<Desc/Clms Page number 1>
Blaasinnohting voor inslagdraden bij weefmachines.
EMI1.1
---------------------------------------------------- Deze uitvinding heeft betrekking op een blaasinrichting voor inslagdraden bij weefmachines. Meer speciaal betreft zij een blaasinrichting die gebruik maakt van een blazer van het type dat bestaat uit een huis, een zieh doorheen het huis uitstrekkend draadgeleidingskanaal en met het draadgeleidingskanaal samenwerkende blaasmiddelen voor het transport van de inslagdraad. In de eerste plaats worden hiermee de hoofdblazers van een luchtweefmachine bedoeld.
De uitvinding kan evenwel ook worden aangewend bij huipnoofdblazers en dergelijke.
Het is bekend dat de hoofdblazers van luchtweefmachines van perslucht worden voorzien via door middel van een stuureenheid gestuurde ventielen die op welbepaalde ogenblikken in de weefcyclus, meer speciaal tijdens het inbrengen van de inslagdraden, worden geopend. In de tussenliggende perioden wordt via een smoorklep kontinu in
<Desc/Clms Page number 2>
EMI2.1
een zwakke luchtstroom voorzien om de inslagaraden bij hun CD uiteinden in de hoofdblazers te nouden.
Wanneer de wever een bedrading moec uitvoeren, is uitsluitend deze zwakke luchtstroom aanwezig. Gezien hierbij slechts een geringe aanzuigkracht wordt gekreëerd, is een bedrading vrij moeilijk uit te voeren.
Een andere bekende methode om een dergelijke hoofdblazer te bedraden, bestaat erin de hoofdblazers op volle kracht in te schakelen, bijvoorbeeld door middel van een drukknop die een signaal geeft aan de voornoemde stuureenheid waardoor de betreffende hoofdblazer een tijd lang op volle debiet wordt ingeschakeld. Gezien het grote luchtdebiet en de blaasrichting is ook in dit geval de aanzuigkracht aan de ingang van de blazer eveneens gering. Bovendien ontstaat hierbij het nadeel dat her, opgezogen draaduiteinde door de erop uitgeoefende sterke luchtstroom volledig ontrafelt.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een blaasinrichting voor inslagdraden bij weefmachines, meer speciaal die gebruik maakt van her, voornoemde type van blazers, waarbij de voornoemde proolemen zieh niet voordoen.
<Desc/Clms Page number 3>
Tot dit doel bestaat zij in een blaasinrichting voor inslagdraden bij weefmacnines, meer speciaal die gebruik maakt van een blazer van het type dat. bestaat uit een huis, een zieh doorheen het huis uitstrekkend draadgeleidingskanaal en met het draadgeleidingskanaal samenwerkende in het huis gesitueerde eerste blaasmiddelen voor het transport van de inslagdraad naar de gaap, met als kenmerk dat de blazer tweede met het draadge- leidingsxanaal samenwerkende en tevens in het huis gesitueerde blaasmiddelen voor het bedraden van de blazer bezit, die bestaan uit minstens een blaaskanaal dat onder hoek in het draadgeleidingskanaal uitmondt, dat toelaat om een aan de ingang van het draadgeleidingskanaal gepresenteerde inslagdraad doorheen het draadgeleidingskanaal te stuwen.
Deze tweede blaasmiddelen vertonen bij voorkeur precies een blaaskanaal dat onder hoek in het draadgeleidingskanaal uitmondt en waarvan de doorsnede en de voornoemde hoek zodanig gekozen zijn dat, enerzijds, de stuwkracht voldoende is voor de bedrading en anderzijds, onvoldoende is om de inslagdraad te ontrafelen.
De blaasinrichting volgens de uitvinding is tevens voorzien van middelen die toelaten dat de tweede
<Desc/Clms Page number 4>
blaasmiddelen gemakkelijk in en uit kunnen worden geschakeld.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan deze middelen in een persluohtaansluiting en een hierin aangebracht handbediend ventiel dat ingebouwd is in heu huis van de blazer, zodanig dat een zeer kompakte opbouw wordt verkregen.
Volgens een variante wordt gebruik gemaakt van een drukknopbediend elektro-magnetisch ventiel, een en ander zodanig dat bij het bekrachtigen hiervan, dit ventiel wordt geopend en de voornoemde tweede blaasniddelen in werking treden, en dat, tevens door middel van geschikte ventielen, de luchttoevoer naar de eerste blaasmiddelen die instaan voor het transport van de inslagdraad volledig wordt afgesloten.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch de blaasinrichting volgens de uit- vinding in een weefmachine situeert ;
<Desc/Clms Page number 5>
figuur 2 in doorsnede een zicht weergeeft van het gedeelte, meer speciaal van de hoofdblazer, die in figuur 1 met F2 is aangeduid ; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III
EMI5.1
in 2, waarbij een dubbele hoofdblazer is afgeCD figuurbeeld ; figuur 4 weergeeft hoe de blaasinrichting uit figuur 3 van perslucht kan worden voorzien ;
figuur 5 nog een blaasinrichting volgens de uitvinding
EMI5.2
weergeeft. cz Teneinde de uitvinding te situeren, is in figuur 1 schematisch een weefmachine weergegeven waarin de belangrijkste elementen zijn aangeduid. Deze elementen bestaan, zoals bekend, uit een ketting boom 1, de ketting 2, het gevormde doek 3, de doekboom 4, de weefkaders 5 voor het vormen van de gaap 6, de lade 7 met het riet 8 en inslagdraadtoevoermiddelen 9 die toelaten per weefcyclus een of meerdere inslagdraden 10 in de gaap 6 te brengen.
Deze inslagdraadtoevoermiddelen 9 zijn gevormd uit voorraadspoelen 11, draadvoorbereidingsinrichtingen 12 en een aantal blaasinrichtingen dewelke bestaan uit minstens
EMI5.3
een hoofdblazer 13, eventueel een of meerdere hulphoofdblazers 14 en huipblazers 15.
<Desc/Clms Page number 6>
De huldige uitvinding heeft nu betrekking op een blaasinrichting die toelaat dat de blazers waardoorheen de inslagdraden 10 worden getransporteerd, in de eerste plaats de hoofdblazers 13, doch ook de huipnoofdblazers 14 en eventuele andere blazers van hetzelfde type gemaKkelijk en in een Korte tijd kunnen worden bedraad zonder dat beschadiging van de inslagdraad 10 optreedt.
In de figuren 2 tot 4 is een voorbeeld weergegeven dat betrekking heeft op hoofdblazers 13 volgens de uitvinding.
Zoals zichtbaar in figuur 2, bestaat zulke hoofdblazer 13 hoofdzakelijk uit een huis 16, een zieh doorheen het huis 16 uitstrekkend draadgeleidingskanaal 17 en met het draadgeleidingskanaal 17 samenwerkende eerste blaasmiddelen 18 voor het transport van de inslagdraad 10. De hoofdblazer 13 vertoont hierbij een boring 19, waarin axiaal twee stukken 20 en 21 zijn gemonteerd, die elk op hun beurt axiale boringen 22 en 23 vertonen die het voornoemde draadgeleidingskanaal 17 vormen. In het stroomafwaarts gelegen uiteinde van het zweeds stuk 21 is een draadgeleidingsbuis 24 of straalpijpje gemonteerd.
De voornoemde eerste blaasmiddelen 18 voor het transport van de inslagdraad bestaan, zoals bekend in een rond het eerste stuk 20 gesitueerde kamer 25, waarin een luchttoevoerkanaal 26 uitmondt, en een doorgang 27 müssen het eerste stuk 20 en het tweede stuk 21, die de kamer 25
<Desc/Clms Page number 7>
in verbinding stelt met het draadgeleidingskanaal 17, zodanig dat toegevoerde lucht in de richting van de draadgeleidingsbuis 24 wordt gestuwd.
Het bijzondere van de blaasinnchting volgens de uitvinding besraat erin dat de blazer, in dit geval de hoofdblazer 13, tweede met het draadgeleidingskanaal 17 samenwerkende blaasmiddelen 28, speciaal voor het bedraden van de blazer, bezit. In de uitvoeringsvorm van figuur 2 bestaan deze blaasmiddelen 28 uit een rond het tweede stuk 21 gesitueerde kamer 29, bijvoorbeeld gevormd door een uitsparing in dit s1 ; uk 21, waarin een luchttoevoerkanaal 30 uitmondt, en minstens één onder een hoek A in het draadgeleidingskanaal 17 uitmondend blaaskanaal 31, dat in verbinding staan met de kamer 29 en dat toelaat een luchtstroom in de richting van de draadgeleidingsbuis 24 ce realiseren.
Alhoewel meerdere blaaskanalen 31 kunnen worden aangewend, geniet heu toch de voorkeur dat slechts een blaaskanaal 31 wordt voorzien. Het gebruik van meerdere blaaskanalen 31 kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat de verschillende uittredende luchtstralen niet precies in één punt samenkomen wat de ontrafeling van de inslagdraad 10 tot gevolg kan hebben.
<Desc/Clms Page number 8>
Bij voorkeur is de blaasinrichting volgens de uitvinding tevens voorzien van middelen om de tweede blaasmiddelen 28 in te schakelen tijdens het bedraden.
In de ultvoeringsvorm volgens figuren 2 en 3 wordt hiertoe gebruik gemaakt van handbediende en door middel van veren 32 terugstelbare ventielen 33 dewelke in de luchttoevoerkanalen 30 van de respektievelijke hoofdblazers 13 zijn gemonteerd, waarbij door het indrukken van deze ventielen 33 een vrije doorgang wordt gevormd. Bij voorkeur zijn deze ventielen 33 zoals afgebeeld in de figuren 2 en 3 in de blazers, meer speciaal in het voornoemde huis 16 ingebouwd, waardoor een zeer kompakte konstruktie wordt bekomen daar de montage zeer weinig inbouwruimte vergt.
Bij een dubbele blaasinrichting, bijvoorbeeld gevormd door twee op elkaar gemonteerde hoofdblazers 13, zoals weergegeven in figuur 3, biedt de voornoemde konstruktie met de handbediende ventielen 33 tevens het voordeel dat in een gemeenschappelijke persluchtaansluiting 34 voor beide blaasmiddelen 28 van de respektievelijke hoofdblazers 13 kan worden voorzien.
De aansluiting van de verschillende luchttoevoerkanalen 26 en 30 kan gebeuren zoals weergegeven in figuur 4. De
<Desc/Clms Page number 9>
bediening van de blaasmiddelen 18 gebeurt hierbij op klassieke wijze door middel van elektro-magnetisch
EMI9.1
gestuurde 35, die bijvoorbeeld bevolen worden 2 door middel van de stuureenheid 36 van de weefmachine.
Deze ventielen 35 onderbreken in rusttoestand de toevoerleidingen 37 van de persluchtbron 38 naar de luchttoevoerkanalen 26, waarbij evenwel via smoorkleppen 39 zoals voornoemd in een konstante zwakke luchtstroom wordt voorzien. De luchttoevoerkanalen 30 van de tweede blaasmiddelen 28 zijn via een toevoerleiding 40 rechtstreeks aan de persluchtbron 38 gekoppeld, zodanig dat de bedradingsdruk ongeveer gelijk is aan de weefdruk.
De diameter van het blaaskanaal 31 waarmee de lucht tot in het draadgeleidingskanaal 17 wordt geleid is echter zodanig gekozen dat de zuigkracht aan de ingang 41 van het draadgeleidingskanaal 17 voldoende is om een inslagdraad aan te zuigen, doch onvoldoende is om deze inslagdraad te ontrafelen of stuk te blazen. Hiertoe bezit het blaaskanaal 31 een diameter van 0, 3 ä 0, 8 mm en maakt een hoek A van 15 à 45 graden met het draadgeleidingskanaal 17.
Wanneer met een weefdruk van bijvoorbeeld vijf bar wordt gewerkt en wanneer een klassieke hoofdblazer 13 met een draadgeleidingskanaal 17 met een diameter van 3 mm wordt
<Desc/Clms Page number 10>
aangewend, bedraagt de diameter van het blaaskanaal 31 bij voorkeur 0, 5 mm en bedraagt de hoek A die neu blaaskanaal 31 met het draadgeleidingskanaal 17 maakt bij voorkeur 30 graden.
Het feit da de blaaskanalen 31 een geringe diameter bezitten biedt het voordeel da met één boevoerdruk kan worden gewerkt, die bij voorkeur gelijk is aan de weefdruk, zodat geen afzonderlijke smoorklep of dergelijke moet worden voorzien. Gezien de geringe doormeter van de blaaskanalen blijft ook het luchtverbruik gering.
De voornoemde tweede blaasmiddelen 28 bieden tevens het voordeel dat zij op een goedkope manier te vervaardigen zijn en dat zij makkelijk in het. huis 16 van de hoofdblazer 13 te monteren zijn.
De werking van de blaasinrichting kan eenvoudig uit de figuren 2 tot 4 worden afgeleid. In rusttoestand worden de eerste blaasmiddelen 18 voorzien van een zwakke luchtstroom via de smoorkleppen 39. Tijdens het inbrengen van een inslagdraad 10 wordt in een sterke luchtstroom in de eerste blaasmiddelen 18 voorzien door de ventielen 35 te bekrachtigen. Tijdens het bedraden wordt het betreffende ventiel 33 manueel ingedrukt en de inslagdraad 10 aan de ingang 17 gepresenteerd, waardoor hij in meest
<Desc/Clms Page number 11>
optimale kondities opgezogen wordt. Het is duidelijk dat voor het bedraden de olaasinrichting zich in voornoemde rusttoestand bevindt.
In figuur 5 is een variante van de blaasinrichting volgens de uitvinding weergegeven. De hoofdblazer 13 verschilt van deze van figuur 2 in dau het blaaskanaal 31 zieh nu in her. eerste stuk 20 bevindt, aldus stroomopwaarts van de eerste blaasmiddelen 18, en bijgevolg ook dichter bij de ingang 41, zodanig dat naast een zuigwerking ook een blaaswerking wordt verkregen op de aan de ingang 41 gepresenteerde inslagdraad die het bedraden vergemakkelijkt.
In de uitvoeringsvorm van figuur 5 bestaan de middelen om de tweede blaasmiddelen 28 in te schakelen uit een in de boevoerleiding 40 geplaatst elektromagnetisch gestuurd ventiel 42 dat in rusttoestand de toevoerleiding 40 afsluit en in bekrachtigde toestand het luchttoevoerkanaal 30 met de persluchtbron 38 verbindt. De bekrachtiging gebeurt mits het indrukken van een drukknop 43.
Uit proeven is gebleken dat de stuwkracht aan de ingang 41 nog groter wordt wanneer de zwakke luchtstroom via de voornoemde smoorklep 39 tijdens het bedraden wordt uitgeschakeld. Volgens de uitvinding is de
<Desc/Clms Page number 12>
blaasinrichting bij voorkeur dan ook voorzien van uitscnakelmiddelen die de eerste blaasmiddelen 18 volledig buiten werking stellen wanneer de tweede blaasmiddelen 28 worden bekrachtigd. Volgens figuur 5 wordt dit bereikt doordat door het indrukken van de drukknop 43 tevens een afsluiting in de leiding 44 die langs de smoorklep 39 passeert, wordt voorzien, bijvoorbeeld door middel van een elektro-magnetisch gestuurd ventiel 45. Het geheel is gekoppeld aan een elektrische voeding 46.
Het is duidelijk dat het elektro-magnetisch gestuurde ventiel 45 niet noodzakelijk ter hoogte van de leiding 44 dient te worden voorzien. Het elektro-magnetisch ventiel kan eveneens ter hoogte van de toevoerleiding 37 van het luchttoevoerkanaal 26 zijn geplaatst. Deze laatste uitvoeringsvorm biedt het voordeel dat de eerste blaasmiddelen 18 met zekerheid buiten werking zijn gesteld doch vereist een ventiel 45 met een grotere doortocht voor de perslucht.
De drukknopbediening d. m. v. de drukknop 43 kan zodanig zijn opgevat dat het ventiel 42 en eventueel het ventiel 45 uitsluitend gedurende het indrukken van de drukknop 43 bekracatigd zijn. Volgens een variante kan ook een schakeling of sturing worden toegepast waarbij na het indrukken van de drukknop 43 de tweede blaasmiddelen 28
<Desc/Clms Page number 13>
gedurende een welbepaalde tijd, bijvoorbee. Ld enkele seconden, ingeschakeld blijven. Het is duidelijk dat het handbediend ventiel 33 OOK op de hoofdblazer 13 van figuur 5 kan worden toegepast, terwijl de pneumatische schakeling van figuur 5 op de hoofdblazer 13 uit figuur 2 kan worden toegepast. Bovendien kunnen ook nog andere schakelingen voor hes inschakelen van de tweede blaasmiddelen 28 worden aangewend.
Het is duidelijk dat de uitvoeringsvormen van figuren 2 tot 5 eveneens toepasselijk zijn voor hulphoofdblazers 14.
De aansluiting van de verschillende luchttoevoerkanalen 26 en 30 van een hulphoofdblazer 14 kan analoog gebeuren als voor de voornoemde hoofdblazer 13 : Tijdens het bedraden van de hoofdblazer 13 worden bij voorkeur alle hulphoofdblazers 14 uitgeschakeld zodat de luchtstroom komende van de hulphoofdblazers 14 geen hinder vormt voor de bedrading van een hoofdblazer 13. Tot dit doel voorziet men ofwel geen smoorklep 39 in de toevoerleiding van de hulphoofdblazers 14 ofwel bekrachtigd men bij de bedrading van een hoofdblazer 13 eveneens alle elektro-magnerische ventielen 45 horende bij de hulphoofdblazers 14, dit op een manier analoog als in figuur 5.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven
<Desc/Clms Page number 14>
uitvoeringsvormen, doch dergelijke blaasinnchting voor inslagdraden bij weefmachines kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.