlopende centrale opening 40 met schroefdraad, met het kenmerk, dat het schroefanker wordt vervaardigd uit één enkel stuk plaatmetaal (32), waarbij de kopflens (40) en de eindflens (42) aan de van de verbindingsstroken (16) afgekeerde zijde van de eindstroken (12,14) worden gevormd en daarmee, ter vorming van buiglijnen (48, 60) telkens door een smal brugdeel (46, 58) zijn verbonden, en waarbij, na het buigen en de vorming van de moffen (12, 14) de kopflens (40) om de eerste buiglijn (48) over 90° tot in contact met het vrije uiteinde van de kopmof (12) 45 en de eindflens (42) om de tweede buiglijn (60) over 90° tot in contact met het vrije uiteinde van de eindmof (14) wordt gebogen en waarbij aan de kopflens (40) en de eindflens (42) respectievelijk de moffen (12,14) samenwerkende nokken (54, 62) en complementaire uitsparingen (56,64) worden gevormd ter onderlinge axiale vergrendeling van de kopflens (40) en eindflens (42) met de aangrenzende moffen (12,14).

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de nok (54,62) diametraal tegenover het brugdeel 50 (46, 58) van de kopflens (40) respectievelijk van de eindflens (42) wordt gevormd en over 90° uit het vlak van deze flenzen wordt gebogen, waarbij de samenwerkende complementaire uitsparing (56, 64) in de 192052 4 respectievelijke aangrenzende moffen (12, 14) in hoofdzaak voor de helft aan de ene zijde en in hoofdzaak voor de helft aan de andere zijde van de aansluitlijn (34), tussen de eindranden van de desbetreffende moffen (12, 14) wordt gevormd. Hierbij 1 blad tekening